50 jaar komeet Arend-Roland: een legendarische Belgische staartster. Peter de Schrijver en Jan Vandenbruaene Deze maand zal het precies 50 jaar geleden zijn dat op de Koninklijke Sterrenwacht te Ukkel de beroemdste ‘Belgische’ komeet werd ontdekt. De komeet C/1956 R1 Arend-Roland bleek vanaf haar ontdekking een verrassend en interessant hemelobject te zijn en zorgde in de lente van 1957 voor een fraai en onvergetelijk spektakel aan het firmament. Zonder moeite veroverde komeet Arend-Roland een plaats in de top vijf van de meest heldere kometen van de tweede helft van de 20ste eeuw. De ontdekking Reeds in de eerste helft van de vorige eeuw nam op de Koninklijke Sterrenwacht te Ukkel de interesse naar planetoïden enorm toe. Vooral onder de stimulans van directeur Eugène Delporte stapelden de ontdekking zich op (eerste ‘Belgische’ planetoïde 1052 Belgica werd ontdekt in 1925). Niet alleen ontdekkingen stonden hoog op het programma maar ook followup waarnemingen. Toen na de Tweede Wereldoorlog de dubbele 40cm Zeiss Astrograaf operationeel werd, gaf dit opnieuw een boost in het aantal ontdekkingen. Vooral astronoom Sylvain Arend (1902-1992) nam hier het voortouw. Begonnen als vrijwillig assistent op de sterrenwacht in 1928, doorliep Arend gestaag alle hiërarchische echelons en mocht zich vanaf 1946 volwaardig astronoom noemen. Enkele jaren later werd Sylvain Arend benoemd tot werkleider van het departement Astrometrie en Hemelmechanica. Dankzij het grote hemelbeeldveld van 8° op 8° dat de dubbele astrograaf bestreek werden geregeld nieuwe planetoïden gevangen. In zijn lange carrière ontdekte Sylvain Arend maar liefst 51 kleine zonnestelselobjecten, Nova Scuti in 1952 en talrijke variabelen. Maar zijn roemrijkste vondst gebeurde tijdens de nacht van 8 op 9 november 1956. Fig 1: De 40cm dubbele Zeiss Astrograaf (f/5) anno 2006. (Foto Jan Vandenbruaene) Samen met assistent rekenaar Georges Roland (1922-1991) werden tijdens deze maanloze nacht opnames gemaakt in de buurt van de ecliptica rondom de sterrenbeelden Ram en Vissen. Zoals toen gebruikelijk was, werden opnames gemaakt met belichtingstijden van 50 minuten tot een uur. Wanneer één week later deze negatieven werden ontwikkeld en Georges Roland deze zorgvuldig afgespeurde op mogelijks nieuwe kleine zonnestelselobjecten ontdekte hij nagenoeg aan de rand van één cliché een klein wazig streepje in het sterrenbeeld Triangulum. Dit onbekende vlekje werd ook opgemerkt op een vervolgopname gemaakt tijdens deze bewuste nacht. Volgens Roland en Arend moest dit een nieuwe komeet zijn die zij beschreven als “een diffuus object met een centrale condensatie”, waarvan de magnitude initieel op ongeveer 10 werd geschat. De coördinaten werden vastgesteld op 2h00m57.88s RA (rechte klimming) en +29°23'03.0" DECL (declinatie) (1950.0), waarmee het object zich net onder de driehoek bevond van het sterrenbeeld Triangulum. Door onmiddellijk twee opnames ter beschikking te hebben kon de dagverplaatsing geschat worden op -02m18s RA en -00°18' DECL. Arend zelf was hiermee niet aan zijn proefstuk toe wat betreft komeetontdekkingen: 5 jaar eerder had hij al twee kortperiodieke kometen op zijn naam geschreven (49P en 50P, zie verder), maar daar waar dat zwakke exemplaren bleven, zou deze nieuwe komeet van een totaal ander kaliber blijken te zijn. Fig 2: Detail van de ontdekkingsopname van komeet Arend-Roland waarop duidelijk aan de rand een diffuus object te zien is. (Foto Koninklijke sterrenwacht Ukkel) Arend en Roland moesten wegens herfstweer en de positie van de Maan tot 20 november wachten om nieuwe opnames te kunnen maken van de komeet. Het te onderzoeken 1 hemelveld werd nu 10 minuten belicht en opnieuw stond het nieuwe object op de gevoelige plaat, op positie 1h31m 44.66s RA en +24°57'46.4" DECL (1950.0). Arend schatte de magnitude iets zwakker in namelijk +12. Van talmen was nu geen sprake meer en een officieel ontdekkingscommuniqué werd wereldkundig gemaakt. Jammer voor de Japanse astronoom Kaho van de sterrenwacht van Tokyo, die de komeet reeds één dag vroeger op de gevoelige plaat had vast gelegd dan ons Belgische duo. Komeet C/1956 R1 zou voor eeuwig de naam Arend-Roland dragen. Fig 3: Unieke opname waar Sylvain Arend (links) en Georges Roland fier één van hun opnames laten zien waarop hun nieuwe komeet staat. (Foto Koninklijke sterrenwacht Ukkel) De baan van komeet Arend-Roland Op moment van de ontdekking bevond de komeet zich, 5 maanden vóór periheliumdoorgang, nog op een afstand van 1.9 astronomische eenheden (AE) van de zon. Gedurende haar bezoek aan de binnenste delen van het zonnestelsel zou de komeet eerst een zuidelijke koers volgen (zie figuur 4), door het sterrenbeeld Pisces (Vissen) tot in de staart van Cetus (Walvis) bij een declinatie van ongeveer –12°. Na periheliumdoorgang op 8 april 1957, met een kortste afstand tot de zon van 0.32 AE, zou het in een scherpe bocht weer noordwaarts gaan, om op 20 april schijnbaar rakelings langs het punt waar ze werd ontdekt in de Driehoek te passeren. Op die datum bereikte de komeet ook de kortste afstand tot de aarde (0.57 AE). Daarna, zich steeds verder verwijderend van de aarde en gestaag verzwakkend, zou de komeet langs Perseus en Camelopardalis (Giraf) verder noordwaarts richting Ursa Maior (Grote Beer) bewegen. Figuur 4: de baan van komeet Arend-Roland tussen november 1956 en augustus 1957 (tekening: Guide 7.0). Het bepalen van de definitieve baanelementen van de komeet bleek een niet zo eenvoudige klus te zijn. In 1968, meer dan 10 jaar na de verschijning van de komeet, deed Sekanina [1], in die tijd trouwens werkzaam aan de Université de Liège, een studie op basis van 563 positiebepalingen van de komeet tussen november 1956 en april 1958. Hij leidde volgende set baanelementen af (1950.0): Tijdstip van perihelium (T): 1957 Apr. 8.03232 ET Perihelium afstand (q): 0.316045 AE Eccentriciteit (e): 1.0002492 Argument van perihelium (ω): 307.78084° Lengte van klimmende knoop (Ω): 215.15900° Inclinatie: 119.94936° Met een eccentriciteit groter dan 1, leverde dit een hyperbolische baan op, wat erop wijst dat Arend-Roland een ‘nieuwe’ komeet uit de Oort-wolk was. Door de inclinatie van meer dan 119°, bewoog de komeet trouwens retrograad door het zonnestelsel. Wanneer men echter de gemeten posities vergeleek met de berekende, dan bleken er relatief grote systematische afwijkingen voor te komen, die niet konden worden verklaard door onzekerheden in de meetwaarden. Daarom werd de periode van observatie ingedeeld in een aantal kleinere intervallen, waarvoor telkens afzonderlijk de baanelementen werden bepaald, om op die manier een systematische verandering in de baan te onderzoeken. Het bleek dat vooral de periheliumafstand en de lengte van de klimmende knoop stelselmatig met de tijd varieerden! Op basis hiervan en rekening houdend met de hoge activiteitsgraad van de komeet, besluit Sekanina dat de komeet onderhevig was aan continue en sterke niet-gravitationele krachten. Hiermee is Arend-Roland trouwens de eerste komeet waarbij de effecten van niet- 2 gravitationele krachten worden gedetecteerd op basis van waarnemingen één enkele verschijning. Figuur 5: De baan van komeet Arend-Roland van november 1956 tot juli 1957. De komeet bereikte het perihelium op 8 april 1957. Op 25 april 1957 kruiste de aarde het baanvlak van de komeet [2]. Helderheidsverloop Alhoewel Arend-Roland ten tijde van de ontdekking reeds behoorlijk actief was voor de toen nog grote afstand tot de zon, nam de schijnbare helderheid slechts zeer traag toe omdat de komeet zich in de eerste maanden na de ontdekking van de aarde verwijderde: gedurende heel de maanden november en december 1956 bleven de magnitudeschattingen schommelen tussen 11 en 10 om pas tegen de jaarwisseling onder 10 te duiken. Vanaf begin februari echter begon de afstand tussen de aarde en de komeet weer af te nemen, wat resulteerde in een snelle helderheidtoename tot magnitude 7.5 tegen het einde van februari, toen de komeet verdween in de avondschemering. Na een eerste conjunctie met de zon op 20 maart, was de komeet voor korte tijd goed waarneembaar als een ochtendobject van op het zuidelijk halfrond. In deze periode werden de eerste meldingen gemaakt van blote oog waarnemingen met magnitudeschattingen rond de 3. Begin april maakte de komeet echter een scherpe noordwaartse bocht, zodat de steeds helder wordende komeet voor de zuidelijke waarnemers steeds lager aan ochtendhemel kwam te staan. Hierdoor was ArendRoland voor zuidelijke waarnemers een relatief teleurstellend object ondanks magnitudeschattingen die opliepen tot ‘helderder dan 1ste grootte’ en een ‘staartlengte van meerdere graden’. Op 16 april stond Arend-Roland voor de tweede maal in conjunctie met de zon en ze werd tenslotte in de avondschemering opgepikt op 21 april met magnitudeschattingen die opliepen tot -1. Op minder dan 3 maand was de komeet dus (bij benadering) 11 magnitudes helderder geworden, wat neerkomt op een factor 25000 in schijnbare helderheid! Verder noordwaarts klimmend en langzaam verzwakkend, zorgde de komeet in de weken die volgden voor een subliem schouwspel aan de noordwestelijke avondhemel voor waarnemers op het noordelijk halfrond. Met een geschatte piekhelderheid van rond de -1, was de verschijning van ArendRoland te vergelijken met die van latere kleppers als Hale-Bopp of Hyakutake. Zeker als men rekening houdt met het feit dat de lichtvervuiling in de jaren 50 slechts een fractie was van de huidige, dan moet de verschijning buitengewoon indrukwekkend geweest zijn. Bovendien was het voor de meerderheid van de waarnemers de allereerste keer dat ze een werkelijk heldere komeet konden aanschouwen, wat het spektakel natuurlijk nog een extra dimensie verleende. Tot midden mei was de komeet zeer vlot met het blote oog waarneembaar, met een prachtige brede staart die verticaal omhoog gericht was. Op 13 mei 1957 was het volle maan, maar dankzij de totale maansverduistering op die dag kon Arend-Roland zelfs toen uitgebreid worden geobserveerd ! Vanaf de tweede helft van mei begon de komeet door de toenemende afstand tot de aarde en tot de zon snel in helderheid af te nemen: begin juni was de magnitude teruggevallen tot ongeveer 7 en tegen half augustus was ze met een magnitude van 12 buiten het bereik van de meeste amateur-instrumenten. Figuur 6: Het helderheidsverloop van komeet Arend-Roland van november 1956 tot augustus 1957, zoals waargenomen door leden van de BAA (British Astronomical Association) [2]. Het helderheidsverloop van de komeet is naderhand uitvoerig bestudeerd en er zijn in de literatuur dan ook diverse studies te vinden van de waarde van de fotometrische parameters. 3 Typisch vind men voor de klassieke fotometrische formule (met r de afstand tot de zon en Δ de afstand tot de aarde, beide uitgedrukt in AE) : m = V0 + 5log(Δ) + 2.5n log(r) de volgende waarden [3]: V0 = 6.0 ± 0.2 en n = 3.2 ± 0.8 Interessant hierbij zijn twee studies van Grudziňska [4] en Thiessen [5] waarbij een correlatie wordt gesuggereerd tussen helderheidsvariaties van de komeet en de zonne-activiteit. Het blijkt dat bij toenemende zonne-activiteit, weerspiegeld in een toenemend aantal zonnevlekken, de intensiteit van de komeet afneemt. De verklaring hiervoor zou zijn dat wanneer er meer zonnevlekken(groepen) zijn, de ultra-violette straling van de zon toeneemt. Deze straling zorgt op haar beurt voor meer ionisatie- en dissociatieprocessen in de coma van de komeet. Hierdoor neemt het aantal deeltjes dat zonlicht reflecteert in het visuele gebied af, waardoor tenslotte de totale intensiteit van de komeet vermindert. Merkwaardig genoeg trekt Grudziňska in een latere studie [6] deze gevonden correlatie echter weer in twijfel. Wat er ook van zij, dit toont aan dat Arend-Roland tot lang na haar periheliumpassage intensief werd bestudeerd en er zijn dan ook talloze wetenschappelijke publicaties aan gewijd in de jaren die volgden op de verschijning. Het tijdstip waarop Arend-Roland verscheen is daar zeker niet vreemd aan: in het begin van de jaren 50 van de vorige eeuw zijn immers de revolutionaire theorieën ontwikkeld die de fundamenten hebben gelegd voor al de actuele kennis rond de fysische eigenschappen van kometen. Pas 6 jaar voor ArendRoland, in 1950, publiceerde Fred Whipple zijn ‘vuile sneeuwbal’-model voor de samenstelling van komeetkernen ter vervanging van het daarvoor gangbare ‘zandbankmodel’. In datzelfde jaar suggereerde Jan Oort het bestaan van de later naar hem genoemde sferische wolk van objecten die het zonnestelsel op grote afstand omringt en aan de oorsprong ligt van niet-periodieke kometen. En amper een jaar later, in 1951, verklaarde Ludwig Biermann de aard en het gedrag van de gasstaarten van kometen aan de hand van de interactie met de zonnewind. Kometen stonden dus begin jaren vijftig hoog op de agenda van het sterrenkundig onderzoek en een buitengewoon heldere komeet die bovendien lang en goed waarneembaar was, kwam als een geschenk uit de hemel en fungeerde dan ook als ideaal onderzoeksobject om de nieuwe theorieën aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. Een antistaart ! Door haar uitzonderlijke schijnbare helderheid behoort Arend-Roland tot het selecte clubje van echt memorabele kometen van de vorige eeuw, zoals Ikeya-Seki (1965), West(1976) en natuurlijk Hyakutake (1996) en Hale-Bopp (1997). Deze kometen waren echter niet enkel uitermate helder, ze hadden elk op zich een zeer karakteristieke verschijningsvorm. Zo staat komeet West (1976) geboekstaafd als de komeet met een indrukwekkend breed uitwaaierende staart en is Hyakutake de geschiedenis ingegaan als een komeet met een gigantisch lange staart van meer dan 40°. Arend-Roland is op gelijkaardige manier befaamd geworden omwille van zijn prominent zichtbare antistaart. Fig 7: Opname gemaakt op 25 april 1957, 3h UT door E.Mendoza en M. Krebs met de 10 inch refractor van het McDonald Observatory. Hierop is mooi de zeer fijne antistaart (8°) te zien die perfect naar de Zon wijst. Fig 7b: Detail van de cover van Sky&Telescope van july 1957. De komeet Arend-Roland als een prachtige verschijning! 4 Bijna gedurende heel de periode dat Arend-Roland zichtbaar was voor amateurs (dus ruwweg met een magnitude onder de 10), was er sprake van duidelijke staartvorming. Dat feit op zich is al bijzonder, want het gebeurt zelden dat een komeet gedurende meer dan een half jaar mét staart waarneembaar is. De eerste visuele waarnemingen van (gewone) staartvorming gebeurden in de tweede helft van november 1956. De komeet vertoonde toen een hoge condensatiegraad met een korte rechte staart van een paar boogminuten. De staart nam de volgende weken wat in lengte toe tot ongeveer 10 minuten, werd breder en licht waaiervormig, terwijl de coma zelf veel diffuser werd. In het korte tijdsvenster tussen de twee conjuncties met de zon werd door waarnemers op het zuidelijk halfrond reeds een staart gerapporteerd van 3 tot 5 graden, maar het echte spektakel vond plaats in de eerste week nadat de komeet op 21 april uit de avondschemering omhoog klom. De visuele schattingen van de (normale) stofstaart liepen in die periode op tot 30°! Bovendien verscheen op 27 april aan de oostzijde van de oorspronkelijke staart een tweede, en de volgende dag zelfs een derde staart, zodat de komeet toen een drievoudige brede stofstaart vertoonde. De coma zelf was in deze periode aanvankelijk ‘U’-vormig en vertoonde een heldere condensatie aan de punt van de ‘U’. Later ontwikkelden zich een tweetal parabolische enveloppes rond de centrale condensatie en werden ook een aantal filamenten in de staart waargenomen [7]. Fig 8: Twee weken na zijn periheliumpassage ontwikkelde Arend-Roland een heldere antistaart. Opname gemaakt op 22 april 1957 om 21h30 UT door R. Fogelquist uit Uppsala. De vermaarde antistaart van Arend-Roland werd waargenomen vanaf 22 april en onderging een duidelijke transformatie in de loop van de daaropvolgende dagen: in het begin was de antistaart waaiervormig en maakte hij een hoek van meer dan 180° met de gewone staart. Beide staarten waren asymmetrisch in de zin dat ze langs de oostzijde scherp begrensd waren, terwijl de westzijde meer waaiervormig was. Op 25 april, de dag dat de aarde het baanvlak van de komeet kruiste, was de antistaart zeer lang en scherp geworden, speervormig als het ware. De antistaart stond toen pal tegenover (180°) de gewone staart, waarbij de schattingen van de lengte ervan opliepen tot maar liefst 15°! Sommige waarnemers merkten bovendien een ellipsoïdale enveloppe op van om en bij de 3 graden breed, die de antistaart asymmetrisch omhulde. Na de 25ste april werd de antistaart weer korter, minder helder en vertoonde de tegengestelde asymmetrie dan voor de 25: de hoek met de gewone staart was nu minder dan 180° en de oostzijden van beide staarten waren nu diffuus terwijl de westzijden duidelijk afgelijnd waren. Mooie liedjes duren echter niet lang en dat was ook deze keer niet anders: de antistaart verzwakte daarna snel en tegen het einde van april was hij bijna volledig verdwenen. De normale stofstaart hield gelukkig veel langer stand, tot half mei was de lengte ruim 3 graden. Samen met de helderheid verzwakte de staart sterk in de tweede helft van mei zodat tegen begin juni de lengte geslonken was tot minder dan 1 graad: komeet Arend-Roland was terug een onopvallend object aan de avondhemel geworden. Figuur 8b: Detailopname op 25 april 1957 van de komeetkop met antistaart door E.M. Lindsay en H.H.R. Grossie met behulp van de Schmidt telescoop op de Armagh sterrenwacht te Ierland. Figuur 9: De spike van komeet Arend-Roland met detailrijke staart op 27 april 1957 om 3h38UT. De foto werd genomen met de 13 inch refractor op de Lowell sterrenwacht door H.L. Giclas. Figuur 10: Schets gemaakt door ontdekker Sylvain Arend op 27 april 1957 aan de Belgische kust. (Opname uit Ciel et Terre) Hoewel een antistaart bij kometen eigenlijk geen zeldzaamheid is, is die meestal zo zwak dat hij moeilijk waarneembaar is. Arend-Roland was zeker niet de eerste komeet met een 5 waarneembare antistaart, maar beschrijvingen uit het verdere verleden zijn dikwijls behoorlijk vaag of dubbelzinnig, zodat het alleszins de eerste komeet was met zo’n duidelijke en lange antistaart. Na de doortocht van de komeet verschenen er dan ook talloze artikels waarin de antistaart van de komeet uitvoerig werd besproken. Dat er in eerste instantie wat verwarring was omtrent de ware aard van de antistaart, blijkt uit wat er toendertijd geschreven werd in Hemel en Dampkring, de voorloper van Heelal: “…waarschijnlijker lijkt mij dat het oppervlak van de kern een aantal putten vertoont, op de bodem waarvan er materie verdampt van zodra de zon er recht in schijnt. Zo’n put zou het bij verdamping ontwijkende gas naar de zon toe richten…” [9]. Hierbij wordt er dus vanuit gegaan dat de antistaart ook daadwerkelijk in de richting van de zon wijst. Hoger beschreven gedrag van beide staarten in de periode rond 25 april suggereert echter een geometrisch effect en de verklaring wordt dan ook daaraan toegeschreven. De redenering is dat in het baanvlak van de komeet, maar wel buiten de komeetbaan zich een flinterdunne laag van stofdeeltjes bevindt, die voorheen door de komeet werden afgescheiden. Deze laag bevindt zich, ten opzichte van de bewegingsrichting van de komeet, achter de gewone stofstaart en werd in het geval van Arend-Roland niet breder geschat dan 20.000 km. In normale omstandigheden is de dichtheid van de laag veel te klein om waarneembaar te zijn, maar wanneer de aarde het baanvlak van komeet nadert, begint het door de deeltjes gereflecteerde zonlicht in intensiteit toe te nemen. Op het moment dat de aarde zich in het baanvlak van de komeet bevindt, is de laag te zien als een dunne, heldere lijn, die omwille van het perspectief nààr de zon wijst. Zowel de normale staart als de antistaart zijn in werkelijkheid verder verwijderd van de zon dan de kern van de komeet, maar vanuit de aarde gezien lijkt de antistaart in de richting van de zon te staan. De reden dat de antistaart voor en na passage door het baanvlak, lang één zijde scherp afgelijnd was, ligt in het feit dat de laag zich buiten de baan van de komeet bevindt waardoor de naar de zon gekeerde zijde van de staart dus een scherpe begrenzing heeft en de tegenoverliggende zijde diffuus uitwaaiert. Ernst Öpik (die in 1932, lang voor Oort, reeds het bestaan van de latere Oort-wolk suggereerde), wijdde een studie [10] aan het ontstaan van de laag, waarbij hij stelt dat er tussen 29 maart en 2 april 1957 gedurende maximaal een paar uur een ‘uitbarsting’ plaatsvond op de komeetkern waarbij grote hoeveelheden deeltjes loskwamen, maar dan wel met zéér kleine snelheden, en zich verspreidden in het baanvlak onder invloed van de stralingsdruk van de zon en de onderlinge gravitatiekrachten. Figuur 11: Schematische voorstelling van de geometrie voor (links) en na (rechts) passage van de aarde door het baanvlak van de komeet op 25 april 1957. De blauwe lijn stelt de baan van de komeet voor; Ω is het snijpunt van de aardbaan en de baan van de komeet [11]. Figuur 11b: Arend-Roland: de beroemdste Belgische komeet, maar zeker niet de enige Doordat de komeet ettelijke maanden vóór periheliumdoorgang ontdekt werd, en al gauw bleek dat het een object zou worden dat gemakkelijk zichtbaar zou zijn voor het grote publiek, kreeg Arend-Roland, naast de ruime wetenschappelijke belangstelling, ook behoorlijk veel ‘media-aandacht’. Er verschenen foto’s van de komeet op de voorpagina’s van kranten, er werden radio- en televisieuitzendingen aan gewijd, op een manier die pas overtroffen zou worden bij de verschijning van komeet Halley in 1986. Interessant om op te merken is dat Arend-Roland uitvoerig behandeld werd in de àllereerste uitzending van het BBC-programma ‘The Sky at Night’ gepresenteerd door Sir Patrick Moore: zo werd een legendarische komeet het begin van een legendarisch TV-programma. In België zelf werd in 1957 ter ere van de komeet en haar ontdekkers een postzegel uitgegeven (zie figuur 12). Naderhand kreeg het dorpje Robelmont, de geboorteplaats van Sylvain Arend nabij Virton in de provincie Luxemburg , een straat de naam ‘Rue de la Comète’. 6 Figuur 12: Postzegel van 6 frank uit 1957 ter ere van de komeet en haar ontdekkers, waarop de drievoudige staart te zien is, alsook de dubbele Zeiss Astrograaf. Figuur 13: In het geboortedorp van Sylvain Arend Robelmont, werd een straat omgedoopt tot ‘komeetstraat’. (Foto Jan Vandenbruaene) Nochtans is Arend-Roland zeker niet de enige ‘Belgische’ komeet. Alhoewel ze niet allemaal ín België werden ontdekt, zijn er toch maar liefst 9 kometen die, geheel of gedeeltelijk een Belgische naam dragen: 5 periodieke en 4 niet-periodieke. Een overzicht wordt gegeven in figuur 14. Hieruit blijkt dat de jaren 50 van de vorige eeuw de meest vruchtbare waren wat betreft ‘Belgische’ komeetontdekkingen: op 5 jaar tijd werden maar liefst 4 kometen ontdekt en uit die periode stamt dan ook de meest vermaarde Belgische komeet. Komeet 49P 50P 53P 57P 133P Naam Arend-Rigaux Arend Van Biesbroeck du Toit-Neujmin-Delporte Elst-Pizarro Jaartal 1951 1951 1954 1941 1996 C/1925 W1 C/1935 Q1 C/1956 R1 C/1973 A1 Van Biesbroeck Van Biesbroeck Arend-Roland Heck-Sause 1925 1935 1956 1973 Periode 6.6 jaar 8.2 jaar 12.4 jaar 6.4 jaar 5.6 jaar Figuur 14: overzicht van ‘Belgische kometen’ met het jaartal van ontdekking en, voor de periodieke kometen [12], de omlooptijd. De komeet die, nà Arend-Roland, het meest bekend is, is ongetwijfeld 57P/du Toit-NeujminDelporte. Eugène Delporte – die in 1930 de grenzen van de moderne sterrenbeelden definieerde - ontdekte de komeet vanop de Koninklijke Sterrenwacht in Ukkel op 19 augustus 1941 onafhankelijk van de 2 andere ontdekkers wiens naam de komeet draagt. Na een wispelturige geschiedenis, die veel gelijkenis vertoont met die van 73P/SchwassmannWachmann, stond 57P in juli 2002 plots in het midden van de belangstelling toen bleek dat ze gesplitst was in maar liefts 18 nieuwe fragmenten, die als een gigantisch parelsnoer over een afstand van ongeveer 1 miljoen kilometer in het zog van de komeetkern door de ruimte ijlden. Belgische wetenschappers hebben trouwens de afgelopen decennia een belangrijke bijdrage geleverd aan de kennis van de chemische samenstelling van kometen en de chemische reacties die er plaatsgrijpen onder invloed van de zon. Denk maar aan het werk van Delsemme, Swings, Haser,… Maar dàt is dan weer een heel ander verhaal…. Dank aan astronoom Jan Cuypers van de Koninklijke Sterrenwacht te Ukkel en Koen Van der Auwera voor het opzoekingswerk. Referenties [1] Sekanina S., 1968, Bulletin of the Astronomical Institutes of Czechoslovakia, 19, 343 [2] Hendrie M.J., 1996, Journal of the British Astronomical Assocation, 106, 315 [3] Hasegawa, I., 1957, Circulaire IAU 1605 [4] Grudziňska, S., 1959, Acta Astronomica, 9, 130 [5] Thiessen, G., 1957, Zeitschrift für Astrophysik, 43, 260 [6] Grudziňska, S., 1978, Societas Scientiarum Torunensis Studia Sectio F, 6, 1 [7] Porter J. G., 1957, The Observatory, 77, 128 7 [8] “Photographs of Comet Arend-Roland”, 1957, Publ. Astr. Soc. Pacific, 69, Plate I [9] Van Woerden H., 1957, Hemel en Dampkring, 55, 89 [10] Öpik E.J., 1958, The Irish Astronomical Journal, 5, 36 [11] Armstrong, E.B., 1957, The Observatory, 77, 135 [12] Kronk, G., www.cometography.com 8