Criminologie Bas van Stokkom | Vakcode: JUR-4CRIM Deze samenvatting is afkomstig uit het collegejaar 2014-2015. Het kan zijn dat sommige onderdelen iets verschillen van de huidige tentamenstof. Let hier op! Cursusomschrijving: Criminologie is de wetenschap van criminaliteit en van de reacties daarop. In het vak komen vier onderwerpen aan bod. Ten eerste wordt nagegaan wat het vakgebied inhoudt en hoe onderzoek kan plaatsvinden naar criminaliteit en welke haken en ogen daaraan vastzitten. Ten tweede worden de belangrijkste theorieën behandeld over het ontstaan van crimineel gedrag. Ten derde worden enkele actuele onderwerpen aan de orde gesteld. Het gaat daarbij om onder meer criminaliteit in de stedelijke buurt, organisatiecriminaliteit, georganiseerde criminaliteit, allochtone jongeren en criminaliteit. Voor zover mogelijk worden de eerder genoemde theorieën toegelicht aan de hand van deze concrete onderwerpen. Ten vierde worden de belangrijkste maatschappelijke functies van straffen behandeld, evenals hun effecten van straffen. Bovendien wordt hierbij ingegaan op strategieën om criminaliteit te voorkomen, ook buiten het straffen om. Doelstellingen: De cursus is erop gericht de student enige basiskennis van de criminologie bij te brengen. Hoorcollege 01 | Wat is criminologie Literatuur: H1 ‘Criminologie: een terreinverkenning’ De opdracht van de criminologie Studieonderwerp van criminologie is misdaad en straf. Brede publieke belangstelling voor dit thema. Tegenwoordig wordt criminaliteit ook vaak gekoppeld aan onveiligheid. Criminologie is zich daardoor ook meer gaan focussen op preventie. Emotionele reactiewijze van zware misdaden Beveiliging/ samenhorigheid Angst / boosheid Identificatie met slachtoffer Vergeldingsbehoefte Dader als zondebok Mededogen Eigenrichting Slachtofferhulp Criminaliteit Politie als zondebok Mededogen Identificatie met dader Terrorisme/ rellen Reclasseringshulp Bewondering Schuldgevoel Extreme strafbehoefte Criminaliteitsprobleem zorgt voor emoties en mogelijk identificatie met het slachtoffer. Positieve kant van die emoties: bevestiging van gedeeld normenbesef (Durkheim: ‘criminaliteit vervult sociale functie’). Neerwaartse vergelijking = het aangename gevoel dat men er zelf beter aan toe is dan het slachtoffer. Morele verontwaardiging = niet begrijpen dat de ander zoiets kan doen, dit wordt sterker wanneer het slachtoffer weerloos en onschuldig is, zoals kinderen en zedendelicten. Het zondebokmechanisme zorgt voor het plegen van eigenrichting. Het houdt in dat er binnen de samenleving al diepe frustraties leven. De zondebok krijgt, als gevaarlijke outsider, de schuld van alle bestaande problemen. De samenleving zal zijn frustraties daarom afreageren op de zondebok eigenrichting. In beschaafde landen is het bestrijden van criminaliteit dan ook taak van overheid. Anderzijds kan men zich ook identificeren met de dader: heimelijke bewondering voor de levensstijl. De kans is dan groot dat zij tegelijkertijd een schuldgevoel voelen door hun bewondering. Zichzelf corrigeren ze dan met de eis van strengere straffen. Iedereen heeft andere emotionele gronden, dus praten over criminaliteit is als discussies tussen doden. In Nederland is daarom al sinds de 19e eeuw professionele strafrechtpleging. Geen juryrechtspraak en lekenrechters. De bijdragen van de criminologie daaraan is objectieve informatie. Wat is criminologie? Oorspronkelijk de wetenschap van: Criminaliteit (aard, oorzaken, omvang, gevolgen) Reactie er op (controle) / effectiviteit van bestraffing (penologie) Het vakgebied is na de jaren 70 ruimer geworden, namelijk: verbreding onderzoeksobject en veranderlijkheid definities criminaliteit. Verbreding onderzoeksobject want nu wordt ook gemeten: - het functioneren van het strafrechtelijk systeem binnen veiligheidsketen (van het incident tot nazorg) - aanvullend sociaal beleid (opvoedingsondersteuning, ligt het aan je opvoeding dat je bepaald crimineel gedrag vertoond) - preventie - victimologie: herstelrecht/bemiddeling - informele reacties op criminaliteit (o.a. woedende meutes, eigenrichting of juist verzoening) De definities van criminaliteit zijn afhankelijk van tijd en context. Criminalisering: bijv. stalking Decriminalisering: bijv. prostitutie; godslastering Criminologie als wetenschap is: - Een sociale, empirische (uitgaande van waarneembare feiten) wetenschap - Theoretisch van aard (oorzak/gevolg; causaliteit) - Falsificeerbaar (toetsbaarheid, voorlopige kennis) - Interdisciplinaire wetenschap (breed; interesses vanuit uiteenlopende richtingen en onderzoek in deze disciplines) - Verschillende methode (naast empirisch ook etnologisch) Definitie van criminologie volgens de powerpoint: “De wetenschappelijke studie van: - Overtredingen van regels die (ernstige) schade opleveren voor samenleving en/of slachtoffer en die leiden tot aantasting van rechtsgevoel; - De reacties op regelovertreding (formeel en informeel); - De vaststelling van de genoemde regels en de definiëring van criminaliteit” Definitie van criminologie volgens het boek: “De wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van de aard en achtergronden van menselijke gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld en van de wijze waarop de overheid en de overige maatschappij daarop reageert.” Wat is criminaliteit? Binnen de definitie is er nog een grote diversiteit. Bijvoorbeeld vermogens- vs geweldscriminaliteit en slachtofferloze vs slachtofferschap veroorzakende delicten. Drie manieren op criminaliteit te definiëren 1. Smalle definitie: overtreding van strafrechtelijke regels Het probleem hiervan is dat veel gedrag buiten beschouwing wordt gelaten, bijvoorbeeld: bestuursrecht, intimidatie in echtelijke relaties en misleidende informatie van bankiers 2. Brede definitie: niet enkel strafrechtelijke regels, maar ook: - Overtreding van andere regels - Schadelijk gedrag - Afwijkend gedrag - Schendingen rechten van de mens Het probleem hierbij is dat criminaliteit weer te breed wordt genomen. 3. Criminaliteit als sociale constructie Wat crimineel is, is een kwestie van sociale definitie. Daarover zullen altijd conflicten bestaan, dus wat crimineel is blijft discutabel en afhankelijk van de rol van machtige partijen. Het probleem daarbij is relativisme = hier verboden, daar toegestaan Toch is er een vaste kern: ernst van criminaliteit. Wat is criminaliteit? Drie elementen: 1. Het overtreden van een regel (meestal strafrechtelijk) 2. Met (ernstige) schade voor de samenleving en/of slachtoffer 3. Leidend tot aantasting van rechtsgevoel (inbreuk op rechtsnorm) De geschiedenis van de criminologie Het is onduidelijk waar de geschiedenis van de criminologie precies begint. Er is geen oprichtingsakte. Men denkt al heel lang na over misdaad en straf (Codex Hammurabl en Plato’s ‘de staat’), maar aan de wetenschappelijke definitie hangen een aantal methodologische eisen. Accusatoir systeem = misdrijven worden beschouwd als particuliere aangelegenheden waarvan de oplossing door overheidsbemiddeling tot stand komt. Inquisitoir systeem = misdrijven worden gezien als schendingen van het vorstelijke vredesgebied waartegen dus de overheid met inzet van alle middelen dient op te treden. De Klassieke school (verlichting) In de Verlichting kwam het humanistisch denken op. Ratio en universele waarden werden belangrijk. In deze tijd werd De Klassieke school opgericht. Als mensbeeld hadden zij de homo economicus: een op grond van de vrije wilsbeschikking- de ratio handelende mens die voor- en nadelen van gedragsalternatieven afweegt. Cesare Beccaria: “Dei delitti e delie pene” Criminaliteit is een overtreding van ‘het contract’, dat moet worden bestraft in de mate van inbreuk in dat contract (proportionaliteit). Strafzekerheid was belangrijk, maar dan wel op maat (gelijkheid) en op basis van duidelijke wetten (legaliteit). Het proportionaliteitsbeginsel = de straf moet in verhouding zijn met de ernst van het misdrijf Het gelijkheidsbeginsel = niet willekeurig Het legaliteitsbeginsel = een persoon kan alleen gehouden worden aan wetsbepalingen die al bestonden op het moment dat die persoon datgene doet waarop de wet betrekking heeft. De Positivistische school (de 19e eeuw) Hebben een deterministisch mensbeeld: de vrijheid van handelen van de mensen wordt sterk beperkt door mogelijkheden en omstandigheden. Empirisch ideaal: werkelijkheid door wetenschappelijk onderzoek waar te nemen en te verklaren. Zij zijn tegen gelijke straffen. En vinden dat je iemand gevangen moet zetten om herhaling te voorkomen. De Italiaanse Antropologische school Op zoek naar ‘de criminele mens’. Zeer bekend persoon binnen deze stroming is Lombroso: ‘Criminele mens is achtergebleven in het evolutieproces’: atavisme. De Franse Milieuschool Zocht verbanden tussen menselijk gedrag en kenmerken van de samenleving. ‘Iedere maatschappij krijgt derhalve de criminaliteit die zij verdient.’ Is de tweede stroming binnen positivistische school ontstaan door ontwikkeling statistiek en sociologie. Socialistische criminologie Relatie ontwikkeling criminaliteit en economische condities (Marx). Aandachtsgebieden van de criminologie a. Beschrijvende criminologie = de statistische verdeling van criminaliteit in tijd en ruimte in kaart brengen. Ook de informatie over de activiteiten van de verschillende onderdelen van het strafrechtelijk systeem (bijv. politie). b. Oorzaken van crimineel gedrag en criminaliteit: etiologie = oorzakenleer Twee hoofdstromingen: · Biologische en psychologische: waarom het ene individu wel crimineel en het andere niet (oorzaken) · Economisch en sociologisch: niveau en de beweging van criminaliteit verklaren c. Reacties op criminaliteit: penologie = de studie van de effectiviteit van formele straffen. Empirische reflectie op het recht en de rechtspraak. d. Criminaliteitspreventie Onderzoek naar hoe criminaliteit voorkomen kan worden buiten de strafrechtpleging om. Bijv. door pedagogische begeleiding. e. Victimologie Richt zich op het slachtoffer. ‘Was hij gedoemd slachtoffer te worden?’, ‘Wat zijn de psychische en materiele gevolgen? En hoe verzachten we deze gevolgen?’ f. Zware criminaliteit Tot zware criminaliteit wordt o.a. gerekend: levensdelicten, internationale misdrijven, terrorisme, georganiseerde misdaad en witteboordencriminaliteit. Oorzaken en bestrijdingswijze wijken af van normale criminaliteit, dus afzonderlijk behandeld. Hoorcollege 02 | Omvang van criminaliteit Literatuur: H2 ‘Beschrijvende criminologie’ & H3 ‘Het strafrechtelijk systeem in actie’ Methoden van onderzoek in criminologie Kwantitatief onderzoek Gaat om meten, tellen, cijfers, statistiek Vormen: Analyse van politieregistraties Veiligheidsmonitor Zelfrapportage Drie kenmerken: 1. Vraag naar spreiding en omvang 2. Laat zich makkelijk (gestandaardiseerd) vaststellen 3. Gemakkelijk toegankelijk Kwalitatief onderzoek Gaat om opvattingen en attitudes Vormen (o.a.): Open interviews Participerende observatie (bijv. in gevangenis) Inhoudsanalyse van (beleids)documenten Biografische benadering Drie kenmerken: 1. Vraag naar betekenis; diepgang bereiken of juist variatie van verschijnselen 2. Inzicht verkrijgen in verwachte discrepantie tussen woorden en daden 3. Veld dat moeilijk(er) toegankelijk is Onderzoek naar omvang criminaliteit Voordelen politiecijfers - Gemakkelijk toegankelijk Nadelen politiecijfers - Selectiviteit: op welke delicten inspanning gericht? Meet je werking systeem of criminaliteit? - Verschil per type criminaliteit (haalwerk;brengwerk) - Verschillende manieren van registreren (onbetrouwbaarheid) - Probleem van dark number (verborgen criminaliteit) Haalwerk = wat de politie zelf doet Brengwerk = aangiftes en wat het volk dus naar de politie brengt Voordelen zelfrapportage - Geen dark number Nadelen zelfrapportage - Sociaal wenselijke antwoorden - Non respons: probleem van representativiteit - Alleen huis, tuin en keuken criminaliteit Voordelen slachtofferenquêtes: - Geen dark number Nadelen slachtofferenquêtes: - Onvoldoende representatief (niet alle bevolkingsgroepen doen naar verhouding mee) - Vergeten/termijnen - Geen info over slachtofferloze delicten Criminaliteit in Nederland: trends en ontwikkelingen Vermogenscriminaliteit: uit de politiecijfers kan worden geconcludeerd dat tussen 1980 en 1990 er een verdubbeling was van de vermogenscriminaliteit. Na 2000 is er een daling. Men ziet een forse groei van financieel-economische delicten, vooral bedrog (fraude) in de politiecijfers. Hierbij is het de vraag of er sprake is van een reële groei of inzet politie? Geweldscriminaliteit: na sterke stijging tussen 1990 en 2005 nu stabilisatie en ook geen toename meer van jeugdcijfers. Het is onduidelijk of dit te maken heeft met minder politie-inzet? Uit slachtofferenquêtes blijkt een behoorlijke daling na 2005. Enkele internationale trends In westerse landen ziet men een sterke stijging na 1960, terwijl er juist een sterke daling is in de USA (na 1990) en UK (na 1995). Het is ook moeilijk te vergelijken, door andere delict-omschrijvingen. Onveiligheid en beleving van onveiligheid Aan objectieve onveiligheid komt men door politieregistratie of bevolkingsonderzoek. Subjectieve onveiligheid = angst/ ingeschatte kans op slachtofferschap Waarom maken burgers zich vaak meer zorgen om overlast dan criminaliteit? - Bedreigend - Aanhoudend (in my face everyday) - Cumulatie/ stapeling ‘Is Nederland onveilig?’ De objectieve veiligheid is toegenomen sinds 2005 en met de veiligheidsmonitor is een daling van onveiligheidsgevoelens gemeten sinds 2005. Waarom is er dan een toenemende bezorgdheid over onveiligheid? Mogelijke redenen: - Geweld, agressie in uitgaansgebieden, vandalisme/ vernieling, (verbaal) geweld tegen publieke beroepsgroepen blijven op hoog niveau - Tegelijkertijd is het publiek gevoeliger geworden voor ‘agressie’ Mogelijke theoretische achtergronden van hoog niveau van onveiligheid: Deprivatie/ groei maatschappelijke achterstanden Welvaartsgroei en economische ontwikkelingen (meer gelegenheden) Anonimiteit/ minder sociale controle Culturele ontwikkelingen: individualisering, tanend gezag Het strafrechtelijk systeem Strafrechtelijk systeem = het geheel van organisaties en personen dat bepaalt welke gedragingen strafbaar zijn en zorg draagt voor opsporing van overtreders, hun vervolging en berechting, en voor de eventuele tenuitvoerlegging van de aan hen opgelegde straffen. Belangrijkste onderdelen van het strafrechtelijk systeem: 1. Strafwetgever 2. Politie en andere instanties met opsporingsbevoegdheid 3. Openbaar ministerie 4. Zittende magistratuur (rechters), bijgestaan door de griffie 5. Gevangeniswezen 6. Reclassering Andere instanties die hiertoe gerekend worden zijn o.a.: kinderbescherming, psychopatenzorg, slachtofferhulp. Taak politie: zorgen voor de handhaving van de rechtsorde en verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Taak van het Openbaar Ministerie: de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, hieronder vallen: - Leiding geven aan opsporing strafbare feiten door politie - Belast met vervolging van verdachten Aanklager zijn: dagvaarden van de verdachte, de zaak ter terechtzitting voordragen en het eisen van de straf of maatregelen. - Toezicht houden op de tenuitvoerlegging van straffen, maatregelen en voorwaarden. Taak van de rechtelijke macht: beslissen op basis van het opsporingsonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting uiteindelijk of de ten laste gelegde strafbare feiten wettig en overtuigend bewezen zijn, beslissen over de schuld van de verdachte en welke straf/maatregel op basis daarvan wordt opgelegd. Selectiviteit in de strafrechtketen Vaak krijgen mensen geen straf terwijl ze dat volgens de wet wel zouden moeten krijgen. Er wordt kennelijk door het strafrechtelijk systeem een bepaalde selectie toegepast. Selectiviteit = het verschijnsel dat systematische factoren bepalen welke natuurlijke of rechtspersonen uit het totaal van wetsovertreders in aanraking komen met de politie en/of justitie. Bij toepassing van het strafrecht zijn er drie verschillende vormen van selectiviteit. Selectiviteit door capaciteitsgebrek: politie en justitie kunnen alle zaken niet optimaal behandelen, daardoor blijven de ‘kleinere’ zaken liggen, zoals bijv. een inbraak. achterstanden leiden er dan ook toe dat zaken geseponeerd worden omdat ze al zo’n lange tijd liggen en de tijd voor mogelijkheid tot vervolgens dus verstreken is. Selectiviteit door regionale verschillen: grote verschillen in het gevoerde beleid in opsporing, vervolging en berechting. Straf is dan dus sterk afhankelijk van waar je woont en voor wie je verschijnt (ovj, rechters etc) Persoonsgerichte selectiviteit: anders afdoen van gelijke zaken vanwege bepaalde groepskenmerken. Rechterlijke/politiële discriminatie of klassenjustitie. - Klassenjustitie = de systematische benadeling van verdachten met geringe economische hulpbronnen, inclusief allochtonen, in alle onderdelen van de strafrechtsketen. - Selectiviteit optreden politie (‘profiling’): verdenking gaat eerder uit naar personen uit lagere sociale milieus. Allochtonen hebben grotere kans om verdacht te worden van een misdrijf. - Selectiviteit OM en rechter: allochtonen en mannen zwaarder gestraft voor zelfde delicten. Eerst moet een delict geregistreerd worden door de politie. Het aantal zaken wat daadwerkelijk door de politie wordt opgehelderd is al een stuk lager. Het aantal ingeschreven strafzaken OM nog lager en het aantal strafzaken dat ook daadwerkelijk bij de rechter komt is helemaal laag. De trechter: steeds kleiner geworden gedeelte van wetsovertreders blijft over. - Dark number: 86% - Ophelderingspercentage 22%, waarvan vermogen 10%, vernieling, 20%, geweld 60% Ophelderingspercentage = traditionele prestatiemaat voor de strafrechtelijke handhavingstaak van de politie is het percentage ter kennis genomen misdrijven waarvan een verdachte bekend wordt. Het verschilt sterk per soort criminaliteit, geweldsmisdrijven worden veel beter opgespoord dan vermogensmisdrijven. Het ophelderingspercentage is sterk afhankelijk van externe factoren zoals: aangiftebereidheid en de aard van de delicten. Daarnaast wordt het percentage beïnvloedt door beleidsmatige en juridische kenmerken van het strafrechtelijk systeem. Hoorcollege 03 | Verklaringen van criminaliteit Literatuur: Van Koppen ‘Psychologische benaderingen’ Psychologische theorieën Patronen in antisociaal gedrag en criminaliteit Voor veel soorten criminaliteit is een patroon te zien, waarbij vanaf vrij jonge leeftijd de criminaliteit sterk stijgt tot ongeveer het twintigste levensjaar, waarna de criminaliteit aanvankelijk sterk, en daarna geleidelijk daalt. Onder de bevolking die ouder is dan dertig is criminaliteit relatief zeldzaam. Twee soorten delinquenten Moffitt (1993) stelde het twee paden-model op. Dit gaat over zowel criminaliteit als antisociaal gedrag, omdat de registratie van criminaliteit pas begint vanaf de 12e leeftijd. Toch is aan de curve van Moffitt te zien dat antisociaal gedrag al begint vanaf de jeugdige leeftijd. De mogelijke oorzaak hiervan is dat deze kinderen al op zeer jonge leeftijd in aanraking komen met criminaliteit. Dit is echter maar een zeer geringe groep. Deze groep wordt ook wel de persistente criminele groep genoemd (life course persistent). Dit zijn personen die hun gehele leven crimineel blijven. Kenmerken voor deze groep: - Gebrek aan zelfcontrole: zoeken naar kicks - Lakse/inconsequente, vaak gewelddadige opvoeding - Stoornissen en cognitieve gebreken (soms: criminaliteit als ‘sociaal erfgoed’) - Escalatie van gedragsproblemen, leidend tot criminele carrière. Afleren is moeilijk; criminaliteit als levenswijze. Proces van afleren moeizaam door ongevoeligheid, verminderd moreel besef en laag angstniveau. Gevolgen van een gebrek aan zelfcontrole: delinquenten zijn/ hebben: Vaker betrokken bij ongelukken Slechtere eetgewoonten Hoger middelengebruik Meer gezondheidsproblemen Problematische schoolcarrière Meer kans op werkloosheid en eenoudergezin Verder is er ook nog een groep die adolescentiegebonden crimineel is. Deze periode vertonen alleen tijdens hun adolescentieperiode crimineel gedrag. De oorzaak van dit crimineel gedrag ligt in de sociale factor: ze zijn ontevreden met het volwassen zijn. Ook wordt door Moffitt beweerd dat jongeren een frustratie hebben doordat ze biologisch wel volwassen genoeg zijn voor de maatschappij, maar op maatschappelijk niveau als een mindere worden gezien. Ze overtreden veel regels om hun onafhankelijkheid van volwassenen te benadrukken. Maar nadat ze ontdekken dat het hebben van een baan en het hebben van een vaste vriendin een stuk fijner en zekerder voelt zullen ze alsnog van dit pad af kunnen stappen. Biopsychologische factoren Volgens Buikhuisen (1989) zit in persistent antisociaal gedrag een onmisbare component die ook al in de vroege jeugd kenbaar is. Gesignaleerde problemen zijn deels genetisch bepaald, maar de manier waarop genetische aanleg tot ontwikkeling komt gebeurt altijd onder invloed van allerlei omgevingsfactoren. Voorbeelden hiervan zijn warmte van het gezin en het drankgebruik door ouders. Agressief gedrag is de meest constante vorm van persistent gedrag. Kinderen die tijdens hun jeugd andere kinderen met speelgoed op het hoofd meppen hebben op latere leeftijd meer kans op crimineel gedrag. Invloedsfactoren van typische persoonlijkheidskenmerken van persistente criminelen zijn: Genetische invloed Uit tweelingstudies en onderzoek gedaan met adoptieouders is gebleken dat erfelijke factoren van invloed zijn op crimineel gedrag. Prenatale invloeden = zijn invloeden die al plaatsvinden in de baarmoeder (bijv. overmatig alcoholgebruik) Een nuance op Lombroso: Volgens de theorie van Moffitt veroorzaken factoren zoals erfelijkheid en complicaties rond de geboorte neuropsychologische gebreken. Dit in combinatie met het opgroeien in ongunstige sociale omstandigheden en mogelijke gedragsproblemen als gevolg kunnen zorgen voor het ontwikkelen van persistent antisociaal gedrag. Intelligentie en antisociaal gedrag Criminelen scoren op IQ testen lager dan niet-criminelen. Er zijn drie mogelijke achterliggende oorzaken. 1. Achterliggende variabelen zoals sociale klasse en ras, zwarte jongeren hebben een hoger aandeel in lagere IQ-rangen. Dit is niet echt een geldige oorzaak. 2. Alleen de dommere criminelen worden gepakt, dit klopt ook niet omdat tussen vaker gepakte criminelen en enkel gepakte criminelen geen significant verschil in intelligentie aan te tonen was. 3. Een criminele levensstijl heeft een lagere intelligentie als gevolg, deze wordt weerlegd doordat er ook voor het crimineel gedrag al verschillen in intelligente tussen kinderen valt aan te tonen. De voornaamst geaccepteerde verklaring is dat neuropsychologische problemen als gevolg van sociale en biologische factoren een lage intelligentie als gevolg hebben. De persoonlijkheid van de persistente crimineel Voor het begrijpen van de persoonlijkheid van een persistente crimineel zijn drie dimensies belangrijk. Dit zijn extraversie, neuroticisme en psychoticisme. Extraverte mensen zijn sociaal en niet graag alleen en nemen graag risico’s Neurotistische personen zijn gevoelig voor het ontwikkelen van stoornissen op het moment van stress Psychotische personen zijn onpersoonlijk, koud enz. bovendien hebben ze het gevoel dat iedereen tegen hen is. Agressiviteit en impulsief gedrag lijken de belangrijkste factoren voor crimineel gedrag. Differentiële associatie en sociale leertheorieën Een criminologische theorie waarin het sociaal leren een centrale plaats heeft gekregen is de differentiële associatietheorie van Sutherland (1937). Deze zegt dat crimineel gedrag berust niet op erfelijke aanleg, maar wordt aangeleerd in contacten met anderen. Men wordt crimineel door het soort personen met wie iemand in aanraking komt. Een persoon zal in meer of mindere mate crimineel gedrag ontwikkelen afhankelijk van de frequentie, de duur, de belangrijkheid en de intensiteit van contacten met personen van een bepaalde criminele groep. Dit leerproces loopt d.m.v. observeren, imiteren en internaliseren (het zich ‘eigen maken’). De behoefte en motieven van de dader hoeven dus niet af te wijken, enkel de mate waarin iemand met criminele normen en criminele gedragingen in contact komt, bepalen of men zich als dan niet aan de wet zal blijven houden. Problemen van de theorie van Sutherland: - Hij gebruikt te moeilijke termen om zijn theorie nog empirisch te toetsen - Verklaart niet waar criminaliteit in eerste instantie vandaan komt - Zegt niet waarom mensen bepaalde ‘associaties’ hebben; het is goed mogelijk dat personen criminele vrienden kiezen. - Negeert individuele verschillen tussen mensen (bijv. mate van beïnvloedbaarheid) Hoorcollege 04 | Verklaringen van criminaliteit (vervolg) Literatuur: H5.3 ‘Het sociologisch perspectief’ & Terpstra en Gunther Moor ‘Criminaliteit en maatschappelijke achterstand’ Het sociologisch perspectief Twee sociologische benaderingen Marxisme: klassenconflict en klassenstrijd. Probleem: armoede, ongelijkheid Durkheim: consensus. Probleem: onbegrensde aspiraties; anomie Marxisme Structurele werkloosheid, armoede en ontberingen leiden tot uitzichtloosheid en daardoor misdaad. De allerarmsten gaan uit pure nooddrift stelen. Dit is een achterhaalde theorie, maar in de 19e eeuw geldig. Kritiek: - Stijgende criminaliteit in welvaartstaten. Keerzijde van welvaart, namelijk veel meer gelegenheden en wegvallen van sociale controle. - Plus: delinquentie komt in alle milieus voor, en heeft weinig met achterstelling te maken. Durkheim In een gezonde samenleving worden verlangens en verwachtingen door stevige normen en waarden gereguleerd (door allen gedeeld). Modernisering leidt tot normonzekerheid. Vooral door onverzadigbare verlangens komen moreel gezag en sociale controle in de knel, en raakt de samenleving in een toestand van anomie, normloosheid. Onbegrensde aspiraties: aanjager van criminaliteit (te hoge verwachten) vooral/ook in bovenlagen. Durkheim sprak graag in ziektebeelden: “De samenleving is ziek en die ziekte is vooral in de bovenste laag gelokaliseerd.” Anomie- en straintheorieën De Amerikaan Merton (1957) heeft de oorspronkelijke ideeën van Durkheim overgenomen en specifieker toegepast op crimineel gedrag. Straintheorie: de westerse samenleving legt teveel nadruk op bereiken van materiële welstand/status, terwijl dat lang niet voor iedereen binnen bereik is. Anomie ontstaat als in een samenleving de culturele doeleinden gaan botsen met de legitieme middelen die het individu ter beschikking staan om de doeleinden te bereiken. Geen normloosheid, maar spanningen in de onderlagen. Strain = de innerlijke spanning die ontstaat bij de ervaring dat men de gekozen succesdoelen niet kan bereiken. Men kan als gevolg de doeleinden en/of middelen accepteren, afwijzen of vervangen. Aanpassingsvormen a. Conformiteit b. Vernieuwing (criminaliteit) c. Ritualisme d. Terugtrekking (retreatisme) e. Rebellie Culturele doeleinden + Legitieme middelen + + + + + De aangepaste burger, niks aan de hand Doeleinden heiligen (illegale) middelen Andere doeleinden, bijv. harde werker bijv. dropouts bijv. anarchisten Beperkingen van deze theorie: 1. Geeft geen verklaring voor expressieve criminaliteit (bijv. vandalisme/boosheid) 2. Meerderheid gedeprimeerden gaat niet over tot criminaliteit 3. Geeft geen verklaring voor witteboordencriminaliteit 4. De situationele context wordt buiten beschouwing gelaten 5. Middle-class waarden spelen in sommige milieus helemaal geen rol Subculturele theorieën Cohens theorie van de delinquente subcultuur: Geeft een verklaring voor het ontstaan van gangs. Voor jongeren uit de werkende klasse zijn middle-class waarden onbereikbaar, hierdoor ontstaat statusfrustratie en dit leidt tot rebellie. Middle-class waarden zullen worden omgedraaid. Negativisme: het gedrag van de jongeren komt voort uit de behoefte zich af te zetten tegen het heersende normen- en waardepatroon van een maatschappij, waarbinnen zij weinig of geen perspectieven hebben. Geleid door fatalistische motieven, niet door rationele doelgerichte motieven. Niet omdat ze het nodig hebben uit statusoverwegingen. Het bendelid gedraagt zich tegenover anderen provocerend en agressief. Beperkingen van deze theorie: 1. Het protest van jongeren kent meer vormen dan alleen delinquent gedrag. 2. Waarschijnlijk spelen ook andere behoefte een rol in de delinquente subcultuur, zoals opwinding, de zucht naar avontuur, aversie van de politie en bescherming tegen andere gangs. 3. Is de scheiding tussen midden- en arbeidsklasse nog wel zo groot? Er lijkt tegenwoordig eerder sprake te zijn van een zelfstandige, commercieel geëxploiteerde jongerencultuur waarbinnen het gebruik van geweld wordt verheerlijkt. Cloward en Ohlins subcultuurtheorie: Delinquent gedrag moet volgens hen worden gezien als een reactie op het gebrek aan mogelijkheden om succes in de vorm van materiële welvaart te bereiken door arbeid of andere legitieme middelen. De beschikbaarheid van illegale middelen speelt hierbij nog wel een rol. Omdat crimineel gedrag moet worden geleerd in voortdurende interactie met anderen spelen relaties in de buurt, zowel van criminele als niet-criminele aard, een rol. Zij bespreken vervolgens 3 subculturen: 1. De criminele subcultuur, wordt vooral aangetroffen in wijken waar de criminaliteit van volwassenen in aanzien staat. 2. De conflictsubcultuur, ontstaat in buurten waar jongere door het tonen van fysieke moed, het nemen van risico en gebruik van geweld status proberen te verkrijgen. 3. De afzonderingssubcultuur, is de laatste optie en hierin spelen drugs en alcohol een grote rol. Deze subcultuur is zakker gestructureerd en minder stabiel van samenstelling. De groep lijkt op de retreatists in het schema van Merton. Achterstand en subcultuur in Nederland (artikel) De meeste subculturele theorieën zijn afkomstig uit de VS. Daar in grote steden een onderklasse die geen perspectief heeft een waarvan een groot deel in de gevangenis leeft. Dit is in Nederland veel minder. Terpstra & Gunther Moor hebben het over Helmond in sommige wijken een hele homogene groep die zich tegen middenklasse waarden keert. Praten elkaar aan dat kleine diefstal, helen, misbruik maken van uitkeringen etc. goed is. Slimheid is het belangrijkste. Met hippe woorden spreken, humor. Poggen op weetjes en koopjes in Helmond. Sociale- controletheorieën Hirschi vond dat we moesten onderzoeken waarom mensen zich niet crimineel gedragen. We zouden het allemaal doen, als we het konden, beweerde hij. Theorie van sociale controle houdt in dat iemand alleen een sociaal wezen wordt, omdat zijn omgeving dat afdwingt. Binnen die theorie zijn er 4 factoren die bepalen of iemand zich wel/niet zal conformeren aan de regels: Gehechtheid (attachment) = heeft betrekking op de mate waarin iemand rekening houdt met de wensen en de verwachtingen van anderen. Hangt samen met kwaliteit van de relatie. Betrokkenheid in verband met eigenbelang (commitment) = verwijst naar de investering in tijd en energie die een persoon doet in de conventionele samenleving, dit leidt tot een bepaalde positie, die men liever niet op het spel zet. Gebondenheid (involvement) = gevolg van de betrokkenheid bij activiteiten waar men belang bij heeft. Familie/werk/hobby’s houden hem ‘van de straat’. Normen en waarden (beliefs) = de aanvaarding van de morele waarde van conventionele regels. (Respect voor de wet, Culture of lawfulness). Subculturen vormen zich omdat leden geen band hebben met ouders, maar ook niet met de delinquente leeftijdsgenoten. Kritiek: - Sterke bindingen houden niet altijd af van criminaliteit. Bijvoorbeeld vriendenkring/ homogene buurt in Helmond. Gottfredson en Hirschi (1994) introduceren vervolgens het begrip ‘zelfcontrole’ in de criminologie. Een gebrek aan zelfcontrole (onvoldoende weerstaan van impulsieve neigingen) zal leiden tot crimineel gedrag. Twee bronnen van zelfcontrole: temperament en socialisering. Volgens Gottfredson en Hirschi berust zelfdiscipline op een genetisch bepaalde aanleg waaraan in de opvoeding te weinig tegenwicht is gegeven. Kritiek: - Misdaad beperkt zich vaak tot adolescentieperiode - Hoe verklaar je witteboordencriminaliteit? Sociale- desorganisatietheorieën In sommige wijken van steden is een constante hoge mate van criminaliteit, ondanks wijzigingen in de samenstelling van de bevolking. Dit zijn ecologen gaan onderzoeken. Zij onderzochte de individuen in relatie met elkaar en de wijze waarop zij zich aan hun directe omgeving aanpassen. Shaw & McKay (1942, van de Chicago School) vonden dat crimineel gedrag zich vooral centraliseert in het centrum en geleidelijk afneemt naarmate een wijk meer in de periferie ligt. Als verklaring gaven zij sociale desorganisatie: in wijken met een hoge criminaliteit is geringe stabiliteit en een lage sociale cohesie. 1e variant hierop kwam van Wilson & Kelling (1982), namelijk de ‘Broken-windowtheorie’: potentiële criminelen zouden de fysieke kenmerken van verloedering interpreteren als een vrijbrief om ernstigere delicten te plegen. Potentiële slachtoffers zouden zich in zo’n omgeving bij voorbaat weerloos en onbeschermd voelen en zich daar ook naar gedragen. 2e variant kwam van o.a. Elliot (1996): hoe sterker de informele sociale controle, des te lager is het niveau van het probleemgedrag van jongeen binnen de wijk, ondanks de eventuele achterstandssituatie. Ecologische verklaringen zijn complexer dan aanvankelijk door Shaw & McKay werd gedacht. Nederlandse onderzoekers Van der Leun, Snel en Engbersen (1998) ontwierpen een vierdimensionaal verklaringsmodel voor de relatie tussen achterstand van wijken en wijkgebonden criminaliteit. 1. De bewonerspopulatie wordt gekenmerkt door een beperkt toekomstperspectief en begrensde maatschappelijke aspiraties. 2. Sommige wijken hebben fysieke kenmerken die gelegenheid scheppen: slecht beveiligde huizen, onveilige openbare ruimtes en coffeeshops. 3. Aanwezige criminele circuits in de wijk. 4. Geringe sociale cohesie. Sociale-labellingtheorieën Deze theorie valt binnen het symbolisch interactionisme: sociaal gedrag wordt sterk bepaald door de rollen die men krijgt opgelegd. Mensen met een sociaal, psychisch of lichamelijk gebrek krijgen volgens Goffman een sociaal stigma opgelegd. Zo krijgen personen die een delict plegen volgens Lemert (1967) ook, door het toedoen van strafrechtspleging, een criminele identiteit. Sociale constructie van misdaad = wijze waarop misdaad in samenleving betekenis verkrijgt en gevolgen daarvan. De labelling heeft gewerkt als self-fulfilling prophecy, als een tamelijk gering delict en de labelling daarvan ervoor zorgt dat de persoon een status van outcast krijgt, waardoor zijn sociale en soms ook politieke privileges vervallen. Wat mogelijk als gevolg heeft dat de persoon zichzelf als vijand van de bestaande orde gaat zien en daardoor een levenslange criminele carrière opbouwt. Primaire deviantie = afwijkend gedrag aanvankelijk geen belangrijk onderdeel van zelfbeeld Secundaire deviantie = ontstaat als er bij de dader internalisering heeft plaatsgevonden van de negatieve verwachtingen van zijn omgeving betreffende zijn toekomstig gedrag. Sommige onderzoekers pleitten daarom zelfs voor opheffing van het strafrecht (abolitionisme). De reactie op misdrijven zou moeten worden overgelaten aan civiel- of herstelrecht. Kritiekpunten op deze theorie: - Er is veel discussie of dat strafrechtpleging leidt tot het aanleren van een deviante identiteit die anders achterwege zou zijn gebleven. - Negert de vaak aanwezige persoonlijkheidskenmerken en het lidmaatschap van criminele subculturen. Reintegrative shaming Braithwaite (1989) heeft een theoretische synthese tot stand gebracht tussen de anomie- en controletheorieën en de labellingtheorie: De oorzaken van een criminele carrière liggen volgens hem bij sociale deprivatie en de minder strenge bindingen aan de conventionele maatschappij die daardoor ontstaan. Jongeren gaan hierdoor experimenteren met crimineel gedrag en dit zal leiden tot een criminele carrière als de maatschappij hierop reageert met stigmatisering en uitstoting. De omgeving moet afkeurend reageren, zonder dat de persoon zich verstoten voelt. Reintegrative shaming houdt in dat de sociale omgeving als hoofdtaak heeft om gevoelens van schaamte op te wekken. Verschil met andere binnen de labellingtheorie is zijn focus op pedagogie. En anders dan de aanhangers van de persoonlijkheidstheorieën van Gottfredson en Hirschi gaat hij uit van de maakbaarheid van de delinquent. Deze theorie blijkt voor zeer uiteenlopende vormen van criminaliteit relevant. Als de persoon zich er binnen zijn eigen kring maar niet voor hoeft te schamen. Hoorcollege 05 | Gelegenheid en preventie Literatuur: H5.2 ‘Het economisch perspectief’ en H6 ‘Criminaliteitspreventie’ Het economisch perspectief Richt zich op de keuzes die mensen maken en gaat er vanuit dat mensen bij het maken van hun keuzes een afweging maken tussen kosten en baten. We bespreken het klassieke economische model, het criminologische model van rationele keuzes, afschrikkingstheorieën en theorieën over effecten van gelegenheidsstructuren en routineactiviteiten. Klassieke ideeën De belangrijkste filosofen op dit terrein waren de Italiaan Cesare Beccaria (1738-1794) en de Engelsman Jeremy Bentham (1748-1832). In die tijd was er veel criminaliteit. Deze filosofen wilden komen tot een eerlijker, gelijker en humaner systeem van strafrechtpleging. Zij stelden daarom voor om de wetten en de handhaving ervan logischer en rationeler te maken. Beccaria stelde voorop dat alle individuen van nature eigen rechten op vrijheid hebben en dat die rechten in principe belangrijker zijn dan de rechten van de overheid. Omdat straffen individuele vrijheden beknotten, moeten ze restrictief worden toegepast. Zijn voorstellen: - Straffen moeten worden gerelateerd aan de ernst van het delict - Straffen moeten snel opgelegd worden - Straffen moeten met zekerheid ten uitvoer worden gelegd Bentham bouwde voort op de ideeën van Beccaria. Hij stelde dat de hoogte van de straf net hoog genoeg moet zijn om (potentiële) daders ervan te weerhouden een delict (opnieuw) te plegen. Hij gaat uit van de vrije wil van individuen. De rechtvaardiging van straf is in deze visie dan afschrikking. Rationele keuzemodel De grondlegger van deze moderne theorieën is de econoom Gary Becker. Volgens de economische theorieën is het plegen van strafbare feiten vergelijkbaar met ander economisch gedrag. Voorwaarden: 1. Allereerst moet zich de gelegenheid voordoen om een delict te plegen 2. Gegeven deze mogelijkheid om crimineel gedrag te plegen, bedenkt een potentiële dader vervolgens wat de baten ervan zijn. 3. Vervolgens zal een potentiële dader de inschatting van de baten afzeggen tegen de verwachte kosten. 4. Potentiële daders zullen, ten slotte, kiezen voor de gedragsvorm met de meeste opbrengst: minimale kosten versus maximale baten. Strafrisico = de gemiddelde sanctie die een regelovertreder kan verwachten als gevolg van het optreden van politie en justitie (pakkans + strafmaat). Pakkans = de (gemiddelde) kans dat een regelovertreder een sanctie krijgt opgelegd. Strafmaat = de zwaarte van de sanctie. Dit zijn de basisideeën. Recente theorievorming maakt de algemene kosten-batenafwegingen veel ingewikkelder. Bijvoorbeeld: invloed van alcohol, beperkte informatie die de potentiële dader heeft. Beslissingen worden beïnvloed door gedragsmogelijkheden (kansen) en gedragsbeperkingen (belemmeringen). Vandaar dat de theorie ook wel eens gelegenheidstheorie wordt genoemd. Afschrikkingstheorie De overheid verhoogt door middel van de strafdreiging de gemiddelde kosten van het criminele gedrag voor de daders. De strafdreiging hangt af van: - De strafsoort (bijvoorbeeld geldboetes, taakstraffen, gevangenisstraffen) - De omvang van de straf - De wijze van tenuitvoerlegging (bijvoorbeeld wat voor soort taakstraf moet worden uitgevoerd, en in welke penitentiaire inrichting en onder welk regime moet gevangenisstraf worden uitgezet). Dit is de meest voorkomende gedachte in de Nederlandse wetgeving en beleidsnota’s over straffen. Gelegenheidsstructuren, routineactiviteiten en situationele preventie Gelegenheidstheorie: Crimineel gedrag is afhankelijk van gelegenheid en controle. De eenvoudige formule van Felson (1997): het niveau van de criminaliteit wordt bepaald door de aanwezigheid van potentiële daders, de aanwezigheid van geschikte doelwitten en de afwezigheid van voldoende sociale bewaking. (Guardian, offender, target, GOT) Welvaart + Gelegenheid + Zelfbescherming Criminaliteitsniveau + + Risicobeoordeling + angst voor criminaliteit Of een object interessant is, hangt af van VIVA: - Value of target - Inertia of target - Visibility of target - Access to offender (and the chance of easy exit) Voor een beter begrip van de omvang en de ontwikkeling van criminaliteit moet niet slechts worden gekeken naar de achtergronden en de motieven van de daders en de effecten van het overheidsbeleid, maar ook naar de wisselwerking tussen het gedrag van (potentiële) daders en (potentiële) slachtoffers binnen een gegeven populatie. Kritiek op deze economische theorieën: Homo economicus - Vrij kiezen? Volledig geïnformeerd? - Mens is eerder een ‘satisfier’ Betreft lang niet alle criminaliteit Geen aandacht voor persoonlijke kenmerken en sociale normen Blaming the victim Criminaliteitspreventie Criminaliteitspreventie = het door middel van doelgerichte, georganiseerde activiteiten voorkomen van het optreden of verergeren van criminaliteit, onveiligheid en overlast. Preventie is ook wel toegepaste criminologie: praktijktoepassingen van eerder genoemde criminologische theorieën. Elke theorie heeft zijn eigen preventiemaatregelen. Theoretische richting (H1): Het klassieke strafrecht (vrije wil van de dader) De positivistische school (Lombroso: aangeboren criminaliteit, aanleg daders) Criminaliteit door persoonlijkheidsstoornis (Gottfredson, Hirschi, Buikhuisen, Temblay) Theory of low self control/ gelegenheidstheorie (Gottfredson, Hirschi) Marxistische kijk op criminaliteit (Bonger) en Straintheorieën (Merton) Ecologische school Sociale-controle theorie (Hirschi) Labellingtheorie Preventie: - Interventie op microniveau - Hoge pakkans realiseren - Zware straffen opleggen - Interventie op micro-niveau - Identificeren, opvangen en begeleiden van ‘geboren misdadigers’. - Straffen werkt niet, ingrijpen in opvoeding werkt niet. - Interventie op micro-niveau - Identificeren ‘misdadigers’ - Zo vroeg mogelijk invloed uitoefenen op het agressieve gedragspatroon - Straffen werkt niet, ingrijpen in opvoeding werkt wel - Interventie op macro-niveau - Elementen van zowel klassiek als positivistische school en persoonlijkheidsstoornis - Criminele kansen beperken (bewaking, beveiliging) - Interventie op macro-niveau - Inrichten van een rechtvaardiger, niet op uitbuiting gerichte samenleving - Maatschappelijke achterstand risicogroepen verminderen (scholing, banen) - Interventie op macro-niveau - Versterking cohesie in zwakkere wijken - Interventie op micro-niveau - Ondersteuning van ouders en leerkrachten bij opvoeden - Interventie op macro-niveau - Minimalistisch strafrecht of zelfs afschaffing Trends in preventie Preventiebeleid pas sinds jaren tachtig een issue. In de jaren tachtig zien we de eerste preventiemaatregelen zoals toezichthouders en bureau HALT. In de jaren negentig: - ontwikkelde dit verder op gemeentelijk en lokaal niveau. Alle partijen werken samen die belang hebben bij tegengaan onveiligheid. Denk aan scholen, woningcorporaties en buurten. Buurtpreventie komt op, veilig uitgaan, winkelen. - Subjectieve veiligheid wordt nu ook aangepakt. Angsten van mensen, hoe kun je dit omzetten in beleid? Vanaf 2000 meer ‘repressieve strategieën’: - Zero tolerance; preventief fouilleren; straatverbod - Strafrecht: onschadelijk maken; maatregel ISD Tegenwoordig zie je dominantie van het ‘evidence based’ beleid. Preventie omvat een breed scala aan interventies. Preventie is repressief geworden, geeft aan dat preventie moeilijk te omschrijven is (lichte maatregelen, maar ook het opsluiten van mensen). Pro-actie ook centraal, dus het vroegtijdig ingrijpen bij delicten zodat ze niet gebeuren. Bijv. het opsporen van risicogroepen of risicoplaatsen. Er wordt hierbij wel vaak ingegrepen op privacy wat dus kan leiden tot kritiek. Vormen van preventie Er zijn twee dimensies bij preventie. Deze dimensies overlappen elkaar, dat komt in 6.4, 6.5 en 6.6 aan bod. De 1e dimensie = primaire, secundaire en tertiaire preventie. Primaire preventie = voorkomen dat problemen optreden ; maatregelen gericht op gehele bevolking, bijv. adviezen voor alle ouders (universele preventie) Secundaire preventie = voorkomen dat beginnende problemen ernstiger worden door te richten op specifieke groepen, bijvoorbeeld risicojongeren/ uitgaanspubliek (selectieve preventie) Tertiaire preventie = gericht op verhelpen probleem/ behandelen, bijvoorbeeld het voorkomen recidive door ondersteuning van ex-delinquenten (geïndiceerde preventie). De 2e dimensie = preventie gericht op potentiële dader, potentiële situatie, potentiële slachtoffer. Dadergerichte preventie Primaire dadergerichte preventie: In de opvoeding creëren liefdevolle terechtwijzingen voor overtredingen door ouders een drempel om crimineel gedrag te vertonen. Binnen het onderwijs kan men denken aan voorzorgsmaatregelen, antipestprogramma’s en voorlichting over drugs (daarbij is het belangrijk dat degene die de voorlichting geeft objectief is, anders zou er juist belangstelling voor drugs kunnen optreden). En er wordt gesproken over algemene voorlichtingen (bijvoorbeeld campagnes tegen alcoholgebruik / SIRE reclames). Secundaire dadergerichte preventie: Opvang en begeleiding van risicojongeren/randgroepjongeren zoals jeugdhonken. Dit werkt echter vaak helemaal niet, honken worden juist gebruikt voor drugs dealen etc. Early interventions: het signaleren en begeleiden van risicojongeren door bijvoorbeeld huisbezoeken door verpleegsters of wijkhulpverleners. Voorschoolse stimuleringsprogramma’s Ouders van kinderen met probleemgedrag: opvoedingsondersteuning Tertiaire dadergerichte preventie: Reclassering in de vorm van: halt-afdoening, individuele trajectbegeleiding (leer-werk-traject), 600aanpak, ISD, TBS, taakstraf. Situationele preventie Primaire situationele preventie: De universele invoering van basispreventiemaatregelen waaronder: Bouwvoorschriften zoals kwaliteit sloten Beveiliging van telefoons en computers door wachtwoorden Auto’s tegen diefstal beschermen Preventie van gewels- en zedenmisdrijven op de werkvloer door arbowet Secundaire situationele preventie Is weliswaar gericht op risicowijken en risicogroepen, maar kan worden ingevoerd bij de gehele bevolking. De volgende maatregelen zouden dus ook primair kunnen zijn: Technopreventie, waarbij men moet denken aan technische middelen in risicowijken zoals buitenverlichting, camera’s, snelheidsregistratiesystemen, uitneembare autoradio’s, waardevolle spullen in een kluis. Environmental design. Sociale controle terugbrengen in wijken door de manier waarop de wijk is ontworpen. Defensible space: toegankelijkheid gebouwen bemoeilijken (gated communities zoals in de VS) op basis van de sociale-controle theorie. Functioneel toezicht: stadswachten, huismeesters, particuliere bewakingsdiensten etc. Sociapreventie: burgerparticipatie. Bouwt voort op gelegenheidstheorie. Burgers worden geacht op te treden of in ieder geval de politie te waarschuwen wanneer zij crimineel gedrag zien. Dit gebeurt echter lang niet altijd. Er zijn 4 voorwaarden voordat een burger daadwerkelijk zal optreden: 1. Waarneming van het incident: een burger ziet bijvoorbeeld iets als een persoon die het slot van een fiets doorknipt. 2. Het incident ook definiëren als iets crimineels: een burger kan denken dat dit gewoon de fiets van de persoon zelf is, waarvan diegene de sleutel is kwijtgeraakt. 3. Betrokken zijn bij het verloop en de afloop: burgers zijn minder betrokken door individualisering, wanneer men zich meer met de sociale omgeving betrokken voelt zal men sneller ingrijpen. 4. Interventiekeuze: burgers moeten weten wat ze moeten doen, en dit ook daadwerkelijk doen. Tertiaire situationele preventie Hot-spots aanpak: bijvoorbeeld het verwijderen van junks, aanpak drugspanden, extra bewaking bij uitgaansterreinen. Hiervan is bewezen dat de aanpak ook werkt. Slachtoffergerichte preventie Primaire slachtoffergerichte preventie Hierbij gaat het om potentiële slachtoffers. Voorlichtingsmiddelen als advertenties, folders, stickers en tv-spots die pleiten voor betere sloten, niet laten merken dat men op vakantie is. Meldpunten voor slachtoffers kunnen ook als preventie worden gezien. Secundaire slachtoffergerichte preventie Trainingen aan bijvoorbeeld winkel- en baliepersoneel over hoe om te gaan met roofovervallen. Instructies aan bijvoorbeeld ondernemers over voorkomen van gijzeling. Voorlichting geven aan bijvoorbeeld bejaarden. Voorbereiden van een groep op mogelijk slachtofferschap (als een soort ‘vaccinatie’ waar men resistent van wordt). Tertiaire slachtoffergerichte preventie Hierbij gaat het om individuen die reeds slachtoffer van iets zijn. Slachtoffers lopen statistische gezien een verhoogde kans opnieuw slachtoffer te worden. Voorlichting over hoe herhaald slachtofferschap te voorkomen. Slachtofferhulp Discussie Kritiekpunten op situationele preventie: Volgens het determinisme wordt criminaliteit door deze aanpak slechts verplaatst naar andere locaties, doelwitten of tijdstippen (verschuivingsverschijnsel) en dat dadergerichte preventie beter is. De gelegenheidstheorie veronderstelt echter dat dit niet een probleem is/ aan de orde is, vooral niet wanneer op landelijke schaal situationele preventie plaatsvindt. De voorkeur is dus primaire situationele preventie boven secundaire situationele preventie. Kritiekpunten op dadergerichte preventie: Er is altijd een instroom van nieuwe daders, vooral bij de drugsmarkt, want waar vraag is, is aanbod en waar gelegenheid is, is criminaliteit (vervangingseffect) en dat in dit geval juist situationele preventie beter is. Conclusie: - Secundaire en tertiaire situationele preventie de meeste kans op successen. Hier is echter lang niet altijd geld voor en dit gebeurt daarom niet altijd. - Bij slachtoffergerichte preventie zijn trainingen het meest effectief. - Bij dadergerichte preventie zijn verschillende resultaten. Voorlichting of hulpverlening aan jongeren geen succes, leerprojecten aan gedetineerden wel succes. Probleem: resultaten zijn juist het minst succesvol bij inwoners van kwetsbare wijken, dus bij de belangrijkste doelgroepen. Beleid moet op elkaar afgesteld worden door alle dimensies te gebruiken. Er moeten kleine veranderingen worden gemaakt die de dimensies als een sociaal mechanisme laten werken. Hoorcollege 06 | Straf en genoegdoening Literatuur: H7 ‘Straffen en criminaliteit’ en H8 ‘Victimologie’ Straffen In dit hoofdstuk staan de formele reacties van de kant van het politiële en justitiële apparaat op criminaliteit centraal. Kenmerken (wettelijke) straf: Opzettelijke leedtoevoeging (geïntendeerd) Vormen van leed: depriveren (van middelen; tijd; vrijheid etc.) Proportionaliteit: de mate van schuld/straf die opgelegd wordt. (Mate van straf moet passen bij mate van misdrijf) Les leren (communicatieve straf)? Penologie = studie van doelstellingen straf, toepassing ervan en uitwerking ervan op (potentieel) gestraften. In ons rechtssysteem maken we onderscheid tussen het burgerlijk recht, het staats- en bestuursrecht, het strafrecht en het tuchtrecht. De verschillende rechtsgebieden hebben elk hun eigen sanctiesysteem. Criminele straffen vindt je echter alleen in het strafrecht. Het verschil tussen criminele straffen en andere sancties: - Ze perken veel sterker fundamentele rechten en vrijheden van de burgers in. Daarom moeten criminele straffen voordat het misdrijf is gepleegd bij de wet zijn vastgesteld, voordat zij kunnen worden opgelegd. Dit is bedacht door verlichtingsfilosoof Beccaria en het beschermt de burger tegen willekeurige of onverwachte harde straffen. - Criminele straffen staan dichter bij de ethiek, dat wil zeggen, dat het gaat om reacties op overtredingen van diep verankerde normen en waarden. Ethisch minimum = houdt in dat het strafrecht niet moet proberen de bevolking nieuwe normen bij te brengen, maar slechts de algemeen aanvaarde kernnormen te handhaven. in de pluriforme, multiculturele samenleving van vandaag, waar over sommige normen zeer verschillend wordt gedacht, is deze zelfbeperking van het strafrecht des te belangrijker. Soorten straffen Het Nederlandse sanctiestelsel, zoals vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht, kent drie soorten sancties: hoofdstraffen, bijkomende straffen en maatregelen. De variantiebreedte van straffen in Nederland is relatief groot. Drie soorten santies: 1. Hoofdstraffen: geldboetes, taakstraffen, hechtenis en de gevangenisstraffen Combinaties van de straffen komen maar zelden voor. Geldboetes vaak voor verkeersmisdrijven, gevangenisstraffen vaak voor vermogensmisdrijven. 2. Bijkomende straffen Het Wetboek van Strafrecht noemt hierbij: de openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak, de ontzetting uit bepaalde rechten, zoals de ontzetting uit een ambt of beroep, en de verbeurdverklaring. Bij een verbeurdverklaring verliest iemand zijn eigendomsrecht op een bepaald voorwerp. Ook andere wetten bevatten bijkomende straffen. Bijvoorbeeld de Wegenverkeerswet (1994) die de bevoegdheid heeft om de bevoegdheid van een bepaald motorrijtuig te ontnemen. 3. Maatregelen Dan gaat het over: de terbeschikkingstelling (tbs), de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (pij), de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (isd), de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, de onttrekking aan het verkeer, en het betalen aan de staat (schadevergoeding, wederrechtelijk verkregen voordeel). Doel hiervan is niet leedtoevoeging zoals bij straffen, maar herstel van oude toestand of beveiliging van de maatschappij. Maatschappelijke functies van straffen 1. Kanalisering wraak/woede (vooral lange straffen, ernstige misdaad). Onrust in samenleving na een ernstig incident, kanalisering door oplegging straffen. 2. Genoegdoening aan het slachtoffer 3. Generale preventie - Norminprenting en –bevestiging: wetten zijn er om nageleegd te worden - Afschrikking: ontmoedigt medeburgers hetzelfde te doen 4. Speciale preventie - Resocialisatie/ herintegratie van de dader in de samenleving - Onschadelijk maken: bescherming van de samenleving (opsluiten gevaarlijke mensen) Theorieën over straf Het door de staat bewust en opzettelijk toevoegen van leed aan burgers wordt niet als iets vanzelfsprekends ervaren. Het strafrecht moet daarom steeds opnieuw filosofisch of wereldbeschouwelijk worden gefundeerd. De criminologie en penologie kijken niet naar de filosofische rechtvaardiging voor straffen, maar naar de feitelijke uitwerking van straffen in de praktijk. Strafrechttheorieën vooral interessant als zij leiden tot uitspraken over de beoogde effecten van straffen die aan empirisch onderzoek kunnen worden onderworpen. Binnen de strafrechtstheorieën kunnen drie hoofdgroepen worden onderscheiden: de absolute theorieën, de relatieve theorieën en de verenigingstheorieën. Absolute theorieën: vergelding Dit is de eerste strafrechttheorie. Het vergeldingsprincipe wordt in veel oude rechtstelsels erkend. Door middel van een straf moet de overtreder van de wet de rechtsorde herstellen. De straffen moeten niet onevenredig zwaar zijn en het heeft dus ook een matigende werking op de uitoefening van het wraakrecht. De ‘misse’ daad moet worden vergolden door leedtoevoeging die evenredig is aan de ernst van de aantasting der rechtsorde. De straf blijft in deze visie geheel vrij van doelmatigheidsoverwegingen. De toekomst (het effect op het leven van dader en slachtoffer) wordt buiten beschouwing gelaten. Een van de belangrijkste aanhangers van de zuivere vergeldingsleer in de moderne tijd was de Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804). Volgens hem is de strafwet een ‘categorisch imperatief’, dat wil zeggen een van alle doelgerichtheid vrij gebod aan de gerechtigheid. Het gaat dus puur om vergelding. Kritiekpunten: - De vergeldingsleer van Kant staat ver af van het moderne, rationele denken over straf. In de absolute theorieën heeft de samenleving de taak heeft de absolute zedelijkheid en gerechtigheid te realiseren. Volgens moderne opvattingen moet een straf juist in belang zijn van het beschermen van de samenleving. - De absolute theorieën behandelen de mens niet als humaan. De staat werd gezien als een hoeder van de gerechtigheid op aarde en de mens als een wezen dat beschikt over een vrije wil. De criminologie heeft al vanaf Lombroso laten zien dat die vrije wil vaak discutabel is. Vergelding is nog wel steeds een belangrijke maatschappelijke functie van straf. In de moderne samenleving speelt deze theorie ook nog wel een rol, zo kan het ook als genoegdoening (voor de slachtoffers) gelden. De strafrechtpleging kanaliseert aldus de behoefte om de dader zijn wandaad betaald te zetten en voorkomt daarmee eigenrichting. Relatieve theorieën: generale en speciale preventie Deze theorieën proberen herhaling in de toekomst te voorkomen. Straf is een doelstraf, een sociaal instrument. Terwijl de vergelding de schuld als oriëntatiepunt heeft, is dat voor de preventie de gevaarlijkheid van de persoon van de dader (speciale preventie) en de in iedere mens aanwezige dispositie tot crimineel gedrag (generale preventie). De daad is niet de grondslag of reden voor straf, maar slechts de aanleiding daartoe. Het delict is een aanwijzing voor een gevaarlijke toestand waarop de staat moet reageren. Gaat dus niet om de schuld van de ader, maar van preventie overwegingen. De zuivere preventieleer erkent slechts overwegingen van nuttigheid of instrumentaliteit. Een voorbeeld van een dergelijk strafrecht was dat van de voormalige Sovjet-Unie tijdens de dictatuur van Stalin. 2 vormen van criminaliteitspreventie: Generale preventie: Speciale preventie: Verenigingstheorieën De besproken absolute en relatieve theorieën zijn eenzijdig. De straf moet of de boze daad omwille van de gerechtigheid vergelen, of recidive voorkomen en/of afschrikken. De verenigingstheorieën proberen de absolute en relatieve theorieën te combineren. De straftoemeting in concrete gevallen mag, moet steeds het resultaat zijn van een meerdimensionale afweging. Al met al kan worden vastgesteld dat de verenigingstheorie leidend is in de praktijk van de Nederlandse strafrechtpleging. Het ministerie van justitie koos de verenigingstheorie als uitgangspunt. Ook noemde de minister van justitie als hoofddoelen van het straffen herstel van de rechtsorde en het verhogen van de veiligheid. Hij bevestigde ook dat vergelding en speciale en generale preventie doelen van het strafrecht zijn. Strafrechtelijke theorieën zijn normatieve theorieën en bespreken vooral waarom bepaalde straffen wel of niet zinvol dan wel rechtvaardig zouden kunnen zijn. dit zegt niets over de effectiviteit van de straffen. Daarvoor gebruiken strafrechtjuristen gebruik van kennis over verwachtingen die de criminologie met name de penologie daarover kan formuleren. Onderzoek naar effectiviteit van straffen Enkele relevante onderzoeksbevindingen over generale preventie: Niet zwaarte van sanctie, maar snelheid van opleggen en zekerheid (pakkans) zijn van belang. Meeste mensen overschatten pakkans. Niet zozeer de mogelijke straf of boete heeft invloed op potentiële daders, maar stigmatisering in eigen omgeving (Moerland). Enkele relevante onderzoeksbevindingen over speciale preventie: Effecten op recidive: indien geringe strafgevoeligheid en zwakke sociale bindingen: kans op effectiviteit straf gering Effecten op resocialisering: belang identificatie met positieve rolmodellen (desistanceonderzoek) Onbedoelde negatieve effecten van gevangenisstraffen: - Grotere kans op recidive - Socialisering in criminele peergroups - Detentieschade: aantasting persoonlijkheid van veroordeeld (psychische stoornissen, kwart depressief, 80% afhankelijkheidsgevoel, zelfmoorden) Uitschakelen individuele verantwoordelijkheid Afbraak gezinsbanden/ sociale netwerken Victimologie Tot de jaren zeventig was er weinig aandacht voor slachtoffers. De strafrechtpleging was altijd sterk dadergericht. Opkomende kritiek van slachtoffers op de manier waarop politie, officiëren en rechters met slachtoffers omgingen. Primaire slachtofferervaring is al pijnlijk, en de slechte omgang van instanties maakt het alleen maar erger. Secundaire victimisatie = de institutionele reactie vergroot de problemen van de slachtoffers. Volgens Boutellier is er meer aandacht voor slachtoffers door de secularisatie. In de geseculariseerde cultuur is er geen morele grondslag meer waarom crimineel gedrag tot straf zou moeten lijden. Wel is er brede consensus over de verwerpelijkheid van wreedheid tegenover anderen. Het leed van het slachtoffer maakt het straffen dus legitiem. Buruma (1994) had hier kritiek op: Meer aandacht voor slachtoffers zal leiden tot verharding van het strafklimaat. De drie belangrijkste thema’s van de victimologie: 1. De risicokenmerken van slachtofferschap en de mogelijke eigen rol van slachtoffers bij het ontstaan van misdrijven. 2. De materiële en immateriële gevolgen van misdrijven voor slachtoffers. 3. De (maatschappelijke) reactie op slachtofferschap, waaronder zowel negatieve reacties als positieve, zoals de verschillende vormen van hulpverlening en van bejegening binnen de strafrechtshandhaving (slachtofferzorg). Slachtoffer = personen die schade hebben opgelopen ten gevolge van misdrijven of van ernstige schendingen van mensenrechten (abuse of power) Iemand waarvan enkel het mobiele telefoontje is gestolen, is in deze omschrijving geen slachtoffer. Slachtofferschap van ongeluken of (natuur)rampen valt niet onder de victimologie. Dit komt omdat het in de regel niet om schade gaat die opzettelijk door een medemens aan een ander is toegebracht. Drie verschillende vormen van slachtofferschap van criminaliteit: Primaire slachtoffers = individuele personen of rechtspersonen die rechtstreeks schade hebben geleden van een misdrijf alsmede de directe nabestaanden van slachtoffers van levensmisdrijven en ouders van minderjarige slachtoffers, maar ook organisaties en overheidsinstanties die schade oplopen ten gevolge van misdrijven. Secundaire slachtoffers = omstanders of hulpverleners die met de gevolgen van ernstige misdrijven of aanslagen zijn geconfronteerd. Tertiaire slachtoffers = personen die schade ondervinden van de in hun omgeving gepleegde criminaliteit, ook door oorlogsgeweld, georganiseerde misdaad en structurele corruptie, omdat hierdoor hun welvaartsniveau wordt verminderd en/of omdat ze zich hierdoor persoonlijk in ernstige mate onveilig of bedreigd voelen. Slachtofferloze criminaliteit = misdrijven waarbij geen onmiddellijk herkenbaar slachtoffer aanwezig is. De omgeving kan wel overlast ondervinden. Bijvoorbeeld: illegaal gokken of prostitutie. Door de huidige ontwikkelingen van victimologie is de legitimiteit van het vervolgen van slachtofferloze delicten problematisch geworden. Risicokenmerken van slachtofferschap De kans om slachtoffer te worden van een misdrijf is niet voor iedereen even groot. Veelal wordt dit bepaald door groepskenmerken. - Inwoners van grote steden: Tweemaal zoveel kans om slachtoffer te worden (in Nederland). Ook werkt dit terugwerkend: hoe kleiner de gemeente, des te geringer de kans op slachtofferschap. - Mannen: iets grotere kans op slachtofferschap van veelvoorkomende criminaliteit. (seksuele geweldsmisdrijven en huiselijk geweld uitgezonderd). Bij alle leeftijdsgroepen is de slachtofferkans van mannen iets groter. Leeftijd blijkt echter meer invloed te hebben dan geslacht (CBS,1999). - Jongeren en kinderen: Voor meerderjarigen geldt dat naarmate men jonger is, de kans op slachtofferschap groter is. - Toeristen: hebben alle drie van de hieronder genoemde factoren en omstanders wellicht minder geneigd om te interveniëren - Daders van criminaliteit: Daders bezitten vaak risicokenmerken (meerderheid jonge mannen met een uithuizige levensstijl). En kans op vergeldingsacties. Maar vooral belangrijk zijn de verschillen in levensstijl (lifestyle/exposure theory). Hierbij wordt niet gekeken naar persoonlijkheidstypen maar naar gedragspatronen of andere sociale kenmerken. Er worden hierbij 3 factoren opgesteld: Nabijheid: wonen in de buurt van potentiële delinquenten (geografisch aspect) en hoeveelheid contacten met potentiële delinquenten ten gevolge van bepaalde levensgewoonten (sociale aspect). Aantrekkelijkheid: de mate waarin een persoon of object een aantrekkelijk doelwit vormt voor potentiële delinquenten. Blootstelling: de mate waarin delinquenten, bij het in contact komen met een voor hen attractief doelwit, de gelegenheid wordt geboden daadwerkelijk een delict te plegen. Herhaald slachtofferschap Personen of bedrijven die slachtoffer van een bepaald misdrijf zijn geworden, lopen statistisch een verhoogd risico om binnen korte tijd opnieuw slachtoffer te worden. Hiervoor zijn drie verklaringen: Ten eerste structurele risicokenmerken zoals een jeugdige leeftijd, wonen in een grote stad, ect. Ten tweede is het de ‘incidentafhankelijkheid’ (event dependent). Dit houdt in dat de dader op basis van zijn eerdere gunstige ervaringen met een bepaald doelwit kan besluiten zijn slag nog eens te slaan. Als laatste kan slachtofferschap leiden tot psychische problemen die het gedrag veranderen tot risicogedrag. Slachtoffers als daders Bij sommige vormen van diefstal, overlappen daders en slachtoffers elkaar in sterke mate. Vaak door de risico kenmerken van de groepen. Goed voorbeeld in fietsendiefstal. Normatieve remmingen worden verzwakt door het besef dat anderen in dezelfde omgeving zich hierdoor ook niet hebben laten weerhouden. Ook is het bekend dat slachtoffers van huiselijk geweld tijdens de jeugd, in de volwassenheid sneller daders worden van (huiselijk) geweld. De materiële en immateriële gevolgen van criminaliteit Materiële schade = schade aan of diefstal van bezit, inkomstenderving door verminderde capaciteit om te werken. Immateriële schade = pijn, leed, gemiste levensvreugde, angstgevoelens en vertrouwensverlies. Aspecten met betrekking tot de houding ten opzichte van criminaliteit: - Cognitief aspect = het beeld dat men heeft van de risico’s Affectief aspect = de gevoelend die men daarbij voelt Gedragsmatig aspect = de consequenties voor het eigen gedrag die men aan die beelden en gevoelens verbindt. Psychische gevolgen Posttraumatisch stresssyndroom: De verwerking van de gevolgen van slachtofferschap kan maanden of zelfs jaren duren. Sommige slachtoffers van zware geweldsmisdrijven kunnen met dezelfde psychische stoornissen worden geconfronteerd als slachtoffers van oorlogsgeweld of zelfs overlevers van concentratiekampen. Symptomen zijn: flashbacks, angsten, vermijdingsgedrag en verhoogde prikkelbaarheid. Het verwerkingsproces verschilt per type misdrijf en per categorie slachtoffers. Bij de gevoeligheid voor PTSS spelen ook genetische en biologische kenmerken een rol. Veiligheidsparadox = jonge vrouwen voelen zich meer bedreigt dan mannen, maar objectief gezien worden ze minder bedreigd, mannen geven wellicht minder snel aan dat ze zich onveilig voelen, geen emoties tonen, niet mannelijk, sociaal wenselijk. Reacties op slachtofferschap Deze reacties zijn niet alleen maar positief. Slachtoffers wekken mededogen op en gevoelens van solidariteit. De confrontatie met het slachtofferschap van anderen kan echter ook negatieve reacties oproepen. Aversieve reacties: Blaming the victim: Er bestaat de neighing om het slachtoffer de schuld te geven van wat hem of haar is overkomen. Dit ontstaat door een psychische mechanisme van mensen: het sociale gedrag van de mens bestaat voor een groot deel uit het nakomen van afspraken. Hierbij is de nodige discipline en opoffering vereist. Deze offers brengt men in de verwachting dat de omgeving eveneens aan zijn verplichtingen tegenover diegene zal voldoen. Het is voor ieder mens van het grootste belang om een minumum aan geloof te behouden in dit ‘maatschappelijke contract’. Wie dit vertrouwen verliest, kan als sociaal wezen niet meer goed functioneren. Een effectieve manier om dit vertrouwen te behouden is de toerekening van het gebeuren aan het slachtoffer zelf. Achterliggende verklaringen: - The belief in a just world: afweren gedachte dat wereld onrechtvaardig is - Labelling: bron van kwaad lokaliseren bij kleine herkenbare groep Modellen van slachtofferhulp Bij slachtofferhulp kunnen drie benaderingswijzen worden onderscheiden: 1. Hulpverlening: de schade zou zo veel mogelijk moeten worden vergoed en verder zou hulp moeten worden geboden bij de verwerking van psychische problemen. (‘Nieuwe’ taak van de overheid/verzorgingsstaat) Verzorgingsmodel: financiële compensatie/ hulpverlening 2. Genoegdoening: hulp zou moeten bestaan uit rechtshulp, een goede bejegening door de politie en justitie daarop aansluitende nazorg. Strafrechtelijk genoegdoeningsmodel: schadevergoedingsmaatregel en slachtofferverklaring 3. Conflictoplossing: misdrijf gezien als persoonlijk conflict tussen dader en slachtoffer. Overheid heeft de taak om het vinden van een oplossing tussen de partijen te faciliteren. Herstelrechtelijk model Herstelrecht Conflictoplossing: - Communicatie tussen direct belanghebbenden - Sociale zelfredzaamheid - Doel: genoegdoening/ herstel orde/ vrede Vormen: Slachtoffer-dader confrontatie Overlast tussen buren: buurtbemiddeling Gezinsproblemen: eigen kracht conferenties Theorie achter het herstelrecht is die van reintegrative shaming (John Braithwaite). Hoorcollege 07 | Stad en criminaliteit Literatuur: De Haan ‘Sociaal-ecologische benaderingen’ en Bernasco ‘Delinquentie en criminaliteit in stadsbuurten’ Gevoel van bedreiging komt in Nederland vooral voor in de probleemwijken van de 4 grootste steden (Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht). In deze wijken is een constante hoge mate van criminaliteit, ondanks wijzigingen in de samenstelling van de bevolking. Hoe is de concentratie van problemen en misdaad in bepaalde wijken te verklaren? Zijn dat: - Individuele kenmerken; een andere ‘slag’ mensen - Of juist buurtkenmerken; de buurt als voedingsbodem voor criminaliteit Volgens de Chicago School gaat het vooral om buurtkenmerken. De situatie bepaald gedrag. Chicago School Achtergrond van de stad Chicago: In het begin van de twintigste eeuw groeide de stad Chicago heel snel, door industrie. Allerlei migranten kwamen naar Chicago om hun brood te verdienen. Die snelle groei ging gepaard met problemen en in-en-uit stroom. De Chicago School maakte studie van deze rommelige stad. Zij had een sterke empirische oriëntatie (etnografie). Participerende observatie was volgens hen onmisbaar om een stedelijke samenleving te begrijpen. - The cold coast: verschil rijk & arm - The slum: alle van één soort wonen dicht bij elkaar, bijvoorbeeld Chinese of Italiaanse wijken Dit waren de no-go area’s. In deze wijken groeide je makkelijk op tot crimineel. The Jackroller: kwam op 6 jarige leeftijd voor het eerst in aanraking met politie en werd later beroepscrimineel. Sociale ecologie gebruikt concepten als symbiose, invasie en afsterven; studie van ‘sociale ziektes’. Park en Burgess (1924) – concentrische zone theorie De stad is onderverdeeld in bepaalde zones. Centrum (the loop), transition zone, working-mann zone, residental zone. Vele migranten vestigde zich in de transition zone, deze was het goedkoopst en daar ook de meeste misdaad. Shaw & McKay (1929) – sociale desorganisatie In een onderzoek naar de spreiding van jeugdcriminaliteit vonden zij dat door gebrekkige sociale controle en sociale weerbaarheid in een wijk, criminaliteit veel meer geaccepteerd worden. De belangrijkste factor hiervoor is de constante in-en-uit stroom in bepaalde buurten. Mensen identificeren zich niet met de buurt, interesseren zich niet voor het onderhoud of de reputatie ervan. ‘The inability of a neighborhood to solve its problems together’ = gebrek aan burgerschap, je moet zelfredzaam zijn. Conclusies van hun onderzoek op basis van kwantitatieve gevens: - Concentratie daders in slechte buurten met de laagste sociaaleconomische status, voortdurende in- en uitstroom, zwakke sociale samenhang en geringe sociale controle. - Gelegen in cirkel rond centrum - Samenhang met sociale problemen - Buurten met veel migranten, maar criminaliteit niet gerelateerd aan etnische afkomst/ specifieke migrantengroepen die er wonen. Conclusies van hun onderzoek op basis van life histories: - Delinquente jongeren verschillen niet naar persoonskenmerken - Buurten met sociale desintegratie waar sociale controle niet goed werkt - Buurten met ruimte gelegenheid voor criminaliteit - Delinquentie begint al op jonge leeftijd - Sociale controle heeft er geen vat op In later stadium gaan jongeren zich definiëren als crimineel en leert waarden die bij crimineel bestaan horen. Chicago School en preventie van misdaad: Chicago Area Project Selfhelp community committees Momenteel: Caps policing: De invloed bevolking op politiebeleid, hierbij kun je in Nederland denken aan ‘Buurt bestuurt’. Kritiek op de Chicago School: 1. Is sociale ecologie wel geschikt voor sociale wetenschap? Projecten zoals het Chicago Area Project hebben geen noemenswaardige bijdrage geleverd aan de vermindering van criminaliteit. 2. Waarom wijkt Nijmegen af? Klassieke opbouw van uitbreiding concentrische kringen geldt niet in West-Europese steden. 3. Sommige etnische groepen hebben systematisch lager criminaliteitsniveau (culturele factoren). 4. Geen verklaring voor het verschil pleegbuurt en woonbuurt. 5. Ecological fallacy: niet kenmerken buurt maar juist kenmerken daders zijn bepalend. Hedendaags onderzoek stad en criminaliteit Amerika verschilt van Nederland: In de USA heb je American Apartheid en sociale segregatie; cultuur van armoede en zwarte getto’s. In Nederland is dit niet het geval. Door verzorgingsstaat sociale woningbouw en geen (etnische) getto’s (rechtstreeks verband tussen achterstand en criminaliteit). Wel en ongelijke verdeling van onveiligheid. Kenmerken achterstandswijken: Onveilig/ verpauperd/ relatieve armoede Sociaal-culturele kenmerken: o Slechte buurtreputatie; zelfuitsluiting? Veel mensen buitenaf hebben negatief idee over de buurt, mensen uit de buurt nemen negatieve stigma’s over. o Beperkt toekomstperspectief/ aspiraties (strain) o Wantrouwen en een ‘cultuur van afwachten’. Hogere tolerantie voor eigenrichting. Politie helt niet, dus je gaat de problemen en conflicten zelf maar oplossen, al dan niet met geweld. Oude volkswijk of heterogeen samengesteld? o Heterogeen; afname informele controle; etnische concentratie o Volkswijk: veel informele sociale controle (Terpstra) Ruimtelijke spreiding van criminaliteit Den Haag is de sterkst gesegregeerde stad uit heel Nederland. Zowel arm-rijk, als etnisch gesegregeerd. In Moerwijk en Scheveningen veel criminaliteit, maar in het Haagse Hout weinig criminaliteit. Pleegplaatsen zijn vooral in centrum, daar zijn toeristen en die hebben wat te bieden, dus die worden veel beroofd. Publieke voorzieningen lijken een belangrijke aantrekkende werking te hebben (gelegenheidsprobleem). Daders wonen in wijken rondom centrum. Slechts 12% van de misdrijven wordt gepleegd in eigen woonbuurt, maar daders plegen hun misdrijven vaak relatief dicht bij huis. Waar de misdrijven plaatsvinden, hangt sterker samen met de aanwezigheid van voorzieningen dan met de kenmerken van de mensen die in die wijk wonen. In voorgaande onderzoeken zijn verschillende kenmerken gevonden voor probleemwijken. 1. Hoog percentage jongeren 2. Hoog percentage eenoudergezinnen 3. Hoge verhuismobiliteit 4. Hoog percentage etnische minderheden 5. Arme buurten Met kaarten laat Bernasco zien dat dit ook opgaat voor Den Haag. In Nijmegen is dit anders. Pleegplaatsen wel vooral in het centrum, maar daders wonen niet massaal in wijken rondom het centrum. Daders wonen in sommige verpauperde arbeidersbuurten (Wolfskuil, Hatert), maar vormen alsnog niet zo’n patroon zoals in Den Haag. Preventief beleid Zero tolerance = heroveren van straat en buurt door het aanpakken van kleine overtredingen (fietsen door rood licht, geen hand uitsteken). Afschrikking: leidt niet tot een verinnerlijking van dat wat ze fout doen bij burgers, dit is een groot nadeel van zero tolerance. De broken windows = door het aanpakken van overlast en wanorde een daling van criminaliteit. Het herstellen van informele sociale controle. Defensible space = je kunt de publieke ruimte op een andere manier indelen. Geen camera’s etc, maar burgers zouden zelf meer toezicht moeten houden. Ze moeten meer territoriaal bewustzijn creëren. De wijk aanpak: - Renovatie/upgrading: kan aan de andere kant ook criminaliteit vergroten Verplaatsing van problemen? Of juist uitstralingseffecten. - Vergroten sociale cohesie/ burgerschap Aantal sociale contacten irrelevant (het gaat om de aard van de sociale contacten, dus om bridging, bonding is niet alleen belangrijk) Wij-gevoel kan hindernis zijn voor burgerschap (burgerschap, is verantwoordelijkheid nemen voor problemen in de sociale wijk). Bevindingen: Versterken van sociale netwerken (sociale cohesie): geen noodzakelijke voorwaarde voor vergroten veiligheid. Sociaal mengen: oud en nieuw leven langs elkaar heen (meer criminaliteit: wel lichte verbetering leefbaarheid). Nieuwkomers kunnen het kennelijk toch niet veranderen. Belang van sociaal-culturele factoren: o Buurtimago: geloof in toekomst van de buurt stimuleert participatie o Buurtinstituties: normoverdracht en bescherming. Een institutie biedt houvast. Niet spijbelen, kinderen lopen niet op straat als ze op school zitten. o Participatie: de buurt stuurt Dus de buurt heeft wel degelijk effect. Ze zijn een broeinest, voedingsbodem voor tal van problemen. Etnische factoren doen er minder toe. In een stad doet het er wel toe, concentratie van bepaalde bevolkingsgroepen. Hoorcollege 08 | Zware criminaliteit Literatuur: H9.5 ‘Georganiseerde misdaad’, H9.6 ‘Witteboordencriminaliteit’, Huisman en Niemeijer ‘Organisatiecriminaliteit’, Brummelkamp ‘Drie drijvende krachten achter bedrijfscriminaliteit’ & Kruisbergen ‘Georganiseerde criminaliteit in Nederland’ Organisatiecriminaliteit Organisatiecriminaliteit = strafbare feiten die individueel of groepsgewijs door leden van een gerespecteerde en bonafide organisatie worden gepleegd binnen het kader van de uitoefening van hun beroep / organisatorische taken (Van de Bunt, 1992) Vanaf eind Jaren 70, kwam de organisatiecriminaliteit volop in de belangstelling. Dit kwam door bijvoorbeeld de zwartgeldpraktijken van Slavensburgs bank en de corruptie en bouwsubsidiefraude van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. In de Jaren 90 is de aandacht voor organisatiecriminaliteit verdrongen, door de opkomst van georganiseerde misdaad in Nederland. De aandacht voor criminaliteit in het bedrijfsleven is niet nieuw. Sutherland publiceerde in 1949 al een studie over witteboordencriminaliteit ( De criminaliteit die door rijke mensen wordt gepleegd, vooral in het bedrijfsleven). Binnen witteboordencriminaliteit zitten meerdere concepten criminaliteit verborgen, als corporate crime ( wetsovertredingen door of vanwege corporaties). Dit begrip is in het Nederland vertaald naar organisatiecriminaliteit. Specifieke kenmerken waarin organisatiecriminaliteit zich onderscheid: 1. De relatie met beroeps of bedrijfsuitoefening: delicten worden gepleegd bij de uitvoering van organisatorische taken en niet als privépersoon. 2. Er is veelal sprake van overtreding van de sociaal-economische ordeningswetgeving: veel economische criminaliteit, maar ook niet-ambtelijke omkoping, milieuverontreiniging en dood of lichamelijk letsel door schuld bijv. 3. Wordt niet gezien als ‘echte’ criminaliteit: er heeft geen volledige consensus over de strafvaardigheid van deze gedragingen 4. Deze bijzondere wetgeving heeft zeer technisch en specialistisch karakter: voor de naleving van deze wetten is specifieke vakkennis vereist, bijvoorbeeld voor milieukunde. 5. De slachtoffers en schade bij organisatiecriminaliteit zijn moeilijk te bepalen, hoewel de financiële en fysieke schade groter zijn dan bij ‘gewone’ straatcriminaliteit. Een specifieke vorm van schade bij organisatiecriminaliteit is sociale desintegratie, als het gevolg van het verlies van vertrouwen van burgers in organisaties waarvan zij afhankelijk zijn. Vormen Enkele verschijningsvormen van organisatiecriminaliteit: Milieudelicten = overtreding regels m.b.t. bescherming van het milieu, als verontreiniging Delicten m.b.t. arbeidsomstandigheden = ongezonde, onveilige werkomstandigheden Delicten jegens consumenten = onveilige producten Fraude = combinatie van onrechtmatig verkregen financieel voordeel en bedrog Kenmerken: o Aanbieder-kant relaties: verschil in kennis en deskundigheid o Moeilijk aan te tonen (geheimhoudingsplicht vrije beroepen) Oorzaken/achtergronden Macro: - Marktstructuur, Criminogene branches: binnen banken en vastgoed veel gelegenheden en de pakkans is zeer klein. Overtredingen zijn min of meer geaccepteerd. Meso: - Organisatiekenmerken: Strategie (doelen & middelen), (Gebrekkige) interne sociale controle; Bedrijfs(sub)cultuur Micro: - Topmanagers / ledinggevenden: strain en overeind houden bedrijf, leertheorie / criminele besmetting, banken: avontuur & kick - Organisatieleden: Meestal: conditionering / groepsdruk Fraude in het midden en kleinbedrijf: drie typen verklaringen voor onrechtmatig handelen 1. Beheersbaarheid: onvermogen complex bedrijfsproces te beheersen / onkundig en nalatigheid. 2. Gelegenheid: Geen drive tot winstmaximalisatie. Wel lucratieve kans om voorsprong op concurrentie te verkrijgen. 3. Afwijkende moraal: Beperkt gevoel van verantwoordelijkheid; neutraliseringstechnieken. Directe schade voor consument, werknemers, concurrerende bedrijven, overheid en milieu Indirecte schade: - Verlies van vertrouwen/ bedreiging integriteit economisch systeem - Erosie van sociale normen/ cynisme - Straffeloosheid: verlies gezag overheid Toezicht & collusie • Complicaties bij aanpak – Wanpraktijken moeilijk te bewijzen; opzet of slordigheid / incompetentie? – Ontbreken duidelijk boefbeeld – Onduidelijke wettelijke grenzen (bijv. handel met voorkennis) – Juridisch tegenspel; inschakeling topadvocaten: traineren, schikken • Harde straffen? – Geen belang bij morele paniek (kelderen vertrouwen) – Wel belang bij symbolische boodschap • Toezicht en handhaving: aanscherpen regels of zelfregulering binnen branches? Toezicht: twee modellen: • Klassiek: command and control (streng toezicht) – Wetgever bepaalt regels; rechtszekerheid; Toezichthouder is politieagent – Ongewenste neveneffecten: overheid overvraagd; internalisering van regels blijft uit; weerstand • Alternatief: trust and hope (cooperatie) – Zelfregulering; samenwerking; toezichthouder is adviseur / onderwijzer – Ongewenste neveneffecten: onduidelijkheid; ondoorzichtigheid; schijn van medewerking (window dressing); uitwijkmogelijkheden; geen stok achter de deur; collusie Collusie = heimelijk gedogen van illegale activiteiten Kenmerken: • Heimelijke verstandhouding / gesloten deuren • Vaak gebaseerd op wederzijdse sympathie (‘de vriendenrepubliek’) • Gevolgen: toezichthouders maken zich afhankelijk van ondernemers; geen mogelijkheden meer bij te sturen Georganiseerde criminaliteit Er is sprake van georganiseerde criminaliteit bij: 1. Groepen die primair zijn gericht op illegaal gewin 2. Systematisch misdaden plegen met ernstige gevolgen voor de samenleving 3. Die in staat zijn hun activiteiten op tamelijk effectieve wijze af te schermen, in het bijzonder door de bereidheid te tonen fysiek geweld te gebruiken of personen door corruptie uit te schakelen. Twee modellen: piramide en netwerk Het piramidemodel: (Cressey) Beeld van georganiseerde criminaliteit als een rigide, min of meer bureaucratische, centraal geleide organisatie (‘bijna als een leger ‘). Kenmerken: - Racketeering: overnemen geweldsmonopolie van de staat en het recht om belasting te heffen; d.m.v. intimidatie en onderwerping - Intern: strenge hiërarchie, duidelijke taakverdeling, gedragscode en intern sanctiesysteem. Het netwerkmodel, Kenmerken: - Wisselende gelegenheidscoalities: flexibele, kleinere cellen en afscherming van de politie - Vervlechting met bovenwereld: innesteling in de legale economie De georganiseerde misdaad in Nederland is niet zoals bij de Italiaanse maffia; met een groep die alles in handen houdt met een godfather aan de top. In Nederland bestaat de georganiseerde misdaad uit los georganiseerde netwerken, waarbij de betrokken groepen op internationale markten op zoek gaan naar criminele winsten, zonder te streven naar monopolieposities. Geweld wordt zoveel mogelijk vermeden en corruptie alleen toegepast in concrete situaties. Tegenwoordig trend van sophistication: complexere criminele activiteiten zoals rekruteren en binnensmokkelen van migranten, vervalsen reisdocumenten of exploiteren van vreemdelingen d.m.v. prostitutie. Oorzaken/ achtergronden De opkomst van de georganiseerde misdaad is te verklaren met de gelegenheidstheorie (‘gelegenheid maakt de dief’). Inkomsten komen vooral uit verkoop van opiaten. Vanaf de jaren ’80 extra kansen, door het gedoogbeleid t.a.v. softdrugs, door de gebrekkige controle op Europese subsidies en door het ontstaan van een lucratieve markt in mensensmokkel en prostitutie door het restrictieve immigratiebeleid en het slechte economische vooruitzicht voor vrouwen in de SU en ontwikkelingslanden. Ook de wettige ‘bovenwereld’ vormt een gelegenheidsstructuur in de georganiseerde misdaad. Zo blijken banken, advocaten,accountants en notarissen o.a. bereid om criminele organisaties van adviezen te voorzien, en functionarissen zich bereid te tonen zich om te laten kopen. Vaak hebben criminele samenwerkingsverbanden eigen ondernemingen of vennootschappen. Deze kunnen drie doelen dienen: 1. Logistieke ondersteuning (vervoer, opslag) 2. Witwassen 3. Legitimering en verhulling Afscherming criminele inkomsten Witwassen = het geheel van handelingen dat nodig is om gelden die afkomstig zijn van criminaliteit een ogenschijnlijke legale herkomst te geven. Drie fasen in het proces van witwassen: 1. (ver)plaatsen voorwas 2. Versluieren hoofdwas 3. Integratie nawas Repressieve aanpak Vanaf 1992 is er sprake van een nieuwe aanpak van georganiseerde misdaad, waarbij het belangrijkste voorstel de instelling van vijf nationale rechercheteams voor de georganiseerde misdaad was. Sindsdien zijn er enkele tientallen hooggeorganiseerde groepen ontmanteld. Deze groepen worden met name getracht financieel aan te pakken (buitgericht rechercheren), door bijvoorbeeld het opleggen van naheffingen door de Belastingdienst. De gevaarlijkste criminele organisaties zijn enkel tegen te gaan door diepte-infiltratie(Donnie Brasco)of door deals met overlopers. Preventieve aanpak Onder andere het screenen op criminele antecedenten bij oprichting BV. De Wet Bibob is hierin erg belangrijk. Deze maakt het mogelijk dat bepaalde begunstigde beschikkingen en deelname aan aanbestedingen worden geweigerd of ingetrokken “indien ernstig gevaar tot crimineel gebruik van deze beschikkingen en aanbestedingen”. Ook maakt deze wet het mogelijk om het aanbestedingsrecht te gebruiken voor het weren van criminelen uit aan te besteden projecten. Tot de preventieve aanpak behoort ook de regeling dat financiële instellingen, notarissen, advocaten en nog andere ondernemers verplicht zijn ongebruikelijke transacties te melden bij de Financial Intelligence Unit Nederland. Hoorcollege 09 | Criminaliteit en allochtone jongeren Literatuur: De Jong en De Haan ‘Een groepsdynamische verklaring van overlastgevend en crimineel gedrag’ & Van San ‘Het mes als verlengstuk van de arm’ Beeldvorming Beeldvorming en feiten lopen door elkaar. Het is een feit dat allochtonen (met name jongens en jonge mannen) oververtegenwoordigd zijn. Maar in de berichten in de media lijkt iedere allochtoon een straatterrorist of crimineel. De allochtoon als zondebok. Mogelijk is er sprake van stigmatisering. Het kwaad aan anderen toeschrijven (primitieve visie op criminaliteit) heeft een geruststellende functie. In wetenschappelijk onderzoek wordt er gekeken naar de verklaringen voor de oververtegenwoordiging van allochtonen in de criminaliteitscijfers. Is etniciteit/ eigen cultuur een verklaring of ligt het aan andere factoren? Oververtegenwoordiging Een derde van alle delicten wordt gepleegd door allochtonen. Aandeel van Antillianen in criminaliteit (procenten van de betreffende bevolkingsgroep) is 7,9%. Van Marokkanen 6,0%, Surinamers 5,3%, Turken 3,9% en Nederlanders 1,3%. De oververtegenwoordiging is vooral bij jonge daders. Ook lopen allochtonen een groter risico slachtoffer te worden van moord/ doodslag. Verklaringen Primitieve verklaringen: Aan allochtonen wordt vaak een label gegeven (stigmatisering). Ze wordt er gezegd dat allochtonen een misdadig karakter hebben, moreel ondergeschikten achterlijk zijn. Functie etnische en religieuze stereotypen: toeschrijven inferioriteit Dezelfde soort verklaringen had men (voor de oorlog) voor oververtegenwoordiging van katholieken: Ontbreken autonome levenshouding (blijmoedigheid; drank en feesten; biecht legitimeert herhaald crimineel gedrag) Beste zonen worden priester: uitgesloten van voortplanting Adequate (gepaste) verklaringen voor de oververtegenwoordiging katholieken zijn: Sociale deprivatie/ achterstelling (geen regulier werk/inkomen; geen/lage opleiding) Ontbreken beschermende structuren die (zelf)vertrouwen verschaffen (instituties /leidinggevenden) Latere emancipatie van katholieke volksdeel Adequate verklaringen oververtegenwoordiging allochtone groepen: 1. Maatschappelijke achterstand (straintheorie/ subcultuur) 2. Weinig zelfcontrole/ beschermende structuren (sociale desorganisatie) 3. Proces van migratie zelf/ spanning tussen onoverbrugbare ‘werelden’? Inadequate verklaring: Gebrek aan integratie: In de eerste generatie migranten was er amper sprake van criminaliteit. Criminaliteit bij tweede en wellicht ook derde generatie immigranten ligt veel hoger. Bij de minst geïntegreerde groep (de Turken), ziet men bijvoorbeeld ook de minste criminaliteit. De meneer zet zijn vraagtekens bij de culturele verklaringen. Geweld zou cultureel bepaald zijn. - Eer-gerelateerd geweld (eerwraak) - Schaamtecultuur: gezichtsverlies vermijden Godsdienst? Marokkaanse en Antilliaanse jonge mannen Marokkaanse jonge mannen: Marokkaanse jonge mannen zijn vaak betrokken bij diefstal, al dan niet met geweld (motief: geld). Er is geen sprake van een sterk ontwikkelde onderwereld, wel ziet men loverboys en drugsrunners. De Marokkaanse jongens zijn zich bewust van achtergestelde positie. Ze willen gelijk behandeld worden en hebben snel het gevoel gediscrimineerd te worden. Bovendien is er weinig sociale controle (op jongens), door verstoorde relaties en conflicten binnen het gezin. Machismo en straatcultuur Aspecten straatcultuur (vergelijk Miller’s focal concerns) • Rivaliteit en geldingsdrang: je bewijzen, waaghalzerij, versieren, schelden, sick jokes, etc. • Lichamelijke exposure • Respect: coolness / onaangedaan zijn De Jong en De Haan: ‘Een groepsdynamische verklaring van overlastgevend en crimineel gedrag’ In de media wordt gesproken van een Marokkanenprobleem. Het criminele gedrag van Marokkaanse jongeren wordt hier verklaard door de cultuur van hun voorouders in Noord-Marokko, terwijl deze jongeren vaak in Nederland geboren zijn. De auteurs van dit artikel denken dat dit beter verklaard kan worden door de specifieke Marokkaanse groepscultuur. Hoofdvraag: ‘Waarom monden processen van groepsvorming onder ‘Marokkaanse’ jongens uit in overlastgevend en crimineel gedrag?’ Hieronder worden drie theorieën genoemd. De auteurs zeggen dat deze theorieën omgevormd moeten worden tot één theoretisch model om processen zoals groepsvorming, ontwikkeling van groepscultuur en gedragsafstemming te begrijpen die ernstig en gewelddadig delinquent groepsgedrag van Marokkaanse jongeren verklaren. Van Jonathan H. Turner is theorie 1. Hij heeft een theorie ontwikkeld die groepsvorming verklaart uit het nut of de noodzaak om individuele (interactieve) behoeften collectief te bevredigen. Om deel uit te kunnen maken van een groep zal een mens zijn handelen moeten afstemmen op de waarden en normen van de groep. - Een innerlijke drang tot gedragsafstemming - Een uiterlijke dwang, in de vorm van groepsdruk Theorie 2 is de zelfcategorisatietheorie: Processen waardoor iemand zichzelf met een groep gaat identificeren spelen zich enerzijds af op het persoonlijke niveau en anderzijds op het sociaal niveau. Persoonlijk niveau Identificatie met een groep leidt tot het besef van groepslidmaatschap en tot bewustwording van een sociale identiteit. Hoe groot die identificatie is, hangt af van het belang dat hij hecht aan groepslidmaatschap, de mate van keuzevrijheid om zich te identificeren aan een groep en de alternatieven die hij heeft. Hoe sterker iemand zich identificeert met de groep, hoe meer emotioneel afhankelijk zijn zelfbeeld is van de waardering die hij van de groepsleden krijgt (groepsdruk, dus zal zich naar de normen en waarden van de groep gaan gedragen) Sociaal niveau Men zal zich sterker identificeren met de groep als deze als een minderheid wordt beschouwd en als deze groep afhangt van uiterlijke herkenbaarheid (huidskleur, symbolen of uniforme kleding). En theorie 3 is de sociale identiteitstheorie: - De sociale identiteit van een groep wordt ontleend aan de gedeelde ervaringen, betekenissen, waarden en normen van de groep. - De sociale identiteit geeft uitdrukking aan de status van een groep in vergelijking met rivaliserende groepen - Leden van groepen met een lagere status en een negatieve sociale identiteit ondervinden daarvan nadelige gevolgen voor hun zelfbeeld. Hoe kan het dat delinquent gedrag van Marokkaanse jongen uit de hand kan lopen? - Versterking van groepsidentiteit - Verhoging van groepsdruk - Verheviging van wij-zijtegenstellingen Versterking van groepsidentiteit: Andere groepen zien Marokkaanse jongeren als een minderwaardige groep, waardoor deze groep zich afgewezen voelt. Dit heeft als gevolg dat zij zich sterk met elkaar gaan identificeren. Die aangewezen negatieve kenmerken ervaren zij als bedreiging. Om dit te neutraliseren gaan de jongeren zich naar dit negatieve stigma gedragen. Verhoging van groepsdruk: Het gevoel vrijwel uitsluitend op andere ‘Marokkaanse jongens’ te zijn aangewezen, verhoogt de druk om gewenst gedrag te vertonen. Verhoging van groepsdruk en verwarring over gedeelde groepsnormen leiden dan tot delinquent gedrag. Verheving van wij-zij-tegenstellingen: In zulke conflictsituaties leiden versterking van de groepsidentiteit en een verhoging van groepsdruk tot verheviging van wij-zij-tegenstellingen tussen groepen ‘Marokkaanse’ jongens en (willekeurige) buitenstaanders. Conclusie Marokkaanse jongeren: 1. Deze jongens vormen groepen om hun interactieve behoeften aan erkenning, veiligheid en plezier te bevredigen. 2. Zij ontwikkelen daarbij een groepscultuur waarin delinquent gedrag positief wordt gewaardeerd. 3. Zij stemmen hun gedrag op elkaar af om positieve reacties van andere groepsleden te ontvangen en vooral negatieve reacties te vermijden. 4. Versterking van de groepsidentiteit, verhoging van groepsdruk en verheviging van de wij-zijverhoudingen leiden tot het overlast gevende en criminele gedrag. Antilliaanse jonge mannen Antilliaanse jonge mannen zijn vaak betrokken bij drugs en wapendelicten/ roofovervallen. Ze komen uit eenouder gezinnen, waarin de vader ontbreekt en zijn gesocialiseerd te vechten: ‘steken is normaal’. Neutralisering = Wanneer de deviant (vertoner van crimineel gedrag) zijn gedrag kan verantwoorden, en de verantwoording door zijn omgeving wordt gehonoreerd is volgens Scott en Lyman de deviantie geneutraliseerd. Neutralisatie van schuldgevoelens gaat vooraf aan delinquent gedrag, waardoor deviantie mogelijk wordt, en de dader zich bevrijdt voelt van die schuldgevoelens (Sykes en Matza). Legitimaties van steken: - ontkenning van verantwoordelijkheid - ontkenning van schade of nadeel - ontkenning van het slachtoffer gedaan. Lopen met een mes, en het gebruiken daarvan wordt vaak gezien als iets dat normaal is. Redenen hiervoor zijn dat anderen ruzie met hen zoeken, een man zijn fysieke weerbaarheid moet demonstreren (vooral wanneer familie/moeder beledigd wordt) en wanneer vrienden worden bedreigd. Als laatste wordt ook zelfverdediging als een goede reden gezien om te steken. Het geweld wordt dan gerechtvaardigd door het feit dat het slachtoffer waarschijnlijk hetzelfde had gedaan als hij de kans had. De achtergronden van de daders spelen ook een rol. Nagenoeg alle daders komen uit de achterstandswijken in Curaçao. Bij Curaçaose jongens is de vader vaak afwezig. Wanneer de vader ontbreekt, missen jongens een belangrijk identificatie figuur van wie ze kunnen leren hoe ze met hun mannelijkheid moeten omgaan. Jongens zouden hierdoor de neiging ontwikkelen om hun mannelijkheid nadrukkelijk te demonstreren wat gepaard gaat met veel agressief gedrag. De laatste reden is de relatie tussen eergevoel en geweld. Antilliaanse jongens zijn gevoelig voor inbreuk (snel beschaamd/ gezichtsverlies). Beledigingen worden als dermate kwetsend ervaren. De geschonden eer kan enkel met fysiek geweld hersteld worden. Deze reactie wordt nog erger als de vernedering is geobserveerd door omstanders. Status deprivatie speelt vaak een rol. Vooral jongens en jonge mannen lopen met messen. Zij moeten hun moed bewijzen en vechten voor hun eigen naam. Het mes is het symbool voor het eergevoel, omdat het die identiteit en status verschaft, om erbij te horen. Conclusie Antilliaanse jongeren: 1. Antilliaanse jongeren gebruiken neutraliseringstechnieken om zich delinquent gedrag te veroorloven. Ze ontkennen verantwoordelijk, de schade en de slachtoffers. 2. Het dragen van een mes is gesocialiseerd, wordt als normaal beschouwd. 3. Achtergronden: statusdeprivatie, sociale onrechtvaardigheid en delinquente reputatie als uitweg. 4. Het mes is het symbool voor het eergevoel, omdat het die identiteit en status verschaft, om erbij te horen. Conclusies in het algemeen: Cultuur is bepalend, maar vooral door agressieve straatcultuur. Etnische cultuur als verklaring is weinig steekhoudend. Een oorzaak is sociale deprivatie in marginale sociale lagen: delinquente reputatie als uitweg. En vaders laten het afweten.