CARDIOLOGIE Hartritmestoornissen EFO en ablatie ONDERZOEK & BEHANDELING Inhoudsopgave Hartritmestoornissen - EFO en ablatie Het toestemmingsformulier 2 Wetenschappelijk onderzoek en opleiding 2 Wetenschappelijk onderzoek 3 Opleidingsziekenhuis 3 Klachten3 Het onderzoek en de behandeling 4 Voorbereiding op het onderzoek/de behandeling 5 Medicatie en antistolling 5 Eten en drinken 5 Zwangerschap 5 Vervoer naar huis 5 Verdere informatie rondom het onderzoek/de behandeling 5 Opname in het ziekenhuis 5 De onderzoekskamer 6 Het team 6 Plaatselijke verdoving 6 Extra zekerheid met een time-out-procedure7 De duur van het onderzoek 7 Het daadwerkelijke onderzoek/ de behandeling 7 Het inbrengen van de katheters 7 Het elektrofysiologisch onderzoek (EFO) 7 De ablatie 8 Na afloop 8 Na het onderzoek/de behandeling 8 Wat mag u wel en niet na de ablatie? 8 Hoe voelt u zich na de ablatie? 9 Wanneer neemt u contact met ons op? 9 Controle 9 Medicijnen na ablatie 9 Patiëntenkaart angioseal 10 Wat is de kans op succes? 10 Risico’s en complicaties 10 Andere behandelmethoden 12 Niet behandelen 12 Meer informatie 12 Vragen?12 Bijlage 1: Het hart Wat doet het hart? Hoe zit het hart in elkaar? De hartruimten: kamers en boezems De hartkleppen De bloedsomloop Het hartritme Bijlage 2: Hartritmestoornissen 13 13 13 13 13 14 15 16 Vier soorten ritmestoornissen 16 1. E xtra hartslagen en snelle hartritmestoornissen die in de boezems ontstaan16 Inappropriate sinus tachycardie 16 Extra slagen 17 Boezemtachycardie 17 Boezemfibrilleren 18 Boezemflutter 19 Klachten tijdens een boezemritmestoornis 19 2. Ritmestoornissen uit de AV-knoop 19 3. Ritmestoornissen door een extra verbinding tussen boezem en kamer 20 4. Extra hartslagen en snelle hartritmestoornissen die in de kamers ontstaan 21 Klachten tijdens een kamerritmestoornis 22 Bijlage 3: De behandeling van een hartritmestoornis 23 Hartritmeoperatie23 Ablatie23 Op welke plekken vindt de ablatie plaats? 24 Gaatje in het tussenschot 26 Ablatie van de bundel van His 26 Hartritmestoornissen EFO en ablatie Het hart slaat meestal in een regelmatig ritme, maar het kan voorkomen dat de hartslag onregelmatig wordt en/of te snel of te langzaam is. In dat geval spreken we van een hartritmestoornis. Behandeling met medicijnen werkt niet bij iedereen even goed. In dat geval kan een speciale behandeling (ablatie) uitkomst bieden. Uw cardioloog heeft bij u een hartritmestoornis vastgesteld. Om te onderzoeken wat voor ritmestoornis u precies hebt, komt u in aanmerking voor een elektrofysiologisch onderzoek (EFO). In bepaalde gevallen kan de ritmestoornis tijdens dit onderzoek direct behandeld worden met een ablatie. Verderop in deze folder leest u wat dat is. Tijdens het gesprek met uw cardioloog krijgt u meer informatie over dit onderzoek/deze behandeling. Vóór dat gesprek kunt u deze folder thuis alvast doornemen, en ná het gesprek kunt u alles nog eens rustig nalezen. Hebt u vragen? Stel die dan gerust aan uw cardioloog. Achterin dit boekje kunt u ze alvast noteren, zodat u ze niet vergeet. 1 • de te verwachten gevolgen voor uw gezondheid en dagelijks leven, • de reden voor de ingreep en de kans van slagen van de behandeling, • de kans op en ernst van complicaties die mogelijk kunnen ontstaan door de ingreep, • de gevolgen van het niet doen of uitstellen van de ingreep en de eventuele alternatieven, • de belangrijkste leefregels na de ingreep (wat mag ik wel/niet (meer) doen). In dit boekje beschrijven we de algemene gang van zaken. Het kan dus zijn dat het onderzoek en de eventuele behandeling bij u iets anders verlopen. Het toestemmingsformulier Wij vinden het belangrijk dat u goed geïnformeerd wordt en samen met de cardioloog een bewuste en overtuigde keuze kunt maken voor de ingreep. Uw behandelend arts kan u alleen onderzoeken en behandelen als u daar toestemming voor geeft. Daarom zal de cardioloog u aan het einde van het poligesprek vragen gezamenlijk een toestemmingsformulier te ondertekenen. Wanneer u dit niet direct wilt doen, mag u het formulier ook op een later tijdstip ondertekenen en toesturen. Wilt u het formulier om wat voor reden dan ook liever niet ondertekenen? Dan kunt u ook mondeling aan uw cardioloog doorgeven dat u voldoende geïnformeerd bent en akkoord gaat met de ingreep. U ontvangt het toestemmingsformulier samen met deze folder. Hebt u het formulier niet gekregen? Neem dan contact op met de Planning Cardiologie(zie het kader achter in deze folder). Uw arts en deze folder geven u informatie over bovenstaande punten. U tekent alléén als u: • vindt dat u voldoende bent geïnformeerd over de ingreep, • akkoord gaat met de ingreep. Twijfelt u nog? Neem dan de tijd om na te denken en/of alles te bespreken met uw naasten. U kunt ons ook gerust om meer informatie vragen. Wetenschappelijk onderzoek en opleiding Het St. Antonius Ziekenhuis besteedt ook veel aandacht aan toekomstige patiënten. Dat gebeurt op twee manieren: door wetenschappelijk onderzoek en door opleiding van nieuwe artsen en specialisten. Voordat u besluit te tekenen, moet u op de hoogte zijn van: • de aard van de ingreep, 2 Wetenschappelijk onderzoek In het St. Antonius Ziekenhuis hechten we veel waarde aan wetenschappelijk onderzoek om ritmestoornissen beter te leren begrijpen en behandelen. Het kan dus zijn dat we u vragen mee te werken aan een onderzoek. Daarbij geldt: • U beslist zelf of u meewerkt of niet; u bent het niet verplicht. • Als u niet mee wilt werken, hoeft u daar geen reden voor op te geven. • Als u niet mee wilt werken, heeft dat geen enkele nadelige invloed op uw behandeling. Leeswijzer Omdat niet iedereen even veel weet, en niet iedereen evenveel wíl weten, hebben we de informatie in het eerste deel van deze brochure beknopt gehouden. Wilt u meer weten, lees dan de bijlage(s) die uw interesse hebben. Er zijn 3 bijlages: • Bijlage 1: Het hart • Bijlage 2: Hartritmestoornissen • Bijlage 3: De behandeling van een hartritmestoornis Wij hopen natuurlijk dat u ons wél wilt helpen bij ons onderzoek. Wij gebruiken uw gegevens uiteraard strikt vertrouwelijk. Heb u vragen over dit onderzoek? Stel ze ons gerust. Opleidingsziekenhuis In het St. Antonius Ziekenhuis worden veel zorgprofessionals opgeleid. Het kan dus zijn dat u tijdens uw opname te maken krijgt met (leerling)verpleegkundigen, coassistenten en/of arts-assistenten (al dan niet in opleding tot cardioloog). Het kan ook gebeuren dat een verpleegkundig specialist (VS) of physician assistant (PA) een deeltaak van de cardioloog of arts-assistent overneemt Klachten Het hart pompt ons bloed door ons lichaam. Het hart bestaat uit hartboezems en hartkamers. Het is belangrijk dat de hartboezems en -kamers in de juiste volgorde en het juiste ritme samentrekken om het bloed met voldoende kracht te kunnen rondpompen. Het samentrekken ontstaat doordat er vanuit een groepje cellen in het hart elektrische prikkels worden afgegeven. Bij hartritmestoornissen verloopt deze prikkel niet op de normale manier. Er wordt dan wel eens gezegd dat er iets mis is met de elektrische ‘bedrading’ van het hart. Het hartritme kan hierdoor onregelmatig en/of te snel of juist te langzaam zijn, waardoor er klachten kunnen ontstaan zoals: Het daadwerkelijke onderzoek (EFO) en de behandeling (ablatie) worden altijd door een cardioloog uitgevoerd. Hebt u vragen die niet door de (leerling)verpleegkundigen of arts-assistenten beantwoord kunnen worden? Doe dan gerust een beroep op uw behandelend cardioloog. 3 • om wat voor hartritmestoornis het precies gaat, • of een ablatie zin heeft, en zo ja, • waar de ablatie precies moet gebeuren. •hartkloppingen, • een onregelmatige hartslag (afwisselend snel en langzaam), • vermoeidheid of zich minder goed in kunnen spannen, •kortademigheid, • vocht vasthouden, • pijn op de borst, • duizeligheid of zelfs flauwvallen. Als blijkt dat een ablatie mogelijk is, volgt deze behandeling in de meeste gevallen direct op het onderzoek. Bij deze behandeling worden er littekens op het hart gemaakt. Dat gebeurt op de plaatsen die belangrijk zijn voor de ritmestoornis. Welke plaatsen dat zijn, zal dus van patiënt tot patiënt verschillen. Het maken van de littekens gebeurt meestal door opwarming van het weefsel. Dit wordt ook wel ‘branden’ genoemd. De littekens werken als isolatie voor de elektrische prikkels. Daardoor neemt de kans op ritmestoornissen af, of kan zelfs helemaal verdwijnen. Meer over het hart en hartritmestoornissen leest u in: • Bijlage 1: Het hart • Bijlage 2: Hartritmestoornissen Het onderzoek en de behandeling Of een hartritmestoornis nu gevaarlijk is of ‘alleen maar’ vervelend, een behandeling is vaak wenselijk of nodig. Dat gaat meestal eerst met medicijnen. Deze medicijnen kunnen: • een aanval stoppen, • de kans op een aanval verkleinen, • de hartslag tijdens een ritmestoornis vertragen, zodat de klachten afnemen. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom uw cardioloog niet voor ablatie kiest, zoals: • Het lukt niet om de hartritmestoornis op te wekken. De cardioloog weet dan niet waar de ritmestoornis ontstaat, en kan die dus ook niet met ablatie verhelpen. • Ablatie is bij u niet zinvol, omdat bij uw type ritmestoornis de kans op (blijvend) succes klein is. • Ablatie geeft bij u een te hoog risico op complicaties. Medicijnen werken niet bij iedereen even goed. Bovendien kunnen ze bijwerkingen geven. Voor de meeste ritmestoornissen kan een speciale ingreep (ablatie) uitkomst bieden. Meer over het elektrofysiologisch onderzoek en de ablatie leest u in: • Bijlage 3: De behandeling van een hartritmestoornis Om te kijken of een ablatie tot de mogelijkheden behoort, krijgt u eerst een elektrofysiologisch onderzoek (EFO). Tijdens dit onderzoek wordt er gekeken: 4 en drinken om te voorkomen dat u misselijk wordt of moet braken. U leest hier meer over als u bericht krijgt over uw ziekenhuisopname. Het komt maar zelden voor dat ablatie een te hoog risico geeft. Als dat wel het geval is, gaat het meestal om een ritmestoornis die zeer dicht bij de AV-knoop of de bundel van His ontstaat, de enige stroomverbinding tussen de boezems en de kamers van het hart. Bij ablatie zou deze knoop/bundel dan beschadigd kunnen worden, en zou u een pacemaker moeten krijgen. Zwangerschap Bij het onderzoek wordt gebruik gemaakt van röntgendoorlichting. Dus als u zwanger bent of zwanger denkt te zijn, vertel dit dan voor het onderzoek aan uw behandelend cardioloog. Vervoer naar huis Regel vóór uw opname uw vervoer naar huis. Het is niet de bedoeling dat u zelf een voertuig bestuurt! Verdere informatie rondom het onderzoek/de behandeling Voorbereiding op het onderzoek/de behandeling Opname in het ziekenhuis Voor een EFO/Ablatie wordt u meestal een dag en een nacht opgenomen op de afdeling Shortstay. Een tot twee weken van te voren krijgt u van het ziekenhuis (telefonisch) bericht wanneer u kunt komen. Als alles naar wens verloopt, kunt u op de dag na de ingreep weer naar huis. Voor de praktische zaken rondom uw opname krijgt u samen met uw bevestigingsbrief van uw geplande opname een aparte folder toegestuurd: ‘Welkom op de Shortstay’. Daarin leest u: • waar u allemaal rekening mee moet houden rondom uw opname op de Shortstay, • hoe de opname zelf verloopt, • wat u kunt verwachten als u weer naar Voordat u naar het ziekenhuis komt, moet u enkele zaken doen of juist laten. Hieronder leest u hoe u zich op de opname moet voorbereiden. Medicatie en antistolling Het gebruik van (hartritme)medicijnen en bloedverdunners kan effect hebben op het onderzoek/de behandeling. Als u bericht krijgt over uw ziekenhuisopname, hoort u ook wat u moet doen met uw bloedverdunners en eventuele andere medicatie. Eten en drinken Vóór de ingreep moet u nuchter zijn. Dat wil zeggen: u mag enkele uren niets eten 5 huis gaat, • informatie over de afdeling Shortstay, • juridische informatie. dien operatiekleding (groene jas) en handschoenen om te zorgen dat u geen infectie oploopt. De onderzoekskamer Wanneer u op de onderzoekstafel ligt, krijgt u plakkers (elektroden) op uw borst, waarmee uw hartritme wordt geregistreerd. Bovendien worden er een bloeddruk- en een zuurstofmeter aangesloten. Het kan zijn dat u een infuus in uw arm krijgt. Uw liezen worden zo nodig geschoren (eventueel kunt u dit op de avond voor de ingreep thuis zelf doen) en gedesinfecteerd. Daarna wordt u gedeeltelijk afgedekt met een steriel laken. Uw hoofd wordt niet afgedekt. Het onderzoek en/of de behandeling gebeurt op de hartkatheterisatiekamer van de afdeling Röntgencardio (ROCA). In die kamer is veel apparatuur aanwezig, waaronder een groot aantal televisieschermen. Via deze televisieschermen krijgt uw cardioloog allerlei informatie, zoals; • informatie over uw hartritme, • röntgenbeelden van uw lichaam, • computerplaatjes van de binnenkant van uw hart (zie figuur 1). De cardioloog die het onderzoek en (eventueel) de ablatie uitvoert, vertelt u steeds wat er gaat gebeuren. U kunt hem of haar natuurlijk vragen stellen. Het team Figuur 1: Het kan zijn dat de cardioloog die het EFO en (eventueel) de ablatie verricht niet de cardioloog is die u op de poli hebt gezien. Daarom werken onze cardiologen nauw met elkaar samen, en delen zij binnen het team de informatie over hun patiënten. 3D-voorstelling van de rechterboezem. De kleuren geven aan hoe de ritmestoornis in een cirkelbeweging over het hart Plaatselijke verdoving loopt. De donkerrode bolletjes tussen Behalve bij kinderen gebeurt een ablatie vrijwel nooit onder algehele anesthesie (narcose), maar onder plaatselijke verdoving. Daar zijn verschillende redenen voor: • Ablatie is niet zo belastend dat een narcose (waaraan ook risico’s zijn verbonden) nodig is. • Narcose beïnvloedt de elektrische eigenschappen van het hart, waardoor het lastiger kan zijn om hartritmestoor- het paarse en het rode gebied geven aan waar er geableerd is. De mensen op de kamer dragen loodschorten die bescherming bieden tegen röntgenstralen. Voor hen is dat belangrijk, omdat ze dag in dag uit met straling werken. Voor u ligt dat anders, omdat u maar heel kort met straling in aanraking komt. De cardioloog die het onderzoek uitvoert, draagt boven6 naar het hart. Omdat bloedvaten geen zenuwen bevatten, merkt u hier weinig van, behalve een wat drukkend gevoel. Hebt u toch pijn? Meld dit dan gerust. U krijgt dan wat extra verdoving. nissen op te wekken. • De cardioloog kan niet met de patiënt over de bevindingen (diagnose) van het EFO praten. Extra zekerheid met een time-outprocedure Het elektrofysiologisch onderzoek (EFO) Om te controleren of we aan alles gedacht hebben en of ‘u’ werkelijk ‘u’ bent, volgt er een time-out-procedure. Wij vragen u naar uw naam en geboortedatum en vragen u voor welke ingreep u komt en of u begrepen hebt hoe die uitgevoerd gaat worden. Dat lijkt misschien vreemd, maar uw veiligheid gaat vóór alles! Het hele team controleert ook nog eens of alles geregeld is voor de ingreep. Pas daarna is iedereen er werkelijk klaar voor. De geplaatste katheters hebben tijdens het elektrofysiologisch onderzoek (EFO) twee functies: • ze registreren de elektrische signalen van het hart, • ze kunnen gebruikt worden om het hart elektrisch te prikkelen. Door elektrische prikkels toe te dienen, kunnen we de elektrische eigenschappen van het hart meten, en kunnen we eventueel ook uw hartritmestoornis opwekken. Dat lijkt misschien vreemd, maar het opwekken van uw ritmestoornis is soms nodig om de goede diagnose te kunnen stellen. Het kan zijn dat u medicijnen krijgt die het makkelijker maken om de ritmestoornis op te wekken. Het gaat dan meestal om medicijnen die stress of inspanning nabootsen, en die u een gejaagd gevoel geven. Als de ritmestoornis opgewekt wordt, krijgt u de voor u bekende klachten. Sommige patiënten hebben zulke ernstige ritmestoornissen dat zij tijdens het onderzoek duizelig worden of even het bewustzijn verliezen. Dat is natuurlijk een onprettig en angstig idee, maar u bent in een sterk bewaakte omgeving. U bent omringd door deskundige mensen die dit vaker meemaken, en die uw normale hartritme, als dat nodig is, snel kunnen herstellen. De duur van het onderzoek Het onderzoek neemt meestal 1 tot 2 uur in beslag, maar kan ook uitlopen tot meer dan 3 uur. Het daadwerkelijke onderzoek/de behandeling Het inbrengen van de katheters Om het onderzoek en de eventuele behandeling uit te kunnen voeren wordt er gebruik gemaakt van een of meerdere katheters (dunne buigzame slangetjes) die vanuit uw lies via de bloedbaan in het hart worden gebracht. Eén of beide liezen wordt/worden plaatselijk verdoofd met een injectie. Dit is vaak even vervelend (pijnlijk). Als de verdoving ingewerkt is, prikt de cardioloog één van de bloedvaten in de lies aan (meestal een ader, soms een slagader) en schuift de katheters (meestal vier) via de bloedbaan 7 Na afloop Na het onderzoek en de eventuele ablatie worden de katheters uit de lies verwijderd. De insteekplaats in de lies wordt afgedrukt en u krijgt een drukverband. Als ook de slagader in de lies is aangeprikt, wordt het wondje eventueel gesloten met een speciaal plugje (een angioseal) dat binnen enkele maanden vanzelf oplost. Maakt u zich hier zorgen over? Vraag gerust aan uw cardioloog of dit bij u ook kan gebeuren. De ablatie Wanneer er besloten wordt tot directe behandeling (ablatie) over te gaan, wordt er via de punt van de katheter stroom afgegeven waardoor het onderliggende weefsel opwarmt en ‘weggebrand’ wordt. Tijdens de behandeling kunt u een branderige pijn op de borst voelen, die vaak direct na het branden weer verdwijnt. Eventueel kunt u hier een pijnstiller voor krijgen. Bij uitgebreide ablaties (bijvoorbeeld voor boezemfibrilleren of boezemflutter) geven we de patiënt vaak van tevoren al een sterke pijnstiller samen met een rustgevend middel. De ablatie duurt ongeveer 60 seconden per ablatieplaats (punt). Het is soms nodig om meerdere keren te branden. De cardioloog vertelt u wanneer de ablatie begint, en wat er eventueel van u verwacht wordt. Tijdens het branden moet u bijvoorbeeld stil blijven liggen, niet te diep ademhalen en niet (onnodig) praten, anders kan de ablatiekatheter van plek verschuiven. Na het branden wordt beoordeeld of de ablatie het bedoelde effect gehad heeft. Afhankelijk van het soort ablatie kijken we dan of er nog steeds sprake is van elektrische isolatie of dat de ritmestoornis nog op te wekken is. Eventueel worden er dan nog extra ablatiepunten gebrand. Na het onderzoek/de behandeling Wat mag u wel en niet na de ablatie? De reactie op een ablatie verschilt van patiënt tot patiënt, en hangt ook af van het soort ritmestoornis. De meeste patiënten kunnen binnen een week na de behandeling hun normale leefpatroon weer oppakken, zonder beperkingen. Complicaties kunnen het herstel natuurlijk beïnvloeden (zie onder Risico’s en complicaties). Bij ontslag krijgt u een leefregelkaart mee naar huis, waarop precies staat wat u de eerste periode na uw ingreep niet mag doen. Er staat bijvoorbeeld in: U mag de eerste 3 dagen (72 uur) na de ingreep: • niet zelf autorijden of fietsen, • zo min mogelijk staan, lopen en traplopen, • niet te zwaar tillen (bijvoorbeeld boodschappen of kinderen), • niet in bad, sauna, of zwemmen. (Kort) douchen mag wel. 8 Hoe voelt u zich na de ablatie? zwelling in uw lies, • pijn op de borst die na 1 week niet overgaat of in ernst toeneemt, • aanhoudende klachten van hartkloppingen (langer dan 1 dag) of wanneer deze slecht te verdragen zijn. Bij een aantal soorten ritmestoornissen is het effect van de behandeling direct merkbaar, en zal de ritmestoornis waarschijnlijk nooit meer terugkomen. Veel mensen voelen in de eerste weken na de ablatie wat druk op de borst. Sommige patiënten voelen zich een aantal weken moe. Deze algemene klachten verdwijnen meestal vanzelf. Bel onmiddellijk 112 als er (veel) bloed uit uw lies stroomt. Duw intussen hard nét boven de insteekplaats/plaats van de bloeding in uw lies, of laat uw partner dat doen. Het kan zijn dat u de eerste maanden nog het gevoel hebt dat de ritmestoornis wil starten, maar niet doorzet. Dit is meestal een goed teken. Het gevoel zal na verloop van tijd vanzelf verdwijnen. Bij sommige ritmestoornissen (met name bij boezemfibrilleren) kan het weken tot maanden duren voordat het hart tot rust komt en de hartkloppingen verdwijnen. Het kan zelfs zijn dat de klachten een tijdje erger worden. Dat is meestal geen reden voor bezorgdheid, behalve als het leidt tot ernstige problemen zoals pijn op de borst, kortademigheid, duizeligheid en/of flauwvallen. Wanneer uw klachten hevig zijn of langer duren, neemt u contact op met uw cardioloog. Uw cardioloog kan dan kijken of u langs moet komen en/of uw medicatie (tijdelijk) aangepast moet worden. Op de leefregelkaart die u bij ontslag krijgt, staat beschreven in welke situaties u met wie contact op moet nemen. Controle De ablatie is niet altijd succesvol. Daarom moeten alle patiënten na een aantal maanden voor controle terugkomen op de polikliniek. Bent u verwezen door een cardioloog uit een ander ziekenhuis? Dan willen wij u toch éénmaal in het St. Antonius Ziekenhuis terug zien. Bij uw ontslag uit het ziekenhuis krijgt u een poli-afspraak mee of krijgt u te horen hoe deze afspraak gemaakt kan/zal worden. Medicijnen na ablatie Na de ablatie moet u een tijdje medicijnen gebruiken om te voorkomen dat er op de ablatieplekken bloedpropjes of korstjes ontstaan. Deze medicijnen worden bloedverdunners of antistollingsmiddelen genoemd. Tijdens de eerste controle op de polikliniek (meestal na 3 maanden) kijkt uw cardioloog of deze bloedverdunners kunnen worden gestopt of (eventueel) vervangen kunnen worden door aspirine. Wanneer neemt u contact met ons op? Of u na de ablatie (nog) hartritmemedicijnen nodig hebt, hangt af van het soort ritmestoornissen en de ablatie. Sommige patiënten kunnen direct stoppen met deze Neem contact met ons op bij: • ernstige opzwelling van uw lies (vergelijkbaar met het formaat van een ei), • ernstige toename van de bestaande 9 Uw behandelend cardioloog kan u, als u dat wilt, meer vertellen over uw specifieke situatie. medicijnen, maar bij de meesten wordt na verloop van tijd gekeken of de medicatie geminderd of zelfs helemaal gestaakt kan worden. Mogelijke complicaties: •Overlijden De kans op overlijden is vrijwel 0%. •Bloedstolsels Tijdens de behandeling kunnen er stolsels ontstaan in de boezem, of kunnen bestaande stolsels worden losgewoeld. Als er stolsels in de bloedbaan terecht komen, kunnen ze in het ernstigste geval leiden tot een herseninfarct (beroerte) of longembolie. • Gaatje in de hartwand Soms ontstaat er een gaatje in het hart waardoor bloeding in het hartzakje (pericard) optreedt. Het hartzakje zit om het hart heen. Als daar bloed in komt, kan dat de pompfunctie van het hart belemmeren. In dat geval moet de druk in het hartzakje verminderd worden. Dat doen we door via de huid met een naald het bloed eruit te zuigen. Zou dat niet succesvol zijn, dan zou het gaatje ook nog door de chirurg gehecht kunnen worden. • Beschadiging van de AV-knoop Als de AV-knoop beschadigd raakt, kan implantatie van een pacemaker noodzakelijk zijn. Uw cardioloog blijft meestal ver bij de AV-knoop uit de buurt. In sommige gevallen zit de oorzaak van de ritmestoornis (bijvoorbeeld een extra verbinding) zo dicht bij de AV-knoop, en is het risico op beschadiging van de knoop zo groot, dat de cardioloog besluit om de ablatie niet door te zetten of de situatie eerst met u te bespreken. Patiëntenkaart angioseal Wanneer bij u het wondje in de lies is gesloten met een speciaal plugje (een angioseal) krijgt u een ‘patiëntenkaart angioseal’ die u 90 dagen bij u moet dragen. Wat is de kans op succes? De kans op succes hangt onder andere af van het soort hartritmestoornissen. Bij sommige soorten kunnen we bij meer dan 95% van de patiënten de ritmestoornissen verhelpen, zodat er uiteindelijk geen hartritmemedicijnen meer nodig zijn. Voor andere ritmestoornissen geldt een lagere succeskans. In die gevallen moeten de cardioloog en de patiënt de kansen en de risico’s van een ablatie goed tegen elkaar afwegen. Risico’s en complicaties U wordt met de beste zorg omringd, maar we kunnen nooit álle complicaties en bijwerkingen van de ablatie voorkomen. De kans op complicaties bij een EFO en/of een katheter-ablatie is relatief klein. Met uitzondering van een bloeduitstorting in de lies komen onderstaande complicaties weinig voor (<1%). De kans op complicaties verschilt van patiënt tot patiënt waarbij ook het soort ablatie natuurlijk een rol speelt. 10 • • • • Als de ritmestoornis in de AV-knoop zelf ontstaat, wordt relatief dichtbij (maar nog steeds buiten) de AV-knoop gebrand. In die gevallen is het risico op beschadiging relatief klein (<1%). Aanhoudende pijn op de borst Het kan zijn dat u de eerste paar dagen na de ablatie nog een pijnlijk gevoel op de borst hebt. Voor deze klachten kunt u pijnstillers (paracetamol) gebruiken. Mocht dit niet afdoende zijn of mochten de klachten erger worden of aanhouden, dan moet u contact met ons opnemen. Fistel tussen linkerboezem en de slokdarm Dit is een zeer zeldzame, maar zeer ernstige (levensbedreigende) complicatie die wereldwijd nog maar enkele keren gemeld is. Deze complicatie kan optreden na een uitgebreide ablatie voor boezemfibrilleren in de linkerboezem. Blauwe plek/zwelling (bloeduitstorting) in de lies Dit is de enige complicatie die we vaker zien, vooral bij patiënten die bloedverdunners gebruiken. De bloeduitstorting gaat eigenlijk altijd vanzelf binnen enkele weken weer over. Als de bloeding in de lies niet stopt of zeer uitgebreid is, kan een ingreep (operatie, bloedtransfusie) nodig zijn. Dit komt zeer zelden voor. Aneurysma spurium of fistel Door het (per ongeluk) aanprikken van de liesslagader kan er een bloeding optreden in de wand van de slagader. Meestal geeft dit een pijnlijke zwelling en kan er met de stethoscoop een geruis gehoord worden. Een echo kan uitwijzen of er inderdaad sprake is van • • • • 11 deze complicatie. Een langdurig drukverband, ‘plakken’ door middel van een injectie of een chirurgische ingreep (operatie) kan het probleem oplossen. Fistel tussen de liesslagader en -ader Bij deze complicatie ontstaat er een gaatje (verbinding) tussen de slagader en de ader in de lies. Ook hierbij kan een geruis gehoord worden en kan een echo aantonen of er inderdaad sprake is van een dergelijke fistel. Alleen als er relatief veel bloed oversteekt van de slagader naar de ader of als er klachten zijn zal de chirurg het gaatje met een operatie sluiten. Infectie van de wond in de lies De plaats (het wondje) waar de katheters in de lies zijn ingebracht, kan ontstoken raken. Blijft de insteekopening dik, rood of pijnlijk, of komt er pus (vieze afscheiding) uit een van de insteekopeningen, neem dan contact op. Aanhoudende pijn of een ‘doof’ gevoel Door beschadiging van een zenuw in de lies kan aanhoudende pijn of een ‘doof’ gevoel ontstaan. Het advies hierbij is: afwachten of er uiteindelijk toch herstel optreedt. Vernauwing(en) in de longader(s) Deze complicatie komt alleen voor bij een isolatie van de longaders (standaard ablatie bij boezemfibrilleren). Vaak gaat het om niet ernstige vernauwingen die geen klachten veroorzaken, en waarvoor u niet behandeld hoeft te worden. In zeldzamere gevallen, en meestal pas nadat een longaderisolatie al vaker is uitgevoerd, zijn er ernstige vernauwingen die klachten veroorzaken, zoals kortademigheid, conditieverlies, hoes- ten en het opgeven van bloed. In die gevallen moeten de ernst en plaats van de vernauwing beoordeeld worden om te zien of dit door middel van een dotterprocedure (plaatsing van een stent) of chirurgisch verholpen kan worden. folders over hartritmestoornissen krijgen. U kunt deze folders ook downloaden. Dat gaat zo: • Ga naar www.antoniusziekenhuis.nl • Klik op Patiënten • Klik op Folders zoeken • Vul bij Zoekterm(en) een zoekwoord in, bijvoorbeeld: cardioversie of: car 26 (hoofdletters hoeven niet) • Klik op Zoek Andere behandelmethoden Meer over andere behandelmethoden kunt u lezen in bijlage 3 ‘De behandeling van een hartritmestoornis’. Als voor uw hartritmestoornis nog andere methoden beschikbaar zijn, bespreekt uw cardioloog deze met u. Als u een indruk wilt krijgen van een hartkatheterisatie, dan kunt u daar een filmpje over zien. Let op: dit is géén filmpje van een EFO, maar van een hartkatheterisatie voor de kransslagaders. Dit filmpje geeft u een indruk over de inrichting op de hartkatherisatiekamers. U vindt het filmpje zo: • Ga naar www.antoniusziekenhuis.nl • Klik op Antonius TV • Klik op het filmpje Hartkatheterisatie (omdat er veel filmpjes op de site staan, kan het zijn dat u even moet bladeren voordat u deze video vindt) Niet behandelen U kunt er natuurlijk voor kiezen om het EFO en de ablatie uit te stellen of zelfs helemaal niet te ondergaan. Dan moet u rekening houden met verschillende mogelijke gevolgen zoals: • U blijft last houden van de ritmestoornissen. • U krijgt of houdt bijwerkingen van medicijnen. • Uw hart gaat in de loop der tijd slechter functioneren (dit geldt zeker niet voor alle ritmestoornissen). • Als u aan een riskante vorm van ritmestoornissen lijdt, blijft u kans houden op een hartstilstand. In dat geval adviseren we vaak een ICD (‘inwendige defibrillator’). Vragen? Hebt u vragen? Wilt u meer informatie, of voelt u zich onzeker? Neem dan gerust contact op met uw cardioloog. U kunt het nummer bellen dat op uw afsprakenkaart staat. Andere nuttige telefoonnummers vindt u in de adressenkaders achterin deze folder. Tijdens uw opname kunt u ook terecht bij de verpleegkundige op uw afdeling. Misschien vindt u het handig om uw vragen op te schrijven, zodat u ze niet vergeet. Achterin deze folder is daar ruimte voor. Meer informatie Op onze afdeling kunt u nog enkele andere 12 Bijlage 1: Het hart terboezem en de rechterkamer, • de linkerharthelft bestaat uit de linkerboezem en de linkerkamer. Wat doet het hart? Het hart pompt ons bloed door ons lichaam. Het bloed vervoert allerlei stoffen af en aan, zoals voedingsstoffen, afvalstoffen, mineralen, hormonen, zuurstof (O2) en kooldioxide (CO2). De hartkamers hebben een dikke spierwand. Zij pompen het bloed door het lichaam. De boezems hebben een iets dunnere spierwand. Zij vangen het bloed op dat via de aders in het hart terugkomt en pompen het naar de kamers. De kamers pompen het bloed dan naar de longslagader en de grote lichaamsslagader (aorta). Verder zorgt de bloedsomloop ervoor dat: • witte bloedlichaampjes en bloedplaatjes overal in ons lichaam kunnen komen om infecties te bestrijden en de bloedstolling te regelen, • ons lichaam niet (plaatselijk) oververhit of onderkoeld raakt. Hoe zit het hart in elkaar? • De slagaders (ook wel arteriën genoemd) vervoeren bloed van het hart vandaan. • De aders (ook wel venen genoemd) vervoeren bloed naar het hart toe. De hartruimten: kamers en boezems Het hart bestaat uit 2 helften. Elke helft bestaat uit 2 ruimtes: • de rechterharthelft bestaat uit de rech- De hartkleppen Vier hartkleppen zorgen dat het bloed niet de verkeerde kant uit kan stromen. Ze werken als ventielen. De kleppen tussen de boezems en de kamers (de atrioventriculaire kleppen) zijn: • tussen de rechterboezem en -kamer: de tricuspidalisklep, • tussen de linkerboezem en -kamer: de mitralisklep. Andere namen voor de hartruimten: • De boezems worden ook wel atria (enkelvoud: atrium) genoemd. • De kamers worden ook wel ventrikels (enkelvoud: ventrikel) genoemd. 13 De andere twee kleppen zitten tussen de kamers en de slagaders: • tussen de rechterkamer en de longslagader: de pulmonalisklep, • tussen de linkerkamer en de aorta (de lichaamsslagader): de aortaklep. Het bloed legt in ons lichaam de volgende weg af: Kleine bloedsomloop • De rechterboezem stroomt vol met zuurstofarm bloed uit het lichaam. • De rechterboezem trekt samen. • Het bloed stroomt naar de rechterkamer. • De rechterkamer pompt het zuurstofarme bloed via de longslagader naar de longen. • In de longen neemt het bloed zuurstof op. • Het zuurstofrijke bloed uit de longen stroomt via de longaders (longvenen) terug naar het hart, naar de linkerboezem. De bloedsomloop Het hart wordt vaak een pomp genoemd, maar eigenlijk bestaat het uit twéé pompen naast elkaar. Het bloed stroomt niet ‘rond’, maar in een ‘achtje’, waarbij het beurtelings door de rechter- en de linkerharthelft wordt voortgepompt. We spreken van de kleine en de grote bloedsomloop. • De kleine bloedsomloop (door de longen): brengt zuurstofarm bloed naar de longen, zodat het daar zuurstof kan ophalen. • De grote bloedsomloop (door de rest van het lichaam): brengt zuurstofrijk bloed naar alle weefsels en organen, zodat het daar zuurstof kan afgeven. Figuur 2. Grote bloedsomloop • De linkerboezem stroomt vol met zuurstofrijk bloed uit de longen. • De linkerboezem trekt samen. • Het bloed stroomt naar de linkerkamer. • De linkerkamer pompt het zuurstofrijke bloed via de grote lichaamsslagader (aorta) door het hele lichaam. • Het bloed geeft zijn zuurstof af aan de weefsels. • Het zuurstofarme bloed uit het lichaam stroomt via de grote lichaamsaders terug naar het hart, naar de rechterboezem. En dan begint het ‘achtje’ weer van voren af aan met de kleine bloedsomloop. De ‘achtvormige’ route die het bloed aflegt, waarbij het zuurstof opneemt in de longen en afgeeft in het lichaam. Blauw = zuurstofarm bloed. Rood = zuurstofrijk bloed. 14 Figuur 3. Een kijkje in het hart. De nummers geven de richting van de bloedstroom aan. Blauw = zuurstofarm bloed. Rood = zuurstofrijk bloed. zich over de rechter- en de linkerboezem, waardoor deze samentrekken en het bloed naar de hartkamers pompen. Daarna wordt de elektrische prikkel via de AV-knoop, de bundel van His en de bundeltakken doorgegeven aan de rechter- en linkerhartkamer (zie figuur 4). De kamers trekken vervolgens samen en pompen het bloed naar de slagaders. De beide harthelften trekken tegelijkertijd samen. Terwijl de rechterhelft zuurstofarm bloed naar de longen pompt, pompt de linkerhelft zuurstofrijk bloed naar het lichaam. Het is voor een goede pompfunctie belangrijk dat de hartboezems en -kamers in de juiste volgorde samentrekken. Alleen dan kan er genoeg bloed met voldoende kracht worden rondgepompt. Het hartritme Normaal gesproken ontstaat het hartritme spontaan in een speciaal groepje cellen. Deze cellen (die samen de sinusknoop vormen) zitten aan de bovenkant van de rechterboezem (zie figuur 4). De sinusknoop geeft in rust bij de meeste mensen 60-80 ‘stroomprikkels’ per minuut af. Bij inspanning, stress of koorts kan dit aantal (afhankelijk van de leeftijd) oplopen tot zo’n 150-200 per minuut. Vanuit de sinusknoop verspreidt de elektrische prikkel Figuur 4. Het elektrische prikkel- en geleidingssysteem van het hart. 15 Bijlage 2: Hartritmestoornissen Vier soorten ritmestoornissen Er zijn verschillende soorten hartritmestoornissen. In deze bijlage leest u meer over: 1. Extra hartslagen en snelle hartritmestoornissen die in de boezems ontstaan. 2. Ritmestoornissen uit de AV-knoop. 3. Ritmestoornissen door een extra verbinding tussen boezem en kamer. 4. Extra hartslagen en snelle hartritmestoornissen die in de kamers ontstaan. Normaal gesproken ontstaat het hartritme in de sinusknoop. Bij hartritmestoornissen verloopt de prikkelvorming of de prikkelgeleiding niet op de normale manier, waardoor het hartritme onregelmatig en/of te snel of juist te langzaam is. Omdat elke hartcel in principe ‘elektrisch actief’ kan zijn, kunnen hartrimtestoornissen op elke plek in het hart ontstaan. Sommige ontstaan in de hartboezems, andere in de hartkamers en bij weer andere is de geleiding van de stroompuls verstoord. 1.E xtra hartslagen en snelle hartritmestoornissen die in de boezems ontstaan Sommige hartritmestoornissen ontstaan in de hartboezem(s). Inappropriate sinus tachycardie Veel goed getrainde sporters hebben in rust een erg trage hartslag. Als we slapen, klopt ons hart ook trager dan als we wakker zijn. Een snelle hartslag kan bijvoorbeeld optreden als we ons inspannen of als we koorts hebben of gespannen zijn. Deze verschijnselen zijn normaal, en duiden op zich niet op een hartritmestoornis. Het kan zijn dat de sinusknoop vrijwel voortdurend te snel elektrische prikkels afgeeft. Dit wordt ook wel een ‘inappropriate sinus tachycardia’ genoemd. De oorzaak hiervan is onbekend. Externe factoren als roken, stress, onregelmatig dag-/nachtritme, slaapstoornissen (bijvoorbeeld door slaapapneu) en het gebruik van koffie, cola en alcohol kunnen van invloed zijn. 16 Vreemd genoeg kan een extra hartslag soms juist aanvoelen alsof het hart een slag ‘mist’ (een overslag). Dit gevoel ontstaat doordat de extra slag iets vroeger dan normaal komt, waardoor het hart minder goed gevuld is. Dit geeft een minder krachtige hartslag, die vaak niet gevoeld wordt (net alsof het hart een slag mist). De daarop volgende normale hartslag komt juist iets later. Het hart is dan beter gevuld, waardoor deze hartslag juist wat krachtiger aanvoelt. Het woord ‘inappropriate’ (onterechte) geeft aan dat de versnelde hartslag geen functie heeft, zoals dat wel het geval is bij lichamelijke inspanning, tijdelijke stress of koorts. Extra slagen Boezemtachycardie In beide hartboezems kunnen op elke plek extra slagen ontstaan (boezem extrasystolen). Deze extra slagen, vaak gevoeld als overslagen/misslagen, kunnen steeds op één plek ontstaan (unifocaal), of juist op verschillende plekken (multifocaal). (Zie figuur 5.) Figuur 5. Een reeks extra slagen achter elkaar kan leiden tot een versneld boezemritme (boezemtachycardie). De oorzaak hiervan is meestal onbekend. Soms komt het door een schildklierziekte, hoge bloeddruk, ontsteking van het hart of doordat de boezem te groot is of een verdikte wand heeft (bij een Extra slagen. Normaal bepaalt de sinusknoop het hartritme, maar nu is er sprake van extra slagen (extra systolen) die de regelmatigheid van het sinusritme verstoren. De extra slagen kunnen overal in de boezems en kamers van het hart ontstaan, bijvoorbeeld waar de rode sterretjes staan. 17 Vooral bij jonge patiënten en bij patiënten met weinig andere hartafwijkingen spelen de longaders een belangrijke rol.voor het ontstaan en voortbestaan van boezemfibrilleren. veminderde pompfunctie of kleplijden). Ook kunnen factoren zoals roken, stress, onregelmatige dag-/nachtritmen, slaapstoornissen (bijvoorbeeld door slaapapneu) en het gebruik van koffie, cola en alcohol, bepaalde medicijnen of het ‘gewoon ouder worden van het hart’ van invloed zijn. Er kunnen heel wat oorzaken zijn, zoals: • hoge bloeddruk, • een afwijking aan de schildklier, • afwijkingen aan de kransslagaders (de slagaders die de hartspier zelf van zuurstofrijk bloed voorzien), • afwijkingen aan de hartkleppen, • afwijkingen aan de hartspier (bijvoorbeeld door een oud hartinfarct of een doorgemaakte hartspierontsteking), • bepaalde medicijnen, • afwijkingen in de zout- en mineralenhuishouding, Boezemfibrilleren Een bijzondere vorm van boezemritmestoornis is boezemfibrilleren (zie figuur 6). Dit is de meest voorkomende aanhoudende hartritmestoornis, die vooral bij oudere mensen optreedt. Tijdens boezemfibrilleren worden de beide boezems zeer chaotisch en snel geprikkeld door ronddraaiende kringstroompjes (meer dan 300 per minuut). Gelukkig beschermt de AV-knoop de hartkamers tegen dit zeer snelle ritme. Figuur 6. Boezemfibrilleren: elektrische prikkels in de linker- en rechterboezem. Het hartritme (kamerritme) is onregelmatig en kan ook versneld zijn. 18 • een aangeboren afwijking in de prikkelvorming en/of prikkelgeleiding van de hartkamercellen (zeldzaam), • roken, stress, onregelmatige dag-/ nachtritmen, slaapstoornissen (bijvoorbeeld door slaapapneu) en het gebruik van koffie, cola en alcohol. Hartritmestoornissen die in de boezems ontstaan, zijn zelden levensbedreigend. Dat komt doordat de AV-knoop maar een beperkt aantal prikkels vanuit de boezem kan doorlaten naar de hartkamers. De snelheid waarmee de hartkamers samentrekken is dus meestal lager dan het versnelde ritme in de boezems. In veel gevallen blijft de oorzaak onduidelijk. Boezemflutter Een andere bijzondere boezemritmestoornis is de boezemflutter. Daarbij is het hartritme wel versneld, maar niet chaotisch. Deze ritmestoornis wordt veroorzaakt door een kringstroom die zich meestal in de rechterboezem bevindt. De oorzaken zijn vaak hetzelfde als bij boezemfibrilleren. 2. R itmestoornissen uit de AV-knoop Klachten tijdens een boezemritmestoornis Onder normale omstandigheden wordt de elektrische prikkel vanuit de boezem (atrium) naar de kamer (ventrikel) alléén via de AV-knoop doorgegeven. Deze knoop heeft bij sommige mensen twee elektrisch van elkaar verschillende ingangen (paden): een snel pad en een langzaam pad. Tijdens een aanval van boezemritmestoornissen werkt het hart minder effectief en kloppen de kamers ook sneller en soms onregelmatig. Er kunnen dan klachten ontstaan zoals: • hartkloppingen, ofwel een versnelde en soms ook onregelmatige hartslag (afwisselend snel en langzaam), •vermoeidheid, •kortademigheid, • vocht vasthouden, • pijn op de borst, • duizeligheid of zelfs flauwvallen. Er zijn mensen, vooral ouderen, die weinig klachten hebben van een ritmestoornis. Maar meestal zijn de klachten zo vervelend dat behandeling nodig is. In bepaalde omstandigheden kan na een extra hartslag een ritmestoornis ontstaan die in een cirkel ronddraait. De AV-knoop en beide paden werken dan als een soort rotonde. Deze ritmestoornis noemen we een ‘AVNodale Re-entry Tachycardie’ (AVNRT). Het hartritme kan hierbij oplopen naar 150 tot zelfs meer dan 200 slagen per minuut. De ritmestoornis kan ook andere boezemritmestoornissen (zoals een boezemflutter of boezemfibrilleren) uitlokken. 19 weer terug naar de boezems. We noemen dat ‘orthodrome cirkeltachycardie’ of ‘atrioventriculaire re-entry tachycardie’ of AVRT (zie figuur 7). Een AVNRT kan zeer hinderlijk zijn, maar is in principe niet gevaarlijk. 3. R itmestoornissen door een extra verbinding tussen boezem en kamer Een bijzondere AVRT ontstaat wanneer de cirkel in tegengestelde richting draait: dus eerst van de boezems via de extra verbinding naar de kamers en dan terug naar de boezems via de normale AV-knoop. Dit noemen we dan ‘antidrome cirkeltachycardie’. Sommige mensen hebben buiten de AVknoop nog één of meer extra verbindingen. Deze verbindingen kunnen op elke plek tussen de boezems en kamers zitten. Een extra verbinding is een aanleg- of ‘schoonheidsfoutje’ waarbij er ter hoogte van het bindweefsel in de klepring tussen boezem en kamer een spierverbinding is blijven bestaan. Hoewel deze verbinding dus al bij de geboorte aanwezig is, treden de ritmestoornissen vaak pas in latere jaren voor het eerst op. Als deze afwijking op een hartfilmpje (ECG) zichtbaar is en de patiënt hartkloppingen heeft, dan noemen we dit het ‘Wolff-Parkinson-White syndroom’ (WPW-syndroom). Bij sommige mensen is de extra verbinding niet zichtbaar op het ECG omdat deze verbinding de prikkel alleen van de kamer naar de boezem terug kan geleiden. Dan spreken we van een ‘concealed (verborgen) extra verbinding’. Een AVRT is vaak hinderlijk, maar meestal niet gevaarlijk. Het komt echter wel eens voor dat de extra verbinding de prikkels bijzonder goed van de boezem naar de kamer geleidt. In dat geval worden de hartkamers tijdens boezemfibrilleren onvoldoende beschermd en kunnen ook zeer snelle, levensgevaarlijke kamerritmestoornissen (kamerfibrilleren) worden uitgelokt en kan een plotselinge hartstilstand optreden. In dat geval spreken we van een extra verbinding met ‘kwaadaardige’ (maligne) geleidingseigenschappen. Het woord ‘kwaadaardig’ heeft in dit geval niets te maken met een tumor (kanker). Het woord duidt hier alleen aan dat het om een gevaarlijke aandoening gaat. Bij mensen met zo’n extra verbinding kan (net als bij een AVNRT) onder bepaalde omstandigheden een snelle hartritmestoornis ontstaan die in een cirkel rondloopt. Deze wordt meestal uitgelokt door een extra boezem- of kamerslag. De cirkel ontstaat dan doordat de elektrische stroom via de normale AV-knoop gewoon ‘heen’ naar de kamers gaat, en dan via de extra verbinding Hoewel een extra verbinding al bij de geboorte aanwezig is, kunnen we niet echt 20 Figuur 7: AVRT. Via een extra verbinding (in dit geval aan de zijkant van de linker harthelft), kan een cirkelvormige hartritmestoornis ontstaan. len). Deze extra slagen, vaak gevoeld als overslagen, kunnen steeds op één plek ontstaan (unifocaal), of juist op verschillende plekken (multifocaal). (Zie figuur 5.) van een ‘aangeboren hartafwijking’ spreken. Het is eerder een ‘schoonheidsfoutje’. Buiten de ritmestoornissen om werkt het hart namelijk geheel normaal. Sommige mensen krijgen er pas op latere leeftijd last van. De afwijking is meestal niet erfelijk. Omdat de ritmestoornissen meestal niet vanzelf overgaan (behalve bij zeer jonge kinderen), is vaak een behandeling noodzakelijk of gewenst. Een reeks extra slagen achter elkaar kan leiden tot een versneld hartritme (kamertachycardie). Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn bijvoorbeeld: • hoge bloeddruk, • een afwijking aan de schildklier, • afwijkingen aan de kransslagaders (de slagaders die de hartspier zelf van zuurstofrijk bloed voorzien), • afwijkingen aan de hartkleppen, • afwijkingen aan de hartspier (bijvoorbeeld door een oud hartinfarct of een doorgemaakte hartspierontsteking), • bepaalde medicijnen, 4.E xtra hartslagen en snelle hartritmestoornissen die in de kamers ontstaan In beide hartkamers kunnen op elke plek extra slagen ontstaan (kamer extrasysto- 21 Klachten tijdens een kamerritmestoornis De klachten van een kamerritmestoornis zijn vaak dezelfde als bij een boezemritmestoornis al houden kamerritmestoornissen niet zo vaak lang aan: •hartkloppingen, • een onregelmatige hartslag (afwisselend snel en langzaam), •vermoeidheid, •kortademigheid, • vocht vasthouden, • pijn op de borst, • duizeligheid of flauwvallen. Cirkelritmestoornissen (AVRT en AVNRT) beginnen meestal na een extra slag die precies op het ‘goede’ moment valt om de cirkelritmestoornis op te starten. De ritmestoornis ontstaat vaak zeer plotseling en stopt dikwijls vanzelf. De stoornis duurt minuten tot uren. De klachten zijn dezelfde als die bij een boezemflutter of boezemfibrilleren. Soms kan een snelle kamerritmestoornis de werking van het hart zó verstoren dat de bloeddruk heel erg laag wordt. Dit kan leiden tot duizeligheid en flauwvallen, en in het ergste geval zelfs tot een hartstilstand en plots overlijden. Bij sommige patiënten kan een AVRT of AVNRT met ‘trucjes’ gestopt worden. Voorbeelden zijn: •hoesten, • met de mond op de handrug gedrukt ‘blazen’ (persen), • persen met de neus dicht (Valsalva manoeuvre), • koud water drinken. Als de kamerhartritmestoornissen vaak optreden, kan dat de functie van de hartspier aantasten. Ernstige kamerritmestoornissen moeten doorgaans behandeld worden. • afwijkingen in de zout- en mineralenhuishouding, • een aangeboren afwijking in de prikkelvorming en/of prikkelgeleiding van de hartkamercellen (zeldzaam), • roken, stress, onregelmatige dag-/ nachtritmen, slaapstoornissen (bijvoorbeeld door slaapapneu) en het gebruik van koffie, cola en alcohol. Bij jonge mensen is de oorzaak meestal onbekend. 22 3: De behandeling van een hartritmestoornis Meestal worden eerst medicijnen ingezet om ritmestoornissen te behandelen. Hartritmemedicijnen hebben niet altijd het gewenste resultaat en/of hebben te veel of te zware bijwerkingen. In dat geval wordt er gekeken naar andere vormen van behandeling. Maze-operatie komen de littekens aan de buitenkant van het hart. De Maze-operatie wordt tegenwoordig alleen gedaan bij zeer hardnekkige vormen van ritmestoornissen, vaak in combinatie met andere soorten hartoperaties (omleidingen/bypass- en/of hartklepoperaties). Als de patiënt geen hardnekkige vorm van ritmestoornissen heeft, dan kan de ingreep via een kijkoperatie gedaan worden, de zogeheten mini-Maze-operatie. De belangrijkste niet-medicamenteuze behandelingsvormen zijn: •hartritmeoperatie, •katheter-ablaties, • katheter-ablatie van de bundel van His met pacemaker implantatie. Het is momenteel onduidelijk welke behandeling het beste is: de mini-Maze-operatie of de katheter-ablatie. De keuze van behandeling is een individuele afweging. In deze folder vindt u alle informatie over de katheter-ablatie. In de folder ‘Rondom uw mini-Maze operatie’ (CAR 41) leest u alles over deze mini-Maze operatie. U kunt deze folder via Internet downloaden. Dit doet u als volgt: • Ga naar www.antoniusziekenhuis.nl • Vul rechtsboven bij Vul hier uw zoekterm in: car 41 • Klik op Zoek De drie bovengenoemde behandelingen kunnen alleen plaatsvinden in daartoe gekwalificeerde ziekenhuizen. Het St. Antoniusziekenhuis is zo’n ziekenhuis. Hartritmeoperatie Ablatie Er zijn twee soorten hartritmeoperaties: de klassieke Maze-operatie en de mini-Mazeoperatie (maze betekent doolhof). Bij een katheter-ablatie worden littekens aan de binnenkant van het hart gemaakt, bij de Als eenmaal duidelijk is om wat voor hartritmestoornis het gaat, kan de ritmestoornis in de meeste gevallen behandeld worden met radiofrequente stroom (RF-ablatie). 23 Op welke plekken vindt de ablatie plaats? Dat gaat zo: Via de punt van een katheter wordt in het hart radiofrequente (hoogfrequente) stroom afgegeven (figuur 8, links) waardoor het weefsel onder de elektrode opwarmt (± 50-55˚C). Dit wordt ook wel ‘branden’ genoemd. Dit weggebrande weefsel wordt later ongevormd tot een litteken (bindweefsel). De meeste katheters kunnen per keer één punt branden. De cardioloog zoekt met behulp van de katheters de plaats in het hart op waar de ritmestoornissen ontstaan, en ‘brandt’ daar een klein beetje hartweefsel weg. Dit kan de ritmestoornissen op twee manieren verhelpen: • de plaats waar de ritmestoornis ontstaat, wordt op deze manier weggehaald, of • een gebied dat de ritmestoornis uitlokt of mogelijk maakt, wordt elektrisch geïsoleerd. Op welke plekken gebrand wordt, hangt af van het soort hartritmestoornis. Soms wordt er op losse punten gebrand of door een reeks aansluitende puntjes een ‘lijn’ getrokken. Bij boezemfibrilleren wordt er tegenwoordig zelfs een cirkelvormige katheter gebruikt (bijvoorbeeld een PVAC-katheter), waarmee met meerdere elektrodes tegelijkertijd kan worden gebrand (zie figuur 8, rechts). Er kan dus op verschillende punten gebrand worden. • Inappropriate sinus tachucardie Ablatie in de regio van de sinusknoop (zie o.a. figuur 4). Figuur 8: Twee verschillende ablatiekatheters. Links een gewone ablatiekatheter (uitvergroot). De metalen ringetjes zijn elektrodes waarmee de elektrische activiteit van het hart kan worden gemeten. Met de elektrode op de punt van de katheter kan radiofrequente (RF) stroom afgeven worden. Daardoor ontstaat op die plaats een brandletsel dat in de weken na de ingreep een litteken in het hartweefsel wordt. Rechts een cirkelvormige katheter met 10 elektrodes waarmee we de elektrische activiteit van het hart kunnen meten en tegelijkertijd RF-stroom kunnen afgeven. Deze katheter wordt gebruikt bij boezemfibrilleren, om relatief snel een cirkelvormig ablatieletsel te maken aan de uitmonding van de longaders. 24 • AV-knoop re-entry tachycardieën (AVNRT) Ablatie in het gebied van het trage pad van de AV-knoop vanuit de rechterboezem (zie figuur 9). • AV re-entry tachycardieën (AVRT) Ablatie op de plaats van de extra verbinding tussen boezem en kamer. Die verbinding kan in de linker- of rechterharthelft zitten (zie figuur 7). • Kamer extraslagen en kamertachycardiëen Ablatie in een van de kamers, op de plek waar deze ritmestoornis ontstaat (zie figuur 5). Als dit de linkerkamer is, dan wordt de katheter doorgaans in de liesslagader ingebracht, en via de grote lichaamsslagader (aorta) tot in de linker hartkamer opgevoerd. • Boezem extra slagen en boezemtachycaride Ablatie in een van de boezems. •Boezemfibrilleren Ablatie in de linkerboezem, waar de longaders in de boezem uitkomen. Soms wordt er ook gebrand in de rechterboezem, meestal op de overgang met de bovenste holle ader (vena cava). (zie figuur 3). •Boezemflutter Ablatie in de rechterboezem, aan de onderzijde. Door een reeks aansluitende puntjes wordt een ‘lijn’ getrokken van de klep tussen de rechterkamer en de rechterboezem (de tricuspidalis klep) naar de inmondig van de onderste holle ader (zie figuur 9). Figuur 9: Ablatie van een boezemflutter en een AVNRT. Bij ablatie van een boezemflutter wordt een lijn gebrand door meerdere brandpunten met elkaar te verbinden. De lijn loopt van de tricuspidalisklep (die tussen de rechterboezem en rechterkamer ligt) naar de inmonding van de onderste holle ader (vena cava inferior) in de rechterboezem. Bij een AV-knoop re-entry tachycardie (AVNRT) wordt er onder achter de AV-knoop (het gebied van het trage pad) geableerd. 25 Gaatje in het tussenschot Het doorbranden van de bundel van His is onomkeerbaar. Als de geleiding is doorgebrand, kan het boezemfibrilleren blijven bestaan, maar worden de prikkels niet meer doorgegeven. U voelt dus geen ritmestoornis meer. Er ontstaat een regelmatig hartritme, het zogenaamde ‘escape’- of ontsnappingsritme. Dit ritme is langzaam: ongeveer 30 tot 50 slagen per minuut. Bij inspanning wordt de frequentie niet veel hoger. Daarom is het noodzakelijk om bij ablatie van de bundel van His ook een pacemaker te implanteren. Afhankelijk van de plek waar gebrand wordt, kunnen de katheters op verschillende plekken worden geplaatst. Als de ritmestoornis in de linkerboezem ontstaat, is het nodig om daar ook één of meer katheters te plaatsen. Dat kan alleen door een gaatje in het tussenschot tussen de hartboezems. Eén op de vier mensen heeft sinds de geboorte (of eigenlijk daarvóór) al een gaatje tussen de hartboezems. Bij patiënten die dat niet hebben, of bij wie het gaatje niet bruikbaar is, moet een gaatje worden geprikt. U voelt hier niets van en het gaatje gaat vanzelf weer dicht. Soms implanteren wij de pacemaker tijdens de sessie van de Hisbundel-ablatie, maar in andere gevallen doen wij of de cardioloog in uw eigen ziekenhuis het al voor die tijd. Ablatie van de bundel van His In de meeste gevallen kan de ritmemedicatie na een Hisbundel-ablatie worden gestaakt. U moet in de regel wel doorgaan met de bloedverdunners. Bij deze ingreep wordt het eerste gedeelte van de bundel van His doorgebrand, net waar deze uit de AV-knoop ontspringt (zie figuur 4). Ook deze ingreep gaat via katheters die warmte afgeven. Deze ingreep wordt gedaan als sprake is van blijvend boezemfibrillen met een hoge hartslag ondanks medicijnen. Behandelingen zoals een katheter-ablatie of een hartritmeoperatie hebben geen succes gehad of zijn geen goede optie. De enige manier om dan nog de hartslag te vertragen is het doorbreken van de elektrische verbinding tussen de boezems en de kamers van het hart. 26 Ruimte voor vragen en aantekeningen ___________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________________________________________________________________ 27 St. Antonius Ziekenhuis T 088 - 320 30 00 E [email protected] www.antoniusziekenhuis.nl Spoedeisende Hulp 088 - 320 33 00 Poli Cardiologie 088 - 320 11 00 Planning Cardiologie 088 - 320 11 21 Locaties en bezoekadressen Ziekenhuizen Poliklinieken St. Antonius Ziekenhuis Utrecht Soestwetering 1, Utrecht (Leidsche Rijn) St. Antonius Polikliniek Utrecht Overvecht Neckardreef 6, Utrecht St. Antonius Ziekenhuis Nieuwegein Koekoekslaan 1, Nieuwegein St. Antonius Polikliniek Houten Hofspoor 2, Houten St. Antonius Spatadercentrum Utrecht-De Meern Van Lawick van Pabstlaan 12, De Meern 28 Meer weten? Ga naar www.antoniusziekenhuis.nl CAR 65/09-’14 Dit is een uitgave van het St. Antonius Ziekenhuis