Handleiding coöperatief leren met zeer moeilijk lerende kinderen Een pilot studie binnen de W.A. van Lieflandschool, in samenwerking met Universiteit Utrecht. J.L. van der Kamp 3043754 L. Meijerink 3062929 A. Mulder 3037762 Dr. Piet van der Ploeg; begeleidend docent Inhoudsopgave Voorwoord 4 Inleiding 5 1. Wat is coöperatief leren? 7 2. Voorwaarden voor coöperatief leren 11 3. Waarom coöperatief leren? 14 3.1 Sociaal–emotionele ontwikkeling 14 3.2 Cognitieve ontwikkeling 15 4. Waarmee moet rekening gehouden worden gezien de doelgroep? 17 5. Wat vraagt coöperatief leren van de leerkracht? 22 6. Vormgeving en indeling van de groepen 25 7. Handleiding voor leerkrachten 29 8. Praktische uitwerking van coöperatief leren 34 8.1 Klasvorming 34 Klasvormingsactiviteiten 36 Het interview 37 Het web 40 Groepsvorming 42 Groepsvormingsactiviteiten 43 Rotonde 44 Het interview 46 Imiteer 49 8.3 Coöperatieve werkvormen 52 Praktisch: Coöperatieve werkvormen 53 Genummerde hoofden 54 Duo’s 57 Om de beurt 59 Placemat 61 Praktisch: 8.2 Praktisch: 2 Bijlage 1 Picto’s klasvormingsactiviteit Bijlage 2 Klasvormingsactiviteit interview Bijlage 3 Picto’s groepsvormingsactiviteiten Bijlage 4 Picto’s coöperatieve werkvormen Bijlage 5 Rollenkaarten Bijlage 6 Samenwerkingsvaardigheden Bijlage 7 Observatieformulier 3 Voorwoord Al in de vroege zomer van 2006 lazen we op de universitaire website een oproep aan bachelorstudenten die graag betrokken zouden zijn bij een onderzoek waarin onderzocht zou worden of Daltonprincipes geïmplementeerd kunnen worden in het speciaal onderwijs. Het onderzoek zou zich richten op de verschillende clusters voor speciaal onderwijs. Met veel enthousiasme hebben we daarop gereageerd en direct aangegeven dat onze voorkeur sterk uitging naar de tak van onderzoek waarin kinderen die een school voor zeer moeilijk lerende kinderen bezoeken het onderwerp zouden zijn. Dit kwam voort uit de werkervaring die we met ons SPH diploma reeds hadden opgedaan. Deze ervaring bleek later in het traject erg zinvol en we hadden het zelfs soms erg hard nodig bij het ontwikkelen van deze handleiding. De exacte stappen, strategieën en oplossingsmogelijkheden stonden immers niet pasklaar in de boeken….! Wat we nog niet wisten op het moment van starten, was dat we kennis zouden maken met een ontzettend leuke club kinderen en drie gemotiveerde en erg enthousiaste leerkrachten. Het te gast zijn en meedenken met de Venstergroep hebben we als zeer bijzonder ervaren. We hebben veel geleerd voor de ontwikkeling van onze beroepshouding, maar vooral ook van de inzet, creatieve ideeën en feedback van Mirjam, Trea en Maaike. Jullie, en alle kinderen worden op deze plaats reuze bedankt! De Daltonwaarden ‘samenwerken – zelfstandig werken – en vrijheid in gebondenheid’ waren ook zeker op ons van toepassing tijdens de ontwikkeling van de thesis. De vrijheid die we kregen tijdens het schrijven hebben we als een stuk vertrouwen ervaren – maar soms als erg moeilijk. De moeilijkste opdracht in deze thesis was wat ons betreft dan ook de kaders duidelijk in beeld te krijgen en houden. Piet, jouw rol is van grote waarde geweest bij de totstandkoming van deze thesis. Onzes inziens heb je twee duidelijke functies gehad. Enerzijds trapte je zo af en toe op de rem wanneer we te snel resultaat wilden. Anderzijds heeft je goede en scherpe feedback gezorgd voor een consistent verslag. Harry Mulisch schreef ooit ‘… met het voltooien van dit werk, neem ik afscheid van de mogelijkheden …’. Dat geldt nu hier voor ons ook. Met het inleveren van deze thesis, hebben we er een definitieve versie van gemaakt. 4 Inleiding De handleiding die nu voor u ligt heeft als onderwerp “coöperatief leren met zeer moeilijk lerende kinderen”. Het is een handleiding die als doel heeft om de mogelijkheden voor het toepassen van Daltononderwijs binnen het onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen te beschrijven. Dit is gedaan in samenwerking met de W.A. van Lieflandschool uit Groningen, een school voor zeer moeilijk lerende kinderen. Er is besloten om het onderzoek te starten bij één klas en van hieruit het onderzoek uit te breiden over de school. De klas waarmee is begonnen is de Venstergroep. Deze groep werkt samen met een Daltonschool en binnen deze groep wordt al met een aantal Daltonprincipes gewerkt. In deze klas is verschillende malen geobserveerd en er zijn gesprekken met de leerkrachten gevoerd om te bepalen aan welke Daltonprincipes al wel gewerkt of voldaan wordt en aan welke principes nog extra aandacht moet worden besteed. Uit deze observaties en gesprekken is gebleken dat er aan het principe van samenwerking nog gewerkt moet worden. Dit werd nog weinig toegepast. Er is besloten om te kijken in hoeverre coöperatief leren, een specifieke manier van samenwerken, geïmplementeerd kan worden binnen het ZMLKonderwijs. De handleiding is geschreven voor leerkrachten binnen het ZMLK-onderwijs. Het doel van de handleiding is om leerkrachten van het ZMLK-onderwijs te informeren hoe coöperatief leren toegepast kan worden bij deze doelgroep. In deze handleiding wordt een theoretische achtergrond gegeven over coöperatief leren en de meer specifieke implicaties die dit heeft voor het ZMLK-onderwijs. Hiernaast is ook een praktisch gedeelte in deze handleiding opgenomen, waarin voorbeelden worden gegeven van activiteiten die gedaan kunnen worden met deze doelgroep om het coöperatief leren te bevorderen. Een aantal van deze voorbeeldactiviteiten zijn in de Venstergroep uitgevoerd. Na uitvoering van de activiteiten is geëvalueerd hoe deze zijn verlopen en hoe de activiteiten aangepast kunnen worden aan deze doelgroep. Op deze manier is geprobeerd om coöperatieve activiteiten te ontwikkelen die zo veel mogelijk aansluiten bij de doelgroep. Bij iedere groep zullen wel aanpassingen gepleegd moeten worden omdat ieder jaar de dynamiek van een groep veranderd. De handleiding is tevens gebruikt als onderzoeksmiddel. Aan de hand van de handleiding en de beschreven activiteiten is gekeken of coöperatief leren haalbaar is met deze doelgroep. Aangezien deze doelgroep een aantal beperkingen heeft en er 5 weinig literatuur beschikbaar is over coöperatief leren met deze doelgroep is nog niet duidelijk of coöperatief leren bij deze doelgroep toegepast kan worden. Naast de handleiding is ook een onderzoeksverslag geschreven. Hierin wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het onderzoek en van de betekenis van deze uitkomsten. Hierin wordt verder ingegaan op de haalbaarheid van coöperatief leren bij deze doelgroep. De opzet van de handleiding is als volgt: In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de vraag wat coöperatief leren is. Hierbij zullen de vijf basiskenmerken van coöperatief leren besproken worden. Hierna wordt in hoofdstuk 2 aandacht besteed aan de voorwaarden waaraan voldaan moet worden voor met coöperatief leren kan worden gestart. In hoofdstuk 3 zal ingegaan worden op de voordelen van coöperatief leren. Het effect dat coöperatief leren heeft op de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen en het effect op de cognitieve ontwikkeling zullen hierbij aan de orde komen. In hoofdstuk 4 zal vervolgens ingegaan worden op de kenmerken van de leerlingen van de Venstergroep en zeer moeilijk lerende kinderen in het algemeen. Deze kenmerken zijn: een verstandelijke beperking, autisme en ADHD. In dit hoofdstuk zal aangegeven worden in hoeverre deze kenmerken invloed hebben op coöperatief leren en wat gedaan kan worden om coöperatief leren te implementeren in klassen met kinderen met deze beperkingen. In hoofdstuk 5 wordt besproken wat coöperatief leren vraagt van een leerkracht. Vervolgens zal in hoofdstuk 6 aandacht worden besteed aan de vormgeving en indeling van de groepen. Bij coöperatief leren wordt in groepjes samengewerkt. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe deze groepjes het beste ingedeeld kunnen worden. De bestaande theorieën worden beschreven en daarnaast zal het verschil met de praktijk, zoals gebleken uit dit onderzoek, weergegeven worden. In hoofdstuk 7 wordt een schema gepresenteerd waarin de verschillende theorieën een plaats hebben. De stappen van coöperatief leren met zeer moeilijk lerende kinderen worden weergegeven. Hierin komen de verschillende aspecten van de implementatie gefaseerd en volgens gestructureerde opbouw aan bod. Tot slot zullen in hoofdstuk 8 een aantal coöperatieve werkvormen worden gepresenteerd. Deze werkvormen kunnen als voorbeeld voor leerkrachten dienen. 6 1: Wat is coöperatief leren? Aangezien duidelijk is geworden dat binnen de Venstergroep samenwerken tussen de leerlingen nog een aandachtspunt is, is besloten om te kijken of de samenwerking gestimuleerd kan worden. Coöperatief leren is een methode waarbij samenwerking erg belangrijk is. Hieronder zal geprobeerd worden om duidelijk te maken wat coöperatief onderwijs inhoudt en aan welke voorwaarden moet worden voldaan voordat men van coöperatief leren kan spreken. Er is sprake van coöperatief leren wanneer de leerlingen in kleine groepen op een gestructureerde manier samenwerken om gezamenlijke doelen te behalen. De leerlingen zijn niet alleen verantwoordelijk voor hun eigen leren, maar ook voor dat van de medeleerlingen in de groep (Förrer, Kenter & Veenman, 2000). Alleen door samen te werken kunnen de leerlingen succesvol zijn. Ze leren met en van elkaar. Het is hierbij duidelijk dat de som meer is dan het geheel der delen. De kinderen bereiken meer dan wanneer ze allemaal apart hadden gewerkt (Johnson & Johnson, 1999). Er zijn vijf basiskenmerken van coöperatief leren (Johnson, Johnson en Holubec, 1994). Deze kenmerken zijn: Positieve wederzijdse afhankelijkheid: Bij coöperatief leren moeten leerlingen leren dat ze van elkaar afhankelijk zijn om het gestelde doel te behalen. De leerlingen hebben elkaar nodig. Ze werken aan een gezamenlijk groepsdoel en dat doel kan alleen behaald worden wanneer alle groepsleden hieraan meewerken (Johnson, Johnson en Holubec, 1994). Alle leerlingen en hun inzet zijn nodig om succesvol te zijn. De leerlingen zijn dus op een positieve manier afhankelijk van elkaar, omdat de gezamenlijke inspanning meer oplevert dan de som van de afzonderlijke prestaties. Dit kan versterkt worden door het geven van groepsbeloningen of door het gebruik van rollen. De leerlingen krijgen allemaal een andere rol, waardoor ze van elkaar afhankelijk zijn om het groepsdoel te behalen (Johnson & Johnson, 1999). Individuele verantwoordelijkheid: Alle leerlingen zijn verantwoordelijk voor het eindresultaat en moeten hieraan meewerken (Johnson & Johnson, 1999). De leerling voelt zich aan de ene kant verantwoordelijk voor zijn eigen werk en aan de andere kant verantwoordelijk voor het resultaat van het groepswerk. Wanneer iemand zich 7 verantwoordelijk voelt voor het resultaat van het groepswerk zorgt dit ervoor dat diegene bereid is om andere leden van de groep te helpen (Förrer, Kenter & Veenman, 2000). De leerlingen leren voor zichzelf en voor de ander verantwoordelijkheid te nemen. Zo wordt voorkomen dat bepaalde leerlingen al het werk verrichten en de anderen meeliften op dit succes. Individuele verantwoordelijkheid kan vergroot worden door naast groepsdoelen ook individuele doelen te hanteren en door de leerlingen apart van elkaar te testen (Johnson & Johnson, 1999). Positieve wederzijdse afhankelijkheid en individuele verantwoordelijkheid vormen de kern van coöperatief leren. Alleen wanneer aan deze twee voorwaarden wordt voldaan kan coöperatief leren de prestaties van de leerlingen verbeteren. De positieve wederzijdse afhankelijkheid zorgt voor de noodzaak tot samenwerken. De individuele verantwoordelijkheid zorgt voor de inzet en inspanning van elke leerling (Förrer, Jansen & Kenter, 2004). Directe simultane interactie: De leerlingen zijn veel met elkaar in gesprek. Ze wisselen ideeën uit en verwoorden informatie. Op deze manier komen de leerlingen samen tot betere ideeën en oplossingen. Doordat de leerlingen met elkaar overleggen leren ze effectiever te werken. Ze moeten de informatie die ze in hun hoofd hebben op een rijtje zetten en kunnen uitleggen aan de ander. Hierdoor wordt de informatie al verwerkt door een kind en leert het kind de informatie te ordenen (Gillies, 2003). Samenwerkingsvaardigheden: Het is belangrijk dat de leerkracht expliciet aandacht besteedt aan samenwerkingsvaardigheden. Deze vaardigheden zijn erg belangrijk bij coöperatief leren. Het is niet zo dat leerlingen deze vanzelfsprekend toepassen. De leerlingen moeten een aantal basisvaardigheden bezitten om met plezier en succes te kunnen samenwerken. Omdat niet al deze vaardigheden vanzelfsprekend toegepast worden moeten deze vaardigheden ontwikkeld worden. Een aantal vaardigheden moet geleerd worden voordat met coöperatief leren wordt begonnen. Andere vaardigheden kunnen tijdens het coöperatief leren geleerd worden (Förrer, Kenter & Veenman, 2000). Het is belangrijk deze vaardigheden regelmatig te gebruiken, zodat ze ingesleten raken (Förrer, Jansen & Kenter, 2004). In bijlage 5 staan alle samenwerkingsvaardigheden die aan bod kunnen komen bij coöperatief leren in een schema. In hoofdstuk 8 zal per activiteit 8 aangegeven worden welke samenwerkingsvaardigheden bij die activiteit aan de orde komen. Er kan bij elke activiteit gekeken worden of een kind de samenwerkingsvaardigheden die nodig zijn al beheerst. Zo niet dan zal er eerst aandacht moeten worden besteed aan het inoefenen van deze vaardigheid. Evaluatie van het groepsproces: Het is belangrijk om elke opdracht te evalueren. Op die manier wordt een proces van zelfreflectie bij de leerling op gang gebracht (Förrer, Jansen & Kenter, 2004). Bij de evaluatie moet zowel aan het groepsproduct als aan het groepsproces aandacht worden besteed. Vooral het groepsproces moet veel aandacht krijgen, op deze manier kunnen de samenwerkingsvaardigheden van de leerlingen verbeterd worden (Förrer, Kenter & Veenman, 2000). Pas wanneer aan deze vijf basiskenmerken wordt voldaan kan gesproken worden over coöperatief leren. Coöperatief leren verschilt van samenwerken doordat er bij coöperatief leren sprake is van leren door interactie. Hierbij is de inzet van alle leerlingen nodig en er is veel aandacht voor het geven van hulp. De leerlingen werken samen naar één doel toe en stellen dat boven hun eigen succes (Johnson & Johnson, 1999). Bij coöperatief leren is het de bedoeling dat het samenwerken een duidelijke meerwaarde heeft boven individueel werken (van Vugt, 1997). Naast coöperatief leren is het goed als er in een klas ook gebruik worden gemaakt van directe instructie van de leerkracht (Förrer, Kenter & Veenman, 2000). Directe instructie staat voor de cyclus van uitleggen, laten zien, inoefenen en feedback geven. De kern van deze instructie bestaat uit de volgende fasen: - Presentatie en uitleg van nieuwe leerstof, belangrijk is dat een leerkracht de benodigde vaardigheden of de activiteit voordoet. - Inoefening en begeleiding; in deze fase oefenen de leerlingen wat ze zojuist geleerd hebben en krijgen hierbij feedback van de leerkracht. - Zelfstandige of individuele oefening; in deze fase zetten de leerlingen de stap naar het integreren van de nieuwe kennis of vaardigheid (Veenman, 1993). In de Venstergroep, waar deze handleiding zich op richt, zijn er kinderen met gedragsproblemen. Nelson en anderen (1996) deden onderzoek naar het effect van directe instructie op kinderen met gedragsproblemen. Resultaten laten zien dat wanneer directe instructie wordt toegepast leerlingen meer taakgericht gedrag te zien is. Ook laten kinderen in een directe instructie situatie minder storend gedrag zien. 9 Voor de praktijk betekent dit dat het belangrijk is dat leerkrachten bij kinderen met gedragsproblemen directe instructie toepassen. Ook voor kinderen met een verstandelijke beperking geldt dat zij gebaat zijn bij directe instructie. Als deze leerlingen gaan samenwerken, zullen ze directe instructie moeten krijgen volgens de drie bovengenoemde fasen (Veenman, 1993). Voor coöperatief leren is het belangrijk is om de vijf basiskenmerken in gedachte te houden. Pas wanneer aan deze kenmerken is voldaan kan men spreken van coöperatief leren. Bij coöperatief leren moet de leerkracht gebruik maken van directe instructie. Dit is in het bijzonder het geval bij de leerlingen waar we het in deze handleiding over hebben, namelijk leerlingen uit het ZMLK onderwijs. 10 2: Voorwaarden voor coöperatief leren Hierboven is duidelijk gemaakt wat coöperatief leren is. Het is tevens belangrijk om na te gaan aan welke voorwaarden moet worden voldaan voordat coöperatief leren in de klas ingevoerd kan worden. Van leerlingen die nog geen ervaring hebben opgedaan met samenwerken kan niet verwacht worden dat ze dat in één keer kunnen. Bij samenwerken zijn specifieke vaardigheden en de motivatie van leerling van belang, zie figuur 1. Wat betreft de specifieke vaardigheden is het van belang dat leerlingen een aantal sociale vaardigheden onder de knie hebben. Hierbij kan gedacht worden aan luisteren, vragen stellen, overleggen, hulp geven en hulp vragen. Zoals in hoofdstuk 1 al wordt aangegeven is het belangrijk eerst per kind te bekijken welke vaardigheden hij wel of niet beheerst (zie figuur 1 en bijlage 6, samenwerkingsvaardigheden). Aan de hand hiervan kan gekeken worden welke vaardigheden nog geleerd moeten worden en hoe deze aangeleerd gaan worden. Dit kan met behulp van een sociale vaardigheidstraining, maar dat is niet per se nodig. Het is belangrijk de aangeleerde vaardigheden regelmatig te gebruiken, zodat ze ingesleten raken (Förrer, Jansen & Kenter, 2004). De motivatie kan gestimuleerd worden door klas- of groepsvormingsactiviteiten. Soms is er weerstand tegen het samenwerken. Dit kan in sterkere mate het geval zijn wanneer het gaat om het samenwerken met een leerling met een beperking. Weerstand heeft vaak te maken met het feit dat kinderen elkaar niet goed kennen of dat kinderen onbekend gedrag vertonen. Om te zorgen voor een goede basis voor het samenwerken is het aan te raden dat de leerkracht aandacht besteed aan groepsvorming en klasvorming. Groepsvorming en klasvorming zijn speelse, ontspannen activiteiten die kinderen de gelegenheid geven elkaar beter te leren kennen. De activiteiten zijn leuk, niet moeilijk en hebben niet te maken met schoolwerk. In hoofdstuk 8.1 en 8.2 worden voorbeelden van deze activiteiten gegeven. Vaak geven dit soort activiteiten kinderen gelegenheid iets meer over zichzelf te vertellen. Als de leerlingen elkaar beter kennen, worden vooroordelen vaak weggenomen en ontstaat er een sfeer van vertrouwen waarin het samenwerken goed kan verlopen. ( Förrer, Jansen & Kenter, 2004) 11 Daarnaast is het belangrijk dat er een duidelijke fasering, planning en structurering van het samenwerken is. Hoogeveen en Winkels (1996) hebben hiervoor de volgende fasen onderscheiden: - Voorbereidingsfase - Instructiefase - Uitvoeringsfase - Rapportagefase - Evaluatiefase Deze fasen zijn voornamelijk voor de leerkracht van belang. In hoofdstuk 7 worden de verschillende stappen van coöperatief leren beschreven aan de hand van deze fasen van Hoogeveen & Winkels 1996. Wil coöperatief leren tot een succes worden dan moet er een goede organisatie in de klas zijn. Een klas met zo’n organisatie heeft duidelijke gedragsregels die men serieus neemt en naleeft. Deze door leerkrachten en leerlingen geformuleerde regels moeten ‘eigen gemaakt’ en geoefend worden. Samenwerken is pas zinvol als er een reden of noodzaak tot samenwerken is. De leerkracht zal daarom samenwerkingssituaties moeten creëren waarin sprake is van wederzijdse afhankelijkheid. De opdracht wordt zo geformuleerd dat de groep alleen succesvol kan zijn als alle groepsleden zich inzetten en een bijdrage willen leveren. Als er bij de kinderen een individualistische, op competitie gerichte houding blijft bestaan zal hieraan eerst aandacht besteed moeten worden (van Vugt, 1997). We weten nu dat de vijf basiskenmerken belangrijk zijn om tot coöperatief leren te komen. Maar ook dat kinderen aan een aantal sociale vaardigheden moeten voldoen voordat ze coöperatief kunnen gaan leren. Daarnaast kan de motivatie gestimuleerd worden door groepsactiviteiten en klasvormingsactiviteiten. In hoofdstuk 7 zal aangegeven worden hoe de leerkracht volgens de fasen van Hoogeveen en Winkels (1996) kan werken. 12 Samenwerkingsvaardigheden Kunnen Vaardigheden: Basis-, en voortgezette- en voor gevorderde groepen Aanleren in stappen: 1 Gesprek 2 T-kaart 3 Demonstratie 4 Oefenen met feedback 5 Toepassen 6 Transfer Willen Toekennen van rollen als hulpmiddel: - Materiaalbaas - Tafelbaas - Stilte-kapitein - Schrijver - Tijdbewaker - Aanmoediger - Taak-kapitein Groepsvorming: 2x per week Klasvorming: 1x per week Kenmerken: 1 Los van de leerstof 2 Gemakkelijk 3 Leuk Figuur 1. Uit: Coöperatief leren in het basisonderwijs; Förrer, Kenter & Veenman 13 3: Waarom coöperatief leren In de vorige hoofdstukken is aangegeven wat coöperatief leren inhoudt en aan welke voorwaarden moet worden voldaan voordat met coöperatief leren kan worden begonnen. Hierna wordt besproken waarom coöperatief leren belangrijk is. Er wordt gezegd dat op scholen naast directe instructie en activerende instructie ook coöperatief leren belangrijk is, maar wat voor meerwaarde heeft coöperatief leren? Dat zal in dit hoofdstuk duidelijk worden. Wanneer coöperatief leren wordt toegepast in een klas stimuleert dit de interactie tussen de leerlingen. Daarnaast daagt het leerlingen uit om actief en constructief te leren. Het benut de verschillen tussen leerlingen als kansen om van elkaar te leren en het levert een bijdrage aan een goed pedagogisch klimaat (Förrer, Kenter & Veenman, 2000). In onze moderne samenleving is het belangrijk dat leerlingen leren om zelfstandig nieuwe kennis te kunnen verwerven. Bij coöperatief leren maken leerlingen zich de leerstof eigen, doordat de leerlingen hierover met elkaar praten. Hierdoor krijgt de leerstof meer betekenis voor de leerlingen (Gillies, 2003). Ook wanneer gekeken wordt naar maatschappelijke ontwikkelingen is coöperatief leren belangrijk. Samenwerken is immers een vaardigheid die ieder mens moet beheersen om sociaal adequaat te kunnen functioneren (van Mulken, 1999). Coöperatief leren draagt bij aan het ontwikkelen van samenwerkingsvaardigheden (Förrer, Kenter & Veenman, 2000). In de volgende paragrafen zal gekeken worden naar de afzonderlijke gebieden waarop coöperatief leren effect kan hebben. Allereerst zal gekeken worden naar het effect van coöperatief leren op de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen. Vervolgens wordt beschreven wat het effect is op de cognitieve ontwikkeling. 3.1 Sociaal- emotionele ontwikkeling Coöperatief leren heeft invloed op het zelfbeeld van leerlingen. Wanneer een leerling ervaart dat het afhankelijk is van anderen en dat anderen afhankelijk zijn van hem zal de leerling antisociaal gedrag afleren (Parkhurst, 1922). Het kind leert dat het deel is van een gemeenschap en dat het hierdoor verantwoordelijk is voor het geheel en niet alleen voor zichzelf (Parkhurst, 1922). Dit bevordert de sociaal-emotionele 14 ontwikkeling van een leerling. Volgens Castelijns en Stevens (1996) is het voor het welbevinden van leerlingen in de klas belangrijk dat ze het gevoel krijgen dat anderen graag met hen samenwerken en hen waarderen. Door coöperatief leren ontdekken leerlingen dat er wel verschillen zijn tussen hen en de anderen, maar dat je ondanks deze verschillen wel met elkaar aan één doel kunt werken. Hierdoor ontstaat respect en waardering voor elkaar (Förrer, Jansen & Kenter, 2004). Doordat de leerlingen elkaar respecteren en waarderen verandert het pedagogische klimaat in de klas vaak ten goede. Coöperatief leren stimuleert een positief zelfbeeld. Er is meer contact en communicatie tussen leerlingen dan in andere onderwijsleersituaties, waardoor interpersoonlijke relaties verbeteren (Johnson & Johnson 1999). Geregeld coöperatief leren zorgt ervoor dat leerlingen meer betrokken zijn op elkaar en een groepsgevoel creëren. Leerlingen staan er meer voor open om een ander te helpen, hun ideeën te delen en te werken voor de groep (Gillies, 2003). Door het samenwerken, kunnen de leerlingen oefenen met sociale vaardigheden, hierdoor verbeteren ook deze vaardigheden. Kinderen die samenwerken, leren zich verplaatsen in anderen en leren rekening met elkaar te houden (van Vugt, 1997). Leerlingen die erg zorgzaam zijn leren meer voor hun eigen mening uit te komen en worden hierdoor assertiever (Johnson & Johnson, 1999). Volgens Gillies en Ashman (2000) ontwikkelen leerlingen die vaak samenwerken een soort intuïtief gevoel wanneer een ander geholpen moet worden. Vaak voelen ze beter aan wat nodig is aan hulp dan een leerkracht en kunnen ze dit ook beter uitleggen. 3.2 Cognitieve ontwikkeling Naast het effect van coöperatief leren op de sociaal-emotionele ontwikkeling heeft coöperatief leren ook effect op de cognitieve ontwikkeling van leerlingen (Johnson & Johnson, 1999). Door actief met de leerstof bezig te zijn breidt de kennis van leerlingen zich uit en ontstaat inzicht in het nieuw geleerde (van Vugt, 1997). Vaak werken de kinderen in de zone van de naaste ontwikkeling: wat je vandaag kunt met behulp van je maatje, kun je morgen misschien wel alleen (van Vugt, 1997). Wanneer er gebruik wordt gemaakt van coöperatief leren zijn leerlingen beter in staat tot transfer van het geleerde. Daarnaast bereiken leerlingen een hoger denkniveau, doordat zij informatie uitleggen aan anderen. Hiervoor is het belangrijk om de kennis die ze hebben te ordenen, zodat ze dit aan anderen door kunnen geven. Daarnaast helpt coöperatief leren bij het bedenken van creatieve oplossingen (Gillies, 2003). 15 Stevens en Slavin (1995) in Gillies en Ashman (2000) hebben onderzoek gedaan naar het effect van coöperatief leren op de cognitieve ontwikkeling van kinderen met een beperking. Zij komen tot de conclusie dat kinderen met een beperking die in coöperatieve groepen in het reguliere onderwijs werken hoger scoren op ontwikkeling in lezen en taalgebruik dan kinderen in het speciaal onderwijs. Concluderend kan gezegd worden dat coöperatief leren effect kan hebben op zowel de cognitieve als de sociaal emotionele ontwikkeling. Voor het bereiken van effecten op het leren van kinderen is het echter een voorwaarde, dat voldaan wordt aan de basiskenmerken die in hoofdstuk 1 benoemd zijn. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar het effect van coöperatief leren bij kinderen met een verstandelijke beperking. In de toekomst zal hier meer onderzoek naar gedaan moeten worden. 16 4. Waarmee moet rekening gehouden worden gezien de doelgroep? In de voorgaande hoofdstukken is theorie over coöperatief leren aan bod gekomen. Deze theorie is vooral gericht op kinderen in het reguliere onderwijs. In dit hoofdstuk zal beschreven worden waarmee rekening gehouden moet worden gezien de doelgroep. De doelgroep waar deze handleiding op gericht is zijn leerlingen uit het ZMLK-onderwijs. Er bestaan grote verschillen tussen deze leerlingen zowel in cognitief als in sociaal opzicht. Deze verschillen, de veel voorkomende gedragsproblemen en specifieke kenmerken van deze doelgroep maken dat er aandachtspunten te benoemen zijn. Het is voor deze leerlingen moeilijk te komen tot samenwerking. Dit geldt zowel voor het samenwerkend leren als voor de andere lessen en activiteiten. Deze leerlingen hebben hierdoor een andere hulpvraag dan andere leerlingen. Het is daarom de vraag in hoeverre coöperatief leren toegepast kan worden bij deze doelgroep. Dat zal door middel van dit onderzoek en onderzoeken in de toekomst duidelijker moeten worden. De volgende twee zaken zijn kenmerkend voor het moeilijk lerende kind: - Het moeilijk lerende kind is erg gericht op zichzelf of erg ik-gericht. - Moeilijk lerende kinderen hebben vaak een achterstand in hun sociale ontwikkeling opgelopen (Pennings, 1988). Mede hierdoor is het bij deze groep noodzakelijk om een voorbereidende fase in te bouwen voordat er gestart wordt met coöperatief leren. In deze voorbereidende fase kunnen sociale vaardigheden worden geoefend. Hierbij is het belangrijk om duidelijk te maken waarom de leerlingen deze oefeningen doen. Korte en lange termijn doelen kunnen benoemd worden. Het is bijvoorbeeld belangrijk het doel samenwerken te benoemen en dat dit een kans is om te oefenen met samenwerken. Juist daardoor raken leerlingen gemotiveerd om de oefeningen uit te voeren. Ook het laten toepassen van de aangeleerde vaardigheden in andere spel- en leersituaties is een belangrijk onderdeel in de voorbereiding op het coöperatief leren (Pennings, 1988). Om deze leerlingen te motiveren voor het coöperatief leren kan er gebruik worden gemaakt van een beloningssysteem. Bij de motivatie theorie van Slavin (1996) en Förrer, Kenter en Veenman (2000) wordt aangegeven dat een beloning belangrijk is. De beloning wordt gezien als een coöperatieve aansporingstructuur. Hierdoor gaan de leerlingen elkaar 17 helpen om de beloning te krijgen. Groepsbeloningen zorgen ervoor dat het niet zo is dat je de ander moet helpen. Maar het feit dat de uitkomsten afhankelijk zijn van het gedrag van de ander is genoeg om de ander te motiveren het gedrag te laten zien wat ervoor zorgt dat de groep beloond wordt. Ook het regelmatig geven van positieve feedback draagt bij aan een grotere motivatie (Förrer, Jansen en Kenter, 2004). Bij deze doelgroep komt vaak ADHD en autisme (PDD-NOS) voor. Dit heeft consequenties voor de inrichting van het onderwijs. De hulpvragen die voortkomen uit deze stoornissen zullen hieronder besproken worden. Autisme De hulpvraag van kinderen met autisme is: ‘Help mij samenhang te ontdekken en de geleerde vaardigheden in de praktijk te herkennen en toe te kunnen passen’. Kinderen met autisme hebben behoefte aan overzicht, duidelijkheid en voorspelbaarheid. De begeleiding en ondersteuning van een kind met autisme kan op verschillende manieren vorm krijgen. Belangrijk is wel dat er een duidelijke lijn is binnen de aanpak van de leerkracht en tussen de aanpak van verschillende leerkrachten (Förrer, Jansen en Kenter, 2004). Daarvoor is het volgende nodig: 1. Goede kennis over autisme, waardoor het mogelijk wordt een klimaat te scheppen waarin het kind zich veilig en geaccepteerd voelt. 2. De schoolomgeving aanpassen en afstemmen op de behoeften van het kind. Aandachtspunten hierbij zijn bijvoorbeeld voorspelbaarheid, overzichtelijkheid, concreet taalgebruik, structuur, aangepaste instructie, aangepaste leertaken en een sterk ondersteunende leerkracht. 3. Als de leerkracht hieraan voldoende aandacht heeft besteed kan eventueel worden gestart met een meer individueel aangepaste aanpak. Dit als extra impuls voor de communicatieve en sociale ontwikkeling. Ook voor het kind met autisme is het belangrijk om met anderen samen te werken. Deze samenwerking zal niet spontaan optreden. De sociale codes, de omgangsvormen, de samenwerkingsvaardigheden worden door kinderen met autisme niet automatisch opgepikt. Het is belangrijk de sociale interactie te stimuleren en te ondersteunen. Een kenmerk van kinderen met een autistische stoornis is een 18 onderontwikkelde Theory Of Mind. De ik – gerichtheid blijft dan voorop staan. Dit vraagt bij de implementatie van coöperatief leren bij deze doelgroep extra begeleiding en alertheid van de leerkrachten. De volgende vragen kan de leerkracht proberen te beantwoorden: 1. Welke sociale vaardigheden heeft het kind nodig? 2. Welke sociale vaardigheden beheerst het kind en welke niet? 3. Wil het kind samenwerken? 4. Wil het kind met anderen samenwerken? 5. Wat is dan mijn rol als leerkracht en wat is de rol van de klasgenoten tijdens coöperatieve activiteiten? Voor kinderen met autisme is het belangrijk om sociale vaardigheden expliciet aan de orde te stellen en te oefenen (Förrer, Jansen en Kenter, 2004). Dugan en anderen (1995) hebben onderzocht hoe leerlingen met autisme mee konden doen met coöperatieve activiteiten in een klas voor regulier basisonderwijs. Uitkomsten van dit onderzoek laten zien dat de kinderen met autisme tijdens coöperatief leren meer interactie laten zien. Er kan gezegd worden dat deze kinderen in staat waren tot peer tutoring. Ook reageerden ze op hun klasgenoten. Andere groepsgedragingen kwamen minder vaak voor. Hieronder wordt verstaan: complimenten geven, anderen helpen wanneer dat nodig is en contact hebben en reageren op meer dan één klasgenoot. Om deze gedragingen te stimuleren zullen deze gedragingen getraind moeten worden en wellicht de groepjes aangepast moeten worden om deze kinderen meer de mogelijkheid te geven deze gedragingen te laten zien. Desondanks blijft het voor deze leerlingen moeilijk om groepsgedragingen te laten zien. Dit door hun onderontwikkelde Theory Of Mind. Het is goed om niet te hoge verwachtingen te hebben, maar het kan zijn dat door het veel te oefenen deze gedragingen toch aangeleerd kunnen worden. ADHD ADHD heeft 3 kenmerken: hyperactiviteit, impulsiviteit en aandachtsstoornis. Deze drukke kinderen hebben het moeilijk op school. Het opnemen van informatie, maar vooral ook het goed verwerken van informatie verloopt moeizaam. Dit doordat dat concentratie en aandacht vergt. Het is voor hen lastig om op hun beurt te wachten of zelfstandig te werken omdat ze steeds de drang hebben om te bewegen. Ze hebben 19 een gebrek aan inzicht in tijd waardoor ze moeite hebben om activiteiten te plannen en gericht te handelen. Ook op het sociale vlak hebben deze kinderen het niet makkelijk. Hun drukke, ongecontroleerde gedrag roept niet alleen bij de leerkracht maar ook bij leeftijdgenoten negatieve reacties op. Door deze negatieve reacties kan het kind een negatief zelfbeeld ontwikkelen. De hulpvraag van drukke leerlingen is gericht op impulsbeheersing en helpen bij vormgeven van structuur. De leerkracht benoemt niet het negatieve gedrag maar juist het positieve en gewenste gedrag. Coöperatief leren is voor drukke kinderen geen gemakkelijke opgave. Een reden hiervoor is het gebrek aan zelfregulerend vermogen. Maar ook de invloed van de klasgenoten speelt een rol. Zij willen vaak niet met hen samenwerken of spelen, omdat ze te bepalend en te impulsief zijn. Het is cruciaal dat drukke kinderen leren om samen te werken, dat zij succeservaringen op kunnen doen en zo kunnen groeien in hun zelfvertrouwen (Förrer, Jansen en Kenter, 2004). In hoofdstuk 7 zullen in het schema suggesties voor alternatieve aanpak in het onderwijs aan deze kinderen gegeven worden. Verstandelijke beperking De onderlinge verschillen tussen kinderen met verstandelijke beperkingen zijn groot. Er zijn veel problemen te beschrijven van kinderen met verstandelijke beperkingen. De mate waarin deze problemen zich uiten, variëren per kind. Kinderen met verstandelijke beperkingen hebben: - een verminderde exploratiedrang of ‘leergierigheid’; - verminderde mogelijkheden op het gebied van geheugen, begrip en inzicht - verminderde mogelijkheden op het gebied van communicatie en sociale redzaamheid; - verminderde mogelijkheden op het gebied van de zelfredzaamheid. Voor bijna alle kinderen met een verstandelijke beperking geldt dat zij zich moeilijk duidelijk kunnen maken aan anderen en zij moeite hebben om anderen te begrijpen (Hoop, Janson & Kooten, 1998 in: Förrer, Jansen & Kenter, 2004). De mogelijkheden voor coöperatief leren met leerlingen met een verstandelijke beperking zijn afhankelijk van aard en mate van hun beperking. Belangrijk is welke communicatiemogelijkheden het kind heeft. Daarnaast is het volgens Förrer, Jansen 20 en Kenter (2004) belangrijk in welke mate kinderen met een verstandelijke beperking de omgangsregels in de klas kennen en zich hieraan kunnen houden (zelfregulering). Nadat we hebben gekeken naar de kenmerken van de zeer moeilijk lerende kinderen, gaan we in het volgend hoofdstuk over naar de attitude van de leerkracht die coöperatief leren wil implementeren in het onderwijs aan deze doelgroep. Zoals is aangegeven is het belangrijk om het samenwerken te stimuleren bij deze doelgroep. Toch kan blijken dat coöperatief leren buiten de mogelijkheden van een kind ligt. De leerkracht moet hier zeer alert op zijn. Blijkt dat er te veel van een kind wordt gevraagd is het zinvol om te kijken of de samenwerking op een andere manier gestimuleerd kan worden. Wanneer ook dit buiten de mogelijkheden van het kind ligt, is het wellicht zinvol om het kind andere activiteiten aan te bieden die beter aansluiten bij de mogelijkheden en behoeften van het kind. 21 5: Wat vraagt coöperatief leren van de leerkracht? Coöperatief leren vraagt een heel andere benadering van de leerkracht dan bijvoorbeeld een frontaal klassikale les. Dit komt tot uitdrukking in het type opdrachten en taken die de leerlingen krijgen, maar ook in het leerkrachtgedrag. In het komende hoofdstuk wordt ingegaan op de houding van de leerkracht. Er wordt eerst iets gezegd over effectief onderwijs in het algemeen. Vervolgens wordt het wenselijke leerkrachtgedrag bij coöperatief leren beschreven. Aan de hand hiervan worden er aanpassingen gegeven die gebruikt kunnen worden bij toepassing van coöperatief leren bij de doelgroep zeer moeilijk lerende kinderen. Er zijn een aantal punten te benoemen die belangrijk zijn voor effectief onderwijs. Van der Ploeg (2007) komt tot een zevental kenmerken die gelden voor leerkrachten in het algemeen wanneer er gesproken wordt over ‘effectief onderwijs’. 1. Een goede leerkracht is vriendelijk en zorgzaam, 2. bewerkt en bewaakt rust en orde, 3. is verwachtingsvol, 4. werkt doelmatig en gestructureerd, 5. is duidelijk en helder in instructie, feedback en correctie, 6. zorgt voor afwisseling van passende (stof- en leerling-adequate) werkvormen, 7. houdt rekening met verschillen tussen leerlingen en de omgeving van leerlingen. (Reconstructie op basis van Creemers 1994, Scheerens & Bosker 1997, Brophy 1999 en Walberg & Paik 2000; aangehaald uit ‘het vermogen van de leerkracht”, P. van der Ploeg, 2007). Deze kenmerken zijn niet specifiek voor coöperatief leren. Maar ook bij coöperatief leren zijn deze kenmerken belangrijk. Daarnaast blijkt hier uit dat het aanbieden van verschillende werkvormen bijdraagt aan effectief onderwijs. Hieronder wordt, zoals besproken, ingegaan op de specifieke kenmerken van het leerkrachtgedrag. Wanneer gekeken wordt naar ZMLK onderwijs is te zien dat leerkrachten naast de beperking in het verstandelijke vermogen van de leerlingen, ook vaak te maken hebben met gedragsproblematiek, aandachtsproblemen en autisme. Hierdoor is het 22 van belang extra aandacht te besteden aan het aanbrengen van samenhang (o.a. met eerdere leerstof) en structuur. Daarnaast kan er een verminderd beroep gedaan worden op inzicht in anderen en groepsprocessen. De rol van de leerkracht wordt hiermee vergroot. Hieronder wordt ingegaan op die rol van de leerkracht. Er wordt een belangrijk probleem besproken, namelijk dat het doel van coöperatief leren moeilijk te verenigen is met de behoeften van de doelgroep Houding – Attitude leerkracht Een eerste kenmerk van de leerkrachthouding is als rolmodel fungeren (van Vugt, 1997). Dit wordt ook door Cohen (1994; zoals geciteerd in Simmerling, 2003) benadrukt met de opmerking dat positieve feedback het belangrijkste middel is dat een docent heeft. Bij de doelgroep zeer moeilijk lerende kinderen is er veel behoefte aan een rolmodel. Daarnaast zal de interactie tussen leerlingen ook begeleidingsvragen met zich mee brengen. Het doel van coöperatief leren is echter dat de leerkracht meer op de achtergrond aanwezig is in plaats van een leidinggevende rol op zich te nemen (Pennings, 1988). De leerkracht kan er op sommige momenten wel voor kiezen om bij een conflict niet direct op een sturende wijze in te grijpen, omdat het een leerproces is (Simmerling, 2003). De leerkracht houdt in het achterhoofd dat leerlingen de vaardigheid uiteindelijk zelf onder de knie moeten krijgen. Pennings (1988) meent dat de leerkracht soms ook bewust kan wachten op signalen vanuit de groepjes. Hiermee wordt voorkomen dat er te snel wordt ingegrepen en dat de leerkracht centraal gezet wordt. Een succeservaring in samenwerking voor de leerling is in het begin wel duidelijk van belang. Om dit te kunnen bereiken is het belangrijk om gebruik te maken van directe instructie, zoals al eerder in hoofdstuk 1 is aangegeven. Het doel, de leerkracht op de achtergrond, wordt mogelijk op langere termijn bereikt. In de eerste fase van het gebruik van coöperatief leren is het belangrijker dat de leerlingen de kans krijgen om positieve leerervaringen op te doen. Hiervoor is het belangrijk om voldoende sturing te geven, zodat leerlingen weten wat er van hen verwacht wordt. Tot slot is het belangrijk de hoeveelheid begeleiding en sturing telkens te evalueren. 23 Samenvatting Samenvattend kan gezegd worden dat coöperatief leren een methode die is veel vraagt van alle betrokken, zeker in het speciaal onderwijs. Een zorgvuldige implementatie van coöperatief leren, met aandacht voor details, is noodzakelijk om positieve effecten op de cognitieve ontwikkeling te bereiken. Veel herhaling en veel toepassing van het geleerde zijn hierbij ook belangrijke punten. (Förrer, Jansen & Kenter, 2004). Van Vugt (1997) benoemt expliciet dat er niet binnen een kort tijdsbestek van enkele weken een ‘samenwerkingswonder’ of een direct zichtbaar resultaat verwacht mag worden. Het kan lange tijd in beslag nemen voordat resultaat gezien wordt. In het praktische gedeelte van de handleiding zal er ook aandacht besteed worden aan deze punten. Er zullen per activiteit suggesties worden gegeven. 24 6. Vormgeving en indeling van de groepen Bij coöperatief leren met zeer moeilijk lerende kinderen is het belangrijk dat er nagedacht wordt over en geëxperimenteerd wordt met de groepssamenstelling. Hoewel dit per activiteit of per dag kan verschillen met deze doelgroep, wordt in dit hoofdstuk de algemene theorie beschreven hoe de coöperatieve leergroepjes het beste samengesteld kunnen worden. Dit wordt gedaan aan de hand van literatuur. Daarnaast wordt beschreven hoe de leerkrachten van de Venstergroep denken dat de groepjes het beste gevormd kunnen worden. Het zal blijken dat er verschillen bestaan tussen theorie en de toepassingsmogelijkheden hiervan in deze klas. De tegenstellingen tussen theorie en praktijk worden op deze manier uitgelegd. Samenstelling Wat betreft de groepssamenstelling zijn er veel overeenkomstige standpunten gevonden in de literatuur. Uit verschillende onderzoeken is naar voren gekomen dat heterogeen samengestelde groepen, groepen waarbij er sprake is van verschillen tussen leerlingen, het meeste effect hebben op de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen (Simmerling, 2003; Förrer, Jansen en Kenter, 2004; & van Mulken, 1999). De verschillen tussen leerlingen kunnen liggen op het vlak van achtergrondkennis, cognitieve prestaties, instructiebehoefte, belangstelling, concentratievermogen en de leerstijl. Deze diversiteit zou de sleutel kunnen zijn tot coöperatief leren zolang er voldoende een beroep gedaan wordt op ieders prestatie. Bij coöperatief leren wordt er juist van de verschillen tussen leerlingen gebruik gemaakt (van Mulken, 1999; Pennings, 1988). Knapen (2004) geeft echter wel aan dat de cognitieve niveaus van de kinderen niet te ver uit elkaar mogen liggen. Zowel Veenman, Kenter en Post (2000) als Dugan en anderen (1995) geven aan dat coöperatief leren effectief is als de groepjes een hoog, middelmatig en laag niveau leerlingen hebben. Laag en middelmatig functionerende leerlingen leren van de hoog niveau leerling door zijn of haar strategieën te observeren. En de hoog niveau leerling leert nieuwe strategieën door de anderen leerlingen uit te leggen (peer tutoring). Wel moet rekening gehouden worden met de draagkracht van de sterke leerling. Het is niet de bedoeling dat de sterkere leerling altijd de kar moet trekken. 25 Verder geeft Knapen (2004) aan dat als groepen gedurende zes weken bij elkaar blijven zij een echte kans te krijgen om te ‘groeien’ in het samenwerken. Bij coöperatief leren is het van belang dat leerlingen leren samenwerken met verschillende klasgenoten en niet alleen met leerlingen die ze zelf uitzoeken. Hierdoor is het belangrijk dat de leerkracht zelf de groepjes samenstelt. Hij kan wisselende of vaste samenwerkingspartners kiezen. Beide opties hebben voordelen. Wisselende samenwerkingspartners maakt dat je iedereen leert kennen. Wanneer structuur belangrijk is kan beter gekozen worden voor vaste samenwerkingspartners (Förrer, Jansen en Kenter; 2004). Samenwerkend leren kan ook tussen klasgenoten die van nature minder naar elkaar toetrekken. Volgens Veenman (1993) is het belangrijk om vooral te kijken naar de behoeften en mogelijkheden van leerlingen wat betreft de samenstelling van de groepjes en hoe lang je een bepaald groepje bij elkaar houdt. Aantal In het algemeen is het goed om te beginnen met kleine groepjes van twee of drie leerlingen. Dit kan opgevoerd worden tot vier leerlingen. Bij kleine groepjes is de kans ook groter dat iedere leerling aan de beurt komt. Wanneer er sprake is van autisme is het nog meer van belang om te starten met kleine groepen, bijvoorbeeld twee leerlingen (Förrer, Jansen en Kenter; 2004). In een later stadium kan gekeken worden of dit opgebouwd kan worden naar maximaal drie of vier leerlingen. Welke leerlingen profiteren het meest van coöperatief leren? Volgens Slavin (1996) doen hoog functionerende kinderen niet per se minder dan laag functionerende leerlingen. Hoog functionerende leerlingen kunnen meer leren doordat ze uitleg moeten geven. De meeste studies laten gelijke leerresultaten zien tussen hoog, middelmatig en laag functionerende leerlingen. Chambers en Gifford (1990) in Slavin (1996) vermelden dat succesvolle teams meer leren dan minder succesvolle teams. Moody en Gifford (1990) in Slavin (1996) laten zien dat tweetallen beter functioneren dan groepen van vier en dat leerlingen van hetzelfde geslacht beter presteren dan gemixte groepen. 26 Observatie Tijdens de samenwerking is het erg belangrijk om te observeren hoe de samenwerking verloopt, wat gaat goed en waar liggen de moeilijkheden? Hierbij kan volgens Pennings (1988) gedacht worden aan de volgende punten: Is de opdracht door iedereen goed begrepen? Is er een taakverdeling gemaakt? Hoe wordt er gewerkt? Aandachtspunten voor deze specifieke doelgroep (achterstand in sociale ontwikkeling, visualisering nodig, behoefte aan structuur, groepsgevoel ja/ nee, aandachtsspanne, wordt er hulp gevraagd aan de leerkrachten, ikgerichtheid). In bijlage 7 is er een observatie formulier opgenomen die de leerkracht ondersteuning kan bieden bij de observatie van de eigen klas. Interview leerkrachten De groepssamenstelling is aan bod gekomen tijdens één van de besprekingen die plaats hebben gevonden tussen de studentonderzoekers en de groepsleerkrachten. Hieruit is gebleken dat er vanuit de leerkrachten behoefte is om te experimenteren met de groepssamenstelling wat betreft aantal en samenwerkingspartners. Leerkrachten hebben aangegeven voorkeur te hebben groepjes van vier leerlingen samen te stellen. Het argument hiervoor is, is dat een ‘zwakkere’ leerling op deze manier gekoppeld kan worden aan drie meer vaardige leerlingen en dat dit de succeskans mogelijk vergroot. Ook hebben de leerkrachten aangegeven niet altijd sterke en zwakke leerlingen aan elkaar te willen koppelen. Wanneer twee sociaal zwakkere leerlingen aan elkaar gekoppeld worden bestaat de kans dat één van de beide leerlingen zich meer laat zien dan het geval zou zijn wanneer deze aan een meer sociaal vaardige leerling gekoppeld zou zijn. De leerling wordt namelijk meer gedwongen zich actief in te zetten. Hier is dan waarschijnlijk wel meer begeleiding bij nodig. Het is dus erg zinvol om dit te gaan uitproberen en een zwakke leerling niet altijd aan een sterke leerling te koppelen. Een gerichte observatie en evaluatie zijn hierbij van belang. 27 Evaluatie Het is belangrijk om wat betreft de groepssamenstelling telkens te evalueren welke punten goed zijn gegaan en welke punten die voor verbetering vatbaar zijn. Er ontstaat dan een integratief beeld van theorie en praktijk die als uitgangpunt kan dienen voor verdere implementatie van coöperatief leren. De bovengenoemde suggesties uit hoofdstuk 4, 5 en 6 zullen verwerkt worden in het schema (hoofdstuk 7) en geïmplementeerd worden bij de activiteiten in hoofdstuk 8. Er zal telkens sprake zijn van een integratie van theorie en praktijk. De handleiding wil hiermee bereiken zo informatief en instruerend mogelijk zijn. Het blijft echter telkens belangrijk om te observeren en evalueren wat werkbare punten zijn. 28 7: Handleiding voor leerkrachten Aan de hand van de fasen van Hoogeveen en Winkels (1996) is hieronder een gefaseerde opbouw van coöperatief leren weergegeven. De achtereenvolgende fasen zijn: voorbereidingsfase, instructiefase, uitvoeringsfase; rapportagefase en evaluatiefase. Met het onderstaande schema kan de leerkracht coöperatief leren via een gestructureerde opbouw implementeren. Er wordt een leidraad geboden en daarnaast worden er per fase en handeling specifieke aandachtspunten ten aanzien van leerkrachtgedrag, leerling kenmerken en procesbegeleiding vermeld. Het zal blijken dat de voorbereiding specifieke aandacht vraagt van de leerkracht en dat dit een belangrijk onderdeel is van de gehele implementatie. Dit schema is gebaseerd op Pennings (1988), Förrer, Jansen & Kenter (2004) en bevat adviezen die tot stand zijn gekomen naar aanleiding van observatie en implementatie van coöperatief leren binnen de Venstergroep. Voorbereidingsfase a. Bepalen doelstelling(en) De leerkracht bepaalt met behulp van de checklist ‘samenwerkingsvaardigheden’ ( zie bijlage 6) welke vaardigheden hij gericht wil stimuleren. De leerkracht maakt de betreffende vaardigheid concreet en oefent deze met regelmaat in de klas. Daarnaast worden de inhoudelijke en sociale doelen opgesteld. b. Selecteren van een werkvorm De gestructureerde opbouw van coöperatieve werkvormen zorgt ervoor dat de leerlingen weten wat ze kunnen verwachten. Hierdoor vermindert de angst voor onbekende activiteiten. Voor drukke kinderen zijn werkvormen die een beroep doen op complexe vaardigheden minder geschikt. Bij drukke kinderen moet het accent op de basale samenwerkingsvaardigheden worden gelegd. Let erop dat de activiteiten voor leerlingen met speciale leerbehoeften functioneel zijn, gericht op kennis en vaardigheden die zij later nodig zullen hebben om (zo) onafhankelijk (mogelijk) te kunnen functioneren. Betekenisvolle activiteiten zorgen ervoor dat de groepen meer geboeid zijn omdat deze aansluit bij hun belevingswereld en interesse. De bereidheid om dan samen een opdracht met andere leerlingen uit te voeren neemt toe. De 29 leerkracht formuleert de opdrachten zodanig dat de kans op succes zo groot mogelijk is, een succeservaring vergroot de motivatie. c. Selecteren van rollen Het toewijzen van rollen bevordert de individuele verantwoordelijkheid en de positieve wederzijdse afhankelijkheid. Door middel van de rollen wordt concreet welk gedrag van de leerlingen verlangd wordt. Ook hier geldt dat de leerkracht de rollen stapsgewijs aanleert, start met eenvoudige rollen en niet meteen alle groepsleden een rol geeft. De leerkracht voert een gesprek met de leerlingen over de betreffende rol en kan door middel van een rollenspel of een rollenkaart concreet maken wat de rol inhoudt. Deze demonstratie is voor deze kinderen waardevol omdat ze zien wat de bedoeling is (visualisering). De leerkracht past de inhoud van de rollen aan het niveau van de leerlingen aan. d. Groepsindeling De leerkracht koppelt indien mogelijk een sociaal vaardige leerling aan de leerling met autisme en de drukke leerling indien mogelijk aan een of meerdere (rustige) sociaal vaardige leerlingen. Zie verder hoofdstuk 6 dat gewijd is aan groepssamenstelling. e. Voorbespreken De leerkracht kan aan het begin van de dag in het dagoverzicht aangeven dat deze dag coöperatieve activiteiten op het programma staan. Het is belangrijk om het samenwerken stapsgewijs op te bouwen. Veel zeer moeilijk lerende kinderen met autisme of ADHD hebben behoefte aan structuur. Dus ook bij het wisselen van activiteiten moet een leerkracht ervoor zorgen dat dit vroeg genoeg aan de leerlingen duidelijk is gemaakt. De mate van zelfregulering moet worden beoordeeld: is die groot genoeg om zonder directe begeleiding van de leerkracht in een groepje te participeren?Aanvankelijk zal er veel begeleiding van de leerkracht nodig zijn, dit zal afnemen naar steeds minder begeleiding en ondersteuning. 30 f. Inrichting van het lokaal Aangezien drukke leerlingen sneller afgeleid worden door allerlei prikkels in de klas, kan het verstandig zijn om het betreffende groepje of duo een rustig plekje in de klas te geven, of om de activiteiten uit te voeren met een halve klas. g. Maken van afspraken De leerkracht maakt ter ondersteuning afspraken met de leerlingen. Afspraken kunnen gaan over: - Het gewenste gedrag - Hulp vragen. - Het gedrag dat centraal staat bij de vaardigheid. - Het bij je groepje blijven. h. Materiaal Zorg ervoor dat het materiaal waar leerlingen mee werken past bij de leeftijd en de belangstelling van het kind. i. Zorg voor ondersteuning in de sociale contacten en communicatie. j. Tijdsplanning Zorg ervoor dat coöperatieve activiteiten zo min mogelijk worden onderbroken doordat een leerling uit de groep gehaald wordt voor speciale ondersteuning (logopedie, fysiotherapie, enzovoort). Probeer dit te plannen op andere momenten, omdat het voor groepen heel vervelend is als midden in een groepsactiviteit een groepslid niet meer mee kan doen. Instructiefase a. Hulpmiddelen Leerkracht legt nogmaals het gebruik van hulpmiddelen zoals rolkaarten uit en vraagt de leerlingen of zij weten wanneer zij dit toe kunnen passen. 31 b. Sponsopdrachten Deze opdrachten kunnen gebruikt worden voor leerlingen die klaar zijn met de activiteit, terwijl andere leerlingen nog bezig zijn. Voor leerlingen binnen het ZMLKonderwijs is het belangrijk dat zij weten wat ze kunnen doen als ze klaar zijn met de opdracht. Het is goed om sponsopdrachten activiteiten te kiezen waarbij de leerling zich kan ontspannen. Deze sponsopdracht is concreet en duidelijk. Uitvoeringsfase a. Bied de stappen van de werkvorm gestructureerd en eenduidig aan Een suggestie is om de stappen van veel toegepaste werkvormen te visualiseren en op te hangen in de klas of uit te werken op een kaart zodat de leerlingen de stappen nog eens na kunnen lezen. Waar mogelijk refereert de leerkracht aan eerder opgedane kennis of aan de vorige keer, dit om de samenhang duidelijk te maken. b. Geef tijdsduur aan (niet te lang, omdat het veel energie kost) Bij het formuleren van de opdracht houdt de leerkracht rekening met de spanningsboog van de leerling. Als de leerling geen tijdsbesef heeft, krijgt de groepsgenoot de opdracht de leerling hierbij te helpen. c. Observeer en begeleid het groepsproces Het samenwerken zal niet vanzelf gaan, de leerkracht ondersteunt en begeleidt de drukke leerlingen met name tijdens de start van coöperatief leren in sterkere mate dan bij de overige leerlingen. Belangrijk is dat de leerkracht een negatieve spiraal voorkomt (Förrer, Jansen & Kenter (2004). Het gebruik van beloningen gaat altijd voor het gebruik van straf. De leerkracht probeert de begeleiding na verloop van tijd af te bouwen en de leerlingen steeds meer zelf de regie te geven. Hier is in hoofdstuk 5 op ingegaan. Het is belangrijk om veel positieve feedback te geven zodat zij voor een volgende coöperatieve activiteit gemotiveerd zijn. Belangrijk is dat als groepen succesvol zijn, ze dit succes toeschrijven aan hun eigen inspanningen. Deze positieve attributie versterkt het effect van coöperatief leren (Förrer, Jansen & Kenter, 2004) Daarnaast observeert de leerkracht het proces om inzicht te krijgen in de mogelijkheden en onmogelijkheden van de leerlingen (Pennings, 1988). In het observatieschema (bijlage 7) zijn suggesties te vinden voor observatiepunten. 32 Rapportagefase a. Rapportage De mogelijkheden, succeservaringen en moeilijke punten bijvoorbeeld ten aanzien van groepssamenstelling, communicatie, werkvorm worden gerapporteerd. Dit dient de volgende keer als uitgangspunt bij de voorbereiding van een nieuwe activiteit. Evaluatiefase a. Evaluatie van het groepsproces en leerresultaten De leerkracht bespreekt meteen nadat de leerlingen klaar zijn met samenwerken de activiteit na. Een beloningssysteem kan waardevol zijn omdat deze leerlingen vaak extrinsiek gemotiveerd moeten worden voor het samenwerken. Een beloningssysteem werkt doeltreffend, mits de beloningen regelmatig worden veranderd. Ook moet het systeem vanaf het begin van het jaar worden opgezet en consequent gehanteerd worden (Förrer, Jansen en Kenter, 2004). Daarnaast wordt er, zeker in het begin, veel aandacht besteed aan het proces en minder aan de uitkomst of het product. b. Vergelijking met eerder behaalde resultaten. Bij de evaluatie van het werk wordt de prestatie van een leerling vergeleken met zijn eigen eerdere prestatie en niet met de prestaties van andere leerlingen (Förrer, Jansen & Kenter, 2004). c. Eigen rol De leerkracht evalueert zijn of haar eigen rol. Wat waren de moeilijke punten; waar liggen verbeterpunten in mijn eigen houding? Is de voorbereiding goed en voldoende geweest? Heb ik de handleiding kunnen gebruiken, instrueert deze voldoende of gelden voor mij nog andere belangrijke punten? Wat zijn de aandacht- en leerpunten voor de volgende keer? Aan de hand van bovenstaand schema kan de leerkracht activiteiten aanpassen aan deze doelgroep. In hoofdstuk 8 is dit al voor een aantal activiteiten gedaan. Dit kan gebruikt worden als voorbeeldmateriaal. 33 8: Praktische uitwerking van coöperatief leren Er zijn meerdere aandachtspunten en suggesties te noemen voor het laten slagen van coöperatief leren bij deze doelgroep. De bovengenoemde suggesties zullen geïmplementeerd worden bij de activiteiten in dit hoofdstuk. Alle activiteiten kunnen meerdere keren herhaald worden, het onderwerp of thema kan aangepast worden en zo kan de activiteit meerdere keren gebruikt worden. Het hierna volgende praktische gedeelte van de handleiding is ontleend aan het boek van Dr. Spencer Kagan (cooperative learning) en aangepast naar aanleiding van eigen observaties, gesprekken met de leerkrachten van de Venstergroep en bovengenoemde literatuurstudie. De werkvormen zijn op voorhand door de onderzoekers aangepast aan de hand van verschillende literatuurbronnen. Dit zal in de tekst worden aangegeven. Daarnaast zijn er aanpassingen in de werkvormen gemaakt na de observatiestudie. Dit zal ook in de tekst aangegeven worden. Deze aanpassingen zijn gemaakt zodat de activiteiten beter aansluiten bij de doelgroep. Bij elke afzonderlijke klas moeten waarschijnlijk extra aanpassingen gedaan worden. Dit omdat de dynamiek van de klas verschilt wat invloed heeft op de manier van werken van de leerlingen. 8.1 Klasvormingsactiviteiten Zoals eerder vermeld is het voor coöperatief leren belangrijk dat er sprake is van een goed pedagogisch klimaat. In de klas moeten leerlingen elkaar accepteren en vertrouwen, ze moeten rekening houden met elkaar, zorg hebben voor elkaar, samenwerken en elkaar helpen. Zo kunnen de leerlingen zich het beste ontwikkelen en wordt de drempel voor leerlingen lager om in wisselende samenstellingen in groepjes met elkaar samen te werken. Het is belangrijk dat de klas één geheel gaat vormen (Förrer, Kenter & Veenman, 2000). Hiernaast is het belangrijk dat leerlingen gemotiveerd zijn om samen te werken, dat ze samen willen werken. Klasvormingsactiviteiten kunnen bijdragen aan een goed pedagogisch klimaat in de klas en ze kunnen de motivatie van leerlingen ten opzichte van samenwerken vergroten. Dit sluit aan bij de sociale cohesie theorie. Deze theorie zegt dat groepsleden elkaar helpen omdat ze zorg dragen voor de groep. Dit perspectief wil dan ook dat er voor men gaat coöperatief leren, eerst aandacht wordt besteed aan 34 teambuilding. Ook vinden zij evaluatie van de activiteiten erg belangrijk. Het geven van rollen aan de groepsleden zorgt ervoor dat leerlingen van elkaar afhankelijk zijn en ze elkaar zo helpen om als groep een succes te behalen(Slavin, 1996; Förrer, Kenter en Veenman, 2000). Als richtlijn geldt dat er eenmaal per week klasvormingsactiviteiten plaatsvinden. Het zijn activiteiten die niet veel tijd hoeven te kosten. Vaak geven klasvormingsactiviteiten leerlingen de gelegenheid om “persoonlijke informatie” uit te wisselen. Hierdoor leren de leerlingen elkaar beter kennen. Klasvormingsactiviteiten staan over het algemeen los van de leerstof. Ze zijn makkelijk uit te voeren en ze zijn leuk om te doen. Het is goed om voor de activiteit samen met de leerlingen afspraken te maken voor de activiteit. Het is belangrijk om dit samen met de klas te doen omdat blijkt dat wanneer leerlingen zelf afspraken hebben opgesteld ze meer bereid zijn deze na te leven dan wanneer ze opgelegd worden. Deze worden opgehangen en eventueel aangevuld bij een nieuwe activiteit. Je spreekt bijvoorbeeld met elkaar af dat je elkaar uit laat praten, naar elkaar luistert en stil bent als de ander praat.( Pennings, 1989). 35 Praktisch: klasvormingsactiviteiten 36 Het interview Voorbereiding Inhoudelijke en sociale doelen van de activiteit Klasvorming. Leerervaring Kinderen leren naar elkaar te luisteren en informatie uit te wisselen. Op welke sociale vaardigheden doet de activiteit een beroep? En moeten die vaardigheden geoefend en gevisualiseerd worden? Zo ja, hoe? Luisteren, vragen stellen. Het is goed om eerst te kijken of de leerlingen deze vaardigheden beheersen, zo niet dan kunnen deze kort uitgelegd worden. Dit kan aan de hand van een rollenspel of doordat leerkrachten een “voorbeeld interview” demonstreren over een ander onderwerp. Uit de gesprekken met de leerkrachten, observaties en de literatuur uit hoofdstuk 5 is gebleken dat het aanbieden van een rolmodel erg zinvol kan zijn. Ook kan een pictogram over vragen stellen en luisteren voorzien in de behoefte aan duidelijk en structuur van leerlingen met autisme. Er is gekozen voor pictogrammen in plaats van de T-kaarten die Förrer, Jansen en Kenter (2004) gebruiken. Dit omdat de tekst op de T-kaarten te lastig blijkt voor deze doelgroep. Er staat teveel informatie op. Zie bijlage 1 voor de pictogrammen. Waarmee moet rekening gehouden worden bij de inrichting van het klaslokaal? Förrer, Jansen en Kenter (2004) vermelden waardevolle tips ten aanzien van de inrichting en het klassenmanagement. De leerlingen starten aan hun eigen tafel om de vragen op te schrijven. Wanneer de leerlingen in tweetallen aan elkaar de vragen gaan stellen, moet elk tweetal op een rustige plek kunnen zitten. Dit om zo veel mogelijk te voorkomen dat ze niet afgeleid worden door de andere gesprekken. Uit de observatie is gebleken dat het goed is om de klas al ingericht te hebben voordat de kinderen de klas in komen, dit voorkomt onrust. 37 Waarmee moet rekening gehouden worden gezien de doelgroep? Uit hoofdstuk 4, de studie naar de specifieke kenmerken van de doelgroep kan het volgende geconcludeerd worden. Voor leerlingen die behoefte hebben aan voorspelbaarheid en structuur (bijvoorbeeld leerlingen met autisme) kunnen de klasvormingsactiviteiten lastig zijn. Voor deze leerlingen is het belangrijk de stappen heel gestructureerd aan te geven, in duidelijke woorden en na te gaan of de leerling weet wat er van hem gevraagd wordt, voordat de opdracht begint. Om het interview succesvol te laten verlopen, is het belangrijk dat er open vragen gesteld worden. Het is belangrijk de leerlingen hierbij te helpen door te vermelden én visualiseren dat vragen met ‘wat, waar en hoe’ beginnen. Daarnaast kan een beloning mogelijk iets betekenen voor de motivatie van de leerlingen (Slavin, 1996). Waarmee moet rekening gehouden worden bij de verdeling van het materiaal? - Groepssamenstelling/ bijzonderheden - Activiteit Het interview 1: Alle leerlingen krijgen een blaadje. Op het blaadje schrijven ze 3 vragen op die ze aan een klasgenoot willen stellen over het thema je huis. Ze zorgen ervoor dat er voldoende schrijfruimte is om het antwoord te noteren. Links bovenaan het blaadje zetten ze ‘naam interviewer’ met daarachter hun eigen naam. Rechts bovenin zetten ze ‘naam klasgenoot’. 2: Het is goed om aan te geven hoe lang ze de tijd hebben om de vragen op te schrijven, bijvoorbeeld de wekker op 5 minuten zetten. Dit biedt duidelijkheid. Het is een signaal van buitenaf waar kinderen met een verstandelijke beperking en gedragsproblemen veel baat bij hebben. Dit is met name gebleken tijdens de observatie. Daarnaast is het een effectief middel bij kinderen met een stoornis in het autistisch spectrum (Förrer, Jansen en Kenter, 2004). 3: De leerlingen hebben allemaal een memorie kaartje gekregen en zoeken de leerling die hetzelfde kaartje heeft als zijzelf. Zo vormen ze een tweetal. 38 Bij sommige groepen zal het aan de hand van een memorie kaartje zoeken naar een partner al zoveel inspanning zijn dat ze hierna geen concentratie meer hebben voor de activiteit. Dit is ook uit de observatie gebleken. In dat geval kan ervoor gekozen worden dat de leerkracht zelf de leerlingen aan elkaar toewijst. De duo’s stellen elkaar om de beurt de vragen die ze hebben bedacht en noteren de naam van de klasgenoot die ze geïnterviewd hebben en de antwoorden. Ook hierbij is het goed om een tijd aan te geven, bijvoorbeeld na vijf minuten weer de wekker laten gaan en de rollen omdraaien. Na de activiteit wordt geëvalueerd hoe het gegaan is. Vragen voor de evaluatie staan eerder in dit schema genoemd. Goed is ook te vragen wat de kinderen van elkaar te weten zijn gekomen. Evaluatie Evaluatie van de activiteit Wat ben je van elkaar te weten gekomen? Hoe was het om te interviewen en geïnterviewd te worden? Wat ging goed? Wat ging fout? Wat doen we een volgende keer anders? 39 Het web Voorbereiding Inhoudelijke en sociale doelen van de activiteit Klasvorming. Leerervaring Kinderen leren naar elkaar te luisteren. Op welke sociale vaardigheden doet de activiteit een beroep? En moeten die vaardigheden geoefend en gevisualiseerd worden? Zo ja, hoe? Luisteren, stil zijn als de ander praat en elkaar uit laten praten. Het goed om samen afspraken te maken voor deze activiteit, bijvoorbeeld dat je elkaar uit laat praten, naar elkaar luistert en stil bent als de ander praat. Waarmee moet rekening gehouden worden bij de inrichting van het klaslokaal? Er is voor deze activiteit enige ruimte nodig. Het schoolplein zou een handige ruimte zijn voor deze activiteit (alleen niet op het moment dat andere klassen ook buiten zijn). Waarmee moet rekening gehouden worden gezien de doelgroep? Voor leerlingen die behoefte hebben aan voorspelbaarheid en structuur (bijvoorbeeld leerlingen met autisme) kunnen de klasvormingsactiviteiten lastig zijn. Zoals in hoofdstuk 4 en 7 is aangegeven, is het voor deze leerlingen belangrijk de stappen heel gestructureerd in duidelijke woorden aan te geven. Vervolgens is het belangrijk om na te gaan of de leerling weet wat er van hem gevraagd wordt, voordat de opdracht begint. Waarmee moet rekening gehouden worden bij de verdeling van het materiaal? Flinke bol wol verzorgen 40 Groepssamenstelling/ bijzonderheden Zoals blijkt uit hoofdstuk 7 is het verstandig om drukke kinderen met veel lichamelijke onrust, bijvoorbeeld leerlingen met ADHD, niet naast elkaar in de kring laten staan. Activiteit Het web Alle leerlingen staan in een cirkel, ook de leerkracht. De leerkracht vertelt iets persoonlijks over het thema hobby’s, er kan begonnen worden met één vraag bijvoorbeeld: “wat vind je leuk om na schooltijd te doen?” en gooit een bol wol naar een leerling. Hij houdt het begin van de draad wel vast! Vervolgens geeft deze leerling antwoord op deze vraag en gooit de bol naar een andere leerling die door de leerkracht aangewezen wordt. De volgende leerling geeft ook antwoord op de vraag van de leerkracht. Uit observatie is gebleken dat wanneer de leerkracht de leerling aanwijst er voorkomen wordt dat de minder ‘populaire’ leerlingen altijd als laatste aan de beurt komen. De bol gaat rond totdat iedereen als een web verbonden is. Alle leerlingen hebben dus een draad vast. Als iedereen geweest is kan nog een vraag gesteld worden, bijvoorbeeld: “wat voor sport doe je”? Als de eerste ronde goed is gegaan kan er ook voor gekozen worden dat de leerlingen zelf mogen kiezen naar wie ze de bol gooien. Wel moet er dan opgelet worden dat alle leerlingen aan de beurt komen. Bij de kringsamenstelling is het goed om er rekening mee te houden dat drukke kinderen niet naast elkaar staan. Tijdens het uitvoeren van deze werkvorm in de pilotstudie is gebleken dat het is handig als de andere leerkracht buiten de kring blijft staan om waar nodig te assisteren. Evaluatie Evaluatie van de activiteit Wat zijn we van elkaar te weten gekomen? Hoe was het om met z’n allen een spelletje te doen? Wat ging goed? Wat ging fout? Wat doen we een volgende keer anders? 41 8.2 Groepsvormingsactiviteiten Naast klasvormingsactiviteiten kunnen ook groepsvormingsactiviteiten een bijdrage leveren aan het ontwikkelen van een goed pedagogisch klimaat in de klas. Groepsgenoten leren elkaar beter kennen door het doen van groepsvormingsactiviteiten. Ze raken gemotiveerd om samen aan een opdracht te werken, ze ervaren dat ze hulp van elkaar kunnen verwachten en er ontstaat een sfeer van vertrouwen binnen een groep (Förrer, Kenter & Veenman, 2000). Groepsvorming is vooral belangrijk wanneer drie of vier leerlingen voor een wat langere periode met elkaar zullen samenwerken. Om groepen in moeilijke situaties goed te laten functioneren is groepsvorming belangrijk. Er zijn dan vijf doelen die door groepsvorming behaald zullen worden: - De leerlingen leren elkaar kennen - De groep krijgt een eigen identiteit - De groepsleden ervaren dat ze op elkaar kunnen rekenen - De groepsleden accepteren dat niet iedereen in de groep precies hetzelfde hoeft te zijn of te vinden - De groep ontwikkelt synergie Groepsvormingsactiviteiten hoeven niet veel tijd te kosten, het zijn over het algemeen activiteiten die door de leerlingen als leuke activiteiten worden gezien. Als richtlijn geldt dat er twee maal per week groepsvormingsactiviteiten toegepast worden in de klas. Zo hebben de leerlingen de tijd om elkaar goed te leren kennen en ontstaat er vertrouwen in de groep, wat de samenwerking ten goede komt. 42 Praktisch: groepsvormingsactiviteiten 43 Rotonde Voorbereiding Inhoudelijke en sociale doelen van de activiteit Groepsvorming. Leerervaring Kinderen leren om de beurt praten, naar elkaar te luisteren en elkaar aanmoedigen om mee te doen. Daarnaast leren ze elkaar beter kennen. Op welke sociale vaardigheden doet de activiteit een beroep? En moeten die vaardigheden geoefend en gevisualiseerd worden? Zo ja, hoe? Evenredige deelname, luisteren, elkaar aanmoedigen. Het is goed om eerst te kijken of de leerlingen deze vaardigheden beheersen, zo niet dan kunnen deze uitgelegd worden. Waar nodig door een rollenspel of door middel van een pictogram of praatkaart (zie bijlage). Bij het leren om om de beurt iets te zeggen kan het helpen om een hulpmiddel, bijvoorbeeld een beurtkaart te gebruiken. Degene die aan de beurt is om wat te zeggen legt de kaart voor zich neer, zo weten de anderen dat diegene wat mag zeggen (Förrer, Jansen & Kenter, 2004). Waarmee moet rekening gehouden worden bij de inrichting van het klaslokaal? De groepjes moeten niet te dicht bij elkaar staan, zodat de leerlingen niet afgeleid worden door hun buren. Waarmee moet rekening gehouden worden gezien de doelgroep? Voor leerlingen die structuur en duidelijkheid nodig hebben is het belangrijk om voor de activiteit die duidelijkheid te bieden. Zo moeten de stappen die genomen worden bij de activiteit mondeling en zo nodig visueel aangegeven worden. Kinderen met een stoornis in het autistisch spectrum hebben grote moeite met betekenisverlening. Een visuele vertaling van de verbale communicatie kan voor deze leerlingen van groot belang zijn (Noens & Van Berkelaer-Onnes, 2002). Ook moet nagegaan worden of de 44 leerling de stappen heeft begrepen. Er kan gewerkt worden met een tijdslimiet, om de leerlingen meer duidelijkheid te bieden. Ieder kind krijgt een minuut om antwoord te geven. Waarmee moet rekening gehouden worden bij de verdeling van het materiaal? - Groepssamenstelling/ bijzonderheden - Activiteit Rotonde 1: De leerlingen gaan in groepjes van 4 leerlingen zitten. De leerkracht stelt het groepje een vraag, bijvoorbeeld wat is je lievelingsdier, wat is je lievelingseten, wat doe je het liefst als je vakantie hebt, enzovoort. Voor leerlingen met autisme of met een verstandelijke beperking is het belangrijk dat de vraag duidelijk gesteld is (Förrer, Jansen & Kenter, 2004). 2: De leerlingen geven, met de klok mee, om de beurt een antwoord op de vraag die de leerkracht heeft gesteld. Het is hierbij de bedoeling dat de leerlingen goed luisteren naar de antwoorden van de andere leerlingen. 3: Wanneer alle leerlingen antwoord op de vraag hebben gegeven en alle groepjes klaar zijn met de activiteit wordt er klassikaal uitgewisseld wat er in de klas is besproken. Evaluatie Evaluatie van de activiteit - Wat ging er goed? - Wat kan een volgende keer beter, en hoe? - Wist iedereen een antwoord op de vraag? - Lukte het elkaar uit te laten praten? 45 Het interview Voorbereiding Inhoudelijke en sociale doelen van de activiteit Groepsvorming. Leerervaring Kinderen leren naar elkaar te luisteren, kinderen leren omgaan met beurtverdeling en informatie uit te wisselen. Op welke sociale vaardigheden doet de activiteit een beroep? En moeten die vaardigheden geoefend en gevisualiseerd worden? Zo ja, hoe? Luisteren, vragen stellen en doorvragen, om de beurt een vraag stellen. Het is goed om eerst te kijken of de leerlingen deze vaardigheden beheersen, zo niet dan kunnen deze uitgelegd en ingeoefend worden. Het is gebleken dat er veel herhaling nodig is van de geleerde vaardigheden (Förrer, Jansen & Kenter, 2004). Waar nodig kunnen vaardigheden worden ingeoefend door een rollenspel. Ook kan de vaardigheid uitgelegd worden door middel van een pictogram of praatkaart (zie bijlage). Leerkrachten kunnen een ‘voorbeeld interview’ demonstreren over een ander onderwerp. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de behoefte van leerlingen aan een rolmodel (van Vugt, 1997). Waarmee moet rekening gehouden worden bij de inrichting van het klaslokaal? De groepjes moeten niet te dicht bij elkaar staan, zodat een rustige omgeving ontstaat. Hierdoor zullen de leerlingen minder snel afgeleid worden. Waarmee moet rekening gehouden worden gezien de doelgroep? Voor leerlingen die behoefte hebben aan voorspelbaarheid en structuur (bijvoorbeeld autisme) is het belangrijk de stappen heel gestructureerd aan te geven (Förrer, Jansen en Kenter, 2004). Dit kan door duidelijke woorden te gebruiken en na te gaan of de leerling weet wat er van hem gevraagd wordt. Om het interview succesvol te laten 46 verlopen is het belangrijk dat de leerlingen om de beurt een vraag kunnen stellen. Het is de bedoeling dat er alleen ja/nee vragen worden gesteld. Daarnaast kan een beloning mogelijk iets betekenen voor de motivatie van de leerlingen. De beloning moet wel voor het groepsproces gelden en niet voor het raden van het juiste voorwerp, zodat er geen competitie ontstaat (Slavin, 1996; Förrer, Kenter en Veenman, 2000). Waarmee moet rekening gehouden worden bij de verdeling van het materiaal? - Groepssamenstelling/ bijzonderheden - Activiteit Het interview Deze activiteit is een variant op “ik zie ik zie wat jij niet ziet”. 1: De leerlingen zitten in groepjes van drie of vier leerlingen bij elkaar. Er wordt afgesproken dat de leerlingen om de beurt een voorwerp in gedachten zullen nemen. De leerlingen komen allemaal aan de beurt. Er wordt bijvoorbeeld afgesproken om met de klok mee te werken. Zo wordt ook competitiedrang voorkomen. Een groepsbeloning kan ook gebruikt worden om competitiedrang te voorkomen (Slavin, 1996). 2: Het kind dat het eerst aan de beurt is krijgt kort de tijd om een voorwerp in gedachten te nemen. Het voorwerp heeft te maken met een bepaald onderwerp, bijvoorbeeld dieren, een vervoermiddel, wat vind je in de keuken, of een voorwerp uit je slaapkamer. 3: Om de beurt mogen de overige leerlingen vragen stellen aan degene die een voorwerp in zijn hoofd heeft. Er is afgesproken dat de leerlingen met de klok mee de vragen mogen stellen, zo krijgt elke leerling de beurt. Het is de bedoeling dat de vragen met ja of nee te beantwoorden zijn. Wanneer één van de leerlingen denkt te weten wat de andere leerling in gedachten heeft moet deze leerling op zijn beurt wachten en mag dan een gok wagen. Heeft hij het fout mag de volgende leerling een vraag stellen, heeft hij het goed dan feliciteren de andere leerlingen hem met het goede antwoord. 47 4: Op het moment dat het voorwerp is geraden is de volgende leerling aan de beurt om een voorwerp in gedachten te nemen. Wanneer alle leerlingen aan de beurt zijn geweest is de activiteit in principe afgelopen. Als het ene groepje veel sneller klaar is dan het andere groepje kan ervoor gekozen worden om nog een ronde te starten. Wanneer de leerlingen na twee minuten nog niet achter het voorwerp zijn, dan kan gevraagd worden om een hint. Wordt het nog niet geraden dan kan de leerling vertellen wat hij had bedacht. Daarna is dan de volgende leerling aan de beurt om iets te bedenken. Evaluatie Evaluatie van de activiteit Lukte het om een voorwerp te bedenken? Lukte het om vragen te bedenken? Kreeg iedereen de beurt bij het vragen stellen? Kreeg iedereen de beurt bij het bedenken van een voorwerp? Wat ging goed? Wat kan beter? Wat doen we een volgende keer anders? 48 Imiteer Voorbereiding Inhoudelijke en sociale doelen van de activiteit Groepsvorming. Leerervaring Deze werkvorm helpt bij het leren van begrippen (zoals eerst, dan, midden, onder, rechts en links) en het leren van kleuren en vormen. Uit de observatie is gebleken dat het belangrijk is om van tevoren na te gaan of alle kinderen de begrippen voor, achter, links en rechts kennen. Zo niet dan moet dit voor de activiteit nog een keer uitgelegd worden. En er kan gebruik worden gemaakt van de pijlen (zie bijlage). Ook stimuleert deze werkvorm de taal en denkontwikkeling. Op welke sociale vaardigheden doet de activiteit een beroep? En moeten die vaardigheden geoefend en gevisualiseerd worden? Zo ja, hoe? Luisteren, aanwijzingen geven. Het is goed om eerst te kijken of de leerlingen deze vaardigheden beheersen, zo niet dan kunnen deze uitgelegd worden. Waar nodig door een rollenspel of d.m.v. een pictogram. Leerkrachten kunnen een korte demonstratie geven van deze werkvorm. Dit vooral om het begrip aanwijzingen geven duidelijk te maken. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de behoefte van een rolmodel voor de leerlingen (van Vugt, 1997). Waarmee moet rekening gehouden worden bij de inrichting van het klaslokaal? Het is beter de groepjes niet te dicht bij elkaar te plaatsen, zodat andere groepjes niets voor kunnen zeggen of af kunnen leiden. Het schot tussen de leerlingen moet hoog genoeg zijn zodat ze niet heel makkelijk eroverheen kunnen kijken. Waarmee moet rekening gehouden worden gezien de doelgroep? Het is belangrijk de stappen heel gestructureerd aan geven, in duidelijke woorden en na gaan of de leerling weet wat er van hem gevraagd wordt (Förrer, Jansen & Kenter, 49 2004). Daarnaast kan een beloning mogelijk iets betekenen voor de motivatie van de leerlingen. De beloning moet wel voor het groepsproces gelden en niet voor het de winnaar, zodat er geen competitie ontstaat (Slavin, 1996; Förrer, Kenter en Veenman, 2000). Verder geldt ook hier dat een sponsopdracht belangrijk is (Förrer, Jansen & Kenter, 2004). Waarmee moet rekening gehouden worden bij de verdeling van het materiaal? Van de viertallen moet elk tweetal dezelfde blokjes/ lego hebben en aan het begin niet teveel blokjes. Dit om het simpel te houden. Groepssamenstelling/ bijzonderheden Kinderen die moeite hebben met de begrippen links, rechts, voor, achter of met kleuren koppelen aan een leerling die daar geen of minder moeite mee heeft. Activiteit Imiteer 1: De leerkracht maakt groepen van twee leerlingen. Deze twee leerlingen gaan tegenover elkaar zitten en maken met behulp van karton een scheidingswandje. Ze mogen niet zien wat de ander achter de wand doet. 2: Het is de bedoeling dat een van de leerlingen een ontwerp maakt. Dit ontwerp kan van alles zijn. Bijvoorbeeld een figuur van cirkels, vierkanten en driehoeken of zij maken iets met behulp van blokken (lego). Belangrijk is eenvoudig te beginnen, bijvoorbeeld een stapel maken van vier gekleurde blokken of lego stenen. 3: Nu moet de leerling die aan de andere kant van het scherm zit het ontwerp precies namaken zonder te kijken. Om dit te kunnen doen, moeten hij vragen stellen en de ontwerper moet aanwijzingen geven. De leerling die het ontwerp na moeten maken stelt de vragen, de ontwerper geeft naar aanleiding van die vragen een aanwijzing. Bijvoorbeeld waar ligt het rode blokje, het rode blokje ligt links naast het blauwe blokje. 50 4: Wanneer de groep denkt dat ze dezelfde ontwerpen hebben, halen ze de wand weg. Het is de bedoeling dat de leerlingen die het bouwwerk nagebouwd hebben hun ontwerp een halve slag draaien, zodat die precies gelijk staat aan het andere ontwerp. Hebben ze hetzelfde? Wanneer het gelukt is feliciteren ze elkaar. Als de imitatie niet helemaal gelukt is, gaan de tweetallen na wat wel goed gegaan is. Ze praten met elkaar hoe ze de volgende keer beter met elkaar kunnen overleggen zodat de ontwerpen wel kloppen. Evaluatie Evaluatie van de activiteit Wat is er goed gegaan? Wat kan een volgende keer beter? Hoe was het om vragen te stellen? Hoe was het om in een groepje te werken? 51 8.3 Coöperatieve werkvormen Nadat er klas- en groepsvormingsactiviteiten zijn uitgevoerd kan een start worden gemaakt met coöperatieve werkvormen. Coöperatieve werkvormen zijn eenvoudig van structuur en ze zijn toe te passen bij verschillende vak- en vormingsgebieden. Dezelfde werkvorm kan bijvoorbeeld zowel in een rekenles als in een taalles worden gebruikt. De leerkracht kan een nieuwe werkvorm zo bij de leerlingen introduceren: 1. De leerkracht legt de werkvorm uit aan de hand van de verschillende stappen. 2. Met een tweetal of groepje leerlingen demonstreert de leerkracht de werkvorm. Aan de hand van een concrete opdracht zien de leerlingen hoe het werkt. 3. De leerkracht controleert of de leerlingen de uitleg begrepen hebben en nu in hun eigen tweetal of groepje de werkvorm kunnen toepassen (Förrer, Kenter & Veenman, 2000). Tijdens en na de activiteit is het belangrijk om betrokken te blijven bij de leerlingen. De leerkracht observeert de groepjes onder het werken en grijpt in wanneer dit nodig blijkt te zijn. Ook evalueert de leerkracht met de groepjes hoe de activiteit is verlopen en gaat hierbij voornamelijk in op de samenwerking (Johnson & Johnson, 1999). Het is belangrijk om een nieuwe werkvorm vaak toe te passen. Liefst een paar keer per dag. Op den duur wordt het dan voor de leerkrachten en de leerlingen een routine. Als de leerlingen vertrouwd zijn met een werkvorm kan een nieuwe worden aangeleerd en aan het repertoire worden toegevoegd (Förrer, Kenter & Veenman, 2000). 52 Praktisch: coöperatieve werkvormen 53 Genummerde Hoofden Voorbereiding Inhoudelijke en sociale doelen van de activiteit Coöperatief leren en toepassing van de actuele leerstof. Leerervaring Kinderen leren met elkaar te overleggen en samen tot antwoorden te komen. Op welke sociale vaardigheden doet de activiteit een beroep? En moeten die vaardigheden geoefend en gevisualiseerd worden? Zo ja, hoe? Met elkaar overleggen, naar elkaar luisteren. Het is goed om als leerkrachten de activiteit kort voor te doen en dan te laten zien hoe je met elkaar overlegt, dat je naar elkaar luistert en besluit of je het antwoord opschrijft. Dit verschaft de leerlingen duidelijkheid en het voldoet aan de voorwaarde dat deze leerlingen een rolmodel nodig hebben (van Vugt, 1996; Förrer, Jansen & Kenter, 2004). Waarmee moet rekening gehouden worden bij de inrichting van het klaslokaal? Kinderen moeten met 2 personen aan een tafel zitten, het is handig als de tafels al goed staan voordat de kinderen de klas inkomen. Uit observatie is gebleken dat dit onrust voorkomt. Waarmee moet rekening gehouden worden gezien de doelgroep? Als er kinderen in de klas zitten die moeite hebben met schrijven, is het goed om juist de andere leerling de taak van schrijver te geven (rollenkaart hiervoor, zie bijlage 5). Waarmee moet rekening gehouden worden bij de verdeling van het materiaal? - Groepssamenstelling/ bijzonderheden Kinderen die moeite hebben met schrijven niet aan elkaar koppelen. En deze kinderen niet zo snel de rol van schrijver geven. 54 Activiteit Genummerde hoofden 1: De leerlingen in de groep (groepjes van twee leerlingen) krijgen een nummer van de leerkracht. Als leerlingen moeite hebben dit nummer te onthouden kan er ook voor gekozen worden ieder kind in een groep een verschillend gekleurd kaartje te geven. De leerkracht legt uit waarom de kinderen een nummer of een kleur hebben: straks mag een van de groepsleden het antwoord geven dat de groep met elkaar bedacht heeft. De leerkracht zal die leerling aanwijzen door het noemen van een nummer of een kleur. 2: De leerkracht stelt de klassikaal een vraag of geeft de groep een opdracht. In dit geval: “hoe kan je elkaar helpen?”. Hij geeft ook de tijd aan die leerlingen hieraan kunnen besteden. De leerkracht benadrukt dat iedere leerling aan het eind van de opdracht het antwoord moet weten. De leerlingen moeten er met elkaar voor zorgen dat ieder groepslid het antwoord kan geven. Bijvoorbeeld “zorg ervoor dat iedereen weet hoe we elkaar kunnen helpen” (dit is een goede opstap voor de activiteit duo’s, hierbij krijgt een kind de rol helper. Door nu al duidelijk te hebben wat het inhoudt om elkaar te helpen, is het voor een volgende activiteit makkelijker om deze rol te vervullen). 3: De leerlingen in de groep steken hun hoofden bij elkaar. Om de beurt brengen ze hun antwoord in. Ze overleggen over het juiste antwoord. De leerling met de taak schrijver (zie rolkaart), schrijft de antwoorden op. De leerlingen weten dat iedereen in de groep de oplossing moet kunnen geven. Dit betekent dat ze elkaar moeten helpen en elkaar controleren. Niemand weet immers wie de beurt krijgt om het groepsantwoord te geven. 4: De leerkracht noemt een nummer of een kleur. Alle leerlingen met dit nummer of deze kleur steken hun hand op. Deze leerlingen mogen de antwoorden van de groep vertellen, later kan de leerkracht ook vragen of de andere leerlingen nog wat toe te voegen hebben. De leerkracht geeft feedback op de gegeven antwoorden. 55 Evaluatie Evaluatie van de activiteit Wat ging goed? Wat ging fout? Wat doen we een volgende keer anders? Hoe was het om samen een antwoord te bedenken? Hoe ging het overleggen? 56 DUO’s Voorbereiding Inhoudelijke en sociale doelen van de activiteit Coöperatief leren. Leerervaring Kinderen leren hulp te bieden en hulp te vragen. Daarnaast leren de leerlingen elkaar te complimenteren. Op welke sociale vaardigheden doet de activiteit een beroep? En moeten die vaardigheden geoefend en gevisualiseerd worden? Zo ja, hoe? Samenwerkingsvaardigheden: overleggen, bereiken van overeenstemming, aanmoedigen, hulp geven, hulp vragen en op elkaar wachten. Het is goed om als leerkrachten de activiteit kort voor te bespreken hoe je met elkaar overlegt, dat je dan naar elkaar luistert en besluit of je het antwoord opschrijft. Waarmee moet rekening gehouden worden bij de inrichting van het klaslokaal? - Waarmee moet rekening gehouden worden gezien de doelgroep? Er kan overwogen worden om een beloning in te stellen voor de duo’s die goed hebben gewerkt (er wordt dan met name op het proces gelet, niet op het product) (Slavin, 1996). Om de kinderen de kans te geven de activiteit goed te doen en om het te laten inslijten, kan er voor gekozen worden de duo’s de eerste keren te laten werken terwijl de leerkracht erbij zit en sturing geeft. Uit hoofdstuk 5 en de observatie is gebleken dat dit erg zinvol is. Daarnaast is een eerste positieve ervaring belangrijk voor de verdere motivatie (Förrer, Jansen en Kenter, 2004). Er kan gebruik gemaakt worden van de pictogrammen die opgenomen zijn in bijlage 4. Waarmee moet rekening gehouden worden bij de verdeling van het materiaal? - 57 Groepssamenstelling/ bijzonderheden In hoofdstuk 6 geeft Knapen (2004) aan dat het cognitieve verschil tussen de leerlingen niet te groot mag zijn. Bij deze activiteit is het dan ook de bedoeling dat er duo’s worden gevormd waarbij het niveauverschil tussen de leerlingen niet te groot mag zijn. Op deze manier kunnen de leerlingen elkaar echt helpen bij de taak. Activiteit Duo’s 1: Duo’s vormen: de leerkracht wijst aan welke leerlingen samenwerken en licht de werkwijze en de opdracht toe. 2: Rollenkaarten uitdelen en bespreken 3: Leerlingen werken in duo’s. Uit observatie is gebleken dat de activiteiten praktisch gericht moeten zijn omdat leerlingen moeite hebben met de opdrachten die een beroep doen op de cognitie. Meer praktische opdrachten zijn bijvoorbeeld samen een puzzel of spel doen, samen een tekening maken of om de beurt plaatjes opplakken waarvan het object begint met de letter B. Bij een goed antwoord geeft de helper een compliment, anders geeft de helper hulp. Evaluatie Evaluatie van de activiteit Wat ging goed? Wat ging fout? Wat doen we een volgende keer anders? Hoe was het om hulp te vragen? Hoe kon de andere leerling jou helpen? 58 OM DE BEURT Voorbereiding Inhoudelijke en sociale doelen van de activiteit Coöperatief leren. Leerervaring De leerling leert om samen te werken en te overleggen. Op welke sociale vaardigheden doet de activiteit een beroep? En moeten die vaardigheden geoefend en gevisualiseerd worden? Zo ja, hoe? Samenwerkingsvaardigheden: Evenredige deelname, luisteren. Om de vaardigheden te kunnen laten in slijten, is het zinvol om de oefening letterlijk te oefenen met de kinderen. De leerkracht kan één van het duo zijn en het individueel oefenen. Dit biedt een uitgebreide leermogelijkheid, zeker wanneer het doel en de verschillende vaardigheden benoemd worden. Uit observatie is gebleken dat dit een effectieve manier kan zijn. Wanneer de leerlingen bekend zijn met de werkvorm kunnen leerlingen aan elkaar gekoppeld worden. Waarmee moet rekening gehouden worden bij de inrichting van het klaslokaal? De leerlingen moeten gemakkelijk kunnen overleggen samen zonder afgeleid te worden. Uit de literatuur (Delfos, 2001) komt naar voren dat met name kinderen met ADHD moeite hebben met de aandacht erbij houden. Voor deze kinderen is het extra van belang dat de ruimte weinig afleiding biedt. Het is prettig om deze opstelling klaar te hebben staan wanneer leerlingen bijvoorbeeld na de pauze binnenkomen. Dit draagt bij aan de duidelijkheid. Waarmee moet rekening gehouden worden gezien de doelgroep? Er moet aangegeven worden hoeveel tijd de leerlingen voor de opdracht krijgen en wat ze moeten doen wanneer ze klaar zijn (Förrer, Jansen & Kenter, 2004). Waarmee moet rekening gehouden worden bij de verdeling van het materiaal? - 59 Groepssamenstelling/ bijzonderheden - Activiteit Om de beurt 1: Vormen van tweetallen. Door de leerkracht of leerlingen zelf. 2: De leerkracht stelt een vraag met meerdere korte antwoordmogelijkheden. Bijvoorbeeld woorden die beginnen met……, woorden die rijmen op….., kleuren noemen, rijmwoorden, samen lezen en dan om de beurt een zin of stukje lezen. Zoals eerder vermeld is, is uit observatie gebleken dat de activiteiten praktisch gericht moeten zijn omdat kinderen moeite hebben met de opdrachten die een beroep doen op de cognitie. Meer praktische opdrachten die om de beurt gedaan kunnen worden zijn: Om de beurt een blokje neerleggen bij het maken van een bouwwerk. Een puzzel uitknippen en dan om de beurt een stukje uitknippen en neerleggen. 3: Binnen de tweetallen geven de leerlingen om de beurt antwoord (zo veel mogelijk antwoorden) dit kan mondeling gebeuren maar kan ook op een blaadje geschreven worden, dan wordt het blaadje heen en weer geschoven tussen de leerlingen. 4: Klassikale nabespreking Evaluatie Evaluatie van de activiteit Wat ging goed? Wat ging fout? Wat doen we een volgende keer anders? Hoe was het om op je beurt te wachten? 60 PLACEMAT Voorbereiding Inhoudelijke en sociale doelen van de activiteit Coöperatief leren. Leerervaring De leerling leert om samen te werken en te overleggen. Op welke sociale vaardigheden doet de activiteit een beroep? En moeten die vaardigheden geoefend en gevisualiseerd worden? Zo ja, hoe? In deze werkvorm komt de individuele verantwoordelijkheid en positieve wederzijdse afhankelijkheid duidelijk naar voren. De leerlingen moeten kunnen overleggen om de inhoud van de gemeenschappelijke rechthoek te bepalen. Een advies is om hier vooraf aandacht aan te besteden. Ook kan er gebruik gemaakt worden van het pictogram ‘overleggen’ dat is opgenomen in bijlage 4. De leerkracht kan voordoen hoe je moet overleggen. Hij fungeert dan als een rolmodel. Dat is iets waaraan zeer moeilijk lerende kinderen behoefte hebben (van Vugt, 1997). Waarmee moet rekening gehouden worden bij de inrichting van het klaslokaal? De leerlingen moeten allemaal gemakkelijk kunnen schrijven op hetzelfde papier. Waarmee moet rekening gehouden worden gezien de doelgroep? Indien schrijven moeilijk is, kan er eventueel een tekening gemaakt of plaatjes worden uitgeknipt. Ook kan er hulp worden geboden bij het schrijven. Waarmee moet rekening gehouden worden bij de verdeling van het materiaal? Eén groot vel papier uitdelen per groepje. Het is het beste om te zorgen dat de vakverdeling er al opgetekend is, zodat de leerlingen deze duidelijkheid hebben. Uit observatie is gebleken dat het voor de leerlingen verwarrend is als ze zelf de vakverdeling moeten tekenen. Er moet voor iedere leerling een pen aanwezig zijn. 61 Groepssamenstelling/ bijzonderheden - Activiteit Placemat 1: Uitdelen van materiaal. Iedere groep van vier leerlingen krijgt een vel papier. In het midden van het vel staat een rechthoek, dit is de gemeenschappelijke rechthoek. Ook zijn er vier vakken gemaakt, van de hoeken van de rechthoek naar de hoeken van het vel papier. 2: De leraar geeft een opdracht. Bijvoorbeeld: Geef een beschrijving van het woord…..; noem vier belangrijke kenmerken van de hoofdpersoon van het verhaal; voorspel hoe het verhaal kan aflopen; noem vijf dingen die je moet doen voordat…; schrijf drie voorwerpen in de klas die de vorm hebben van een driehoek. Daarnaast is uit observatie gebleken dat deze werkvorm goed gebruikt kan worden bij het werken rond thema’s, bijvoorbeeld als afsluiting van een thema. De groepsleden schrijven gedurende enkele minuten individueel hun ideeën / antwoorden op in een hoek van het vel. 3: Na de individuele bedenktijd, proberen de groepsleden tot een gezamenlijk antwoord te komen. De leerlingen beargumenteren hun keuze maar staan open voor de inbreng van de andere groepsleden. Het overleg moet resulteren in een gemeenschappelijk antwoord. 4: Wanneer de leerlingen overeenstemming hebben bereikt, schrijven ze het antwoord, of de antwoorden, op in de gemeenschappelijke rechthoek. 5: De leraar vraagt kort enkele groepjes om een reactie. Willekeurig wijst hij of zij een woordvoerder aan. Bij leerlingen die behoefte hebben aan duidelijkheid en structuur is het beter om bij de voorbespreking van de activiteit aan te geven dat er aan het eind nog paar vragen worden gesteld. Hierbij kan ook aangegeven worden aan wie de vragen worden gesteld. Evaluatie Evaluatie van de activiteit Wat staat er bij hun in de rechthoek en hoe ging de samenwerking? Is iedereen het eens met wat in de rechthoek staat? Wat ging goed? En wat ging fout? 62 Bijlagen 63 Bijlage 1: klasvormingsactiviteiten Luisteren als de ander wat vertelt. Stil zijn als de ander praat Je stelt een vraag aan de ander 64 Bijlage 2: klasvormingsactiviteit interview Naam interviewer Naam klasgenoot Vraag 1: Wat Vraag 2: Waar Vraag 3: Hoe 65 Bijlage3: groepsvormingsactiviteiten ROTONDE Je luistert als de ander wat vertelt. Je bent stil als de ander wat vertelt. Als je deze kaart voor je op tafel hebt liggen mag je praten 66 IMITEER Luisteren als de ander wat vertelt. Stil zijn als de ander praat Je stelt een vraag aan de ander. 67 Bijlage pijlen groepsvormingsactiviteit Imiteer Rechts Links 68 Bijlage 4: coöperatieve werkvormen GENUMMERDE HOOFDEN Luisteren als de ander wat vertelt. Stil zijn als de ander praat Rollenkaart Schrijver Schrijf het antwoord van je groep goed leesbaar op. 69 DUO’s Goed gedaan! Vraag stellen; wil jij mij helpen? 70 PLACEMAT Overleggen. Om de beurt praten 71 Bijlage 5: rollenkaarten Onderstaande rollenkaarten zijn niet specifiek bij een activiteit gebruikt. Ze kunnen waar gewenst als rol worden toegevoegd. Stilte- kapitein Als de groep te hard praat, zeg je bijvoorbeeld: we moeten iets zachter praten. Schrijver Schrijf het antwoord van je groep goed leesbaar op. Tijdbewaker Af en toe vertel je de groep hoeveel tijd er nog over is. Je zegt wanneer de tijd bijna voorbij is en jullie echt moeten stoppen. 72 Beurt verdeler Je geeft het beurtkaartje aan de volgende die aan de beurt is en mag praten. 73 Bijlage 6: samenwerkingsvaardigheden Basisvaardigheden Voortgezette vaardigheden Vaardigheden voor gevorderde groepen - elkaars naam gebruiken - vragen stellen aan elkaar - je in het standpunt van - elkaar aankijken tijdens - reageren op wat een ander een ander verplaatsen het praten - vriendelijk op elkaar reageren - elkaar gelegenheid geven mee te doen - een inbreng durven hebben - zo duidelijk praten dat anderen je kunnen verstaan zegt - verschil van mening - af en toe herhalen wat iemand zegt - elkaar vragen hardop te denken - elkaar aanmoedigen mee te doen - elkaar een complimentje geven - ondersteunende - met alle groepsleden accepteren - bij je groepje blijven - rustig praten en werken - materiaal met elkaar delen - om de beurt praten - aan de taak doorwerken tot deze af is - overeenstemming met - kritiek formuleren op ideeën, niet op personen groepsopdracht - de inbreng van een ander een goede relatie elkaar bereiken opmerkingen maken - elkaar uit laten praten - ook op langere termijn behouden - meewerken aan de - luisteren naar elkaar accepteren samenwerken - elkaar aanbieden iets uit te leggen - hulp vragen aan een ander - elkaar helpen zonder voor te zeggen - het werk plannen - richting geven aan de uitvoering van de taak - af en toe de voortgang samenvatten - elkaar herinneren aan de opdracht 74 - met elkaar problemen oplossen - op een vriendelijke manier zeggen dat je het ergens niet mee eens bent - verschillende ideeën integreren - ideeën verder uitbouwen - de groep stimuleren, motiveren Bijlage7: observatieformulier Observatielijst groepsvormingsactiviteiten (op basis van Pennings, 1988, Förrer, Kenter & Veenman, 2000 en Förrer, Jansen & Kenter, 2004 ) Is de opdracht door iedereen goed begrepen? (Pennings, 1988) Waar zie je dat aan? Is er een taakverdeling gemaakt? (Pennings 1988) Zo ja hoe? Hoe wordt er gewerkt? (Pennings, 1988) Sociale vaardigheden (Förrer, Kenter & Veenman, 2000). Worden de vaardigheden die nodig zijn voor de activiteit uitgelegd en waar nodig gevisualiseerd? Gebruiken de kinderen de t-kaart of hulpkaart? Passen de kinderen de sociale vaardigheden toe in de activiteit? 75 Visualisering (Förrer, Jansen & Kenter, 2004). Worden de sociale vaardigheden gevisualiseerd? Zo ja hoe? Bijvoorbeeld een tkaart, op bord geschreven, hulpkaart, rollenspel) Structuur (Förrer, Jansen & Kenter, 2004). Wordt er voldoende structuur geboden? Zo ja waar zie je dat aan? uitleg wat wanneer gedaan wordt en wat je mag doen als je klaar bent enzovoorts. Zo nee, hoe zie je dat, hoe reageren de kinderen hierop? Op welke wijze wordt de opdracht gepresenteerd? Aandachtsspanne Kunnen de kinderen geconcentreerd blijven gedurende de gehele activiteit? Of zijn ze na een tijdje afgeleid? Wordt er hulp gevraagd aan de leerkracht? Zo ja op welk moment? Zijn ze al vastgelopen, hebben ze samen geprobeerd eruit te komen? Ik gerichtheid of groepsgevoel (Pennings, 1988). Zijn de kinderen ook bezig met elkaar?of alleen met zichzelf en hebben ze daardoor snel een competitiegevoel en willen ze het zelf goed doen? Rol van de leerkracht ( Förrer, Jansen & Kenter, 2004, Pennings, 1988 & Simmerling, 2003). Wat is het aandeel van de leerkracht? Is er een evaluatie van de activiteit? Zo ja, hoe? 76 Worden inspanningen toegeschreven aan eigen inzet? (positieve attributie) Is er sprake van positieve feedback? 77 Literatuurlijst American Psychological Association (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th edition). Text Revision. Washington DC: American Psychological Association. American Psychological Association (2002). Publication Manual of the American Psychological Association (5th edition). Washington DC: American Psychological Association. Bryson, S.E. (1996). Brief report: Epidiomology of autism. Journal of Autism and Developmental Disorders, 26, 165-167. Castelijns, J., & Stevens, L.M. (1996). Responsieve instructie in de onderbouw. Hoevelaken: CPS. Clercq, H. De., (2005. ). Autisme van binnenuit Een praktische gids. Antwerpen: Houtekiet. Coleman, M. C., & Webber, J. (2002). Emotional & Behavioral Disorders; Theory and Practice. Boston: Allyn & Bacon. Delfos, M. F. (2001). Kinderen en gedragsproblemen. Lisse: Swets & Zeitlinger B.V. Dugan, E., Kamps, D., Leonard, B., Watkins, N., Rheinberger, A. & Stackhaus, J. (1995). Effects of cooperative learning groups during social studies for students with autism and fourth-grade peers. Journal of applied bahavior analysis, 28, 175 – 188. Förrer, M., Kenter, B., Veenman, S. (2000). Coöperatief leren in het basisonderwijs. Amersfoort: CPS. Förrer, M., Jansen, L., Kenter, B. (2004). Coöperatief leren voor alle leerlingen! Praktische toepassingen voor leerlingen met speciale leerbehoeften. Amersfoort: CPS. Gillies, R.M. (2003). The Behaviors, Interactions, and Perceptions of Junior High School Students During Small-Group Learning. Journal of Educational Psychology, 95, 137147. 78 Gillies, R. M. & Ashman, A. F. (2000). The Effects of Cooperative Learning on Students with Learning Difficulties in the Lower Elementary School. The Journal of Special Education, 34, 19-27. Hoogeveen P. & Winkels I. (1996). Het didactische werkvormenboek. Assen: Van Gorcum & Comp B.V. Janssen, J., Veenman, S. & Wensveen, N. van (2002). Leergerichte interacties; een onderzoek naar de effecten van het scholingsprogramma Coöperatief leren op de interacties van basisschoolleerlingen. Sectie onderwijs en educatie Katholieke Universiteit Nijmegen. Jaques, N., Wilton, K. & Townsens, M. (1998). Cooperative learning and social acceptance of children with mild intellectual disability. Journal of intellectual Disability Research, 42, 29 – 36. Jenkins, Antil. L. R., Wayne, S. K. & Vadasy, P. F. (2003). How cooperative learning works for special education and remedial students. Exceptional Children, 69, 279 – 292. Johnson, D.W., Johnson, R.T., & Holubec, E.J. (1994). The new circles of learning: Cooperative in the classroom and school. Alexandria: Association for Supervision and Curriculum Development. Johnson, D. W., & Johnson, R. T. (1999). Making cooperative learning work. Theory into practice, 38, 67 – 73. Johnson. D. W., & Johnson, R. T. (1994). Learning together and alone: Cooperative, Competitive and Individualistic Learning (4th Ed). Boston: Allyn and Bacon. Knapen, J. (2004). Coöperatief leren. Praktijkgids voor de basisschool, 189 – 201. Kohnstamm, R. (2002). Kleine ontwikkelingspsychologie; de schoolleeftijd. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Kraijer, D.W. (2004). Handboek autismespectrumstoornissen en verstandelijke beperking. Lisse: Harcourt. Meijer, C. J. W. & Walther – Muller (2003). Inclusive education and classroom practices. 79 European Agency for Development in Special Needs Education, Mulken, T. van (1999). Kinderen en samenwerkend leren I. Speciaal onderwijs, 72, 258 – 264. Mulken, T. van (1999). Kinderen en samenwerkend leren I I. Speciaal onderwijs, 72, 299 – 306. Murphy, E., Grey, I.M., & Honan, R. (2005). Co-operative learning for students with difficulties in learning: a description of models and guidelines for implementation. British Journal of Special Education, 32, 157-164. Nelson, J. R., Johnson, A. & Marchand-Martella, N. (1996). Effects of direct instruction, Cooperative learning and independent learning practices on the classroom behavior of students with behavioral disorders: a comparative analysis. Journal of Emotional & Behavioral Disorders, 4, 53-62. Noens, I. & Berckelaer-Onnes, I. van (2002). Communicatie bij mensen met autisme en een verstandelijke beperking: van inzicht naar interventie. Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen, 4, 212-225. Parkhurst, H. (1922) (vertaald door Jong, W. de). Onderwijs volgens het Daltonplan. Gevonden op 11 oktober 2007 op www.daltonplan.nl. Pennings, R. (1988). Groepswerk…onbegonnen werk? Een onderzoek naar de mogelijkheid van didactisch groepswerk in een school voor MLK. Speciaal Onderwijs, 61, 41 – 46. Ploeg, P. van der (2007). Daltonplan onderwijspedagogiek 2007. Gevonden op 11 oktober 2007 op www.daltonplan.nl. Ploeg, P. van der (2007). Het vermogen van de leerkracht. Gevonden op 11 oktober 2007 op www.daltonplan.nl. Rush, K. S., Bowlman, L. G., Eidman, S. L., Toole, L. M. & Mortenson, B. P. (2004). Assessing psychopathology in individuals with developmental disabilities. Behavior Modification, 28 (5), 621-637. Simmerling, M.S. (2003). Onderwijsleermiddelen ZML – Coöperatief leren: leren 80 samenwerken en leren door samen te werken. Enschede : Stichting Leerplan Ontwikkeling. Timmers – Huigens, D. (2000). Mogelijkheden voor verstandelijk gehandicapten. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg. Slavin, R. E. (1996). Research on Cooperative Learning and Achievement: What We Know, What We Need to Know. Contemporary Educational Psychology, 21, 43-69. Veenman, S. (1993). Effectieve instructie in het speciaal onderwijs; strategisch handelen vooral van belang voor zwakke leerling. Speciaal onderwijs, 66, 123-131 Veenman, S., Kenter, B. & Post, K. (2000). Cooperative Learning in Dutch Primary Classrooms. Educational Studies, 26 (3), 281-302. Veenman, S., Burg, van der, M., Koenders, L. (2001). Een training in coöperatief leren voor docenten in het voortgezet onderwijs. Pedagogiek, 21 (3), 228 – 241. Veenman, S., Benthum, N. van, Bootsma, D., Dieren, J. van, & Kemp, N. van der (2002). Cooperative learning and teacher education. Teaching and Teacher Education, 18(1) (2001). Vugt, J. van (1997). Coöperatief leren; samenwerkende kinderen, die elkaar iets te bieden hebben. Speciaal Onderwijs, 70, 11 – 15 Wicks-Nelson, R., & Israel, A. C. (2006).Behavior disorders of childhood. New Jersey: Pearson Education. Wing, L. (2000). Leven met uw autistische kind. Een gids voor ouders en begeleiders. Lisse: Zwets & Zeitlinger. Internetadressen 81 www.sclera.be www.dalton.nu www.wikipedia.nl www.daltonplan.nl 82