EEN STILLE FUTURIST: VELIMIR CHLEBNIKOV Zelden kan het begin van een nieuwe beweging in de kunst zo precies worden vastgesteld als bij het futurisme: 20 februari 1909. Op die dag publiceerde de Italiaanse dichter Filipo Marinetti (1876-1944) in de Parijse krant Le Figaro zijn vermaard geworden ‘Oprichting en Manifest van het Futurisme 1909’. In dit manifest haalde Marinetti fel uit tegen al het bestaande in de kunst. Hij hekelde de bewondering voor de klassieke meesters, de ingeslapen museumcultuur, de nutteloze aanbidding van het verleden en stelde daarvoor in de plaats het dynamische leven van de grote stad, de techniek van de toekomst, de schoonheid van de snelheid. Het Russische futurisme is iets later ontstaan dan het Italiaanse. Hoewel Marinetti alle uitingen van futurisme in de Europese kunst onmiddellijk annexeerde en tot zijn eigen geesteskinderen verklaarde, is het de vraag of het futurisme van hem en zijn groep in Rusland directe invloed heeft uitgeoefend. Overeenkomsten zijn misschien eerder terug te voeren op iets ondefinieerbaars in de tijdgeest dan op bewuste navolging van een voorbeeld, want daarvan is bij de Russische futuristen eigenlijk geen sprake. Waarin het Russische futurisme duidelijk overeenstemde met het Italiaanse was dat het zich fel afzette tegen de hele artistieke traditie, tegen alle gevestigde namen en tegen alles wat naar conventionaliteit en burgerlijkheid zweemde. Het épater le bourgeois hadden de futuristen hoog in hun vaandel geschreven. De Russische futuristische dichters – hoewel er ook beeldende kunstenaars toe behoorden was het Russisch futurisme toch vooral een literaire beweging – keerden zich vooral tegen hun directe voorgangers, de symbolisten. Zij moesten niets hebben van de esthetiserende tendensen in de symbolistische poëzie, waar het vooral ging om fraaie, poëtische woorden en klankharmonie. De futuristen waren anti-esthetisch, een van hun leuzen was dat men moest schrijven ‘als een vrachtauto in een salon’. Ze streefden niet naar harmonieuze klankeffecten, maar naar een kakofonie van klanken en onderstreepten de poëtische waarde van de Russische ingewikkelde medeklinkers als de tsj, de sj en de sjtsj, die taboe waren voor de symbolisten. Ook zorgden ze voor een geheel nieuw woordgebruik in de poëzie: geen mooie, poëtische woorden, maar woorden uit de omgangstaal, vulgaire woorden en ook neologismen, zelfgemaakte woorden. De futuristen introduceerden hun vernieuwingen op een bijzonder luidruchtige en opvallende wijze. Een van hun belangrijkste manifesten heet Posjtsjotsjina obsjtsjestvennomu vkusu (‘Een oorvijg aan de smaak van het publiek’, 1912) waarin onder meer het volgende wordt gezegd: Alleen wij zijn het gezicht van onze Tijd. De trompet van de tijd klinkt door ons in de kunst van het woord. Het verleden is bekrompen. De Akademie en Poesjkin zijn onbegrijpelijker dan hiëroglyphen. Gooi Poesjkin, Dostojevski, Tolstoj, enzovoorts, enzovoorts, overboord van het Schip van de Moderne Tijd. [...] Was je handen, jullie die het vuile slijm hebben aangeraakt van de boeken die geschreven zijn door al die talloze Leonid Andrejevs. Al die Maksim Gorkis, Koeprins, Bloks, Sologoebs, Remizovs, enzovoorts, enzovoorts, hebben alleen maar een datsja aan een rivier nodig. Wij kijken naar hun nietswaardigheid vanaf de toppen van wolkenkrabbers! Het uitbrengen van dit soort polemische manifesten was niet de enige manier waarop de futuristen van zich deden spreken. Ze organiseerden talrijke poëzieavonden waarop ze hun werken voorlazen en hun ideeën verkondigden, vaak vreemdsoortig uitgedost in felkleurige jasjes en met beschilderde gezichten. Vooral Majakovski met zijn indrukwekkende gestalte en niet minder indrukwekkende stemgeluid was een opvallende figuur tijdens deze chaotische avonden en voelde zich daar ook als een vis in het water. Er was echter één futurist die in deze turbulente atmosfeer volstrekt niet tot zijn recht kwam en zich zoveel mogelijk aan alle luidruchtigheid probeerde te onttrekken. Dit was de origineelste onder hen: Velimir Chlebnikov. Chlebnikovs schuchterheid en onhandige optreden maakten hem ten enenmale ongeschikt de rol van futurist te spelen. Dat hij met de futuristen verbonden bleef is dan ook niet zozeer aan hemzelf te danken als wel aan zijn medefuturisten die hem als het grootste poëtische talent van hun groep beschouwden en hem voor geen prijs wilden laten vallen. ‘Wij hebben Chlebnikov. Hij is voor onze generatie wat Poesjkin was voor de schrijvers aan het begin van de negentiende eeuw en wat Lomonosov was voor de achttiende eeuw,’ zei de futuristische dichter Benedikt Lifsjits tegen Marinetti, toen deze in het begin van 1914 een bezoek aan Rusland bracht en zich daarbij nogal laatdunkend uitliet over de moderne Russische kunst en literatuur. En Majakovski zei over Chlebnikov: Chlebnikovs roem als dichter is onmetelijk veel geringer dan zijn betekenis. Van de honderd mensen die hem gelezen hebben hebben vijftig hem een grafomaan genoemd, veertig hebben hem ter verstrooiing gelezen en hebben zich er over verwonderd waarom ze bij het lezen van Chlebnikovs poëzie geen enkel genoegen hebben ondervonden en slechts tien kenden en hielden van deze Columbus van nieuwe poëtische continenten, die nu door ons bezet en bewoonbaar worden gemaakt. Anderen waren minder enthousiast. Herhaaldelijk heeft men Chlebnikov beschreven als een halfkrankzinnige visionair, iemand met een uiterst verward brein, geestelijk onevenwichtig en balancerend op de grens van de idioterie. Deze tegenstrijdige opvattingen over Chlebnikov zijn tot aan vandaag toe te horen. Sommigen beschouwen Chlebnikov als de grootste Russische dichter van de twintigste eeuw, voor anderen is hij alleen maar een onbegrijpelijke maniak, chaotisch en gek. Wie was deze geniale idioot Chlebnikov? Viktor Vladimirovitsj Chlebnikov is op 9 november 1885 geboren in een dorpje in de buurt van de Zuid-Russische stad Astrakan, waar de Wolga uitmondt in de Kaspische Zee. Chlebnikov hechtte er later veel belang aan dat hij geboren was in een, zoals hij het noemde, ‘nederzetting van Mongoolse nomaden die de Boeddha vereerden’. Het gebied van Astrakan had in Chlebnikovs jeugd nog een duidelijk oosters koloriet. De stad was met zijn drukke, levendige markt een ontmoetingsplaats tussen West en Oost, tussen de Slavische en de Aziatische volkeren. Deze indrukken uit Chlebnikovs kindertijd vormden de achtergrond voor zijn belangstelling voor Azië en het Verre Oosten, een belangstelling die duidelijke sporen heeft achtergelaten in zijn poëzie. Chlebnikov stamde uit een typisch prerevolutionair Russisch intelligentsia-milieu. Zijn vader was leraar en een enthousiast natuurbeschermer, een van de oprichters van een natuurreservaat in de buurt van Astrakan. Hij was een groot vogelkenner en aanhanger van Darwin en Tolstoj. De invloed van zijn vader is duidelijk aanwijsbaar in Chlebnikovs belangstelling voor natuurwetenschappen en zijn uitgebreide kennis van allerlei planten-, dieren- en vogelsoorten. Een van de interessante aspecten van zijn poëzie is het creëren daarin van een speciale vogeltaal, het nabootsen van zeer verschillende vogelgeluiden. Chlebnikovs moeder had geschiedenis gestudeerd; ze was een goed vertelster en stimuleerde met haar verhalen de reeds vroeg bij Chlebnikov ontwaakte belangstelling voor het verleden van de Slavische volken. Toen Chlebnikov twaalf jaar oud was verhuisde het gezin naar Kazan, eveneens een gedeeltelijk Aziatische stad aan de Wolga. In Kazan kwam Chlebnikov op het gymnasium terecht. Er is weinig over deze jaren bekend. Volgens Chlebnikovs zuster, Vera, was Chlebnikov een bedeesde, schuchtere jongen, een goede leerling dankzij zijn fenomenale geheugen. Zijn aandacht ging vooral uit naar wiskunde en de Russische taal en literatuur; verder bleek hij ook uitstekend te kunnen tekenen. Na zijn gymnasiumtijd ging Chlebnikov wiskunde studeren aan de universiteit van Kazan. Zoals de meeste studenten in die tijd nam hij deel aan revolutionaire activiteiten; dit bezorgde hem een maand gevangenisstraf. Tijdens zijn studietijd las hij gretig, wetenschappelijke en filosofische werken, maar ook veel literatuur, vooral de Russische symbolistische dichters. Ook begon hij zelf te schrijven; sommige van zijn manuscripten stuurde hij naar de auteur Maksim Gorki, die ze van commentaar voorzag. Verschillende mensen hebben later hun herinneringen aan Chlebnikovs studentenjaren op schrift gesteld. Een kort citaat uit een van deze memoires werpt een interessant licht op Chlebnikovs karakter: Ongeveer twee jaar voordat Chlebnikov naar Petersburg vertrok heb ik hem leren kennen in Kazan. Hij was in die tijd student in de natuurwetenschappen en kwam dikwijls bij ons. Hij was schuchter, bescheiden, had bijna geen kennissen en vrienden en ons gezin was waarschijnlijk het enige waarin hij zich thuisvoelde. Hij kwam iedere dag, ging in een hoek zitten en vaak was het zo dat hij de hele avond geen woord zei; hij zat alleen maar, wreef zich in zijn handen, glimlachte en luisterde. Hij ging door voor een zonderling. Hij sprak met een heel zachte stem, bijna fluisterend, wat een vreemde indruk maakte omdat hij zo groot was. Maar soms sprak hij ook luid. Hij fluisterde eerder uit verlegenheid. Hij was onhandig, hij liep altijd wat gebogen en droeg zelfs ’s zomers een lange zwarte jas. Hij was een ijverig student, maar werd ook toen al aangetrokken door de literatuur; hij hield erg veel van Sologoeb en declameerde graag diens gedichten. Zelf schreef hij ook, maar hij liet dat nooit aan anderen zien, vanwege diezelfde verlegenheid. Als je hem naar zijn literaire werk vroeg zei hij dat dat niets voorstelde en eens liep hij met mijn broer drie uur lang buiten in de kou voor hij ertoe kon komen te zeggen dat hij gedichten schreef... Het schrijven van gedichten zette Chlebnikov voort in Sint-Petersburg, waarnaar hij in 1908 verhuisde. Hij schreef zich ook in Petersburg in als student, maar koos nu als hoofdrichting biologie. Het regelmatige studeren kon hem echter maar weinig boeien. Nadat hij nog een tijdlang Sanskriet en vervolgens slavistiek had gestudeerd, zonder ook maar een enkel examen te doen, werd Chlebnikov in 1911 uitgeschreven uit de universiteit omdat hij zijn collegegeld niet had voldaan. Chlebnikov was er niet rouwig om: de literatuur was zo langzamerhand al zijn tijd gaan opeisen en hij was terechtgekomen in literaire kringen; aan een universitaire carrière had hij geen enkele behoefte. Al spoedig na zijn aankomst in Petersburg werd Chlebnikov een geregelde bezoeker van de zogenaamde ‘Akademie van Poëzie’, een wekelijkse literaire soiree ten huize van de symbolistische dichter Vjatsjeslav Ivanov. Het was hier dat men Chlebnikov Velimir ging noemen in plaats van Viktor, en deze mythologisch klinkende pseudoniem-voornaam heeft hij de rest van zijn leven gehandhaafd. Ivanov, een van de leidende figuren in de literatuur van zijn tijd, zag wel iets in de jonge dichter en stimuleerde hem bij zijn werk. Chlebnikov hoopte dan ook dat hij zijn gedichten zou kunnen publiceren in het beroemde symbolistische tijdschrift Apollon, maar dit ging niet door, omdat de hoofdredacteur van het tijdschrift Chlebnikovs bijdragen niet kon appreciëren en ze weigerde. Deze miskenning van zijn talent bracht Chlebnikov ertoe te breken met de symbolisten. Intussen had Chlebnikov ook contacten gelegd met een heel andere groep dichters. Al in 1908 had Chlebnikov een aantal van zijn manuscripten aan de dichter Vasili Kamenski laten zien en deze had er voor publicatie in zijn tijdschrift Vesna (‘De Lente’) een paar van uitgekozen. Deze ontmoeting tussen Kamenski en Chlebnikov leidde langzamerhand tot meer contacten tussen Chlebnikov en allerlei modernistische dichters en kunstenaars, die losstonden van het literaire establishment. Begin 1910 vatte een aantal van deze jonge dichters en schilders het plan op een gezamenlijke geïllustreerde dichtbundel uit te geven. Deze verscheen onder de titel Sadok sudej (Een val voor rechters) en wordt in het algemeen beschouwd als het beginpunt van het futurisme in Rusland. Behalve Chlebnikov en Kamenski werkten er onder anderen aan mee de dichteres Jelena Goero en de gebroeders Boerljoek, die, zoals zoveel futuristen, zowel schilders als dichters waren. Sadok sudej werd in een kleine oplage gedrukt op behangpapier en onder meer verspreid onder de aanwezigen op de literaire soiree van Ivanov: men drong de garderobe binnen en stopte de boekjes eenvoudig in de zakken van de daar hangende jassen. De bundel baarde nogal opzien vanwege het opvallende uiterlijk, de modernistische illustraties en niet in het minst de ‘gedichten’, poëtische experimenten die in niets leken op wat de symbolisten tot die tijd hadden gedaan. Een van de opvallendste experimenten in dit eerste jaar waarin de futuristen zich als groep manifesteerden was Chlebnikovs beroemde Zjakljatie smechom (Bezwering door lachen), een gedicht dat geheel gebouwd is met woorden, zowel bestaande als nieuw gevormde, die de stam smech (lach) bevatten: BEZWERING DOOR LACHEN O, barst uit in lachen, lachers! O, begin te lachen, lachers! Wat lachen zij met gelach, wat lachen zij lacherig, O, lach toch belachend! O, lachbuien van lachwekkers, lach van lachende lacheraars! O, lach lachend uit, lach van verlachende lacheraars! Lachelijk, lachelijk, Lach, belach, lachschieters, lachschieters, Lacherikken, lacherikken. O, barst uit in lachen, lachers; O, begin te lachen, lachers! Wat Sadok sudej en andere gezamenlijke publicaties nog niet bevatten was een manifest, een algemene verklaring van de nieuwe groep waarin de gemeenschappelijke standpunten werden uiteengezet. Deze manifesten kwamen pas twee jaar later, in 1912. De groep rond Kamenski en Chlebnikov was inmiddels aangevuld met de uiterst actieve dichters Vladimir Majakovski en Aleksander Kroetsjonych en pas vanaf deze tijd waren de futuristen een groepering waarmee terdege rekening gehouden moest worden. Spoedig zouden zij alle andere groeperingen verdringen en de eerste plaats opeisen in de aandacht van het publiek. Al was Chlebnikov niet een van de luidruchtige, de burgers choquerende futuristen, zijn bijdrage aan de futuristische poëzie is van het allergrootste belang. Een van de uitgangspunten van het Russische futurisme was de nadruk op het woord als het materiaal waarmee de dichter werkt. Ook wat dit betreft was er een duidelijke reactie waar te nemen tegen het symbolisme. In het symbolisme ging het er uiteindelijk om dat via de woorden, met behulp van woorden een bepaalde verheven werkelijkheid, een gedachtewereld of filosofisch idee werd opgeroepen. Dit was voor de futuristen volstrekt irrelevant. Voor hen lag de bron van de poëzie in de taal zelf, in het materiaal van de taal, de woorden en de klanken waarmee de woorden zijn opgebouwd. Vandaar dat in veel futuristische poëzie de nadruk ligt op allerlei woord- en klankexperimenten. De futuristen ontwierpen zelfs een nieuwe, louter op klank gebaseerde taal, de zogenaamde za-oem, de taal die boven het verstand staat, niet rationeel te begrijpen is. De onbetwiste meester op het gebied van het experimenteren met de taal was Chlebnikov. In het poëtische woord ontdekte hij ongekende mogelijkheden, waarmee hij niet alleen zijn medefuturisten, maar ook latere dichtersgeneraties sterk heeft beïnvloed. De dichter Osip Mandelstam, een tijdgenoot van Chlebnikov, maar als dichter totaal anders, drukte het zo uit: ‘Chlebnikov is met woorden bezig als een mol, hij heeft gangen gegraven in de aarde voor de toekomst, voor een hele eeuw.’ Chlebnikovs experimenten met woorden en klanken zijn heel intrigerend en verrassend, omdat hij erin is geslaagd met behulp van deze experimenten werkelijke poëzie te creëren. Hoe volstrekt experimenteel sommige van zijn werken ook zijn, ze hebben altijd een poëtische en esthetische kracht, wat men beslist niet kan zeggen van alle futuristische poëtische experimenten. Een van de belangrijkste oorzaken hiervoor is dat Chlebnikov nooit experimenteerde louter omwille van het experiment, maar dat hij altijd op zoek was naar nieuwe betekenissen in de taal. In de woorden, in de elementen waaruit het woord bestaat en in de relaties tussen de woorden ontdekte hij voortdurend nieuwe, nooit eerder onderkende betekenis. Dit maakt zijn werk wel vaak moeilijk, maar tegelijkertijd semantisch rijk en suggestief. Een geliefkoosd procédé van Chlebnikov was het scheppen van nieuwe woorden door een bepaalde woordstam te verbinden met nieuwe achtervoegsels of voorvoegsels. Een voorbeeld daarvan zagen we in het gedicht ‘Bezwering door lachen’, waarin een groot aantal woorden was bijeengebracht die afgeleid waren van de woordstam ‘lach’. Bij deze ‘bekleding’ van woordstammen legde Chlebnikov veel creativiteit aan de dag. Zo ontwierp hij een hele reeks nieuwe woorden voor de in het begin van de twintigste eeuw opkomende wereld van de vliegerij, allemaal woorden gebouwd op de Russische woordstam let, die ‘vliegen’ betekent. Bij het scheppen van deze neologismen had hij een duidelijke voorkeur voor Slavische woordstammen, niet omdat hij uit een soort purisme tegen vreemde woorden was, maar omdat de Slavische woordstammen volgens hem veel meer ‘basis’betekenis hadden dan de buitenlandse woorden. Chlebnikov sprak bijvoorbeeld ook nooit van futuristen (in het Russisch futuristy), maar noemde zichzelf en de mensen van zijn groep budetljane, een woord dat de toekomende tijd van het werkwoord ‘zijn’ bevat; in vertaling ‘toekomstigers’ of iets dergelijks. In Chlebnikovs poëzie vinden we ook talloze voorbeelden van de zogenaamde poëtische etymologie: het suggereren dat woorden die wat klank betreft sterk op elkaar lijken tot dezelfde woordstam zijn terug te voeren en daarom ook betekenisovereenkomst vertonen. Hierdoor ontstaan dikwijls verrassende semantische verbanden. Als voorbeeld kan dienen de meerdere malen in Chlebnikovs poëzie optredende combinatie van woorden met de stam ljud (mens) en ljub (liefde). Door de klankovereenkomst tussen ljub en ljud suggereert Chlebnikov dat deze een overeenkomstige basisbetekenis hebben; dit komt hem goed uit in verband met zijn visionaire ideeën over de toekomst van de mensheid, de mensheid die nu nog verdeeld is in verschillende elkaar bestrijdende volkeren, maar die later één grote broederschap zal vormen. Verwant met de poëtische etymologie is het palindroom, een woord of een zin die zowel van voor naar achter als van achter naar voor gelezen kan worden. Terwijl het palindroom in het algemeen niet meer is dan spielerei met de taal, is Chlebnikov erin geslaagd met palindromen werkelijke poëzie te maken. Zijn tour de force is een lang gedicht, getiteld ‘Razin’, naar de legendarische Russische roverhoofdman Stenka Razin, dat met zijn bijna vierhonderd regels geheel uit palindromen bestaat. A kolokol okolo oka. Červona panov reč’ Malo kolokolam, Mabyd’ dybam. Im zov: voz’mi Bel chleb. Dat Chlebnikovs woord- en klankexperimenten veel meer waren dan alleen een spel bewijst het volgende verhaal. Het is afkomstig van de reeds eerdergenoemde dichter Benedikt Lifsjits, die een interessant boek met memoires over de Russische futuristen heeft gepubliceerd en persoonlijk bevriend was met Chlebnikov. Lifsjits vertelt: Op een avond had ik Chlebnikov voorgesteld aan een leerlinge van de toneelschool, Lelia Skalon. Hij werd onmiddellijk verliefd op haar. Hij vroeg me daarna herhaaldelijk hem te helpen haar te ontmoeten, maar om redenen die ik me nu niet kan herinneren slaagde ik er niet in zijn wens te vervullen. Op een morgen kwam hij bij me op bezoek en verklaarde hij dat hij besloten had een ontmoeting te arrangeren, maar dat hij niet wist hoe hij dat moest aanpakken. Ik antwoordde hem dat de enige manier was Lelia Skalon samen met haar vriendin Lilia Iljasjenko uit te nodigen voor een bezoek aan ‘De loslopende hond’ [het beruchte Petersburgse stamcafé van de futuristen], maar dat hiervoor natuurlijk een bepaalde som geld nodig was voor een diner en wijn, geld dat noch ik noch hij bezat. Omdat Chlebnikov bleef aandringen en zich niet wilde laten afschepen stelde ik voor dat hij mijn regenjas en hoge hoed naar de lommerd zou brengen. Na een uur kwam hij terug, geheel terneergeslagen. Men had hem zo weinig voor de kledingstukken geboden dat hij het zinloos had gevonden ze daar als pand achter te laten. We waren somber en stil, zinnend op mogelijkheden uit de impasse te geraken. Plotseling klaarde Velimirs gezicht op. ‘Misschien kunnen we wat geld krijgen van Goemiljov.’ ‘Goemiljov, waarom juist hij?’ ‘Omdat hij niet arm is en omdat hij onze vijand is.’ ‘Het is niet leuk iemand om geld te moeten vragen die ons sinds ons manifest niet meer wil kennen.’ ‘Geeft niet! Eerst zal ik hem uitgebreid vertellen wat ik van zijn poëzie vind en dan zal ik hem geld te leen vragen. Je zult zien dat hij het zal geven. Ik ga meteen en jij nodigt Lelia en Lilia uit voor vanavond in “De loslopende hond”.’ Hij vertrok nadat hij, om er wat plechtiger uit te zien, mijn hoge hoed, die geen geluk had gebracht, had opgezet. Tegen de avond keerde hij terug, duidelijk in zijn sas vanwege het resultaat van zijn reis. Alleen Achmatova, die aanwezig was tijdens het gesprek met Goemiljov, zou hebben kunnen zeggen of Chlebnikov zijn bedoelingen geheel duidelijk had gemaakt, maar in elk geval had hij het geld. In ‘De loslopende hond’ namen we een tafel in het midden van de zaal. Velimir kon zijn ogen niet afhouden van de knappe studente tegenover hem en slechts zo nu en dan bewoog hij zijn lippen, overigens zonder geluid te maken. Ik had dus de taak de twee vriendinnen te onderhouden, wat me helemaal niet zinde, daar ik de meisjes alleen maar had uitgenodigd omdat Chlebnikov zo had aangedrongen. Ook werd het zo langzamerhand tijd het diner te bestellen, maar Velimir ondernam geen stappen in die richting. Ik slaagde erin hem een paar woorden toe te fluisteren. IJlings verdween hij naar de bar. Even later torende er een enorme berg sandwiches op de tafel, zodat ons het zicht op de tegenover gezeten gesprekspartner ontnomen werd. Chlebnikov had alle sandwiches die er waren opgekocht, zonder enig geld over te houden voor fruit en thee, laat staan voor wijn. Moed verzamelend achter zijn bolwerk van boterhammen besloot hij ten slotte zijn mond open te doen. Luchtige conversatie was hem volstrekt vreemd. Getrouw aan zichzelf en zijn taak op een heel speciale manier opvattend, sprak hij een monoloog uit waarin alle woorden dezelfde stam hadden. In deze monoloog verheerlijkte hij het voorwerp van zijn liefde. Het klonk ongeveer als volgt: O skal/Oskal/Skal on/Skalon/. Het was hem niet vergund zijn woordscheppende hymne te voltooien, want beide meisjes barstten in lachen uit. In hun ogen was Chlebnikov een excentriekeling die niet goed bij zijn hoofd was. Na nauwelijks iets van het voedsel gebruikt te hebben – waarvoor Velimir een hele reis had gemaakt en met Goemiljov had gedisputeerd over het lot van de Russische literatuur – verdwenen Lilia Iljasjenko en Lelia Skalon haastig uit ‘De loslopende hond’ en wilden zelfs niet door ons naar huis gebracht worden. Ik begon aan de sandwiches en keek naar Chlebnikov, die somber fronsend in een hoek zat. Hij was ontroostbaar en begreep waarschijnlijk nog niet de oorzaak van zijn nederlaag. Een interessant element van Chlebnikovs experimenten met woorden en klanken was dat hij bepaalde klanken verbond met bepaalde vaste betekenissen. Het ging hem daarbij vooral om de beginklank van het woord: volgens Chlebnikov was de klank waarmee een woord begint bepalend voor de betekenis ervan. In een van zijn bekendste theoretische geschriften, Nasja osnova (Onze basis, 1920), zegt hij hier het volgende over: Wanneer we een woord nemen, laten we zeggen, tsjasjka [kopje], dan weten we niet welke betekenis elke afzonderlijke klank heeft voor het gehele woord. Maar als we alle woorden bij elkaar nemen die beginnen met de klank tsj [tsjasja, tsjerep, tsjan, tsjoelok; – in de Nederlandse vertaling blijken de meeste van deze woorden met een k te beginnen: kopje, kop – in de betekenis van schedel – , kuip, kous], dan verdringen de overige klanken elkaar en de algemene betekenis die deze woorden hebben is dan de betekenis van de tsj. Wanneer we deze woorden die beginnen met tsj met elkaar vergelijken, zien we dat ze allemaal betekenen: het ene lichaam omgeven door het andere; tsj betekent omhulsel, bekleding. En zo houdt de za-oemnyj jazyk, de bovenverstandelijke taal op bovenverstandelijk te zijn. [...] Woorden die beginnen met een en dezelfde medeklinker worden met elkaar verbonden door een en hetzelfde begrip en vliegen als het ware van verschillende kanten naar een en hetzelfde punt van het verstand. Wanneer we de woorden tsjasja en tsjoboty nemen [kopje en kaplaars], dan worden beide woorden beheerst door de klank tsj; wanneer we de woorden die met tsj beginnen verzamelen: tsjoelok, tsjoboty, tsjoein, tsjechol [kous, kaplaarzen, kaftan, kap] en tsjasja, tsjara, tsjan, tsjelnok [kopje, karaf, kan, kano], dan zien we dat al deze woorden elkaar ontmoeten, een aanrakingspunt hebben in het volgende beeld: of het nu een tsjoelok [kous] is of een tsjasjka [kopje], in beide gevallen vult de inhoud van het ene lichaam [voeten of water] de lege ruimte van het andere lichaam. Op deze manier is tsj niet alleen maar een klank, tsj is een naam, een ondeelbaar lichaam van de taal. Op analoge wijze heeft Chlebnikov de betekenis van alle medeklinkers vastgesteld. Hij geloofde dat het alfabet van klanken of letters correspondeerde met een alfabet van de geest, een reeks abstracte begrippen die volgens hem algemene en universele categorieën waren. Via het vaststellen van deze algemene basisbetekenis meende hij dat het mogelijk was een universele taal te creëren, een taal die in de toekomst de gehele mensheid zou verenigen, omdat zij begrijpelijk was voor iedereen. Het is typerend voor Chlebnikov dat hij een taal van de toekomst wilde maken door terug te gaan naar de basis- en oerbetekenissen van de taal. Hij was niet zoals sommige andere futuristen uitsluitend gericht op de toekomst, maar ook bijzonder geïnteresseerd in het verleden en vooral in het verre verleden, de mythische geschiedenis van de Slavische volken. Chlebnikovs poëtische wereld is enorm uitgebreid, tijd lijkt voor hem nauwelijks te bestaan. Naast indrukwekkende toekomstvisioenen en half-praktische, half-onmogelijke ontwerpen voor de toekomst, heeft hij als geen ander de Slavische mythologie in zijn gedichten verwerkt, terwijl ook eigentijdse gebeurtenissen als de Eerste Wereldoorlog en de Revolutie op een bijzondere manier in zijn werk gestalte hebben gekregen. In de oude Slavische wereld, het Kiëvse rijk en ook in de nog vroegere, heidense perioden in het bestaan van de Slavische volken zag Chlebnikov een uitweg uit de rampen en tegenstellingen van de moderne tijd. In een van zijn eerste lange gedichten, ‘Vnoetsjka Maloesji’ (De kleindochter van Maloesja, 1909) stelde hij het oude Rusland dat nog nauwelijks gekerstend was en vol heidense elementen zat tegenover het eigentijdse Petersburg. Volgens Chlebnikov heeft de moderne tijd niet meer wat er vroeger wel was: een directe, onmiddellijke relatie met de natuur en de omringende wereld. Voor de mens uit de oertijd waren de elementen van de wereld rondom hem geladen met een diepe betekenis. Dit begrip van de dingen is volgens Chlebnikov geleidelijk aan verdwenen. Wat hij onder meer met zijn poëzie wil doen is die directe relatie tussen de mens en de wereld weer tot stand brengen. Hierbij herschept hij niet de oude mythen, zoals sommige symbolisten dat deden, maar creëert hij nieuwe. Een van zijn fraaiste moderne mythen is Zjoeravl (De kraanvogel, 1910), waarin een grotesk, apocalyptisch beeld van Petersburg wordt geschilderd. De dode dingen van de stad: fabriekspijpen, huizen, bruggen, komen tot leven. Tezamen komen ze in opstand en dragen ze bij tot de vorming van een reusachtige kraanvogel, waaraan mensenoffers worden gebracht. De symbolische implicaties zijn duidelijk. De (hijs)kraanvogel staat enerzijds voor de verwoestende industrie en technologie, anderzijds voor de natuur die haar gezag over de mens herneemt. Chlebnikovs prerevolutionaire werk was hoofdzakelijk naar het verleden gericht. Dit wil echter beslist niet zeggen dat hij los van zijn tijd leefde. Integendeel. De belangrijke historische gebeurtenissen die er tijdens zijn leven plaatsvonden hebben een duidelijke weerklank gevonden in zijn poëzie, ook al zijn ze daar meestal vermengd met gebeurtenissen en situaties uit andere tijden en van andere volken, want Chlebnikov kende, zoals reeds gezegd, geen grenzen, noch tijdelijke noch geografische. Veel indruk op Chlebnikov maakte de Russisch-Japanse oorlog van 1904-1905, die door de Russen heel onhandig werd gevoerd, zodat ze grote verliezen leden. In Chlebnikovs poëzie komt deze oorlog naar voren in een tegenstelling tussen het Slavische en het oosterse element. Dikwijls roept hij bezwerend de krijgshaftige Kiëvse vorsten op uit de begintijd van het Russische rijk, tegen wie zelfs het machtige Byzantium het moest afleggen. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak liet Chlebnikov zijn krijgshaftige toon varen en verving deze door een pacifistische opstelling; uiteindelijk nam hij zelfs actief stelling tegen het oorlogsgeweld. In 1915 nam Chlebnikov, na van een van zijn vele reizen kriskras door Rusland teruggekeerd te zijn in Petersburg, deel aan verschillende antimilitaristische futuristische verzamelbundels. Een van de futuristen beschrijft in zijn memoires Chlebnikov in deze tijd als volgt: Chlebnikov bezat nooit een cent, had slechts één paar ondergoed, een gescheurde broek en in plaats van een kussen een kussensloop die volgestouwd was met manuscripten. Waar hij woonde weet ik niet. Chlebnikov schreef voortdurend en wat hij geschreven had stopte hij in zijn kussensloop of verloor hij. Wanneer hij naar een andere stad ging, meestal Charkov, liet hij zijn kussensloop overal slingeren. Boerljoek volgde hem en verzamelde zoveel als hij kon, maar het grootste deel van de handschriften ging toch verloren. Het corrigeren van de drukproeven deed altijd iemand anders voor hem, omdat men veel te bang was deze hemzelf in handen te geven; hij zou absoluut alles opnieuw schrijven en dit zo eindeloos door. Hij kon zijn eigen gedichten niet voordragen, hij vond dat stierlijk vervelend; hij begon, maar wanneer hij in het midden van het gedicht was gekomen was hij in staat te zeggen: ‘enzovoorts’. Hij was echter buitengewoon trots wanneer er iets van hem werd gedrukt, hoewel hij daar zelf nooit ook maar iets voor deed. Hij sprak heel weinig en langzaam, maar zei altijd zeer belangwekkende dingen. Hij genoot ervan wanneer Volodja Majakovski zijn gedichten voordroeg en luisterde heel aandachtig. Hij lachte heel aanstekelijk, brieste, zijn ogen begonnen te schitteren en het leek alsof ze op nog iets grappigs wachtten. Ik heb van hem ook nooit maar één zinloos woord gehoord, hij loog en draaide nooit. In 1916, vlak voordat hij naar Astrakan zou vertrekken om de paasdagen door te brengen, werd Chlebnikov plotseling opgeroepen in militaire dienst. Hij werd infanterist in een reservebataljon in een van de Zuid-Russische steden. Het was voor hem een ondraaglijke tijd, een bron van voortdurende kwellingen. ‘Ik ben een derwisj, een yogi, een Marsbewoner, alles, maar geen soldaat van een infanterieregiment,’ schreef Chlebnikov in een brief naar een van zijn vrienden. Met veel moeite slaagde hij erin tijdelijk te worden opgenomen in een kliniek voor geestelijk gestoorden, maar toen een commissie hem alsnog voor normaal verklaarde werd hij weer bij de troepen ingedeeld. Deze voor hem afschuwelijke ervaring van het leven als soldaat – door de militaire discipline werd zijn persoonlijke ritme volledig verstoord – heeft Chlebnikov definitief tot geheel andere gedachten over de oorlog gebracht dan hij vroeger had. Terwijl hij de oorlog vroeger associeerde met moed en dapperheid, vereenzelvigde hij deze vanaf nu met dood, vernietiging en ondergang. De oorlog is een ramp die de mensheid bedreigt. Het thema van de oorlog speelt in Chlebnikovs werk een belangrijke rol. Een van zijn interessantste werken wat dit betreft is Vojna v mysjelovke (Oorlog in een muizenval, 1919), dat een compilatie is van een reeks gedichten geschreven in de jaren 1915-1917. In Chlebnikovs fantasie krijgt de oorlog de trekken van een mythologisch wezen, een godin van de dood, onverbiddelijk in haar gretigheid naar mensenlevens. De mensheid valt terug in een toestand van wilde barbarij, de oorlog verslindt hele geslachten en brengt ondergang en vernietiging. Waar de wolf schreeuwde met bloed, ‘Ha, ik eet het lichaam van een jongen,’ Daar zegt de moeder: ‘Ik gaf mijn zonen.’ Wij, de oudsten, overleggen wat wij moeten doen. Is het waar dat de jonge mannen goedkoper geworden zijn? Goedkoper dan aarde, een vat water en een wagon kolen? Jij, vrouw in het wit, stengels maaiend, Met je gebruinde spieren, onbeschaamd in je werk! ‘Dode mannen! Dode mannen!’ Over de pleinen sleept het gesteun van de steden. In Oorlog in een muizenval komt naast oorlog en dood nog een ander thema naar voren, namelijk dat van de revolutie. Chlebnikov verwelkomde de revolutie gretig, al was het alleen maar omdat deze hem bevrijdde van de voor hem zo rampzalige diensttijd. Op zijn karakteristieke manier beschouwde hij de oktoberrevolutie niet zozeer als een politieke zaak, als wel als het begin van een universele transformatie van de wereld, een heuse wereldrevolutie met mythische dimensies. De vrijheid komt naakt Bloemen strooiend op het hart En wij, met haar in de pas lopend, Zeggen jij tegen de hemel. Wij, krijgers, slaan hard Met onze handen op de wrede schilden: – Laat het volk keizer zijn Altijd, voor altijd, hier en overal! Terwijl het bovenstaande fragment een directe reactie op de revolutie is, ontvouwt Chlebnikov in latere gedichten zijn visie op de revolutie en op de toekomst van de mensheid. Dit gebeurt onder andere in Ladomir (De goede wereld, 1920), dat door velen als Chlebnikovs hoofdwerk wordt beschouwd. De revolutie wordt hier geschilderd als een reinigend onweer, een onvermijdelijke historische straf voor de uitbuiters van het volk. Chlebnikov blijft echter niet staan bij het heden en verleden. Belangrijker dan de afbraak van het oude is het feit dat de revolutie de mens eindelijk vrij heeft gemaakt en hem in staat stelt om, gewapend met wetenschappelijke kennis, de schepper van de geschiedenis, de organisator en meester van het heelal te worden. In weinig andere van zijn werken weet Chlebnikov zulk een meeslepend beeld te schetsen van zijn utopische visie op de toekomst van de mensheid. Reeds eerder is ter sprake gekomen dat Chlebnikov ernaar streefde een universele taal te scheppen door bepaalde klanken met bepaalde vaste betekenissen te verbinden. Een van zijn andere fantastische projecten was het oprichten van een internationaal genootschap bestaande uit de 317 belangrijkste en beste mensen van de aarde. Van dit genootschap van ‘presidenten van de wereldbol’ was hijzelf de voorzitter. In Ladomir beschrijft Chlebnikov fantastische toekomstvisies, waarbij hij enerzijds heilig gelooft in de progressieve ontwikkeling van de techniek, maar dit anderzijds verbindt met oude legenden en overleveringen over de bezieling van de natuur. Alleen wanneer het wetenschappelijk principe zich ontwikkelt in een bezielde en levende natuur zal de lad mira, de harmonie van de wereld er kunnen komen en zal uiteindelijk zelfs de dood overwonnen kunnen worden. Het is opmerkelijk dat Chlebnikov dit fraaie utopische werk schreef tijdens een van de moeilijkste perioden in zijn leven. Hij was na de revolutie weer door Rusland gaan zwerven en was in 1920, in het heetst van de burgeroorlog, terechtgekomen in Charkov. Hier leefde hij een tijdlang in de allergrootste armoede, kreeg tweemaal tyfus en viel nu eens in de handen van de Roden, dan weer in die van de Witten, die om beurten Charkov veroverden en de verdacht uitziende Chlebnikov, die natuurlijk nooit papieren bij zich droeg, zodat hij zich niet kon identificeren, onmiddellijk arresteerden. Aan het einde van 1920 slaagde Chlebnikov erin Bakoe te bereiken, in de Kaukasus, waar hij zich als propagandist aansloot bij het Rode Leger. Het communistische bewind bereidde een veldtocht voor naar Perzië om daar, gebruikmakend van de ingewikkelde situatie die er na de Eerste Wereldoorlog was ontstaan, de revolutie te ontketenen. De campagne werd een mislukking omdat de Perzische nationalisten plotseling besloten niet meer met de communisten mee te doen, deze ontwapenden en vervolgens terugstuurden. De paar maanden dat Chlebnikov in Perzië vertoefde behoorden tot de gelukkigste en vruchtbaarste van zijn leven. Hij ging volledig op in de kleurige, hem zo geliefde oosterse wereld en schreef een aantal van zijn beste gedichten. Ook in zijn Azië-gedichten komt Chlebnikovs favoriete idee over de eenheid van de mensheid naar voren. Voor hem zijn alle volken, alle nationaliteiten, alle religies en leringen gelijk, omdat ze allemaal bladzijden zijn van het ene boek van de mensheid. Dit beeld van het ene boek voor de gehele wereld wordt fraai tot uitdrukking gebracht in het volgende gedicht: HET ENE BOEK Ik zag dat de zwarte Veda’s De Koran en het Evangelie En de in zijde gebonden Boeken van de Mongolen Zelf van het stof van de steppen Van de geurige, droge mest, Zoals de vrouwen van de Kalmukken Dat iedere ochtend doen, Een brandstapel bouwden En daar zelf op gingen liggen. Witte weduwen hulden zich in een rookwolk Om de komst te bespoedigen Van het ene boek, Het boek met bladzijden groter dan de zee, Die trillen met blauwe vlindervleugels, En met een zijden draad als bladwijzer Waar de blik van de lezer is stil blijven staan. Daar komen de grote rivieren in een blauwe stroom: – De Wolga, waar men ’s nachts over Razin zingt – De gele Nijl waar men bidt tot de zon – De Jangtsekiang, met de dikke mist van mensen – En jij, Mississippi, waar de yankees De sterrenhemel als broeken dragen Hun benen in de sterrenhemel hebben gewikkeld – En de Ganges, waar donkere mensen bomen van het verstand zijn – En de Donau, waar in het wit witte mensen In witte hemden boven het water staan, – En de Zambezi, waar de mensen zwarter zijn dan laarzen – En de bruisende Ob, waar men de goden geselt En met het gezicht naar de muur draait Wanneer men iets vets eet, – – En de Theems, waar grijze verveling heerst. Het geslacht van de mensen is de lezer van dit boek! Op de omslag staat in het handschrift van de schepper Mijn naam, in helblauwe letters. Ja, jullie lezen nonchalant, Meer aandacht graag, Te verstrooid zijn jullie, jullie zien eruit als luiaards. Als lessen in de wet van God Zijn deze zwarte bergketens en grote zeeën! Dit ene boek Moeten jullie spoedig lezen, spoedig! Op deze bladzijden springt de walvis En de adelaar zweeft om de hoek van de bladzijde En daalt neer op de golven van de zee, op de borst van de zeeën Om uit te rusten in het bed van de zeearend. Teruggekeerd uit Perzië bleef Chlebnikov enige tijd hangen in de Kaukasische badplaats Pjatigorsk, waar hij werkte als nachtportier en behandeld werd voor chronische ondervoeding. Aan het einde van 1921 ging hij naar Moskou, maar dit bezoek liep uit op een grote teleurstelling, omdat niemand zijn werk wilde uitgeven en hij bovendien vervreemd bleek van zijn vroegere vrienden. Hij besloot daarom naar huis te gaan, naar Astrakan, hoewel hij ernstig verzwakt was door aanvallen van malaria en waterzucht. Omdat het met de treinen chaotisch gesteld was en er voortdurend onvoorzien oponthoud was, wat dagen kon duren, nam een vriend hem mee naar een dorpje om uit te rusten. Aanvankelijk herstelde Chlebnikov, maar zijn gestel bleek te zeer aangetast door jaren van ondervoeding en talrijke slepende kwalen. Hij raakte verlamd en stierf in de zomer van 1922. Op zijn grafkist stond ‘President van de wereld’ en de boeren die hem naar zijn laatste rustplaats begeleidden accepteerden dit met naïeve eerbied.