4.5

advertisement
4.5.
Werking
In hoofdstuk 4.5 gaan we ten eerste in op de activiteit van het PST, geoperationaliseerd aan de
hand van het aantal oproepen dat het PST krijgt en het aantal patiënten dat het volgt. We staan
ten tweede stil bij de inhoudelijke inbreng van de verschillende beroepscategorieën. We
besteden ook aandacht aan de samenstelling van het takenpakket van het PST en aan de
inhoud van de taken die het vervult. Tenslotte bespreken we de knelpunten die de PST's in
hun werking ondervinden.
4.5.1. Activiteit van het PST: aantal oproepen en gevolgde patiënten
We lichten de werking van de PST's hier toe aan de hand van vragen die we stelden aan de
coördinatoren van de PST's. We gaan in op een aantal beschrijvende variabelen, zoals het
aantal patiënten (opgedeeld naar ziektebeeld) die het PST in de twee afgelopen kalenderjaren
volgde en het aantal oproepen dat het PST van professionelen binnen en buiten het ziekenhuis
kreeg.
Patiëntenaantallen en oproepen
Het aantal patiënten dat de PST's volgden is in principe een gegeven dat de coördinator van
het PST kan overnemen uit het jaarverslag. We vroegen ernaar voor de jaren 2001 en 2002.
Tabel 4.5.1
Aantal door PST gevolgde patiënten in 2001 en 2002 opgedeeld naar ziektebeeld
2001
Gemiddelde
Std. afwijking
Minimum
Maximum
Respons
coördinatoren
128.2
152.7
0
689
47
Kanker
Aids
Neuromusculair
Andere
2002
Kanker
Aids
Neuromusculair
Andere
95.4
.08
2.6
30.7
165.6
117.7
.27
4.5
42.1
195.1
116.5
.38
2.3
31.9
136.8
2.8
4.1
40.8
0
0
0
0
0
586
1
18
205
1006
0
0
0
0
38
39
40
37
51
691
15
20
210
40
40
40
38
Uit tabel 4.5.1 blijkt dat niet alle coördinatoren deze vragen invulden. Rekening houdende
met het aantal PST's dat in 2001 officieel (40) en officieus (48) bestond, is de respons op deze
vragen zeer goed (zie deel 4.3).
Het gemiddelde aantal patiënten verhoogde tussen 2001 en 2002, wat kan wijzen op een
grotere bekendheid van de PST's bij de hulpverleners in de algemene ziekenhuizen. Eén PST
dat 1006 patiënten volgde in 2002 trekt het gemiddelde echter fors omhoog. Dat PST volgde
in 2001 nog 591 patiënten. Het blijkt een lokaal succes te zijn wat patiëntenaantal betreft,
_____________________________________________________
86117
-
want zonder dit ene PST bedraagt het gemiddelde aantal patiënten dat de PST's volgden 148.8
in plaats van 165.6.
Uit de tabel is verder af te leiden dat de meerderheid van de gevolgde patiënten aan kanker
lijdt. Dit cijfer geeft aan dat palliatieve zorg in belangrijke mate geassocieerd blijft met de
ziekte kanker, en in mindere mate met andere minder frequent voorkomende ziektebeelden.
Aantal oproepen aan het PST van binnen en buiten ziekenhuis op weekbasis
We vroegen hoe vaak per week het PST een oproep krijgt van binnen het ziekenhuis en van
buiten het ziekenhuis. Na hercodering kan er een onderscheid worden gemaakt naar maximaal
één oproep per dag, minstens één oproep per dag tot maximaal twee oproepen per dag, en
meer dan twee oproepen per dag.
Tabel 4.5.2
Aantal wekelijkse oproepen aan het PST per week, van binnen het ziekenhuis en
van buiten het ziekenhuis
Van binnen ziekenhuis
(n = 380, 77.6%
Van buiten ziekenhuis
= 110, 22.4%)
(n
Wekelijkse oproepen
n
%
Cum%
n
%
Cum%
0
1-7 oproepen
8-14 oproepen
> 14 oproepen
Totaal
Gemiddelde
Std. afwijking
Minimum
Maximum
3
39
5
5
52
7.3
11.8
0
60
5.8
75.0
9.6
9.6
100.0
5.8
80.8
90.4
100.0
23
14
3
3
43
2.6
5.1
0
20
40.4
24.6
5.3
5.3
100.0
53.5
86.0
93.0
100.0
Er zijn 5 ontbrekende waarden voor de variabele oproepen van binnen het ziekenhuis en 14
ontbrekende waarden voor de variabele oproepen van buiten het ziekenhuis.
Uit tabel 4.5.2 kunnen we afleiden dat het aantal wekelijkse oproepen dat de PST's krijgen,
voor het belangrijkste gedeelte van binnen het eigen ziekenhuis komt (77.6% van alle
wekelijkse oproepen). Het gemiddelde aantal oproepen uit de eigen instelling ligt hoger (7.3)
dan het aantal van buiten de instelling (2.6). Toch komt er ook een aanzienlijk aandeel van de
oproepen aan de PST's van buiten het ziekenhuis (22.4%).
De meeste PST's krijgen tot ongeveer één oproep per dag van binnen de eigen instelling.
Bijna één op tien PST's krijgt meer dan twee oproepen per dag van binnen de eigen instelling.
Er zijn drie PST's die minder dan een wekelijkse oproep van binnen het eigen ziekenhuis
krijgen. Nochtans zijn dit drie PST's die officieel meer dan twee jaar bestaan. We kunnen
hieruit besluiten dat het aantal oproepen niet (alleen) afhangt van de leeftijd van het PST.
4.5.2. Inhoudelijke inbreng van de verschillende beroepscategorieën
(Vraag 18)
Aan de coördinatoren van de PST's in de algemene ziekenhuizen vroegen we welke
(procentuele) inbreng de verschillende disciplines hebben in de inhoudelijk werking van het
PST. Per verplichte discipline (arts, verpleegkundige en psycholoog) maar ook met
_____________________________________________________
87117
-
betrekking tot de (vaak voorkomende) discipline maatschappelijk assistent vroegen we de
procentuele inhoudelijke inbreng uit te drukken. Samen met de categorie 'andere disciplines'
moest de totale inhoudelijke inbreng 100% bedragen.
Tabel 4.5.3
Inhoudelijke inbreng in percentages van de verschillende beroepscategorieën
volgens de coördinatoren
Gemiddelde inbreng in %
Std. afwijking
Minimum %
Maximum %
Respons: aantal coördinatoren
Artsen
Verpleegkundigen
17.4
11.914
1
70
53
43.7
21.901
5
85
53
Psychologen Maatschappelijk
assistenten
22.6
17.059
0
70
46
15.2
15.076
0
70
42
Andere
disciplines
13.5
14.9
0
60
35
Er zijn vier ontbrekende gegevens wat betreft de inhoudelijke inbreng van artsen en
verpleegkundigen. De andere disciplines kennen een hoger aantal ontbrekende waarden. De
oorzaak hiervoor ligt mogelijk bij het feit dat meer coördinatoren de inhoudelijke inbreng
erkennen van artsen en verpleegkundigen dan deze van de andere disciplines.
Uit tabel 4.5.3 blijkt verder dat de grootste inhoudelijke inbreng in de werking van het PST
volgens de coördinatoren van de verpleegkundigen komt die in de PST's werkzaam zijn. Deze
discipline scoort gemiddeld hoger dan de overige disciplines. Er moet hier wel worden
opgemerkt dat de meeste coördinatoren verpleegkundigen zijn (meer dan zeven op tien).
Het zou kunnen dat verpleegkundigen hun eigen discipline belangrijker vinden dan de overige
disciplines. Om dit op te vangen analyseerden we de gemiddelde inhoudelijke inbreng per
discipline zonder het oordeel van de verpleegkundige coördinatoren op te nemen. Wanneer
we de verpleegkundige coördinatoren in deze analyse buiten beschouwing laten, blijft de
gemiddelde inhoudelijke inbreng van de verpleegkundigen het hoogst (40.7%) en schuiven de
psychologen qua gemiddelde inhoudelijke inbreng wat dichter (34.2%), maar artsen (15.4%),
maatschappelijk assistenten (13.3%) en de andere disciplines (12.0%) blijven het laagst
scoren.
De gemiddelde inhoudelijke inbreng van de psychologen, deze keer met inbegrip van het
oordeel van de verpleegkundige coördinatoren, blijft een tweede plaats bekleden na de
verpleegkundigen, maar is lager. De gemiddelde inhoudelijke inbreng van de artsen komt in
beide gevallen op de derde plaats en scoort daarmee in beide gevallen gemiddeld het laagst
van de drie verplichte disciplines in een PST, maar wel weer hoger dan de gemiddelde
inbreng van (de niet verplichte) maatschappelijk assistenten en de andere disciplines.
Uit deze analyse blijkt dat de gemiddelde inhoudelijke inbreng van de verpleegkundigen
volgens de coördinatoren van PST's het grootst is. Uit de diepte-interviews komt overigens
naar voren dat de verpleegkundigen meestal de eerste aanspreekpersoon zijn van het PST. Zij
zijn meer zichtbaar aanwezig op de werkvloer dan de overige disciplines van het PST en ook
'laagdrempeliger' (lees: minder bedreigend) in de ogen van veel zorgverleners in het
ziekenhuis en patiënten en/of familieleden. Verpleegkundigen hebben dan ook een
belangrijke signaalfunctie voor de overige leden van het PST. De verpleegkundige discipline
zou volgens de geïnterviewden ook het dichtst aansluiten bij de holistische invalshoek van
palliatieve zorg. De inhoudelijke inbreng van de psychologen is ook eerder beperkt,
vergelijkbaar met of iets groter dan die van de arts. Uit de diepte-interviews blijkt dat de
psycholoog vaak het laatst bij het PST komt. De netwerkcoördinatoren wezen er op dat ze
geregeld vragen kregen voor ondersteuning bij de recrutering van een psycholoog voor het
_____________________________________________________
88117
-
PST. Zeker in PST's die recenter opstartten, is de inbreng van de psycholoog nog erg
bescheiden. Maar ook in PST's die al langer operationeel zijn, blijft de inbreng van
psychologen beperkt. De psychologen kwamen er in de meeste PST's immers pas bij toen dit
wettelijk verplicht werd. In de
diepte-interviews met PST-leden drukten vooral verpleegkundigen uit dat ze, bij aanvang van
de wettelijke verplichting op een psycholoog, vragen hadden bij de meerwaarde ervan. De
psychologen zelf schipperen vaak tussen patiëntgerichte en beleidsgerichte zorg. De
inhoudelijke inbreng van de artsen is, zoals gehoord in de diepte-interviews met leden van
PST's, aan de lage kant, maar lijkt, in tegenstelling tot de bevindingen uit de diepte-interviews
met PST-leden, niet te worden ervaren als de 'missing link' wanneer het aankomt op de
inhoudelijke inbreng in het PST. Ook maatschappelijk assistenten hebben een eerder
bescheiden inbreng in het PST. Dit impliceert dat de wettelijk verplichte beroepscategorieën
hen zien als een waardevolle discipline binnen het PST.
Deze bevindingen kunnen we koppelen aan de resultaten, bekomen uit de samenstelling van
de PST's (vraag 16 uit de postenquête aan de coördinatoren). Uit onze analyse blijkt dat het de
verpleegkundigen zijn die van de disciplines werkzaam in een PST, het vaakst vrijgesteld zijn
en dat psychologen en artsen dat in mindere mate zijn.
We kunnen een interessante link leggen naar een andere bevinding uit het onderzoek,
namelijk naar de meest optimale samenstelling van een PST volgens de leden van een PST
(vraag 26 uit de postenquête aan de leden). We vroegen de optimale aanstelling per discipline
in FTE uit te drukken per 500 bedden. De PST-leden geven gemiddeld het hoogste
aanstellingspercentage mee aan de verpleegkundigen. Psychologen en artsen krijgen een
gemiddeld vergelijkbare FTE-invulling in de PST's. Desalniettemin is er een (klein) verschil
in het idee dat coördinatoren hebben over de inhoudelijke inbreng van beide disciplines in het
voordeel van de psychologen, zeker wanneer de verpleegkundige coördinatoren niet in
rekening worden genomen.
4.5.3. Taken van het PST
Aan de hand van vraag 35 en 15 onderzoeken we ten eerste of de PST's in Vlaamse algemene
ziekenhuizen volgens de coördinatoren van PST's en de PST-leden de wettelijk omschreven
taken, namelijk het verstrekken van advies en het organiseren van opleiding, invullen, en of
ze zich daarnaast eventueel bezig houden met het begeleiden van andere hulpverleners die
zorg uitvoeren en het zelf uitvoeren van zorg.
Vervolgens bespreken we de bevraagde taken, namelijk het verstrekken van advies, het
begeleiden van andere zorgverleners, het zelf uitvoeren van zorg aan bed en het organiseren
van opleiding, in meer detail. Voor elk van deze taken besteden we aandacht aan de aanvrager
van de zorg en aan de zorgdimensie waar de oproep in hoofdorde mee te maken heeft.
Algemeen
We gaan eerst in op de samenstelling van het takenpakket van de PST's. We vragen ons meer
bepaald af welke taken de PST's opnemen en wat het aandeel van de oproepen is dat in de
verschillende taken resulteert. We bevroegen dit zowel bij de coördinatoren van de PST's als
bij de leden ervan. Voor de bevindingen van de PST-leden gingen we na of er significante
verschillen bestaan naar beroepscategorie. We controleerden hun antwoorden ook naar de
(officiële) oprichtingsdatum van de PST's, die we uit de enquête voor coördinatoren haalden.
Aan de coördinatoren zelf stelden we nog een aantal bijkomende vragen die naar de concrete
invulling van de taken van een PST peilen.
Naast de samenstelling van het takenpakket van de PST's, gaan we ook in op de
inhoud van de verschillende taken. We vroegen aan de coördinatoren om aan te
_____________________________________________________
89117
-
geven welke problemen het PST zelf opneemt en eventueel delegeert naar andere
diensten binnen het ziekenhuis. Takenpakket
We vroegen aan de coördinatoren van de PST's (Vraag 35) en aan de PST-leden (Vraag 15)
welk percentage van alle vragen die het PST krijgt, aanleiding geeft tot het verstrekken van
advies over zorg, het begeleiden van andere hulpverleners aan bed, het zelf uitvoeren van zorg
bij patiënten aan bed, het organiseren van opleiding en eventuele andere taken. De vijf
opgegeven percentages vormen in het totaal 100%.
We stellen dezelfde vraag aan de coördinatoren van de PST's en aan de PST-leden, omdat we
ervan uitgaan dat de coördinatoren wellicht een globaler beeld hebben van de werking van het
PST, terwijl de visie van de afzonderlijke PST-leden wellicht wat invloed ondergaat van de
specifieke invalshoek die eigen is aan hun discipline.
Hieronder gaan we in op de totstandkoming van deze vraag. We baseerden ons hierbij op het
wetgevend kader en op verkennende diepte-interviews met een aantal palliatieve zorgexperts.
Het KB van 15.07.1997 omschrijft een aantal taken van een PST: ten eerste, het invoeren van
een palliatieve zorgcultuur en de bewustmaking bij de ziekenhuisprofessionelen van de
noodzaak ervan. Verder behoort ook het verstrekken van advies over palliatieve zorg aan het
medische en het paramedische personeel, en over het ter zake te voeren beleid aan de
ziekenhuisdirectie tot de opdracht van een PST. Een PST moet ten derde instaan voor de
permanente opleiding van het ziekenhuispersoneel inzake palliatieve zorg. Een laatste taak
van het PST bestaat erin om te zorgen voor de continuïteit van zorgverlening wanneer een
palliatieve patiënt het ziekenhuis verlaat om naar huis of naar een thuisvervangend milieu te
gaan.
De wetgever poneert het uitdragen van de palliatieve zorgcultuur als hoofddoelstelling in dit
KB. Hij wordt op dit vlak in tal van beleidsdocumenten bijgetreden (cfr. beleidsplan voor
palliatieve zorg 2000-2004, Vandenbroucke en Aelvoet). Ook de 15 netwerkcoördinatoren in
Vlaanderen benadrukken dat de PST's een belangrijke taak hebben in het doen ingang vinden
van de palliatieve zorgcultuur in de gezondheidszorg. Dit veronderstelt in eerste instantie dat
PST-leden de ziekenhuisprofessionelen vertrouwd maken met het palliatieve zorgconcept. Pas
als palliatieve zorg voldoende bekend is in het ziekenhuis, kan het PST beginnen werken aan
een attitudeverandering bij de zorgverleners.
Het geven van advies en opleiding zijn middelen om de palliatieve zorgcultuur ingang te doen
vinden in het ziekenhuis.
Naast deze wettelijk omschreven taken, hebben we op basis van de diepte-interviews met een
groep van palliatieve zorgexperts in de verkennende fase van het onderzoek nog enkele
categorieën aan het bovenstaande takenpakket toegevoegd.
Hoewel de geïnterviewde bevoorrechte getuigen zich in de bovenstaande doelstelling konden
terugvinden, drukten ze een zekere scepsis uit over de middelen die de wetgever aanreikt om
te komen tot de verspreiding van de palliatieve zorgcultuur. Het geven van advies en zeker het
organiseren van opleiding zijn in de eerste plaats gericht op kennisoverdracht. Een palliatieve
zorgcultuur vereist echter ook de nodige attitude overdracht. De zorgexperts merkten op dat
het begeleiden van hulpverleners bij het uitvoeren van zorg aan bed vaak de beste manier is
om aan attitude overdracht te doen. Deze opmerking is ook door de netwerkcoördinatoren en
de PST-leden bijgetreden in de diepte-interviews. Daarom nemen we 'het begeleiden van
andere hulpverleners die zorg verlenen' ook op in vraag 15 en 35.
Tenslotte merkten sommige zorgexperts op dat we rekening dienden te houden met het feit
dat de taakinvulling van een PST gaandeweg evolueert. Een PST heeft er aanvankelijk, om op
langere termijn te kunnen wegen op het ziekenhuisbeleid, soms het meeste baat bij om sterk
aanwezig te zijn op de werkvloer en zichzelf zo bekend te maken. Hierdoor kan de eerder
_____________________________________________________
90117
-
patiëntgerichte zorg in de beginfase op de voorgrond treden. Aangezien verschillende PST's
pas opgestart zijn, leek het ons zinvol om deze taak, 'het zelf uitvoeren van zorg bij patiënten',
te bevragen.
We besteden hierbij aandacht aan eventuele verschillen in de visie van de PST-leden op de
taakinvulling van het PST naargelang de beroepscategorie (arts, verpleegkundige of
psycholoog). We gaan na of er verschillen in taakinvulling bestaan tussen recent opgestarte
PST's en degenen die al langer operationeel zijn.
Visie van de coördinatoren van PST's op de taakverdeling van hun PST (Vraag 35)
We peilden ten eerste bij de coördinatoren welke (andere) taken het PST opneemt. We
vroegen hen ook om deze taken in percenten uit te drukken, zodat de vijf percentages samen
100% vormen.
Voor we tabel 4.5.4 bespreken, overlopen we kort even de betekenis van de maten die erin
opgenomen zijn. In de tabel komen twee soorten maten voor: maten van centrale tendentie
(gemiddelde en mediaan) en spreidingsmaten (standaardafwijking, minimum en maximum).
Maten van centrale tendentie geven een beeld van het middelpunt of zwaartepunt van de
verdeling (De Vocht, 2002). De mediaan is de middelste waarneming, d.w.z. dat het een getal
is, zodanig dat tenminste 50% van de waarnemingen kleiner of gelijk is aan de mediaan en
ook dat tenminste 50% groter of gelijk is aan de mediaan (Schreuder, 1993). Spreidingsmaten
geven een beeld van de spreiding van de verdeling. De standaardafwijking is hierbij de maat
voor de afwijking van alle waarnemingen ten opzichte van het rekenkundig gemiddelde
(De Vocht, 2002).
Tabel 4.5.4
Visie van de coördinatoren van de PST's op de taakverdeling van het PST
uitgedrukt in % van taken van PST (n = 51)
Verstrekken van
advies
Begeleiden van
zorgverleners
tijdens de zorg bij
patiënten aan bed
Uitvoeren van
zorg aan bed van
de patiënt door de
leden van het PST
Het organiseren
van opleiding
Andere taken
n
Gemiddelde
Mediaan
Std.
afwijking
Minimum
Maximum Taak neemt
0%
51
35.9
30
20.0
10
80
0/51
51
19.8
20
14.5
0
80
4/51
51
23.1
20
21.9
0
80
8/51
51
12.9
10
8.8
0
40
3/51
51
8.5
0
18.3
0
80
35/51
Er zijn zes ontbrekende data voor de vijf categorieën.
De 'taak' met het hoogste gemiddelde is het verstrekken van advies. Op de tweede plaats komt
het uitvoeren van zorg aan bed, gevolgd door het begeleiden van zorgverleners.
Er is geen enkele coördinator die voor de categorie 'verstrekken van advies' het percentage nul
opgeeft. Een minderheid van de coördinatoren stelt dat het begeleiden van zorgverleners, het
_____________________________________________________
91117
-
uitvoeren van zorg aan bed en het organiseren van opleiding geen taak is die het PST
opneemt. De categorie 'andere taken' komt niet vaak voor: 35 coördinatoren (68.6%) gaven
aan dat het PST geen andere taken buiten de vier eerste categorieën verricht.
Dat betekent dat volgens de coördinatoren van de PST's, het PST vooral het verstrekken van
advies aan hulpverleners als taak opneemt. De mondelinge overdracht van kennis over
palliatieve zorg op vraag van de hulpverlener over een concrete situatie scoort daarmee het
hoogst. De categorie 'begeleiden van zorgverleners tijdens de zorg bij patiënten aan bed',
waarbij ook attitude overdracht van het PST naar de hulpverleners mogelijk zou zijn, komt
minder vaak voor als taak. Het verrichten van zorg aan het bed van de patiënt door de leden
van het PST behoort volgens de meeste coördinatoren zeker ook tot de taken van het PST, zij
het dat het PST daar minder tijd aan besteedt dan aan het verstrekken van advies aan
hulpverleners. Het organiseren van opleiding en vorming, dus door het PST georganiseerde
kennisoverdracht, zien de meeste coördinatoren van de PST's als een taak van het PST, maar
niet als de taak waarin het PST de meeste tijd en energie steekt.
We stelden nog een aantal bijkomende vragen aan de coördinatoren wat betreft meer concrete
taken van een PST.
Tabel 4.5.5
Concrete taken van een PST
De palliatieve zorgcultuur uitdragen in het ziekenhuis
Bijscholingen organiseren over de palliatieve zorg voor
zorgverleners
Opvang naastbestaanden
Opname- en ontslagregelingen van palliatieve patiënten
Beleidsondersteunende voorstellen formuleren
Aanvraag sociale voorzieningen bij ontslag (bv. thuishulp,
warme maaltijden, … enz.)
Aanvraag van financiële tegemoetkomingen
De vrijwilligerswerking organiseren en coördineren
Wetenschappelijk onderzoek uitvoeren
JA
(%)
NEEN
(%)
55
(100)
53
(96.4)
52
(94.5)
45
(81.8)
42
(76.4)
29
(52.7)
29
(52.7)
20
(36.4)
12
(21.8)
0
(0)
2
(3.6)
3
(5.5)
10
(18.2)
12
(21.8)
26
(47.3)
26
(47.3)
35
(63.6)
43
(78.1)
Aantal
respondenten
55
55
55
55
54
55
55
55
55
Er zijn twee ontbrekende waarden. Enkel voor de laatste vraag ontbreken er drie gegevens.
Uit tabel 4.5.5 blijkt dat (bijna) alle coördinatoren de wettelijke (en meer algemene)
taken opnemen. Het betreft het uitdragen van de palliatieve zorgcultuur, de opvang
van naastbestaanden, het formuleren van beleidsondersteunende voorstellen en het
organiseren van bijscholing. Andere taken worden door de helft of minder dan de
helft van de PST's opgenomen. Een minderheid ziet wetenschappelijk onderzoek als
een taak voor het PST.Visie van de PST-leden op de taakverdeling van hun PST
(Vraag 15)
_____________________________________________________
92117
-
We vroegen ook aan de PST-leden hoe zij de taakverdeling van hun PST zien.
Tabel 4.5.6
Visie van de PST-leden op de taakverdeling van het PST uitgedrukt in % van
taken van PST (n = 129)
Verstrekken van advies
Begeleiden van
zorgverleners tijdens de
zorg bij patiënten aan
bed
Uitvoeren van zorg aan
bed van de patiënt door
de leden van het PST
Het organiseren van
opleiding
Andere taken
Gemiddelde
Mediaan
Std.
afwijking
Minimum
Maximum Taak neemt
0%
34.24
30
20.366
5
95
0/129
16.22
15
11.693
0
70
7/129
29.60
30
24.940
0
90
14/129
13.34
10
10.042
0
70
4/129
6.60
0
12.721
0
70
88/129
Voor 17 respondenten ontbreken de gegevens over de taakinvulling van het PST.
Gemiddeld geven de meeste vragen aan het PST aanleiding tot het verstrekken van advies
(34.24%). Geen enkel PST-lid zegt geen advies te verstrekken. Op de tweede plaats komt het
gemiddelde voor het zelf uitvoeren van zorg aan het bed van de patiënt (29.60%). De andere
wettelijk omschreven taak naast het verstrekken van advies, namelijk het organiseren van
opleiding, heeft het laagste gemiddelde percentage. 16.22% van de verzoeken aan het PST
mondt uit in het begeleiden van zorgverleners tijdens de zorg bij patiënten aan bed. Ongeveer
7% van de vragen aan het PST leidt tot een andere taak dan deze die omschreven zijn in de
vraagstelling.
De antwoorden onder 'andere taken' kunnen in vijf categorieën worden ondergebracht: ten
eerste de opvang van naasten, zowel tijdens het ziekteproces als na het overlijden van de
patiënt (bijvoorbeeld het mee helpen organiseren van een herdenkingsdienst). Ten tweede het
bijhouden van de administratie, waaronder ook registratie en rapportering. Overleg is een
derde categorie van taken: zelf vergaderen, het bijwonen van patiëntenbesprekingen, team- en
stafvergaderingen, … enz. Op de vierde plaats worden er tal van andere taken vernoemd die
we in een restcategorie onderbrengen: 'research', 'zorg voor de zorgenden', 'oprichting PST
schriftelijk uitzoeken' en 'andere hulpvragen dan palliatieve'. Tenslotte specifiëren
verschillende PST-leden de zorg die ze zelf verlenen aan palliatieve patiënten: telefonische
opvolging van patiënten die naar huis zijn gegaan, ambulante zorg, 'niet alleen fysieke zorg,
maar ook psychologische begeleiding', relaxatie-aromatechnieken, … enz. Deze laatste
categorie valt sensu stricto niet onder 'andere taken', maar onder 'het uitvoeren van zorg aan
bed van de patiënt door de leden van het PST'.
Aan de hand van een variantie-analyse (one-way ANOVA) wordt nagegaan of er eventueel
verschillen bestaan in de gemiddelde percentages die de respondenten uit de onderscheiden
beroepscategorieën opgaven met betrekking tot de taakinvulling van het PST. We
onderzoeken de nulhypothese dat de groepsgemiddelden voor de verschillende
beroepscatego-rieën aan elkaar gelijk zijn. We verwerpen deze assumptie met een
betrouwbaarheid van 95% (Sig. < 0.05) voor het verstrekken van advies en voor het uitvoeren
van de zorg. De groepsgemiddelden voor het verstrekken van advies wijken allemaal sterk
van elkaar af: de artsen vinden gemiddeld dat deze taak 42.59% van het takenpakket van het
_____________________________________________________
93117
-
PST inneemt, dit is 35.74% bij de verpleegkundigen en 25.42% bij de psychologen. Voor het
uitvoeren van zorg wijken de groepsgemiddelden van artsen en verpleegkundigen niet van
elkaar af (respectievelijk 24.53 en 24.56), maar de psychologen zijn van mening dat deze
opdracht gemiddeld 40.83% inneemt.
We zijn ook nagegaan of de taakinvulling van de bevraagde PST's verschilt naargelang hun
officiële oprichtingsjaar (we hanteren de drie categorieën voor officieel oprichtingsjaar die al
eerder in dit rapport gebruikt werden). We voerden een variantie-analyse (one-way ANOVA)
uit.
De gemiddelde percentages voor het verstrekken van advies, het zelf uitvoeren van zorg en
het organiseren van opleiding verschillen niet significant tussen PST's die al langer bezig zijn
en teams die recenter zijn opgestart. Voor het begeleiden van andere zorgverleners bestaat een
significant verschil (Sig. = 0.041). De teams die tussen 1991 en 1995 zijn begonnen, besteden
procentueel gezien het minst tijd aan het begeleiden van andere ziekenhuisprofessionelen
(11.23%). Het doen van begeleidingen maakt 20.74% van de opdracht uit van teams die zijn
opgestart tussen 1996 en 1999. De recent geïmplementeerde PST's situeren zich tussen de
twee voorgaande groepen met 15.37%.
Het gemiddelde aandeel van de taken verhoudt zich wel anders binnen de drie groepen PST's
naar het jaar waarin ze officieel werden opgericht. De oudste PST's en de teams uit de
middencategorie geven in de eerste plaats advies en vervolgens voeren ze zelf zorg uit aan het
bed van de patiënt. Bij de recentste PST's primeert het zelf uitvoeren van zorg en komt het
verstrekken van advies op de tweede plaats (het verschil is evenwel miniem). De meest
ervaren PST's houden zich naast het verstrekken van advies en het zelf uitvoeren van zorg
meer bezig met het organiseren van opleiding dan met het begeleiden van zorgverleners. Deze
verhouding tussen de derde en de vierde taak is omgekeerd bij de twee andere groepen van
PST's: deze besteden vooralsnog meer tijd aan het begeleiden dan aan het organiseren van
opleidingen.
In de diepte-interviews met de netwerkcoördinatoren kwam eveneens naar voren dat recenter
opgestarte PST's zich hoofdzakelijk bezig houden met het zelf uitvoeren van zorg. Advies
verstrekken aan andere ziekenhuisprofessionelen wanneer je als beginnend PST je expertise
nog niet hebt kunnen aantonen, is vaak erg moeilijk. Door zelf zorg uit te voeren aan het bed
van de patiënt en kleine successen te boeken, winnen ze het vertrouwen van zorgverleners. Op
die manier zullen ze meer in hun voorbeeldfunctie erkend worden binnen het ziekenhuis. Dit
is een belangrijke voorwaarde om adviserend te kunnen gaan werken.
In de diepte-interviews met de netwerkcoördinatoren vroegen we of de PST's in hun regio een
gelijkaardig takenpakket hebben. Ze gaven allen te kennen dat hierin verschillen bestaan. Eén
netwerkcoördinator sprak van het bestaan van 'accentverschillen, maar een over het algemeen
zelfde manier van werken', de anderen hadden het over matige tot zeer grote verschillen. Eén
netwerkcoördinator merkt op dat het een belangrijke taak van het netwerk is om het
takenpakket van de PST's te omschrijven en te streven naar een meer uniforme werking. De
variatie in de taakinvulling van de PST's is volgens de netwerkcoördinatoren te wijten aan
een veelheid van factoren. Ten eerste speelt de organisatiestructuur van een ziekenhuis, en de
plaats die het PST binnen het organogram inneemt, een rol. Daarnaast zijn ook de beleidsvisie
van de directie en de krijtlijnen die ze uittekent voor de werking van het PST, van belang.
Deze structurele en beleidsmatige factoren vormen de achtergrond waartegen PST's hun taak
praktisch moeten gaan invullen. Zo gebeurt het wel eens dat de directie niet goed op de
hoogte is van het belang van een goed uitgebouwde palliatieve zorg, of nog dat de directie er
geen prioriteit aan geeft of kan geven, wegens andere belangrijke dossiers (bijvoorbeeld:
fusieperikelen, heroriëntatie van de missie van het ziekenhuis, … enz.).
Eerdere werkervaring en persoonlijkheid van de PST-leden kunnen ook invloed uitoefenen op
de taakinvulling van het team. Zo zal iemand die altijd met patiënten heeft gewerkt en van
_____________________________________________________
94117
-
nature uit heel zorgzaam is, er bijvoorbeeld eerder voor opteren om zelf zorg uit te voeren aan
het bed van de patiënt of andere ziekenhuisprofessionelen te begeleiden, dan overwegend
adviserend te werken.
Praktisch alle PST's houden zich volgens de netwerkcoördinatoren zowel bezig met het
verstrekken van advies en het begeleiden van andere zorgverleners en, in minder mate, met
het zelf uitvoeren van zorg. De PST-leden houden zich dus ook bezig met het begeleiden van
andere zorgverleners en het zelf uitvoeren van zorg, zelfs al is wettelijk alleen de eerste
opdracht vastgelegd. Het is volgens de netwerkcoördinatoren zeer moeilijk om als PST louter
adviserend naar zorgverleners toe te werken, omdat de informatie waarop het advies
gebaseerd moet worden, al een interpretatie inhoudt van de zorgvraag van de patiënt.
Samenvattend kunnen we stellen dat de meeste vragen aan het PST aanleiding geven tot het
verstrekken van advies. Daarnaast monden ongeveer evenveel oproepen aan het PST uit in het
zelf uitvoeren van zorg aan het bed van de patiënt door de PST-leden. Er is veel minder vraag
naar het begeleiden van andere hulpverleners tijdens de zorg aan het bed van de patiënt. Het
organiseren van opleidingen is vooralsnog een minder belangrijke taak van de PST's in het
algemeen.
Deze taakinvulling heeft mogelijks gevolgen voor een succesvolle verspreiding van de
palliatieve zorgcultuur. De klemtoon ligt immers vooralsnog op kennisoverdracht door middel
van adviesverstrekking en veel minder op attitude overdracht via het begeleiden van andere
ziekenhuisprofessionelen.
Taakinhoud
In de postenquête bij de coördinatoren van de PST's vroegen we verder naar de taakinhoud
van de PST's. Daarvoor werden vragen voorgelegd met vaste antwoordcategorieën (die
werden bekomen uit verkennende interviews met meerdere leden van PST's).
We zijn uitgegaan van een aantal meer algemene taken die het PST zich kan stellen en een
drietal meer specifieke taken. De meer specifieke vragen dienen om een onderscheid te maken
tussen teams die het als doel stellen advies te leveren, teams die ook aan attitude overdracht
doen en teams die ook rechtstreeks met patiënten werken.
Hieronder gaan we in op de bevindingen die uit die vragen voortkomen.
Visie van de coördinatoren van de PST's op de aard van de problemen die hun PST
opneemt (Vraag 34)
We vroegen de coördinatoren aan te duiden of een bepaalde taak al dan niet opgenomen was in
het pakket van het PST. Tabel 4.5.7 Problemen die worden opgenomen door het
PST
PST neemt deze taak op (%)
Pijnproblemen
Familiale problemen
Psychologische problemen
Logistieke ondersteuning
Ja
Neen
52
(94.5)
49
(89.1)
47
(85.5)
35
(63.6)
3
(5.5)
6
(10.9)
8
(14.5)
20
(36.4)
_____________________________________________________
95117
-
28
(50.9)
18
(32.7)
11
(20.0)
10
(18.2)
Spirituele problemen
Administratieve problemen
Juridische problemen
Financiële problemen
Totaal aantal PST's
27
(49.1)
37
(67.3)
44
(80.0)
45
(81.8)
55
Voor twee PST's zijn er geen gegevens beschikbaar.
Uit tabel 4.5.7 blijkt onder meer welke opdrachten de PST's tot hun eigen takenpakket
rekenen (linkerkolom). Opvallend is dat geen enkel probleem door alle PST's wordt
opgenomen. Haast alle PST's nemen pijnproblemen van palliatieve patiënten op (94.5%). De
meeste PST's (resp. 89.1% en 85.5%) nemen ook familiale en psychologische problemen op.
Meer dan zes op tien PST's nemen logistieke ondersteuning van palliatieve patiënten op.
Andere problemen van palliatieve patiënten delegeert het PST eerder.
Persoon/dienst met wie het PST contact opneemt naar de aard van de problemen
(Vraag 38)
Tenslotte toetsten we de samenwerking van het PST met de pastor of de moreel consulent en de
sociale dienst aan de hand van een aantal vragen aan de coördinatoren van de
PST's. We vroegen voor een aantal van de mogelijke problemen die bij
palliatieve patiënten en hun naastbestaanden kunnen voorkomen om aan te
geven of het PST dan wel samenwerkt met of delegeert naar één van beide. De
coördinatoren kunnen aangeven dat het PST deze opdracht zelf opneemt, dan
wel met anderen opneemt of delegeert aan anderen (pastor of moreel consulent
en sociale dienst).Tabel 4.5.8 Taken die PST zelf opneemt en/of inschakelen van
pastor of moreel consulent en sociale dienst
PST neemt deze taak op
(%)
Administratieve
problemen
Financiële
problemen
Juridische
problemen
Pijnproblemen
Familiale
problematiek
Psychologische
problematiek
Spirituele
problemen
Logistieke
ondersteuning
Totaal
PST schakelt pastor of PST schakelt sociale dienst
moreel consulent in (%)
in (%)
Ja
Neen
Ja
Neen
Ja
Neen
18
(32.7)
10
(18.2)
11
(20.0)
52
(94.5)
49
(89.1)
47
(85.5)
28
(50.9)
35
(63.6)
37
(67.3)
45
(81.8)
44
(80.0)
3
(5.5)
6
(10.9)
8
(14.5)
27
(49.1)
20
(36.4)
3
(5.5)
1
(1.8)
2
(3.6)
1
(1.8)
14
(25.5)
16
(29.1)
45
(81.8)
4
(7.3)
52
(94.5)
54
(98.2)
53
(96.4)
54
(98.2)
41
(74.5)
39
(70.9)
10
(18.1)
51
(92.7)
46
(83.6)
51
(92.7)
43
(78.2)
1
(1.8)
28
(50.9)
15
(27.3)
3
(5.5)
24
(43.6)
9
(16.4)
4
(7.3)
12
(21.8)
54
(98.2)
27
(49.1)
40
(72.7)
52
(94.5)
31
(56.4)
55
55
_____________________________________________________
96117
-
55
Er ontbreken twee gegevens voor elk van de vragen.
Eerder bespraken we reeds de taken uit tabel 4.5.8 die door het PST zelf worden opgenomen.
Deze cijfers worden hier voor de duidelijkheid herhaald.
De taken die het PST vooral naar de sociale dienst delegeert, zijn de administratieve, de
financiële en de juridische problemen. De helft van de PST's schakelt de sociale dienst in bij
familiale problemen en vier op de tien PST's doen ook in geval van logistieke ondersteuning
een beroep op de sociale dienst. Het PST schakelt de moreel consulent of de pastor zo goed
als alleen voor spirituele problemen in.
We gingen na of er een verband bestaat tussen de oprichtingsdatum van het PST en het
delegeren van taken voor alle in de tabel opgenomen problemen. We vonden slechts één
significant verband, namelijk tussen het delegeren van psychologische problemen naar de
pastor of de moreel consulent (Cramers' V = 0.36, Sign. = 0.044). Uit de analyse van dat
verband aan de hand van een (niet gepresenteerde) kruistabel kunnen we afleiden dat het
vooral wat oudere PST's zijn die een beroep doen op de pastor of de moreel consulent wat
betreft psychologische problemen. Uit deze analyse kunnen we niet besluiten dat alle PST's
psychologische problemen opnemen. Een mogelijke verklaring is dat de PST's met meer
ervaring ook eerder te maken krijgen met psychologische problemen, omdat hun ervaring in
het omgaan met de bredere context van palliatieve patiënten al wat verder is ontwikkeld.
Mogelijk zijn de meer ervaren PST's ook meer bedreven in het detecteren van psychologische
problemen.
Volgens een overzichtsartikel over de internationale literatuur betreffende 16 studies naar de
evaluatie van palliatieve support teams blijkt dat PST's uit deze onderzoeken (niet deze uit dit
onderzoek) beter in staat zijn om fysieke klachten op te vangen dan bijvoorbeeld angsten over
algemene achteruitgang en dood (Francke, 2000: 89). In de diepte-interviews met de
netwerkcoördinatoren bevroegen we eveneens of, en in welke mate PST's aandacht besteden
aan de vier zorgdimensies. Alle netwerkcoördinatoren waren het erover eens dat de PST's zich
in principe op al deze dimensies zouden moeten richten, en er dus op moeten toezien dat
zowel fysieke, psychologische, sociale en spirituele aspecten aan bod komen in de aanvragen
die ze krijgen van andere ziekenhuisprofessionelen. Dat dit geen evidentie is, blijkt uit de
uitspraak van één van de netwerkcoördinatoren: '(…) kijken we in ziekenhuizen, de pijn
alleen al, op zich, daar werd dikwijls of wordt dikwijls nog te weinig aandacht aan besteed'.
Doordat PST's werken binnen de klinische setting van ziekenhuizen, zijn opstartende PST's
volgens sommige netwerkcoördinatoren vooral bezig met de fysieke dimensie, en daarbinnen
met de medisch-technische invulling ervan. De coördinatoren zien de totaalzorg wel meer aan
bod komen bij PST's die al langer operationeel zijn.
Wat betreft de vier zorgdimensies van de palliatieve zorg die de PST's zouden opnemen
kunnen we concluderen dat de coördinatoren van de PST's vooral de fysieke en
psychologische problemen van palliatieve patiënten als een taak voor de PST's zien. Binnen
de sociale dimensie beschouwen ze de familiale problemen ook als een belangrijk
aandachtspunt voor het PST zelf. Andere sociale problemen, zoals financiële problemen
delegeren de PST's eerder naar de sociale dienst. Dat is (iets) minder het geval voor spirituele
problemen. Dat blijkt nog scherper uit de diepte-interviews met leden van PST's. Daar wordt
gesteld dat de PST's zich in eerste instantie vooral op de fysieke problemen concentreren en
dat ze ook vaak de psychologische problemen opnemen. PST's richten zich ook op sociale
problemen indien ze te maken hebben met familiale problemen, maar minder indien ze
financieel of organisatorisch van aard zijn (bv. huisvesting of transport). De PST's delegeren
spirituele problemen, zo blijkt zowel uit de enquête als uit de diepte-interviews, eerder naar de
pastor of de moreel consulent.
_____________________________________________________
97117
-
In wat volgt gaan we in meer detail in op de verschillende taken van een PST. Voor elke van
deze taken besteden we aandacht aan de aanvrager van de zorg en aan de zorgdimensie waar
de oproep in hoofdorde mee te maken heeft.
Het verstrekken van advies
Visie van de coördinatoren van de PST's
Aan de hand van een gesloten vraag met drie categorieën, gingen we bij de coördinatoren na
aan welke personen het PST advies verstrekt en op welke zorgdimensie(s) van palliatieve
zorg dit advies betrekking heeft.
Tabel 4.5.9
Verstrekken van advies aan … (Vraag 30)
Aan zorgverleners en patiënten
Alleen aan zorgverleners
Alleen aan patiënten
Totaal
n
%
49
4
0
53
92.5
7.5
0
100
Er ontbreken vier gegevens.
De meerderheid van de coördinatoren van PST's stelt dat het PST advies verstrekt aan de
zorgverleners in de instelling en aan de patiënten die er verblijven.
We vroegen aan de coördinatoren over welke van de vier dimensies het PST advies geeft. De
coördinatoren konden kiezen uit elke mogelijke combinatie van de vier dimensies.
Tabel 4.5.10
Over welke dimensie advies geven (Vraag 31)
Fysieke en psychologische dimensie
Fysieke, psychologische en sociale dimensie
Fysieke, psychologische, sociale en spirituele dimensie
Totaal
n
%
1
3
48
52
1.9
5.8
92.3
100
Er ontbreken vijf gegevens.
Het merendeel van de coördinatoren (92.3) geeft de vier dimensies op. Slechts een
minderheid stelt dat het PST geen advies over de vier dimensies geeft, maar wel over twee of
drie dimensies.
Uit de diepte-interviews met leden van de PST's blijkt echter dat het zelden voorkomt dat een
PST ook over de spirituele dimensie advies verstrekt. Daarvoor halen de geïnterviewden een
aantal uiteenlopende redenen aan. De reden die met de PST's zelf te maken heeft, is dat er
voorlopig weinig knowhow bij de PST's aanwezig is over de spirituele dimensie. Men stelt
dat de knowhow over de spirituele dimensie nog moet worden opgebouwd. Ook de leden van
een PST met heel wat jaren ervaring bevestigden deze stelling. Net om die reden is het
_____________________________________________________
98117
-
verbazingwekkend dat een meerderheid van de coördinatoren, vaak van PST's met een minder
lange ervaring, aangeeft ook advies te verstreken over de spirituele dimensie. Vermoedelijk is
er sprake van vertoog bij het beantwoorden van deze vraag.
Visie van de PST-leden
Hierboven bekeken we de taakinvulling van het PST in het algemeen. Nu focussen we op de
verschillende taken van het PST: het verstrekken van advies, het begeleiden van zorgverleners
tijdens de zorg, het zelf uitvoeren van zorg bij patiënten aan bed door de PST-leden en het
organiseren van opleiding. We vragen ons telkens af welk percentage van beroepscategorieën
of personen vragen stelt die uitmonden in een bepaalde taak, welk percentage van deze vragen
te maken heeft met de verschillende zorgdimensies (fysiek, sociaal, psychologisch en
spiritueel) en of er verschillen zijn tussen de beroepscategorieën naar de inhoud van deze
vragen.
We spitsen ons eerst toe op de adviserende taak van het PST. Hierboven zagen we dat
het verstrekken van advies in het takenpakket van het PST 34.24% inneemt. Aanvrager
(Vraag 16)
Tabel 4.5.11
Percentage vragen om advies door de verschillende categorieën van mensen
(n = 130)
Gemiddelde Mediaan
Artsen
Hoofdverpleegkundigen
Verpleegkundigen
Patiënten
Naastbestaanden
Andere
Totaal
24.08
22.51
25.71
10.68
14.25
2.77
100
20
20
20
10
10
0
Std.
afwijking
Minimum
21.125
19.879
18.534
9.426
11.863
6.438
0
0
0
0
0
0
Maximum Taak neemt
0%
95
90
80
40
60
40
2/130
15/130
4/130
19/130
16/130
99/130
Er ontbreken 16 waarden voor deze variabelen.
Volgens de PST-leden stellen verpleegkundigen en artsen relatief gezien de meeste vragen om
advies (respectievelijk 25.71% en 24.08%). Zij worden hierin op de voet gevolgd door de
hoofdverpleegkundigen. Patiënten en naastbestaanden roepen minder vaak het advies van het
PST in. Respectievelijk 19 op de 130 en 16 op de 130 respondenten zeggen nooit een oproep
tot advies van patiënten of naastbestaanden te krijgen. Toch zijn ze samen verantwoordelijk
voor ongeveer een kwart van de vragen die het PST krijgt. 31 respondenten zeggen dat ze ook
vragen om advies krijgen van andere categorieën van mensen dan de hierboven vernoemde,
zowel van binnen als van buiten het ziekenhuis. Binnen het ziekenhuis komen de meeste
andere aanvragen van de sociale dienst (en van de sociaal assistenten) en de pastorale dienst
(en van de pastor en de pastorale werk(st)ers). Daarnaast komen er soms ook aanvragen van
andere ziekenhuisprofessionelen dan artsen en verpleegkundigen, bijvoorbeeld van kinesisten.
Enkele respondenten vermelden de referentieverpleegkundigen voor palliatieve zorg. Binnen
het ziekenhuis komen er tenslotte ook aanvragen van vrijwilligers en vanuit de directie.
Verschillende PST's worden tenslotte ook gecontacteerd door de thuiszorg, zowel door de
klassieke thuiszorg en de huisartsen, als door de palliatieve thuiszorgequipe.
_____________________________________________________
99117
-
Uit de variantie-analyse blijkt dat de groepsgemiddelden voor het verstrekken van advies aan
artsen (Sig. = 0.023) en naastbestaanden (Sig. = 0.008) significant van elkaar verschillen
(Sig. < 0.05). Het gemiddelde percentage voor de vragen om advies door artsen ligt
significant hoger bij de respondenten die arts zijn (31.47%) dan bij degenen die
verpleegkundige (23.96%) of psycholoog (18.12%) zijn. Inzake de vragen om advies door
naastbestaanden scoren de psychologen de hoogste gemiddelde waarde (18.95%) en
verschillen hierin significant van de artsen- (12.09%) en de verpleegkundigengroep (12.07%)
die zeer dicht bij elkaar aansluiten.
Zorgdimensie (Vraag 17)
In tabel 4.5.12 staan de percentages voor de vragen om advies weergegeven naar de
zorgdimensie waar deze in hoofdorde mee te maken hebben. In de vraagstelling gebruikten
we uitdrukkelijk de formulering 'in hoofdorde te maken hebben met', omdat we er ons van
bewust zijn dat iedere vraag natuurlijk meerdere zorgdimensies behelst.
Er ontbreken 19 waarden voor deze variabelen.
We vinden de volgorde waarin de zorgdimensies gewoonlijk worden opgesomd, namelijk:
fysiek, psychologisch, sociaal en spiritueel, duidelijk terug in de analyse. De meeste vragen
om advies hebben in hoofdorde te maken met de fysieke dimensie (43.07%), gevolgd door de
psychologische (27.39%) en de sociale (18.86%) dimensie. Vragen om advies in verband met
spiritualiteit komen het minst voor (8.39%). 17 respondenten vermelden nog iets bij de
categorie 'andere'. Het betreft hier vooral concrete invullingen van de klassieke dimensies (vb.
'praktische regelingen als ontslag' als onderdeel van de sociale dimensie, 'existentieel' als
aanvulling bij spiritueel … enz). Daarnaast is er ook iemand die spreekt van een dimensie die
'een mix van de vorige dimensies' is. Enkele respondenten vermelden ook alternatieve
therapie: relaxatie, aroma … enz.
De variantie-analyse toont aan dat er tussen de beroepscategorieën geen significante
verschillen bestaan voor deze gemiddelde percentages.
Tabel 4.5.12
Percentage vragen om advies naar de zorgdimensie waar deze in hoofdorde mee
te maken hebben (n = 127)
Fysieke dimensie
Psychologische dimensie
Sociale dimensie
Spirituele dimensie
Andere
Totaal
Gemiddelde
Mediaan
Std.
afwijking
Minimum
Maximum
Dimensie
neemt 0%
43.07
27.39
18.86
8.39
2.29
100
40
25
15
10
0
19.321
14.975
13.986
5.842
8.075
0
3
0
0
0
95
70
80
25
56
1/127
0/127
4/127
14/127
110/127
Aanvragende beroepscategorie en zorgdimensie (Vraag 18)
Voor de vragen met betrekking tot de artsen ontbreken 37 antwoorden, voor deze met
betrekking tot de hoofdverpleegkundigen 50 en 42 respondenten vulden de vragen over de
_____________________________________________________
100117
-
verpleegkundigen niet in. Tenslotte beantwoordden 93 PST-leden de vragen met betrekking
tot al deze categorieën.
De zorgdimensies verhouden zich voor alle categorieën van aanvragers als in tabel 4.5.12: de
PST-leden rapporteren dat de vragen om advies die ze van artsen, verpleegkundigen en
hoofdverpleegkundigen krijgen procentueel gezien het meest betrekking hebben op de fysieke
dimensie, vervolgens op psychologische, sociale en spirituele zorgaspecten.
We bekijken nu hoe de beroepscategorieën zich ten opzichte van elkaar verhouden binnen de
verschillende zorgdimensies. Het grootste aandeel vragen om advies met betrekking tot de
fysieke dimensie komt van artsen. Het aandeel oproepen vanwege hoofdverpleegkundigen en
verpleegkundigen die fysiek van aard zijn is vergelijkbaar en ligt ongeveer 7% lager dan bij
de artsen. De gemiddelde percentages voor de vragen om advies die gerelateerd zijn aan de
psychologische en de sociale dimensie verschillen niet sterk tussen de beroepscategorieën.
Deze verschillen zijn meer uitgesproken voor spirituele vragen: artsen vragen het PST
ongeveer 50% minder om advies voor spirituele problemen dan de (hoofd)verpleegkundigen.
Opmerkelijk is ook dat respondenten vaker van artsen zeggen dat ze van hen nooit een oproep
krijgen dan van (hoofd)verpleegkundigen. Het nooit inschakelen van het PST voor advies
komt bij artsen het vaakst voor met betrekking tot de spirituele zorgdimensie, gevolgd door de
psychologische, de sociale en de fysieke dimensie.
Tot slot dient opgemerkt dat de spreiding in gemiddelde percentages voor adviesaanvragen
van artsen, met uitzondering inzake de spirituele dimensie, groter is (cfr. standaardafwijking)
dan voor de andere beroepscategorieën.
Tabel 4.5.13
A
D
V
I
E
S
O
P
A
A
N
V
R
A
A
G
V
A
N
Percentage vragen om advies die in hoofdorde met de fysieke, psychologische,
sociale en spirituele dimensie te maken hebben op aanvraag van artsen,
hoofdverpleegkundigen en verpleegkundigen
ZORGDIMENSIE
Fysiek
Artsen (n = 109)
Hoofdverpleegkundigen
(n = 96)
Verpleegkundigen
(n = 104)
Totaal (n = 93)
Gemiddelde
48.70
Mediaan
50
Stand. afw.
28.946
Min.
0
Max.
100
%0
6/109
41.77
40
19.583
5
80
0/96
41.38
40
19.741
0
80
2/104
43.98
46.67
19.431
6.67
86.67
0/93
Psychologisch
Artsen (n = 109)
Hoofdverpleegkundigen
(n = 96)
Verpleegkundigen
(n = 104)
Totaal (n = 93)
Gemiddelde
26.99
Mediaan
20
Stand. afw.
20.961
Min.
0
Max.
88
%0
11/109
28.80
27
14.733
4
68
0/96
30.98
30
15.617
10
80
0/104
29.36
26.67
14.931
6.67
74.67
0/93
Min.
0
Max.
66
%0
10/109
Sociaal
Artsen (n = 109)
Gemiddelde
19.92
Mediaan
14
Stand. afw.
16.044
_____________________________________________________
101117
-
Hoofdverpleegkundigen
(n = 96)
Verpleegkundigen
(n = 104)
Totaal (n = 93)
20.49
20
9.814
0
50
2/96
19.33
20
11.484
0
60
6/104
19.50
18.33
9.696
0
53.33
1/93
Spiritueel
Artsen (n = 109)
Hoofdverpleegkundigen
(n = 96)
Verpleegkundigen
(n = 104)
Totaal (n = 93)
Gemiddelde
4.39
Mediaan
0
Stand. afw.
6.529
Min.
0
Max.
31
%0
59/109
8.94
10
7.996
0
40
19/96
8.31
8.5
8.194
0
40
27/104
7.15
6.67
6.184
0
30
13/93
De variantie-analyse toont aan dat er significante verschillen bestaan tussen de disciplines in
de gemiddelde percentages voor advies inzake de fysieke dimensie op vraag van artsen
(Sig. = 0.007) en verpleegkundigen (Sig. = 0.002), advies inzake de psychologische dimensie
op vraag van hoofdverpleegkundigen (Sig. = 0.031) en verpleegkundigen (Sig. = 0.007) en
advies inzake de sociale dimensie op vraag van artsen (Sig. = 0.019). Hierbij valt op dat
artsen gemiddeld veel hogere percentages opgeven voor de vragen om advies inzake de
fysieke dimensie die het PST krijgt van artsen (63.18%) en verpleegkundigen (51.38%) dan
verpleegkundigen (resp. 44.98% en 41.64%) en psychologen (resp. 42.16% en 33.86%).
Psychologen vullen op hun beurt hogere waarden in als ze gevraagd worden om het aandeel
adviesaanvragen van hoofdverpleegkundigen (34.18%) en verpleegkundigen (36.94%) met
betrekking tot de psychologische dimensie aan te geven (artsen geven hier resp. 25.24% en
24.85% op; verpleegkundigen resp. 26.47% en 29.67%). De gemiddelde waarde die
verpleegkundigen uit PST's opgeven in verband met de fysieke en psychologische dimensie
situeert zich dus steeds tussen de twee andere disciplines. Wel geven de verpleegkundigen
gemiddeld een vergelijkbaar percentage als de psychologen op voor het aandeel vragen dat ze
van artsen krijgen met betrekking tot de sociale dimensie (resp. 22.25% en 22.65%) ; artsen
vullen hier dan weer een significant lagere gemiddelde waarde (12.64%) in. Deze verschillen
tussen de beroepscategorieën zijn te begrijpen vanuit de verschillende invalshoek die artsen,
verpleegkundigen en psychologen op zorg hanteren. Bovendien zijn de vragen wel opgesteld
om te peilen naar de activiteiten van het PST, maar zal ieder lid deze wellicht vanuit zijn
eigen ervaring invullen. Aangezien we steeds drie PST-leden bevragen, krijgen we toch nog
een totaalbeeld van de werking van het PST.
Samengevat kunnen we stellen dat het PST van zowel artsen als (hoofd)verpleegkundigen
vragen om advies krijgt die te maken hebben met de verschillende zorgdimensies. Het aandeel
vragen met betrekking tot de fysieke dimensie is evenwel het grootst, gevolgd door meer
psychologische, sociale en spirituele zorgaspecten. Er bestaan geen uitgesproken verschillen
in percentage in de aard van de vraag om advies tussen de beroepscategorieën. Wel houden de
aanvragen van artsen relatief iets vaker verband met de fysieke dimensie, terwijl de oproepen
van (hoofd)verpleegkundigen frequenter te maken hebben met de overige zorgdimensies. De
gemiddelde percentages naar de beroepscategorie van de respondenten (arts, verpleegkundige
of psycholoog) verschillen, in die zin dat artsen het aandeel vragen over de fysieke dimensie
hoger inschatten, terwijl de psychologen aangeven dat het PST relatief meer vragen over de
psychologische dimensie krijgt. Verpleegkundigen scoren ergens tussenin. Deze vaststelling
kan verklaard worden vanuit de specifieke focus van elke discipline.
_____________________________________________________
102117
-
Het begeleiden van zorgverleners
Visie van de coördinatoren van de PST's (Vraag 33)
We vroegen aan de coördinatoren of het begeleiden van zorgverleners aan het bed van de
patiënt een van de taken van het PST is.
Tabel 4.5.14
Begeleiden van zorgverleners bij zorg als taak PST
Ja
Neen
Totaal
n
%
52
3
55
94.5
5.5
100
Er zijn twee ontbrekende gegevens.
Uit tabel 4.5.14 blijkt dat de meeste coördinatoren het begeleiden van de zorgverleners uit de
pluridisciplinaire equipes in het ziekenhuis tot een taak van het PST rekenen. Slechts een
minderheid stelt hier dat het begeleiden niet tot de taak van het PST behoort. Dat is
eigenaardig, want bij de vraag naar de procentuele verdeling van de verschillende taken van
het PST vulden deze respondenten wel degelijk (zij het lage) cijfers in.
De drie respondenten zien verder het verstrekken van advies wel als een taak van het PST.
Twee van deze drie respondenten zien het organiseren van bijscholing als een taak van het
PST.
Visie van de PST-leden
Aan de respondenten werd gevraagd onmiddellijk over te gaan van vraag 18 naar 27 (i.v.m.
opleiding) indien het PST zich beperkt tot het verstrekken van advies. We bekijken nu de
begeleidingen die het PST doet bij andere ziekenhuisprofessionelen in meer detail. Hierboven
zagen we dat het begeleiden van andere zorgverleners 16.22% van het totale takenpakket zou
innemen.
Aanvragende beroepscategorie (Vraag 19)
Er zijn 50 ontbrekende waarden voor deze vraag.
Drie kwart van de ziekenhuisprofessionelen die het PST begeleidt behoort tot de groep van
(hoofd)verpleegkundigen. Ongeveer één op vijf begeleidingen betreft een arts. Het PST doet
tenslotte ook nog ca. 8% begeleidingen bij anderen. Het gaat hier vooral om begeleidingen
van het personeel van de sociale dienst (sociaal assistenten) en de pastorale (pastor, pastoraal
helper) of levensbeschouwelijke dienst (moreel consulent). Daarnaast worden ook andere
professionele zorgverleners vermeld: psychologen, kinesisten, diëtisten en ergotherapeuten.
Daarnaast begeleidt het PST soms ook vrijwilligers en stagiairs. Twee respondenten zeggen
ook aandacht te besteden aan de begeleiding van het onderhoudspersoneel en mensen van de
technische dienst. Enkele PST's begeleiden familie en vrienden bij de zorg die zij uitvoeren
aan het bed van de patiënt. Eén PST-lid zegt tenslotte dat de leden van het PST elkaar
onderling begeleiden bij het uitvoeren van de zorg.
De variantie-analyse brengt enkel een verschil in groepsgemiddelde aan het licht inzake het
begeleiden van artsen (Sig = 0.013). Het groepsgemiddelde voor het aandeel begeleidingen
_____________________________________________________
103117
-
van artsen ligt significant hoger volgens de respondenten die arts zijn (25.75%) dan bij
verpleegkundigen en psychologen (resp. 15.95% en 14.44%).
Tabel 4.5.15
Percentage van de verschillende zorgverleners die het PST begeleidt bij de zorg
aan het bed van de patiënt (n = 96)
Artsen
Hoofdverpleegkundigen
Verpleegkundigen
Andere
Totaal
Gemiddelde
Mediaan
Std.
afwijking
17.90
22.82
52.00
7.28
100
10
20
50
0
15.437
17.748
22.574
11.526
Minimum Maximum
0
0
10
0
80
90
100
40
Taak
neemt 0%
8/96
10/96
0/96
54/96
Zorgdimensie (Vraag 20)
Tabel 4.5.16
Percentage begeleidingen aan bed door het PST van andere zorgverleners naar
de zorgdimensie waar deze in hoofdorde mee te maken heeft (n = 96)
Fysieke dimensie
Psychologische
dimensie
Sociale dimensie
Spirituele dimensie
Andere dimensie
Gemiddelde
Mediaan
Std.
afwijking
Minimum
Maximum
Dimensie
neemt 0%
43.48
40
21.059
0
96
2/96
29.26
25
17.963
0
100
1/96
17.82
8.18
1.26
15
6
0
12.173
7.199
5.821
0
0
0
70
30
50
5
22
88
Er zijn 50 ontbrekende waarden voor deze vraag.
Net als bij het percentage vragen om advies (cfr. supra) vinden we de klassieke volgorde van
de zorgdimensies ook in het geval van de begeleidingen die PST's uitvoeren terug, namelijk:
fysiek, psychologisch, sociaal en spiritueel. Bij de categorie 'andere dimensie' vermelden een
paar respondenten: 'attitudevorming', 'communicatie', 'relaxatie', 'praktisch', 'ethisch' en 'een
mix van de vier vorige dimensies'.
De variantie-analyse toont een significant verschil in groepsgemiddelden voor het percentage
van begeleidingen die in hoofdorde met de spirituele dimensie (Sig. = 0.022) te maken
hebben. Deze groepsgemiddelden bedragen 7.08% bij de artsen, 10.56% bij de
verpleegkundigen en 6.10% bij de psychologen.
Beroepscategorie en zorgdimensie (Vraag 21)
Voor de vragen over artsen, hoofdverpleegkundigen en verpleegkundigen ontbreken
respectievelijk 67, 65 en 64 antwoorden. In totaal beantwoordden 77 PST-leden de vragen
met betrekking tot al deze beroepscategorieën.
Het gemiddelde (d.i. over de verschillende PST-leden heen) percentage begeleidingen dat het
PST bij andere ziekenhuisprofessionelen doet, heeft net als bij de vragen om advies in de
_____________________________________________________
104117
-
eerste plaats te maken met de fysieke zorgdimensie en daarna in volgorde van voorkomen met
de psychologische, de sociale en de spirituele zorgdimensies.
Tabel 4.5.17
Percentage begeleidingen die in hoofdorde met de fysieke, psychologische, sociale
en spirituele dimensie te maken hebben van artsen, hoofdverpleegkundigen en
verpleegkundigen
ZORGDIMENSIE
Fysiek
Artsen (n = 79)
Hoofdverpleegkundigen
(n = 81)
Verpleegkundigen (n = 82)
Totaal (n = 77)
B
E
G
E
L
E
I
D
I
N
G
Gemiddelde Mediaan
52.80
54
Stand. afw.
29.600
Min.
0
Max.
100
%0
5/79
40.04
40
22.279
0
96
5/81
43.41
46.16
40
46.67
22.267
20.042
0
0
96
86.67
3/82
1/77
Stand. afw.
Min.
Max.
%0
Psychologisch
Gemiddelde Mediaan
Artsen (n =79)
Hoofdverpleegkundigen
(n = 81)
Verpleegkundigen
(n = 82)
Totaal (n = 77)
23.97
20
21.239
0
100
7/79
27.95
27
14.410
0
80
2/81
28.84
30
13.341
2
80
0/82
26.48
25.67
13.737
1.33
86.67
0/77
Stand. afw.
17.303
Min.
0
Max.
100
%0
13/79
Sociaal
V Artsen (n = 79)
A Hoofdverpleegkundigen
N (n = 81)
Verpleegkundigen (n = 82)
Totaal (n = 77)
Gemiddelde Mediaan
16.99
10
20.91
20
14.487
0
80
4/81
19.15
18.53
20
16.67
11.980
10.807
0
0
70
55
2/82
2/77
Stand. afw.
5.549
Min.
0
Max.
25
%0
32/79
Spiritueel
Artsen (n = 79)
Hoofdverpleegkundigen
(n = 81)
Verpleegkundigen (n = 82)
Totaal (n = 77)
Gemiddelde Mediaan
4.79
5
8.63
10
8.286
0
35
19/81
8.62
7.53
8.5
6.67
8.246
6.448
0
0
34
25
22/82
16/77
Volgens de respondenten voert het PST relatief gezien het meest begeleidingen inzake fysieke
zorg uit bij artsen. Het aandeel begeleidingen bij (hoofd)verpleegkundigen ligt voor deze
zorgdimensie meer dan 10% lager. Uit de data blijkt dat PST-leden de indruk hebben dat ze
met betrekking tot de andere zorgdimensies relatief gezien meer (hoofd)verpleegkundigen dan
artsen begeleiden.
Het aandeel begeleidingen van hoofdverpleegkundigen en verpleegkundigen met betrekking
tot de verschillende zorgdimensies is nagenoeg hetzelfde.
_____________________________________________________
105117
-
Het verschil in het gemiddelde aandeel begeleidingen inzake psychologische en sociale
zorgaspecten tussen (hoofd)verpleegkundigen en artsen is erg klein. Enkel inzake spirituele
zorg is er een grotere discrepantie: het gemiddelde percentage begeleidingen bij artsen
bedraagt ongeveer de helft van dat bij (hoofd)verpleegkundigen.
De range van waarden (cfr. standaardafwijking) is voor alle zorgdimensies, met uitzondering
van de spirituele, groter bij artsen dan bij (hoofd)verpleegkundigen.
De lagere percentages inzake begeleidingen bij artsen voor de psychologische, sociale en
spirituele dimensie zijn in belangrijke mate terug te voeren op het relatief (in vergelijking met
de (hoofd)verpleegkundigen) hoge aantal artsen die het PST nooit begeleidt: respectievelijk
40.5%, 16.4% en 8.8% met betrekking tot de spirituele, sociale en psychologische dimensies.
De variantie-analyse wijst op een significant verschil in groepsgemiddelden naar discipline
voor het gemiddelde percentage van begeleidingen van hoofdverpleegkundigen die in
hoofdorde met de fysieke dimensie (Sig. = 0.030) en met de sociale dimensie te maken
hebben (Sig. = 0.028). In de groep van de verpleegkundigen liggen de gemiddelde
percentages voor de begeleiding van hoofdverpleegkundigen inzake de fysieke (32.00%) en
de sociale dimensie (26.32%) significant lager dan deze bij de artsen (resp. 47.24% en
17.81%) en psychologen (resp. 43.41% en 17.38%).
Samengevat kunnen we stellen dat de gegevens in verband met de begeleidingen die
PST-leden uitvoeren nauw aansluiten bij de eerdere bevindingen voor het verstrekken van
advies. Een belangrijk verschil is echter dat, waar de vragen om advies ongeveer evenredig
over artsen, verpleegkundigen en hoofdverpleegkundigen verdeeld waren, het PST relatief
meer begeleidingen uitvoert bij (hoofd)verpleegkundigen (ca. 75%) dan bij artsen (ca. 20%).
De gemiddelde percentages tussen de disciplines verschillen hier significant van elkaar.
Verder vinden we ook inzake begeleiding dezelfde volgorde in zorgdimensies terug, namelijk:
fysiek, psychologisch, sociaal en spiritueel. Net als bij het verstrekken van advies heeft de
begeleiding van artsen door het PST vaker te maken met de fysieke dimensie, terwijl deze van
(hoofd)verpleegkundigen dan weer op het vlak van de andere dimensies meer voorkomt.
Het zelf uitvoeren van zorg
Visie van de coördinatoren van de PST's
Eerder in dit rapport bespraken we de visie van de coördinatoren van de PST's op het al dan
niet rechtstreeks toegang hebben van het PST tot de kamer van patiënten (die in aanmerking
komen voor palliatieve begeleiding) zonder dat er een voorafgaandelijke toestemming van de
behandelende of begeleidende professionelen is (zie: 4.4.3).
Ondanks het feit dat de meeste coördinatoren stelden dat de patiënten en hun naastbestaanden
rechtstreeks beroep kunnen doen op het PST, hebben de meeste PST's geen toegang tot de
kamer van patiënten zonder toestemming van de behandelende of begeleidende professioneel.
De rechtstreekse toegang tot de kamer van de patiënt is een belangrijke voorwaarde voor het
zelf kunnen uitvoeren van zorg.
Visie van de PST-leden
Aan de respondenten werd gevraagd onmiddellijk over te gaan van vraag 21 naar 27
indien het PST zich beperkt tot het verstrekken van advies en het begeleiden van
zorgverleners. Nu bekijken we in meer detail de zorg die het PST zelf aan het bed van de
patiënt uitvoert. Hierboven zagen we dat deze taak 29.60% van het totale pakket van het
PST uitmaakt. Aanvrager (Vraag 22)
_____________________________________________________
106117
-
Tabel 4.5.18
Percentage van de zorg aan bed die het PST zelf uitvoert op aanvraag van
verschillende categorieën van mensen (n = 93)
Artsen
Hoofdverpleegkundigen
Verpleegkundigen
Patiënten
Naastbestaanden
Andere
Gemiddelde
Mediaan
Std.
afwijking
Minimum
Maximum
Taak neemt
0%
29.69
26.52
25.60
6.78
9.47
1.94
25
20
20
5
10
0
22.130
18.680
19.365
6.442
7.825
4.575
0
0
0
0
0
0
90
80
100
30
30
20
2
7
4
20
15
74
Er ontbreken 53 waarden voor deze variabelen.
De meeste vragen aan het PST om zelf zorg uit te voeren aan het bed van de patiënt, komen
van de andere ziekenhuisprofessionelen (samen ongeveer 82%). Daarnaast zijn een kleiner
aandeel van vragen afkomstig van de naastbestaanden, de patiënten en anderen. Het verschil
tussen naastbestaanden en patiënten is hierbij niet groot. De meeste vragen aan het PST om
zelf zorg uit te voeren die van andere categorieën van mensen komen dan de hierboven
opgenoemde, zijn meestal van de sociale en de pastorale dienst afkomstig. Daarnaast komen
er vragen van kinesisten, diëtisten, ergotherapeuten en vrijwilligers van uit het ziekenhuis bij
het PST terecht. Er komen ook aanvragen vanuit de thuiszorg, meer bepaald van de palliatieve
thuiszorgequipe en van de huisartsen. Twee respondenten zeggen dat ze af en toe ook op
eigen initiatief zelf zorg gaan uitvoeren bij een patiënt.
Van de ziekenhuisprofessionelen vragen artsen het meest aan het PST om zelf zorg uit te
voeren aan het bed van de patiënt. Het gemiddelde percentage van aanvragen tot zorg van
artsen verschilt ca. 5% van dat van (hoofd)verpleegkundigen.
Er bestaat een significant verschil in groepsgemiddelden voor het gemiddelde percentage van
zorg op vraag van hoofdverpleegkundigen (Sig. = 0.034) en verpleegkundigen (Sig. = 0.006).
Psychologen schatten dat 32.53% van de vragen om zorg van hoofdverpleegkundigen komen,
tegenover 25.86% bij verpleegkundigen en 19.76% bij artsen. Artsen hebben dan weer de
indruk dat het aandeel aanvragen door verpleegkundigen gemiddeld 31.36% bedraagt, terwijl
verpleegkundigen gemiddeld tot een waarde van 29.28% komen en psychologen tot 16.97%.
Zorgdimensie (Vraag 23)
In tegenstelling tot de vragen om advies en de begeleidingen die het PST uitvoert, vinden we
bij de zorg die het PST zelf uitvoert niet de 'klassieke' volgorde van zorgdimensies. Het
grootste aandeel van de zorg die het PST zelf aan het bed van de patiënt biedt, heeft in
hoofdorde te maken met de psychologische dimensie (35.48%). De fysieke dimensie blijft
weliswaar een prominente tweede plaats innemen. Vervolgens blijft de klassieke volgorde
behouden met achtereenvolgens de sociale en de spirituele dimensie naar grootte van hun
aandeel in de zelf uitgevoerde zorg.
De variantie-analyse toont aan dat er geen significante verschillen in groepsgemiddelden
bestaan voor deze variabelen.
_____________________________________________________
107117
-
Tabel 4.5.19
Percentage van de zorg aan bed die het PST zelf uitvoert naar de zorgdimensie
waar deze in hoofdorde mee te maken heeft bij artsen, hoofdverpleegkundigen,
verpleegkundigen, patiënten zelf en naastbestaanden (n = 91)
Fysieke dimensie
Psychologische
dimensie
Sociale dimensie
Spirituele dimensie
Andere dimensie
Gemiddelde
Mediaan
Std.
afwijking
Minimum
Maximum
Dimensie
neemt 0%
31.89
30
19.827
5
80
0/91
35.48
30
16.808
5
80
0/91
20.0
11.40
1.23
20
10
0
13.166
8.266
4.798
0
0
0
80
30
25
2/91
11/91
85
Er ontbreken 55 waarden voor deze variabelen.
Nu we zowel voor het verstrekken van advies, het begeleiden van zorgverleners en het zelf
uitvoeren van zorg nagegaan zijn met welke zorgdimensie deze taken in hoofdorde te maken
hebben, is het interessant om deze gegevens eens te vergelijken.
De relatieve verdeling van de verschillende zorgdimensies volgt de klassieke rangorde en is
nagenoeg hetzelfde in het geval van het verstrekken van advies en het begeleiden van andere
zorgverleners. Het zelf uitvoeren van zorg wijkt op dit punt van de twee vorige taken af. De
fysieke dimensie neemt bij het geven van advies en het begeleiden van andere zorgverleners
de meest prominente plaats in (respect. 43.07% en 43.48%), terwijl bij het zelf uitvoeren van
zorg deze zorgdimensie pas op de tweede plaats komt (31.89%). Het is de psychologische
dimensie die bij het zelf uitvoeren van zorg op de eerste plaats (35.48%) komt. Deze dimensie
neemt bij het verstrekken van advies en het doen van begeleidingen slechts de tweede plaats
in binnen de rangorde van zorgdimensies (resp. 27.39% en 29.26%). De sociale en de
spirituele dimensie hebben gemiddeld een groter aandeel bij het zelf uitvoeren van zorg (resp.
20% en 11.40%) dan bij het geven van advies (resp. 18.86% en 8.39%) en het doen van
begeleidingen (resp. 17.82% en 8.18%).
Aanvragende beroepscategorie en zorgdimensie (Vraag 24)
Er ontbreken 74 waarden voor de vragen over artsen, 71 voor deze over verpleegkundigen en
hoofdverpleegkundigen en respectievelijk 62 en 67 voor de vragen met betrekking tot
patiënten en naastbestaanden. Er zijn tenslotte 61 respondenten die de vragen over alle
bovenstaande categorieën van mensen beantwoordden.
Zoals we hierboven al aanhaalden wijken de gemiddelde percentages voor de zorg die het
PST zelf uitvoert naar dimensie, berekend over de totale respondentenpopulatie, af van de
klassieke volgorde die we bij de twee andere taken vonden, in die zin dat niet de fysieke,
maar de psychologische zorgdimensie het belangrijkste aandeel inneemt.
We bekijken deze volgorde binnen de verschillende categorieën van aanvragers. De vragen om
zorg door het PST volgen bij alle aanvragers de volgorde die op het niveau van
de totale respondentenpopulatie naar voren kwam, met uitzondering van de
artsen. Artsen stellen hun vragen om zorg in het 'klassieke' stramien, d.w.z. dat
de fysieke zorg blijft primeren. Tabel 4.5.20 Percentage van de zorg aan bed die
het PST zelf uitvoert die in hoofdorde met de fysieke, psychologische, sociale en
spirituele dimensie te maken heeft naar beroepscategorie
B
ZORGDIMENSIE
_____________________________________________________
108117
-
E
G
E
L
E
I
D
I
N
G
Fysiek
Gemiddelde Mediaan
Artsen (n = 74)
Hoofdverpleegkundigen
(n = 71)
Verpleegkundigen (n = 71)
Patiënten zelf (n = 62)
Naastbestaanden (n = 67)
Totaal (n = 61)
V
A
N
Stand. afw.
Min.
Max.
%0
38.61
30
28.439
0
100
5/74
32.13
30
18.637
0
80
2/71
34.00
27.68
27.85
31.99
30
27.50
29.00
28.60
19.030
19.617
19.918
16.856
0
0
0
4.20
80
80
80
80
2/71
4/62
5/67
0/61
Stand. afw.
Min.
Max.
%0
Psychologisch
Gemiddelde Mediaan
Artsen (n = 74)
Hoofdverpleegkundigen
(n = 71)
Verpleegkundigen (n = 71)
Patiënten zelf (n = 62)
Naastbestaanden (n = 67)
Totaal (n = 61)
33.70
30
22.590
0
95
4/74
37.44
35
17.407
0
85
1/71
36.23
37.02
35.15
35.56
35
35
30
34
16.258
17.352
17.595
15.272
0
0
0
7
90
80
70
80
1/71
1/62
3/67
0/61
Stand. afw.
Min.
Max.
%0
Sociaal
Gemiddelde Mediaan
Artsen (n = 74)
Hoofdverpleegkundigen
(n = 71)
Verpleegkundigen (n = 71)
Patiënten zelf (n = 62)
Naastbestaanden (n = 67)
Totaal (n = 61)
21.41
15
19.004
0
100
9/74
21.93
20
14.091
0
75
2/71
20.45
21.97
25.27
22.25
20
20
21
20
13.571
15.490
16.610
12.885
0
0
0
0
75
75
80
65
2/71
4/62
5/67
1/61
Stand. afw.
Min.
Max.
%0
Spiritueel
Gemiddelde Mediaan
Artsen (n = 74)
Hoofdverpleegkundigen
(n = 71)
Verpleegkundigen (n = 71)
Patiënten zelf (n = 62)
Naastbestaanden (n = 67)
Totaal (n = 61)
6.28
5
7.022
0
30
30/74
8.51
10
7.022
0
27
15/71
20.45
11.73
8.75
11.60
20
10
6
11
13.571
9.083
7.801
5.301
0
0
0
2
75
40
30
24
2/71
10/62
16/67
0/61
De meeste vragen om fysieke zorg door het PST komen dus van artsen. Iets minder vragen in
verband met fysieke zorg, maar toch nog altijd een derde van het totaal, wordt zowel door
hoofdverpleegkundigen als verpleegkundigen gesteld. De meeste vragen om psychologische
zorg komen van (hoofd)verpleegkundigen en van patiënten zelf. Ook 35.15% van de vragen
die naastbestaanden aan het PST stellen, zijn van psychologische aard. De verschillende
zorgverleners stellen relatief gezien ongeveer evenveel vragen die met de sociale dimensie
samenhangen. Hetzelfde aandeel van vragen van patiënten gaat ook over deze dimensie. Het
_____________________________________________________
109117
-
zijn de naastbestaanden (25.27%) die van alle categorieën van aanvragers procentueel het
meeste vragen stellen die sociaal van aard zijn (vb. palliatief forfait, palliatief verlof,
logistieke ondersteuning i.g.v. ontslag uit het ziekenhuis, … enz.). Met betrekking tot de
spirituele dimensie zijn de verpleegkundigen de grootste vragende partij (20.45%) bij de
zorgverleners. Hoofdverpleegkundigen en met name artsen stellen in veel minder mate vragen
die van spirituele aard zijn. De patiënten zelf zijn de categorie die na de verpleegkundigen het
vaakst om spirituele zorg door het PST verzoeken. Het aandeel vragen van naastbestaanden in
dit verband is vergelijkbaar met dat van de hoofdverpleegkundigen.
De variantie-analyse toont heel wat significante verschillen tussen de beroepscategorieën aan
voor de bovenstaande variabelen. De groepsgemiddelden wijken significant van elkaar af
voor het aandeel van de zorg met betrekking tot de fysieke dimensie op vraag van artsen
(Sig. = 0.029), hoofdverpleegkundigen (Sig. = 0.002), verpleegkundigen (Sig. = 0.011) en
patiënten (Sig. = 0.005). De gemiddelde percentages verschillen ook naargelang de
beroepscategorie van de respondent voor zorg van psychologische aard op vraag van
hoofdverpleegkundigen (Sig. = 0.046) en verpleegkundigen (Sig. = 0.028). Tenslotte wijst de
variantie-analyse ook voor de groepsgemiddelden voor sociale zorg (Sig. = 0.025) en
spirituele zorg (Sig. = 0.027) op vraag van de patiënt op significante verschillen.
Samengevat kunnen we stellen dat het grootste aandeel van aanvragen tot zorg door het PST
van de zorgverleners komen, eerder dan van de patiënten en de naastbestaanden. Van de
ziekenhuisprofessionelen doen de artsen relatief het meest beroep op het zorgaanbod door het
PST. De gemiddelde percentages voor hoofdverpleegkundigen en verpleegkundigen zijn
vergelijkbaar en wijken niet sterk af van dat van de artsen. De klassieke volgorde in
zorgdimensies die bij het verstrekken van advies en het begeleiden van andere zorgverleners
naar voren kwam, wordt niet gevolgd in het geval van het zelf zorg bieden door het PST. Het
PST biedt relatief het meeste zorg die in hoofdorde met de psychologische dimensie te maken
heeft. De fysieke dimensie komt hier op de tweede plaats. Alle categorieën van aanvragers
doen hun oproep tot zorg in overeenstemming met deze volgorde, met uitzondering van de
artsen die het klassieke stramien blijven volgen. Van alle zorgverleners vragen artsen dus
relatief het vaakst fysieke zorg aan. De (hoofd)verpleegkundigen en patiënten zelf stellen
procentueel de meeste vragen over psychologische problemen. Het grootste aandeel van
vragen die naastbestaanden stellen, houdt verband met de sociale dimensie. Het zijn tenslotte
de verpleegkundigen en de patiënten zelf die relatief gezien het PST het vaakst inroepen voor
problemen van spirituele aard.
Vorming en bijscholing voor andere ziekenhuisprofessionelen (Vraag 27, Vraag 28)
Het organiseren van de permanente opleiding van de andere ziekenhuisprofessionelen inzake
palliatieve zorg is een wettelijk omschreven taak van een PST. We vroegen aan de leden of
hun PST vorming en bijscholing inricht (vraag 27). Hierboven zagen we dat het organiseren
van opleiding 13.34% van het takenpakket van het PST uitmaakt.
Er ontbreken vier waarden voor deze variabele.
Slechts 5% van de respondenten zegt dat dit niet het geval is. Van de overige respondenten
bevestigt iedereen, met uitzondering van 12 PST-leden die te kennen geven dat het PST zich
nog in een voorbereidende fase inzake vorming en bijscholing bevindt, dat het PST in
zijn/haar ziekenhuis opleiding organiseert.
Tabel 4.5.21
Bijscholing en vorming (n = 142)
_____________________________________________________
110117
-
Frequentie
Percentage
123
7
12
142
86.6
4.9
8.5
100
Ja
Neen
Er wordt nog over nagedacht
Totaal
Aan de respondenten die positief antwoordden op vraag 27 werd verder gevraagd over welke
onderwerpen het PST vorming en bijscholing organiseert. Van de 135 respondenten die
zeiden dat hun PST bijscholing organiseert of er nog over nadenkt dit te doen, beantwoordden
124 PST-leden de vragen over de onderwerpen die in deze bijscholing aan bod komen.
Tabel 4.5.22
Onderwerpen van de bijscholing (n = 124)
Onderwerp
Het palliatieve verzorgingsconcept
Het terminale verzorgingsconcept
Basis pijncontrole
Gevorderde pijncontrole
Basis symptoomcontrole
Gevorderde symptoomcontrole
Wondzorg in de palliatieve zorg
Comfortzorg
Omgaan met de nabije omgeving van een patiënt
Communicatie in de palliatieve context
Omgaan met emotionele pijn
Omgaan met spirituele pijn
Aanraken en aangeraakt worden
Stervensbegeleiding
Verlies, rouw en rouwbegeleiding
Ethische aspecten van palliatieve zorg
Palliatieve zorg voor ouderen en dementerenden
Multiculturele aspecten rond sterven en dood
Zorg voor de zorgverlener
Andere
Frequentie
Percentage
104/124
46/124
114/124
54/124
91/124
48/124
40/124
81/124
69/124
88/124
68/124
59/124
24/124
39/124
65/124
59/124
27/124
30/124
59/124
13/124
83.9 (2)
37.1 (12)
91.9 (1)
49.5 (9)
62.3 (5)
38.7 (11)
32.3 (13)
65.3 (4)
55.6 (6)
71.0 (3)
54.8 (7)
47.6 (10)
19.4 (17)
31.5 (14)
52.4 (8)
47.6 (10)
21.8 (16)
24.2 (15)
47.6 (10)
10.5 (18)
Meer dan 50% van de leden zegt dat ze met het PST basisopleidingen organiseren over het
concept van 'palliatieve zorg', comfortzorg en pijn- en symptoomcontrole. Ook meer dan de
helft van de respondenten zegt dat het PST in zijn opleidingsaanbod aandacht heeft voor
communicatie en voor de psychologische begeleiding van de patiënt en zijn naastbestaanden
(het omgaan met de nabije omgeving en emotionele pijn, verlies, rouw en rouwbegeleiding).
Tussen de 25 en de 50% van de respondenten zegt dat het PST vervolgcursussen inricht met
betrekking tot fysieke zorg: gevorderde pijn- en symptoomcontrole en wondzorg. Een zelfde
aandeel van personen vernoemt items van spirituele (omgaan met spirituele pijn) en ethische
aard (ethische aspecten van palliatieve zorg). Ook geeft een kwart tot de helft van de
PST-leden aan dat onderwerpen in verband met terminale zorg aan bod komen (het terminale
_____________________________________________________
111117
-
verzorgingsconcept en stervensbegeleiding). 25 tot 50% van de PST-leden geeft tenslotte aan
dat er bijscholing over zorg voor de zorgenden wordt ingericht.
Minder dan een kwart van de leden kruiste de items 'multiculturele aspecten rond sterven en
dood', 'palliatieve zorg voor ouderen en dementerenden' en 'aanraken en aangeraakt worden'
aan.
Er zijn tenslotte 13 PST-leden die andere onderwerpen vermelden: beslissingen rond het
levenseinde (vb. euthanasie en voeding- en vochtbeleid), complementaire zorgtechnieken (vb.
aromatherapie, relaxatietechnieken), seksualiteit en intimiteit, het sociale netwerk van de
patiënt, de werking van het PST en wetenschappelijk onderzoek binnen de palliatieve zorg.
Noot: gegeven het actuele karakter van de euthanasiewetgeving (Wet van 28 mei 2002)
hadden we verwacht dat meer PST's vorming zouden inrichten rond euthanasie. Uit de
diepte-interviews met PST-leden is alleszins gebleken dat de meeste aanvragen tot euthanasie
uiteindelijk bij het PST terecht komen.
De overgrote meerderheid van de PST's (86.6%) organiseert bijscholing en vorming voor de
andere ziekenhuisprofessionelen. De meest voorkomende onderwerpen van bijscholing zijn
het concept palliatieve zorg, de basis van pijn- en symptoomcontrole, communicatie en
psychologische begeleiding.
4.5.4. Knelpunten in de werking van PST's
We vroegen aan de netwerkcoördinatoren wat volgens hen de belangrijkste knelpunten zijn
waarmee Vlaamse PST's worden geconfronteerd. Via de uitwisseling in de werkgroep PST's
zijn ze goed op de hoogte van de problemen die PST's ondervinden.
Er zijn ten eerste heel wat moeilijkheden verbonden aan het doen ingang vinden van een
palliatieve zorgcultuur binnen een overwegend medisch-klinisch georiënteerde setting.
Dergelijke mentaliteitswijziging is nodig om ervoor te zorgen dat (problematische) palliatieve
situaties door de zorgverleners op de afdelingen worden gedetecteerd en resulteren in een
vraag om advies aan het PST.
Een tweede knelpunt is dat het contact tussen het PST en palliatieve patiënten gemedieerd
wordt door andere ziekenhuisprofessionelen. Vragen om advies komen in de praktijk vooral
van ziekenhuisprofessionelen. Dit is op zich geen probleem, maar wordt er wel één wanneer
niet alle zorgverleners even goed vertrouwd zijn met het palliatieve zorgconcept (cfr. supra).
Veel PST's ijveren dan ook voor een rechtstreekse toegang tot palliatieve patiënten (en vice
versa). Er zijn echter heel wat factoren die een rechtstreeks contact tussen het PST en
patiënten (en hun omgeving) belemmeren. Soms vaardigt de directie richtlijnen uit die direct
contact onmogelijk maken. Daarnaast ondervinden verschillende PST's weerstand van de
professionelen op de afdelingen waar (potentiële) palliatieve patiënten liggen. Vooral de
medewerking van de behandelende artsen-specialisten is hierbij van groot belang. Niet alleen
moeten zij instemmen met een palliatief consult, het zijn ook sleutelfiguren in het doen
aanvaarden van palliatieve zorg in het ziekenhuis. Dat artsen-specialisten zich soms bedreigd
voelen door het PST, kan volgens de coördinatoren ten dele worden verklaard door het gevoel
van een 'persoonlijk falen' wanneer een patiënt een palliatief stadium ingaat. Ook zouden er,
zij het in minder mate, economische motieven in het geding zijn. Tenslotte bestaan er in
sommige ziekenhuizen interne spanningen tussen het PST en de sociale dienst, omdat de
taakafbakening tussen beide niet altijd duidelijk is. De meeste PST's hebben evenwel een
goed samenwerkingverband met de sociale dienst binnen hun ziekenhuis.
_____________________________________________________
112117
-
Een derde knelpunt is het gebrek aan steun van de directie (hier breed opgevat). Deze lacune
kan ten eerste te maken hebben met de beleidsvisie die de directie heeft. Palliatieve zorg is
één van de vele bevoegdheden van de directie. Het ontbreekt dan soms ook aan een duidelijke
visie of een langetermijnplanning in verband met het PST. Een vage beleidsvisie vertaalt zich
in de ontoereikende werkingsmiddelen en de uitrusting die het PST ter beschikking krijgt
(bijvoorbeeld: het aantal vrijgestelden, de allocatie van de subsidies voor palliatieve zorg in
het ziekenhuis aan het PST, een bureau, … enz.) en in de onduidelijkheid over de plaats van
het PST binnen het organogram van het ziekenhuis. Dit laatste wordt soms nog verergerd
doordat een ziekenhuis bij een fusie betrokken is.
Een vierde categorie van problemen heeft te maken met de invulling van het PST. In heel wat
ziekenhuizen zijn er onvoldoende vrijgestelden voor het PST. Waar het PST ingevuld geraakt,
bestaat soms een groot personeelsverloop. De PST-leden hebben niet altijd het geschikte
profiel qua kennis, ervaring, motivatie, … enz. Het zou volgens de netwerkcoördinatoren dan
ook niet slecht zijn om het profiel van een PST-lid (arts, verpleegkundige, psycholoog) meer
te expliciteren. We hoorden van verschillende netwerkcoördinatoren dat de artsen niet zo
sterk betrokken zijn bij het PST als de verpleegkundige(n) en de psycholoog.
Een laatste groep van moeilijkheden houdt tenslotte verband met de verenging van de
werking van het PST. Hier komen drie problemen naar voren. Ten eerste, de verenging van de
activiteit van het PST tot de terminale fase. Zo wordt het PST vaak bij een patiënt geroepen
door de zorgverleners op een moment dat hij stervende is of totaal vermoeid door hardnekkige
curatieve behandelingen. Ten tweede, de verenging van het PST tot een doorsluisfunctie naar
de palliatieve eenheid binnen het eigen ziekenhuis. Zo gebeurt het dat in ziekenhuizen met
een palliatieve eenheid de directie vaststelt dat de bedbezetting er 'te laag is'. Tenslotte, de
verenging van het PST tot een euthanasieteam. Zo vertellen PST-leden dat ze sinds september
2002 vaker bij patiënten worden geroepen die de uitvoering van euthanasie vragen/eisen.
Uit de diepte-interviews met de netwerkcoördinatoren blijkt dat er een grote variatie bestaat in
de mate van operationeel zijn van de PST's in Vlaamse algemene ziekenhuizen. Sommige
PST's zijn al in sterke mate geconsolideerd en hebben een goede werking uitgebouwd, andere
teams zijn beginnende. Globaal gezien werken de PST's in Vlaanderen zeker nog niet
optimaal, maar hebben ze al een hele evolutie ondergaan. Wat hierbij steeds naar voren komt
is het engagement dat uitgaat van de zorgverleners die in de PST's werken. Dit wordt door één
van de netwerkcoördinatoren als volgt verwoord: 'Overal wordt er min of meer iets aan
palliatieve zorg … , soms met middelen en op een manier dat je denkt: amai, hoe houden die
mensen dat vol?'.
_____________________________________________________
113117
-
Download