Ontwikkeling adenohypofyse De hypofyse vormt een verbinding tussen het zenuwstelsel en het hormonale stelsel. De hypofyse is opgebouwd uit 2 delen, namelijk de neurohypofyse (posterior) en de adenohypofyse (anterior). In de adenohypofyse van een volwassen zoogdier zijn zes verschillende hormoon producerende celtypen te onderscheiden: thyrotrope cellen (produceren TSH), somatotrope cellen (produceren GH), lactotrope cellen (produceren PRL), gonadotrope cellen (produceren LH en FSH), melanotrope cellen (produceren MSH)en corticotrope cellen (produceren ACTH). De adenohypofyse is tevens een modelsysteem om de determinatie van verschillende celtypen door middel van spatiële en temporele gradiënten van signaalstoffen te bestuderen. Een van de belangrijke signaalstoffen bij de ontwikkeling van de adenohypofyse is Shh (sonic hedgehog). Shh is aanwezig in het neurale ectoderm (ventraal diencephalon) en het orale ectoderm, behalve op de plek waar het zakje van Rathke begint. Dit zakje van Rathke begint als een uitzakking van het mondepitheel en groeit langzaam naar het neurale ectoderm toe. Bij de grens waar Shh niet meer tot expressie komt wordt BMP2 (bone morphogen protein 2) afgegeven. Hierdoor ontstaat een ventro-dorsale BMP2 gradiënt. Tegelijk wordt door het ventrale diencephalon FGF-8 afgegeven wat een dorso-ventrale FGF8 gradiënt oplevert. Deze gradiënten zorgen ervoor dat verschillende cellen in dat gebied zich tot verschillende celtypen determineren. Figuur 1: Dorsaal Ventraal Figuur 1 laat de eerste ontwikkelingsstappen zien betrokken bij de ontwikkeling van adenohypofyse bij de muis. Op dag E8.5 zie je dat het orale en neurale ectoderm tegen elkaar aan komen te liggen. Op de plaats waar het orale ectoderm het neurale ectoderm raakt bevindt zich geen Shh meer (dag E9.0). Op de grens waar geen Shh meer voorkomt wordt BMP2 afgegeven. Deze vormt een ventrodorsale gradiënt. Het neurale ectoderm geeft BMP4, Wnt5a en FGF8 af. Vooral FGF8 is belangrijk, deze vormt een dorso-ventrale gradiënt (dag E9.5). Vanaf dag E9.5 wordt door de zich ontwikkelende adenohypofyse ventraal de transcriptiefactor Lhx3 gevormd onder invloed van de dorsale FGF8 gradiënt wat noodzakelijk is voor de uiteindelijke vorming van het zakje van Rathke. De transcriptiefactor Prop-1 is belangrijk bij de asymmetrische proliferatie en komt tot expressie in de adenohypofyse tegelijkertijd met de sluiting van het zakje van Rathke. Tot slot komt de transcriptiefactor Pitx2 ventraal tot expressie wat noodzakelijk is voor de proliferatie en determinatie processen van de verschillende celtypen. De zes eerder genoemde celtypen in de adenohypofyse ontstaan allemaal uit een type voorlopercellen. Deze cellijnen ontstaan doordat verschillende genen in de cellen geactiveerd of geïnactiveerd worden. Door verschillen in concentratie van onder andere FGF8 en BMP2 ontstaan twee gradiënten die door overlapping een complex patroon vormen. Door dit patroon worden op diverse plaatsen in de adenohypofyse verschillende sets van transcriptiefactoren tot expressie gebracht die vervolgens bepaalde genen aan- of uitschakelen. Twee van deze sets zijn PROP-1 en T-pit/Tbx19. Onder invloed van T-pit onstaan de cellen die POMC produceren; hieruit ontstaan de melanotrope en corticotrope cel typen, die hun hormonen produceren uit het precursoreiwit proopiomelanocortine (POMC). Onder invloed van PROP-1 ontstaan alle andere cel typen. PROP-1, in combinatie met de transcriptiefactor Pit-1, zorgt voor het ontstaan van somatotrope cellen en lactotrope cellen. De thyrotrope cellen staan onder invloed van zowel Pit-1 als GATA-2. PROP-1, in combinatie met de transcriptiefactor GATA-2, zorgt voor het ontstaan van gonadotrope cellen die bovendien de transcriptiefactoren SF-1 en P-Frk produceren. SF-1 heeft een inhiberende werking op de expressie van Tpit en andersom, waardoor deze twee moleculen elkaars celtypen afbakenen. Figuur 2: In dit onderzoeksgebied wordt ook veel gebruik gemaakt van zebravissen, waardoor verschillen in de ontwikkeling van de adenohypofyse in dit modeldier te voorschijn kwamen. De adenohypofyse bij de zebravis begint niet met een uitzakking van het orale ectoderm maar blijft een placode. Dit heeft als gevolg dat er een anterior-posterior as ontstaat in plaats van een dorso-ventrale as. Behalve dit verschil in assen is er ook een verschil in de expresseie van genen en transcriptiefactoren te zien. Veel van deze genen en transcriptiefactoren zijn directe homologen van genen in zoogdieren. Zoals in figuur 3 is te zien is zowel de expressie van Lia, Pia als Lim3 nodig voor het ontstaan van de adenohypofyse. Lia induceert Lim3 expressie (is de homoloog van Lhx3). Gradiëntverschillen in Lia, Pia en Lim3 resulteren in spatiële verschillen in expressie van Pit1 en aal. Cellen waar alleen Pit1 tot expressie komt differentiëren tot lactrotrope cellen. Cellen waar alleen aal tot expressie komt differentiëren in corticotrope en melanotrope cellen. In het gebied waar Pit1 en aal expressie elkaar overlappen differentiëren de cellen in somatotrope en thyrotrope cellen. Figuur 3: