Artikel ic o i lage op doseskanker e ri i o ris o kanker Het b ij MARCO BRUGMANS, HENK LEENHOUTS EN HARMEN BIJWAARD RIVM, LABORATORIUM VOOR STRALINGSONDERZOEK Van 17 t/m 21 februari 2002 werd in Ede de 20ste LH Gray conferentie gehouden, met als onderwerp: Radiation Cancer Analysis and Low Dose Risk Estimation: New Developments and Perspectives. Het doel van deze internationale bijeenkomst was om experts uit verschillende disciplines (onder meer epidemiologen, modelleurs, statistici en stralingsbiologen) samen te brengen om nieuwe inzichten in kankerinductie door straling te bespreken en de implicaties hiervan voor risico’s bij lage doses te bediscussiëren. De bijeenkomst werd georganiseerd door het RIVM in samenwerking met de LH Gray Memorial Trust, en werd daarnaast gesponsord door de Europese Unie, de U.S. Department of Energy en de Society for Radiological Protection (UK). De proceedings van de conferentie zijn onlangs gepubliceerd als een speciale uitgave bij het septembernummer van het Journal of Radiological Protection [JRP02], zie Figuur 1. rijk onderwerp van de conferentie was daarbij de vraag in hoeverre meerstaps kankermodellen gebruikt kunnen worden als brug tussen cellulaire gegevens zoals in vitro dosis-responsrelaties en epidemiologische gegevens bij hoge blootstellingen. Hieronder wordt een overzicht gegeven van een aantal onderwerpen die op de conferentie en in de proceedings zijn besproken, gegroepeerd in de volgende onderwerpen: 1) modellering van tumorinductie, 2) cellulaire effecten en genetische invloeden, 3) epidemiologische studies. Daarna wordt verslag gedaan van de sessies met de interactieve stemmachine en tot slot worden de conclusies op een rij gezet. Voor een volledig en meer gedetailleerd overzicht van bevindingen wordt verwezen naar de conferentie website http://www.rivm.nl/rca en naar de proceedings [JRP02]. Kankermodellering 2002/4 De proceedings van de conferentie [JRP02]. 20 Het gangbare systeem van stralingsbescherming is geheel gebaseerd op het linear-no-threshold (LNT) model, dat ervan uitgaat dat het stochastische effect van straling (tumorinductie) lineair toeneemt met de dosis en geen drempel heeft. Dit model is gebruikt om de effecten bij ‘lage’ doses – de dosisniveaus waar we in de stralingsbescherming doorgaans mee te maken hebben – te schatten uit gegevens van groepen met een hoge blootstelling, bijvoorbeeld van de Japanse overlevenden van de atoombom. Deze aanpak is te rechtvaardigen omdat het hoogstwaarschijnlijk leidt tot een overschatting van het effect bij lage doses, zodat we met de stralingsbescherming aan de veilige kant blijven. Het is echter nog steeds de vraag hoe groot het effect bij lage dosis nu werkelijk is. De conferentie had daarom als doel om de ontwikkelingen op de verschillende vakgebieden onder de loep te nemen en te bekijken wat daarvan de implicaties voor de risico’s van lage doses zouden kunnen zijn. Een belang- Het tweemutatie model met klonale expansie, zoals twee decennia geleden voorgesteld door Moolgavkar en Knudson [Moo81], is nu een algemeen geaccepteerd startpunt voor modellering van stralingsgeïnduceerde carcinogenese. Het principe van het model is schematisch geïllustreerd in Figuur 2 en is eerder in dit tijdschrift beschreven [Lee01]. Uitgaande van een hoeveelheid normale (stam)cellen (N) beschrijft µ1 het tempo (kans per tijdseenheid) waarmee overerfbare schade aan cellen wordt toegebracht in de eerste mutatiestap. Dit proces, ook wel aangeduid met ‘initiatie’, wordt gevolgd door klonale expansie van intermediaire cellen (een voorstadium van maligne cellen) die sneller groeien dan normaal. Het tempo waarmee deze intermediaire cellen maligne worden in een tweede mutatiestap wordt beschreven met µ2, ook wel aangeduid met ‘transformatie’. Uit een maligne cel groeit vervolgens een tumor, waarvan de klinische symptomen zich enige tijd later manifesteren (aangeduid met tlag). Uitgaande van dit model werden op de Het tweemutatie kankermodel met klonale expansie. conferentie verschillende analyses van door straling geïnduceerde tumoren gepresenteerd, onder andere voor stralingswerkers en voor de Japanse atoombomoverlevenden, maar ook voor dierexperimentele studies zoals botkanker bij honden na toediening van radium. Initiatie (µ1) en transformatie (µ2) zijn beide mutagene stappen waarvan het aannemelijk is dat ze stralingsafhankelijk zijn. Het proces van klonale expansie van de intermediaire cellen, dat gewoonlijk beschreven wordt met twee onafhankelijke kansprocessen (een delingstempo α en een afsterftempo β, is daarentegen geen mutageen proces. Het is onduidelijk of straling bij de lage doses die voor de stralingsbescherming van belang zijn deze processen beïnvloedt. Er zijn onderzoekers die claimen dat straling een stimulerend effect op de celgroei van intermediaire cellen heeft (‘promotie’). Dit is echter nooit aangetoond in cellulaire experimenten en kan noch worden bewezen noch worden verworpen door fits van het model aan leeftijdsafhankelijke tumorincidentie gegevens. Het tweemutatie model geeft een beschrijving van de leeftijdsafhankelijke incidentie van tumoren die ‘spontaan’ ontstaan, alsmede van het effect van straling hierop. Het resultaat van analyses van verschillende datasets met het model laat zien dat het toegevoegde risico van straling meer relatief dan absoluut werkt ten opzichte van de achtergrond – het zit dichter bij het relatieve risicomodel dan bij het absolute risicomodel. Het model geeft ook inzicht in de verschillen in effect tussen acute en chronische blootstelling, gebaseerd op de lineair-kwadratische dosis-responsrelaties bekend uit de cellulaire biologie. Ook het optreden van een schijnbare drempeldosis voor inductie van bottumoren na inname van botzoekers (zoals gezien in dierexperimenten en bij de radium wijzerplaatschilderessen) kan met het model worden beschreven [Lee00,Bij02]. Wel zijn er verschillen in aanpak tussen verschillende onderzoeksgroepen die van hetzelfde model uitgaan. De belangrijkste verschillen betreffen de gebruikte dosis-responsrelaties voor de verschillende stappen in het model. Vergeleken met het concept van een lineair Cellulaire effecten en genetische invloeden ‘Bystander’ effect Een voorbeeld van een verschijnsel dat de kankermodellen een stuk complexer zou kunnen maken is het zogenaamde bystander effect, dat momenteel sterk in de belangstelling staat in het stralingsonderzoek. Dit ‘naburige’ effect kan worden gedefinieerd als “een biologische respons in cellen waarin geen energiedepositie door ioniserende straling heeft plaatsgehad, maar die reageren op signalen die geproduceerd worden door cellen waar die wel heeft plaatsgehad”, zie [Mot01] voor een recent overzicht van dit effect. Het effect wordt gezien in cellulaire experimenten zowel met microbundels als met brede bundels ioniserende straling. In drie bijdragen aan de conferentie werden de mogelijke implicaties van dit effect voor de risicoschattingen bij lage dosis bediscussieerd. Het mechanisme achter dit bijzondere effect is niet duidelijk. Zo is onduidelijk hoe het effect (celdood of inductie van mutaties) precies afhangt van a) het percentage direct getroffen cellen, b) de grootte van de energiedepositie in deze cellen en c) de ruimtelijke verdeling van de energiedepositie. Ook is onduidelijk om welke cellulaire signalen het nu gaat en hoe het transport van deze moleculen verloopt. Op basis van experimenten wordt geclaimd dat de signalen direct van cel tot cel worden doorgegeven (via zogenaamde gap junctions), maar er zijn ook experimentele aanwijzingen dat het transport via het medium zou plaatsvinden. Het effect is alleen overtuigend aangetoond voor cellen bestraald met alfastraling (waarvoor de experimenten technisch het eenvoudigst zijn), het is onduidelijk of het een algemeen effect is voor alle stralingskwaliteiten. Ten slotte is het de vraag of dit in vitro aangetoonde effect in vivo enige rol van betekenis speelt in het proces van tumorinductie. Het bystander effect zou misschien implicaties kunnen hebben voor de extrapolatie van het stralingseffect naar lage dosis, maar het is onduidelijk hoe dat tot uitdrukking zou komen. Er wordt zowel betoogd dat het bystander effect het risico bij lage dosis zou reduceren, vanwege een extra stimulatie van celdood, als dat het het risico zou verhogen, Genetische aspecten van kanker door straling In één bijdrage werd specifiek gekeken naar genetische invloeden op het ontstaan van kanker [Ros02]. Bij vier verschillende muizenstammen zijn genen geïdentificeerd die een rol spelen bij stralingsgeïnduceerde botkanker. Diezelfde genen blijken ook geassocieerd te zijn met spontane bottumoren bij de mens. Dit suggereert dat er een gelijksoortig mechanisme bestaat voor spontane en stralingsgeïnduceerde (bot-)kankers dat gerelateerd is aan enkele al dan niet aanwezige “zwakke plekken” in het genetisch materiaal. Het verklaart tevens waarom spontane en stralingsgeïnduceerde (bot-)kankers niet van elkaar te onderscheiden zijn. In hoeverre genetische effecten van belang zijn voor de risicoschattingen voor de bevolking blijft echter de vraag. Het is bekend dat er genetische aandoeningen zijn die de kans op kanker vergroten, familiaire borstkanker is daar een bekend voorbeeld van. Ook zijn er zeldzame genetische syndromen die leiden tot een sterk vergrote gevoeligheid voor stralingseffecten. Deze genetische predispositie is echter slechts bij een klein deel van de kankergevallen aangetoond. Bovengenoemde speciale groepen uitgezonderd is het onduidelijk in hoeverre de stralingsgevoeligheid van individuen verschilt, en hoe groot de genetische component van deze mogelijke individuele variatie zou zijn. Epidemiologische studies Blootstelling aan radon en het risico op longkanker Het merendeel van de epidemiologische studies waarvan verslag werd gedaan betrof het risico op longkanker. De nadruk lag daarbij op zogenaamde case-control studies, die vanwege de gedetailleerde individuele informatie inzicht kunnen verschaffen in het relatieve risico van ioniserende straling. Helaas zal de epidemiologie ons geen antwoord kunnen geven op de vraag of straling bij lage dosis, bijvoorbeeld 10 mSv, voor de mens carcinogeen is of niet. Dit wordt duidelijk met het volgende hypothetische voorbeeld van een cohortstudie zoals door Land op de conferentie gepresenteerd. Uitgaande van de huidige schattingen voor het toegevoegde relatieve risico voor massieve tumoren van 0.4 tot 0.8 per sievert, leidt een natuurlijke kankerincidentie van 10% in 30 jaar in combinatie met een verdubbelingsdosis van 1 Sv tot een absoluut risico van 10,1% voor 10 mSv. In dat geval zou alleen al op statistische gronden een cohort van 62 duizend personen gevolgd moeten worden om een 80% kans te hebben om een effect van 10 mSv significant te Artikel vanwege inductie van extra genetische schade. detecteren. Als daarnaast ook nog rekening gehouden wordt met de onvermijdelijke additionele onzekerheden van epidemiologische studies, wordt duidelijk dat het benodigde cohort onrealistisch groot zou moeten worden. Enkele gepresenteerde epidemiologische onderzoeken bevestigden het sterke verband tussen roken en longkanker, dat studies naar het effect van radon altijd bemoeilijkt. Er zijn aanwijzingen dat roken het effect van radon versterkt, maar het is onduidelijk hoe groot dat effect precies is. Het absolute effect van radon lijkt voor rokers groter te zijn dan voor niet-rokers, maar vanwege de veel lagere incidentie van longkanker bij niet-rokers is voor hen het relatieve risico veel groter. Het kwantificeren van het risico van radon blijft moeilijk vanwege beperkte informatie over levenslange rookgewoonten, het passieve roken bij niet-rokers en andere factoren zoals fijn stof. Kanker na medische blootstelling Een aantal epidemiologische studies dat werd gepresenteerd, betrof het verhoogde risico op tumoren bij patiënten die succesvol met radiotherapie waren behandeld. Vertaling van de resultaten van deze studies naar risico’s voor de rest van de bevolking is niet eenvoudig, o.a. vanwege de bijzondere medische gesteldheid van de bestudeerde groepen. Mede vanwege de goed gedefinieerde blootstellingen en medische follow-up kunnen deze studies echter wel degelijk bijdragen aan ons begrip van effecten van straling bij de mens. Zo werd in een studie naar het effect van radiotherapie gerapporteerd over de relatie tussen de dosisverdeling rond het bestraalde primaire tumorgebied en de lokatie van gevonden secundaire tumoren [Dör02]. Ongeveer de helft van de secundaire tumoren werd gevonden in de marge van het initieel bestraalde gebied; bijna 60% van de secundaire tumoren lag in een gebied dat minder dan 6 Gy had ontvangen bij de radiotherapie. De conclusie van deze studie was dat bij curatieve radiotherapie het volume dat een lage maar significante dosis (in de orde van één tot enkele grays) krijgt zoveel mogelijk beperkt dient te worden. Dat een lage dosis straling voor de mens een schadelijk effect kan hebben komt het duidelijkst naar voren in de epidemiologische studies van foetussen die in de baarmoeder zijn blootgesteld aan diagnostische röntgenstraling. Een verhoogd risico op kanker op jonge leeftijd is statistisch significant aangetoond voor effectieve doses van slechts 10 mSv voor de foetus. Hoewel dit effect duidelijk aantoont dat het risico van 10 mSv voor de mens groter is dan nul [Wak02], is het met de huidige epidemiologische informatie 2002/4 effect zonder drempel (LNT) verschaft dit model een meer gedetailleerde en wetenschappelijk gefundeerde beschrijving om de risico’s bij blootstelling aan ioniserende straling bij lage dosis en laag dosistempo te kunnen schatten bij specifieke blootstellingen. Er is echter meer (radio)biologische kennis nodig om meer zekerheid te geven over de verschillende processen die in het model beschreven worden, hetgeen nodig is voordat het model betrouwbaar genoeg is om als basis te dienen voor de stralingsbescherming. 21 Onder de titel A question of opinion zijn op de conferentie interactieve sessies gehouden waarin gebruik gemaakt werd van een elektronische stemmachine. Daartoe is een lijst vragen opgesteld rond (mogelijk) wetenschappelijk controversiële punten op het gebied van stralingsbescherming, gegroepeerd in a) epidemiologie, b) meerstaps kankermodellen en c) risico’s bij lage dosis. Alle deelnemers konden per vraag anoniem hun mening geven met ‘ja’, ‘nee’ of ‘weet niet/geen mening’. Het doel van deze exercitie was niet om de juiste antwoorden op deze vragen te verkrijgen, maar om discussie te stimuleren en om duidelijk te krijgen welke onderwerpen inderdaad controversieel zijn en over welke er een redelijke consensus bestaat. Deze sessies zijn zowel aan het begin als aan het eind van de conferentie gehouden. Een gedetailleerd overzicht van de resultaten van deze stemmingen is te vinden op http://www.rivm.nl/rca, hieronder wordt een kort overzicht gegeven. Epidemiologie Driekwart van de deelnemers vond dat een lineaire dosis-respons relatie niet altijd gebruikt kan worden voor de analyse van gegevens bij lage doses (<2 Gy). Tegelijk vond bijna 80% dat er geen bewijs is voor het bestaan van een drempeldosis voor kankerinductie door straling. Een ruime meerderheid was tevens van mening dat hormese, als het al bestaat, voor stralingsbescherming geen relevant effect is. Meerstaps kankermodellen Een van de verschillen in het gebruik van het twee-mutatie model met klonale expansie is het verschillend gebruik van het effect van straling op de diverse stappen in het model. Vier op de vijf deelnemers zijn van mening dat straling zowel invloed heeft op de eerste mutatiestap (initiatie), als op daaropvolgende mutagene stappen (bijv. transformatie). Over de vraag of straling ook een effect heeft op de klonale expansie van premaligne (intermediaire) cellen bleven de deelnemers zeer verdeeld. Risico’s bij lage dosis De meerderheid van de deelnemers meende dat er voldoende bewijs is geleverd dat stralingscarcinogenese hoofdzakelijk verloopt via directe inductie van mutaties om dit als uitgangspunt te nemen voor risicoschattingen en –extrapolaties. Bijna driekwart van de stemmers is overtuigd van het bestaan van bystander effecten in bepaalde systemen, maar een ruime meerderheid is van mening dat deze niet meegenomen dienen te worden In 1995 rapporteerde Cohen een sterke negatieve correlatie tussen longkankerincidentie en radonconcentratie in een aantal districten in de VS [Coh95], compleet in tegenspraak met het LNT model. Sindsdien wordt hierover uitgebreid gediscussieerd in voornamelijk Health Physics en het Journal of Radiological Protection, onder andere over de validiteit van dit soort ecologische studies. Een ruime meerderheid van de deelnemers van de conferentie was ervan overtuigd dat het door Cohen gerapporteerde effect geen stralingseffect is. Over de vraag of het zin heeft maatregelen te nemen om de concentratie van radon binnenshuis onder een niveau van 200 Bq/m3 verder terug te dringen was er flinke verdeeldheid: de helft vond van niet, een kwart vond van wel en het resterende kwart wist het niet. Het risico van straling voor kankerinductie is onmiskenbaar afhankelijk van de leeftijd waarop de blootstelling plaatsvindt. Desalniettemin is het ICRP-kader voor stralingsbescherming niet gebaseerd op leeftijdsafhankelijke risicofactoren. Het gros van de deelnemers (86%) was echter van mening dat de leeftijdsafhankelijkheid van het stralingseffect wel degelijk meegenomen dient te worden in de stralingsbeschermingsfilosofie. Artikel Opinie bij het schatten van lage-dosis risico’s. expansie wordt meegenomen geven de mogelijkheid om de uitgebreide radiobiologische kennis op cellulair niveau over het mutagene effect van straling te gebruiken bij de beschrijving van epidemiologische gegevens. Hiermee kan de extrapolatie van het risico naar lage doses en lage dosistempi op wetenschappelijke gronden worden verbeterd, en daarmee de werkelijke risico’s voor specifieke blootstellingen worden geschat. Dit is echter geenszins een gelopen race en er zijn nog veel onduidelijkheden die moeten worden opgehelderd ten aanzien van deze modellen. Het lijdt geen twijfel dat (ook) deze meerstaps kankermodellen sterke vereenvoudigingen zijn van de werkelijke processen, maar voor risicoschattingen is het een stap voorwaarts ten opzichte van het LNT model. Deze stap kan echter alleen gezet worden wanneer modelleurs samenwerken met radiobiologen en epidemiologen, waartoe de conferentie in Ede hopelijk heeft bijgedragen. Referenties JRP02 Brugmans MJP, Leenhouts HP, Chadwick KH (Guest Editors), Proceedings of the 20th LH Gray Conference on Radiation Cancer Analysis and Low Dose Risk Estimation, J. Radiol. Prot. 22 (3A), (2002). Moo81 Moolgavar SH, Knudson AG. Mutation and cancer: a model for human carcinogenesis J Natl. Acad. Sci. USA 66, 1037-52 (1981). Lee01 Leenhouts HP, Brugmans MJP, Berekening van de Conclusies longkankerincidentie in Nederland door roken en Dat straling kanker veroorzaakt is reeds vele decennia bekend. Noodgedwongen is ons stelsel van stralingsbescherming gebaseerd op de premisse dat bij lage doses het stochastische effect lineair is en optreedt zonder drempel. Hoe de dosis-effect relatie in dit regime er precies uitziet is nog steeds onzeker. Enerzijds komt dat omdat het stochastische effect van straling, kanker, alom tegenwoordig is en er jaren overheen gaan voordat het zich na blootstelling openbaart. Dit is een belangrijke reden waarom epidemiologische studies ons geen uitsluitsel kunnen geven over de risico’s voor dosisniveaus die voor stralingsbescherming van belang zijn. Anderzijds komt dat omdat de radiobiologische experimenten op cellulair niveau weliswaar steeds geavanceerder worden, maar er nog weinig zekerheid is over de relevante in vivo processen bij het ontstaan van kanker in een orgaan, en welke stappen daarvan significant door straling worden beïnvloed. Voor het bystander effect bijvoorbeeld, dat momenteel sterk in de belangstelling staat in het stralingsonderzoek, was de conclusie op de conferentie dat onduidelijk is of het een rol speelt bij stralingsgeïnduceerde tumorvorming bij lage doses en hoe dat het dan eventueel het risico zou beïnvloeden. Meerstaps kankermodellen waarin klonale blootstelling aan radon: implicaties voor het effect van radon. NVS Nieuws, september 2001, p.13-16. Lee00 Leenhouts HP, Brugmans MJP, An analysis of bone and head sinus cancers in radium dial painters using a two-mutation carcinogenesis model, J. Radiol. Prot. 20, 169-188 (2000). Bij02 Bijwaard H, Brugmans MJP, Leenhouts HP, A consistent two-mutation model of bone cancer for two data sets of radium-injected beagles, J. Radiol. Prot. 22, A67-A70 (2002). Mot01 Mothersill C, Seymour C. Radiation-induced bystander effects: past history and future directions. Rad. Res. 155, 759-67 (2001). Ros02 Rosemann M, Kuosaite V, Nathrath M, Atkinson MJ. The genetics of radiation-induced and sporadic osteosarcoma: a unifying theory? , J. Radiol. Prot. 22, A113-A116 (2002). Dör02 Dörr W, Hermann T. Cancer induction by radiotherapy: dose dependence and spatial relationship to irradiated volume. J. Radiol. Prot. 22, A 117-A 121 (2002). Wak02 Wakeford R, Little MP. Childhood cancer after low-level intrauterine exposure to radiation. J. Radiol. Prot. 22, A 123-A 127 (2002). Coh95 Cohen BL. Test of the linear-no-threshold theory of radiation carcinogenesis for inhaled radon decay products, Health Phys. 68, 157-74 (1995). ■ 2002/4 (nog) niet gelukt om de vorm van de dosiseffect curve bij deze lage niveaus te bepalen. 23