6 Vwo Vathorst College Zelftoets Hoofdstuk 13 1 Leg uit waardoor sterren verschillen in vanaf de aarde waargenomen helderheid. 2 Bereken de zonneconstante op de planeet Venus. Gebruik Binas voor de benodigde gegevens. 3 In de tabel van figuur 2 staan enkele gegevens over de ster Wega in het sterrenbeeld Lyra (Lier): de afstand r, de oppervlaktetemperatuur Teff en de op aarde gemeten stralingsintensiteit I. a Laat met een berekening zien dat het stralingsvermogen P van deze ster 57 x zo groot is als dat van de zon. b Bereken de straal R van deze ster, en ga na hoeveel keer zo groot of zo klein deze straal is, vergeleken met die van de zon. Wega afstand 23,7·1016 m oppervlaktetemperatuur 10,0·103 K stralingsintensiteit 3,11·10–8 W/m2 4 Uit het spectrum van een ster is de oppervlaktetemperatuur Teff en de stralingsintensiteit I bepaald: Teff = 8,0·103 K en I = 1,9·10–8 W/m2. a Maak een schatting van het stralingsvermogen P en de straal R van deze ster. Ga er daarbij van uit dat de ster op de hoofdreeks van het HRD ligt. b Maak een schatting van de afstand r van deze ster. 5 Het stralingsvermogen P van de ster Sirius A in sterrenbeeld Canis Major is 26 x zo groot als die van de zon. De oppervlaktetemperatuur Teff van deze ster is hoger dan de oppervlaktetemperatuur van 5,78·10 3 K van de zon. De golflengte λmax van het maximum in de stralingskromme van Sirius A is 293 nm. a Laat met een berekening zien dat de oppervlaktetemperatuur Teff van Sirius A 9,89·103 K is. b Bereken hoeveel keer zo groot of klein de straal van de ster Sirius A is, vergeleken met die van de zon. 6 Het spectrum van een ster is een continu emissiespectrum met daarin absorptielijnen. a Verklaar het optreden van deze absorptielijnen. b Leg uit welke informatie over de ster uit de absorptielijnen is af te leiden. 7 De Andromedanevel is een sterrenstelsel. De blauwverschuiving in het spectrum van dit stelsel is 0,0917%. a Beredeneer of dit stelsel van de aarde af of naar de aarde toe beweegt. b Bereken de radiale snelheid vr van dit stelsel. 8 In het door een gasontladingsbuis uitgezonden lijnenspectrum van een atoomsoort komt bij een relatief lage spanning over de buis in eerste instantie alleen een lijn met een golflengte van 243 nm voor. Bij een verder toenemende spanning over de buis (en dus bij een verder toenemende energie van de tegen de atomen botsende elektronen) verschijnen eerst twee lijnen met golflengtes van 168 en 539 nm in het spectrum, en daarna drie lijnen met golflengtes van 146, 365 en 1127 nm. Geef de energieniveaus van deze atoomsoort weer in een energieniveauschema.