2007. Nr. Dnst. : 07.0158 : griffie Initiatiefvoorstel inzake Verordening op de heffing en invordering van rioolrecht 2008. Leiden, 18 december 2007. Op dit moment wordt het rioolrecht geheven op basis van de verordening die de WOZ-waarde als grondslag heeft. Hierbij wordt de gebruiker van een eigendom aangeslagen. In het Coalitieakkoord 2008-2010 staat over de riool- en afvalstoffenheffing het volgende: “In tegenstelling tot de OZB-heffing zijn de riool- en afvalstoffenheffing bedoeld om het verbruik te belasten. Wij streven er naar deze heffingen zo spoedig mogelijk naar vervuiling te gaan heffen. Tot die tijd vindt heffing naar grootte van huishouden plaats”. De heffing naar vervuiling blijkt op dit moment nog niet mogelijk (rioolrecht, zijnde een heffing ter zake van gebruik van het riool, mag niet zijn gebaseerd op de mate van vervuiling). Zie ook het advies van het extern fiscaaljuridisch adviesbureau Van den Bosch en partners uit 2005. Wel is mogelijk om op een andere wijze te differentiëren waarbij toch ook de omvang van een huishouden maatgevend zal zijn. Het rioolrecht voor die eerste categorie (verbruik t/m 500 m3) is in 2006 forfaitair vastgesteld naar drie categorieën te weten eenpersoonshuishoudens, meerpersoonshuishoudens en gebruikers van nietwoningen. Echter, inmiddels wordt in Leiden afvalstoffenheffing geheven en daarbij gelden bij de huishoudens drie verschillende tarieven. Het ligt voor de hand het rioolrecht op dezelfde wijze te differentiëren. In bijgaande conceptverordening is bij de woningen dan ook sprake van een tarief voor eenpersoonshuishoudens, een tarief voor tweepersoonshuishoudens en een tarief voor drie- of meerpersoonshuishoudens. De drie tarieven verhouden zich onderling tot elkaar, gelijk aan de verhouding binnen de tarieven afvalstoffenheffing. Daarnaast is, evenals bij de afvalstoffenheffing het geval is, een tarief voor vakantiewoningen opgenomen, gelijk aan het tarief voor éénpersoonshuishoudens. De vaste tarieven voor woningen en niet-woningen t/m 500 m3 zijn bepaald door a. een herberekening van de tarieven en opbrengsten 2006 naar de nieuwste inzichten omtrent het aantal daadwerkelijk te belasten objecten en b. de indexeringen van 2007 en 2008 (resp. 1,25% en 3,5%) toe te passen. Daarnaast is de toegepaste bruto-opbrengstverhoging 2007 in verband met de kwijtschelding, verwerkt in de tarieven voor woningen. Vervolgens heeft bij de tarieven voor woningen de omrekening van twee naar drie verschillende tarieven plaatsgevonden. De tarieven voor woningen worden daarmee: voor éénpersoonshuishoudens: € 59,-; voor tweepersoonshuishoudens: € 85,-; en voor drie- of meerpersoonshuishoudens: € 111,-. Het vaste tarief voor niet-woningen voor een waterverbruik t/m 500 m3 wordt daarmee € 124,-. De tarieven voor een verbruik boven de 500 m3 bij de niet-woningen zijn uitsluitend geïndexeerd voor 2007 en 2008. Met de opgenomen tarieven wordt beoogd de opbrengst te behalen zoals die in de begroting 2008 is opgenomen. De kostendekkendheid van het rioolrecht komt daarmee uit op 80%. Wij stellen uw Raad voor het hierna in ontwerp afgedrukte besluit te nemen. De fractievoorzitters van PvdA, VVD, CDA en GroenLinks . De Raad van de gemeente Leiden; Gezien het voorstel van de fractievoorzitters van PvdA, VVD, CDA en GroenLinks (raadsvoorstel 07.0158 van 2007), B E S L U I T: Gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet; A. Vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van rioolrecht 2008 (Verordening rioolrecht 2008) Artikel 1 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van deze verordening wordt: a. onder gemeentelijke riolering mede begrepen het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater dat bij de gemeente in onderhoud en/of beheer is; b. onder afvalwater verstaan: water en stoffen die worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering; c. onder eigendom verstaan: een roerende of een onroerende zaak; d. onder verbruiksperiode verstaan: de periode waarop de afrekening van het waterleidingbedrijf betrekking heeft; e. onder woning verstaan: een roerende of een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient; f. onder niet-woning verstaan: een roerende of een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient; g. onder eenpersoonshuishouden verstaan: de situatie waarbij een woning op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht aanvangt in de loop van het belastingjaar bij de aanvang van de belastingplicht, wordt gebruikt door één persoon; h. onder tweepersoonshuishouden verstaan: de situatie waarbij een woning op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht aanvangt in de loop van het belastingjaar bij de aanvang van de belastingplicht wordt gebruikt door twee personen. i. onder drie- of meerpersoonshuishouden verstaan: de situatie waarbij een woning op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht aanvangt in de loop van het belastingjaar bij de aanvang van de belastingplicht wordt gebruikt door drie of meer personen. Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht 1. Onder de naam "rioolrecht" wordt een recht geheven van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering en/of openbaar water wordt afgevoerd. 2. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, wordt als gebruiker aangemerkt: a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt; b. ingeval een gedeelte van een eigendom - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 3 - ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan. Artikel 3 Zelfstandige gedeelten Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt het recht geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt. Artikel 4 Maatstaf van heffing 1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt ter zake van niet-woningen geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd. 2. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom is toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend. 3. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een: a. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen. De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige wettelijke bepaling. 4. De op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd. 5. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt ter zake van woningen geheven naar een vast bedrag afhankelijk van de omvang van het huishouden. Artikel 5 Belastingtarieven 1. Het rioolrecht als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, bedraagt: voor een eenpersoonshuishouden voor een tweepersoonshuishouden voor een drie- of meerpersoonhuishouden € € € 59,00; 85,00; 111,00. 2. In afwijking van het voorgaande lid bedraagt de belasting, indien de woning op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht, niet permanent mag worden bewoond, € 59,00. 3. Het rioolrecht als bedoeld in artikel 4, eerste lid, bedraagt voor een niet-woning: voor een verbruik tot en met 500 m3 voor elke m3 boven de 500 m3 tot en met 10.000 m3 voor elke m3 boven de 10.000 m3 tot en met 100.000 m3 voor elke m3 boven de 100.000 m3 tot en met 1.000.000 m3 voor elke m3 boven de 1.000.000 m3 € € € € € 124,00; 0,56; 0,35; 0,17; 0,03. Artikel 6 Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 7 Wijze van heffing Het recht wordt bij wege van aanslag geheven. Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang 1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. 2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het eigendom voor het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, in de loop van het belastingjaar aanvangt, is het recht verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde recht als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. 3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het eigendom voor het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde recht als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,00. 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander eigendom in gebruik neemt. 5. Belastingbedragen van minder dan € 10,00 worden niet geheven. Indien het totaalbedrag van een aanslagbiljet waarop verschillende aanslagen zijn verenigd, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat, het bedrag daarvan minder is dan € 10,00 wordt dit bedrag niet geheven. Artikel 9 Termijnen van betaling 1. De aanslagen die worden opgelegd, moeten worden betaald binnen twee maanden en wel in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand, volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede één maand later. 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, indien het totaalbedrag van een aanslagbiljet, waarop verschillende aanslagen zijn verenigd, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat, het bedrag daarvan meer is dan € 10,00 doch minder is dan € 1.750,- en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zeven maandelijkse termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later. 3. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag. 4. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de voorgaande leden gestelde termijnen. Artikel 10 Nadere regels door het College van Burgemeester en Wethouders Het College van Burgemeester en Wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van het rioolrecht. Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel 1. 2. 3. 4. De 'Verordening rioolrecht 2007' van 19 december 2006, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 6 februari 2007, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2008. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening rioolrecht 2008'. B. in te trekken raadsvoorstel 07.0146. Gedaan ter openbare vergadering van de Griffier, Dit voorstel is op 20 december 2007 gewijzigd besloten. de Voorzitter,