DSM-5 Persoonlijkheidsstoornissen Oude wijn, oude zakken? Geert Lefevere klinisch psycholoog AZ Sint-Jan Brugge AV 28-11-2014 Is er nieuws? Nee … DSM-5 = DSM-IV: definitie A. duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat duidelijk afwijkt van wat binnen de cultuur wordt verwacht cognities/affectiviteit/interpersoonlijk/impulsiviteit B. inflexibel en tot uiting in een breed scala van situaties C. significante lijdensdruk of beperking D. stabiel en van lange duur, met begin ten laatste in adolescentie of jongvolwassenheid E. niet uiting van ander psychische stoornis F. niet toegeschreven aan middel of somatische aandoening DSM-5 = DSM-IV: categoriale classificatie criteria Stoornissen worden omschreven als afzonderlijke klinische syndromen – – – – – – – – – – Paranoïde-persoonlijkheidsstoornis Schizoïde-persoonlijkheidsstoornis Schizotypische-persoonlijkheidsstoornis Antisociale-persoonlijkheidsstoornis Borderline-persoonlijkheidsstoornis Histrionische-persoonlijkheidsstoornis Narcistische-persoonlijkheidsstoornis Vermijdende-persoonlijkheidsstoornis Afhankelijke-persoonlijkheidsstoornis Dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis – Persoonlijkheidsverandering door een somatische aandoening – Andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis DSM-5 = DSM-IV: clusters Cluster A : komen wat excentriek over – Paranoïde, de schizoïde, de schizotypische Cluster B : komen dramatisch, emotioneel, wispelturig over – Antisociale, de borderline, de histrionische (hysterische) en de narcistische Cluster C : komen zorgelijk over – De vermijdende (ontwijkende), de afhankelijke, de dwangmatige (obsessieve- compulsieve) Opbouw: zoals de andere aandoeningen Classificatiecriteria: tellen! Diagnostische kenmerken Bijkomende kenmerken die de classificatie ondersteunen Prevalentie Ontwikkeling en beloop Risico- en prognostische factoren Cultuur en classificatie differentiële diagnostiek Ontwikkeling en beloop Ontstaat tijdens de adolescentie of op jongvolwassen leeftijd en stabiel in de tijd MAAR... – Sommigen gaan minder manifest worden met het ouder worden, kunnen soms uitdoven • Vooral antisociale en borderline PS – < 18 jaar: • Diagnose mogelijk indien kenmerken minstens 1 jaar aanwezig • Nooit < 18 jaar : antisociale persoonlijkheid. – Kan > 18 jaar of jongvolwassenheid ontstaan • Bij verlies van belangrijk figuur • Of bij verandering van de situatie die de-stabiliseert Cultuur en classificatie Steeds persoonlijkheid beoordelen binnen de context van de etnische, culturele en sociale achtergrond. Niet verwarren met integratieproblemen na een immigratie of met uitingen van de cultuur van herkomst. Steeds extra informatie inwinnen over de culturele achtergrond! Differentiële diagnostiek Andere psychische stoornissen en persoonlijkheidstrekken Psychotische stoornissen Angststoornissen en depressieve stemmingsstoornissen Posttraumatische Stressstoornis Stoornissen in het gebruik van een middel Persoonlijkheidsveranderingen door een somatische aandoening. Bv. een hersentumor Is er nieuws? een beetje … DSM-5 ≈ DSM-IV Benaming – Theatrale histrionische – Obsessieve-compulsieve dwangmatige – Ontwijkende vermijdende PSNNO wordt andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis ‘Het feit dat sommige mensen niet alle symptomen vertonen die duiden op een bepaalde classificatie, moet niet worden gebruikt als een rechtvaardiging om iemand de toegang tot de juiste zorg te ontzeggen.' (p.73) Is er nieuws? ja … DSM-5 ≠ DSM-IV Nieuwe categorie: persoonlijkheidsverandering door een somatische aandoening Geen afzonderlijke as niet meer: er is geen onderscheid tussen persoonlijkheidsstoornissen en andere psychische stoornissen Vooral in wat deel II niet gehaald heeft: ideeën voor de toekomst – = deel III Categoriaal vs dimensionaal Categoriale classificatie Dimensionale classificatie Uitgangspunt Er is een kwalitatief onderscheid (alles of niets) tussen ziek en gezond, normaal en abnormaal. Er is een kwantitatief onderscheid (meer of minder) tussen ziek en gezond, normaal en abnormaal. Werkwijze Psychiatrische stoornissen worden onderverdeeld in duidelijk afgebakende klassen, die elkaar niet overlappen. Personen of psychiatrische stoornissen worden gesitueerd op een dimensie of con"nuüm Simensionaal Persoonlijkheidsstoornissen vertegenwoordigen maladaptieve varianten van persoonlijkheidstrekken die onmerkbaar en geleidelijk overgaan in normaal en in elkaar Gegroeid vanuit onvrede met de categoriale indeling, die niet langer de klinische realiteit dekt Het werd een 'hybride' model met – beoordelingen van beperkingen in het persoonlijkheidsfunctioneren – en vijf brede gebieden van pathologische persoonlijkheidstrekken Alternatief model PS worden beschreven aan de hand van: – – – – Criterium A: beperkingen in het persoonlijkheidsfunctioneren Criterium B: pathologische persoonlijkheidstrekken. Criterium C en D, pervasief en stabiel, idem als DSM IV TR Criterium E, F en G: alternatieve verklaringen, idem als DSM IV TR en DSM V Criterium A : niveau van persoonlijkheidsfunctioneren Stoornissen van het – Zelf: identiteit en zelfsturing – Interpersoonlijk functioneren: empathie en intimiteit Vormen de kern van de persoonlijkheidspathologie en ze worden beoordeeld op een continuüm. Beperkingen in het persoonlijkheidsfunctioneren wijzen op het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis De ernst geeft aanwijzingen voor – of meerdere PS bij 1 persoon – of 1 specifieke ernstige PS Zelf Interpersoonlijk Identiteit • Zichzelf als uniek ervaren, duidelijk begrensd tov ander • Een stabiel gevoel van eigenwaarde met gepast zelfbeeld • Het vermogen om een palet van gevoelens te ervaren en te reguleren Empathie • Begrip en waardering voor andermans ervaringen en drijfveren • Vermogen om uiteenlopende gezichtspunten te tolereren • Inzicht in het effect van eigen gedrag op anderen. Zelfsturing • Nastreven van doelen op korte en lange termijn • Gebruik van constructieve, prosociale persoonlijke maatstaven voor gedrag • Mogelijkheid tot effectieve zelfreflectie Intimiteit • Diepe en duurzame positieve verbondenheid met anderen • Wens en vermogen tot intimiteit • Wederkerig en respectvol interpersoonlijk gedrag Niveau van persoonlijkheidsfunctioneren Schaal (NPFS) Voor elke element, differentiatie in 5 niveaus van beperkingen Niveau 0: geen of minimale beperkingen Niveau 1: geringe beperkingen Niveau 2 : matige beperkingen Niveau 3 : ernstige beperkingen Niveau 4 : extreme beperkingen wordt uitgebreid beschreven Criterium B: pathologische persoonlijkheidstrekken 5 brede domeinen domeinen van trekken. Binnen deze brede trekdomeinen bevinden zich 25 specifieke trekfacetten. Deze trekken zijn onderzocht bij uiteenlopende personen van GGZ. => TrekkenTaxonomie Voor de specifieke persoonlijkheidsstoornissen, ieder een selectie van deze 25 trekken, gebaseerd op meta- analytische reviews en empirische bevindingen over de relaties tussen de Persoonlijkheidstrekken en de DSM IV persoonlijkheidsstoornis Negatieve affectiviteit (vs emotionele stabiliteit) • • • • • • • • • Emotionele labiliteit Ongerustheid Separatieangst Submissiviteit Vijandigheid Persevaratie Depressiviteit Achterdocht Ontbreken van affectiviteit Antagonisme (vs vriendelijkheid) • • • • • • Manipulatief gedrag Onbetrouwbaarheid Grandiositeit Aandacht zoeken Ongevoeligheid Vijandigheid Psychotisme (vs luciditeit) • Ongewone overtuigingen en ervaringen • Excentriciteit • Cognitieve en perceptuele disregulatie Afstandelijkheid (vs extraversie) • • • • • • Sociale teruggetrokkenheid Vermijding van intimiteit Anhedonie Depressiviteit Ingeperkte affectiviteit Achterdocht Ongeremdheid (vs consciëntieusheid) • • • • • Onverantwoordelijk gedrag Impulsiviteit Afleidbaarheid Riskant gedrag Rigide perfectionisme 6 persoonlijkheidsstoornissen Borderline-persoonlijkheidsstoornis Dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis Vermijdende-persoonlijkheidsstoornis Schizotypische-persoonlijkheidsstoornis Antisociale-persoonlijkheidsstoornis Narcistische-persoonlijkheidsstoornis Trekspecifieke persoonlijkheidsstoornis Vb: dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis A : (2 of meer) 1. Identiteit: het zelfgevoel is gebaseerd op werk en productiviteit; ingeperkt ervaren en uiten van sterk emoties. 2. Zelfsturing: moeite met afmaken van taken en het realiseren van doelstellingen, samenhangend met een rigide en onredelijk hoog en inflexibel streefniveau; overmatig consciëntieuze en moralistische attitude 3. Empathie: moeite met het begrijpen en waarderen van andermans ideeën, gevoelens of gedrag. 4. Intimiteit: relaties worden als ondergeschikt aan werk of productiviteit beschouwd; rigiditeit en koppigheid hebben een negatieve uitwerking op relaties. B: (3 of meer, waarvan zeker 1.) 1. Rigide perfectionisme: star vasthouden dat alles onberispelijk, perfect, feilloos en foutloos moet zijn, met inbegrip van het eigen en andermans functioneren; opgeven van een tijdsplanning om ervoor te zorgen dat elk detail klopt; overtuiging dat er maar één manier is om dingen te doen; moeite om van zienswijze te veranderen; preoccupatie met details, organisatie en orde. 2. Perseveratie: koppig doorgaan met taken lang nadat het gedrag niet meer functioneel of effectief is; continuering van hetzelfde gedrag ondanks herhaaldelijk falen. 3. Vermijding van intimiteit: vermijding van hechte of romantische relaties, interpersoonlijke banden en intieme seksuele relaties. 4. Ingeperkte affectiviteit: weinig reactie op situaties die emotie opwekken; ingeperkte emotionele ervaringen en expressie; onverschilligheid of emotionele kilte. Conclusie Blijft een deficitmodel Gemiste kans de alternatieve indeling reeds te implementeren Dimensionele benadering – Laat veel meer differentiatie toe – Laat toe patiënten te beschrijven in hun nuances – Geeft een beter beeld van de verschillen in ernst