FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2010 - 2011 De neuronale correlaten van het bewustzijn Julie VANCAILLIE Promotor: Prof. Dr. Van Roost Scriptie voorgedragen in de 2de Master in het kader van de opleiding tot MASTER IN DE GENEESKUNDE 1 Inhoudstafel 1. Abstract 2. Inleiding 2.1 Wat is bewustzijn? 2.1.1 Bewustzijn als wakkere toestand 2.1.2 Bewustzijn als ervaring 2.1.3 Uitgebreid bewustzijn 2.2 Hoe kan het bewustzijn gemeten worden? 2.2.1 Gedragsmetingen 2.2.2 Hersenmetingen 2.2.2.1 Elektro-encefalografische metingen 2.2.2.2 Functionele beeldvorming 2.3 Hoe kunnen de neuronale correlaten van het bewustzijn bestudeerd worden? 3. Methodologie 4. Resultaten 4.1 Toestanden van veranderd bewustzijn 4.1.1 Slaap 4.1.2 Meditatie 4.1.2.1 Gerichte aandacht meditatie 4.1.2.2 Open monitoring meditatie 4.1.3 Hypnose 4.1.3.1 Intrinsieke studies 4.1.3.2 Instrumentele studies 4.1.4 Pathologische toestanden van verminderd bewustzijn 4.1.4.1 Coma 4.1.4.2 Vegetatieve toestand (VS) en minimaal bewuste toestand (MCS) 4.1.4.2.1 Definitie 4.1.4.2.2 Diagnose, prognose en behandeling 4.1.4.2.3 Studie van de hersenen bij VS en MCS 4.1.4.2.4 Slaap in de vegetatieve toestand 4.2 Neuronale correlaten van het bewustzijn (NCC) 4.2.1 Een lokalisatie voor de NCC 4.2.1.1 Het thalamocorticaal netwerk 4.2.1.2 Multimodale associatieve cortex 4.2.2 Bewustzijn en neuronale dynamica 4.2.2.1 Onderhouden versus fasische activiteit 2 4.2.2.2 Terugkerende of vooruitgaande activiteit 4.2.2.3 Synchronisatie en oscillaties 4.2.3 Bewustzijn vanuit een theoretisch perspectief 4.2.3.1 Bewustzijn als geïntegreerde informatie 4.2.3.1.1 Theorie 4.2.3.1.2 Metingen 4.2.3.1.3 Lokalisatie en neurofysiologische processen 4.2.3.1.4 Omstandigheden met een verminderd bewustzijn 4.2.3.1.5 Implicaties 4.2.3.2 De globale werkruimte theorie 4.2.3.3 Fenomenologisch en toegang NCC 4.2.3.4 Intrinsieke hersenactiviteit 4.2.3.5 Single-neuron theorie 4.3 Zelfbewustzijn en de neuronale correlaten van het zelfbewustzijn 4.3.1 Wat is zelfbewustzijn? 4.3.2 De neuronale correlaten van het zelfbewustzijn 5. Discussie 6. Referenties 3 1. Abstract Het bewustzijn houdt de mens reeds lange tijd bezig. Uitgebreid onderzoek wordt besteed aan het uitzoeken van enerzijds de precieze betekenis ervan en anderzijds hoe het ontstaat in de hersenen. Hier wordt getracht de huidige vorderingen weer te geven van dit bewustzijnsonderzoek. Eerst wordt dieper ingegaan op de betekenis en definitie van het menselijk bewustzijn. Tot op heden bestaat nog geen bevredigende en universeel aanvaarde definitie van het bewustzijn.1 Vaak wordt daarom het bewustzijn onderverdeeld in waakzaamheid enerzijds, en besef van de omgeving en zichzelf anderzijds. 2,3,4 Aangezien men nog niet met zekerheid weet hoe het bewustzijn ontstaat in de hersenen, kan het nog niet eenduidig gemeten worden. Toch kan men gebruik maken van zowel gedragsmetingen als hersenmetingen om een idee te krijgen van het bewustzijn van een systeem. Vervolgens wordt besproken hoe men op zoek kan gaan naar de mogelijke neuronale correlaten van het bewustzijn. Hoe het bewustzijn ontstaat in de hersenen is op dit moment nog niet gekend.2 Toch is het nu algemeen aanvaard dat bewustzijn volledig gerelateerd is aan neuronale activiteit, en daarom net zoals elke andere hersenfunctie open staat voor wetenschappelijk onderzoek.4 Heel belangrijk in het bewustzijnsonderzoek is het bestuderen van situaties waarin het bewustzijn fysiologisch of pathologisch verminderd of veranderd is. Fysiologische toestanden met een gewijzigd bewustzijn zijn bijvoorbeeld slaap, meditatie en hypnose. Pathologie van bewustzijn ziet men bij coma, vegetatieve toestand en minimaal bewuste toestand. Deze laatste twee bieden de onderzoeker bovendien de mogelijkheid besef te onderzoeken onafhankelijk van waakzaamheid. Er wordt daarom ook dieper ingegaan op deze toestanden. Daarna wordt beschouwd wat recente bevindingen vertellen over de rol van verschillende hersenregio‟s in het ontstaan van bewustzijn. Vervolgens worden ook de dynamische aspecten van neuronale activiteit besproken, die minstens even belangrijk blijken bij het ontstaan van bewustzijn. Als vervolg daarop worden een aantal theorieën naar voor gebracht die deze neurobiologische bevindingen omvatten, en een mogelijke verklaring bieden voor het ontstaan van bewustzijn. Tenslotte wordt het zelfbewustzijn met zijn mogelijke eigen neuronale correlaten besproken, een belangrijk deelaspect van het bewustzijn bij de mens. 2. Inleiding 2.1 Wat is bewustzijn? Tot op heden bestaat er nog geen bevredigende en universeel aanvaarde definitie van het menselijk bewustzijn. Eenvoudig gesteld is bewustzijn alles wat we ervaren. Het verlaat ons iedere nacht wanneer we in een droomloze slaap vallen en komt terug de volgende ochtend wanneer we ontwaken. Zonder bewustzijn zou er noch een externe wereld, noch onze eigen zelf bestaan.1 Vaak wordt het bewustzijn onderverdeeld in twee elementen: het wakker zijn, de waakzaamheid (maw het niveau van 1 bewustzijn) en de ervaring, het besef van de omgeving en zichzelf (maw. de inhoud van het bewustzijn).2,3,4 2.1.1 Bewustzijn als wakkere toestand Met waakzaamheid wordt bedoeld het continuüm tussen slapen en wakker zijn. Het wordt gedefinieerd als de aanwezigheid van verlengde periodes van het spontaan of geïnduceerd openen van de ogen.2 Bewustzijn in deze zin is een mate van graden: een reeks van bewuste toestanden bestaat tussen waakzaamheid, slaap en coma. Deze toestanden kunnen objectief gedefinieerd worden, via het gebruik van gedragscriteria zoals de Glasgow coma schaal. Bewust zijn in deze zin is het gevoel wakker en alert te zijn.5 2.1.2 Bewustzijn als ervaring Met ervaring of besef bedoelt men de gedachten en gevoelens van een individu, of de mogelijkheid alle inkomende sensorische informatie te ontvangen en te integreren, zowel vanuit de externe omgeving als vanuit het eigen lichaam.2 Bewustzijn in deze zin is de inhoud van ervaring van moment tot moment: hoe het voelt een bepaalde persoon te zijn. Het brengt de kwalitatieve, subjectieve dimensie van ervaring naar boven.5 Normaalgezien zijn waakzaamheid en besef positief met elkaar gecorreleerd: wanneer men minder wakker is, heeft men ook minder besef. (een uitzondering hierop is REM slaap waarbij men ervaringen heeft tijdens dromen, maar niet wakker is) Het besef kan verder onderverdeeld worden in besef van zichzelf en besef van de omgeving. Deze zijn meestal omgekeerd gerelateerd: wanneer men geëngageerd is in zelfgerelateerde processen, is men minder ontvankelijk voor de omgeving, en omgekeerd.4 2.1.3 Uitgebreid bewustzijn Men kan ook het bewustzijn breder beschouwen dan slechts bestaande uit waakzaamheid en besef. Totaal bewustzijn of uitgebreid bewustzijn wordt door Evans et al. gedefinieerd als het continue besef van de externe en interne omgeving, zowel in het heden als het verleden, samen met de emoties die eruit ontstaan. Dit betekent dat ook andere hersenfuncties, behalve deze geassocieerd met besef hierin betrokken zijn, zoals de gebieden verantwoordelijk voor geheugen, emotie en aandacht.4 Bewustzijn is afhankelijk van de aanwezigheid van het korte termijn of werkgeheugen in de cortex. Zonder enige korte opslag van informatie, zou besef bestaan uit korte ongerelateerde grepen uit de ervaring. Anderzijds vereist totaal bewustzijn ook het lange termijngeheugen, waarvan het belangrijkste het expliciet geheugen (of declaratief geheugen) is. Dit bevindt zich in de cortex van de hippocampus. Dit type geheugen is heel gedetailleerd en lijkt op een persoonlijke video die zich uitbreidt van het heden naar het intermediaire verleden, onmiddellijk beschikbaar voor het bewust 2 ophalen ervan op elk moment. Met de tijd worden oude herinneringen minder gedetailleerd en hun essentie(semantisch geheugen) wordt dan overgedragen naar het lange termijn geheugen opgeslagen in de neocortex van de frontale lobben. Een belangrijke eigenschap van het expliciet geheugen is dat alle nieuwe herinneringen hier moeten geregistreerd worden, of ze gaan voor altijd verloren, wat maakt dat het een essentieel onderdeel uitmaakt van totaal bewustzijn. Zoals ook sensorische input niet altijd het besef bereikt, kan ook geheugen soms onbewust ontstaan.4 Dit laatste noemt men procedureel geheugen. Schade aan de structuren verantwoordelijk voor expliciet geheugen leidt tot anterograde amnesie. Dit syndroom spaart echter de mogelijkheid van het verkrijgen van procedurele herinneringen, het verkrijgen van nieuwe motorische skills. Dit ontstaat in prefrontale regio‟s via verbindingen met de basale ganglia en het cerebellum.5 Maar ook emotie is belangrijk in bewustzijn. Dat het bijdraagt tot de toestand van bewustzijn is duidelijk in het alledaagse leven: de perceptie van de wereld wordt voor een groot deel beïnvloedt door de gemoedstoestand. Als men gedeprimeerd is, lijkt alles hopeloos, indien opgetogen, is alles mogelijk. De gebieden geassocieerd met emotie worden gevonden in de middenhersenen, de mesiale frontale gyrus, de amygdala, de hypothalamus en de subfrontale regio. Sommige van deze gebieden hebben vrij specifieke emotionele relaties, zoals die tussen amydala en angst, andere zijn minder goed gedefinieerd. Deze gebieden zijn allemaal deel van het diencefalon, of er nauw mee verbonden. Dit is evolutionair het oudste deel van de voorhersenen, afgeleid van de hersenstam voor de toevoeging van de hemisferen en de basale ganglia. Dit suggereert dat ze verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor de meest primitieve vormen van bewustzijn, gebaseerd op emotie en gevoelens eerder dan op gedachten. In zoogdieren zijn ze geëvolueerd naar een verschillende functie: het bijdragen tot de kwaliteit van een veel meer gesofisticeerd bewustzijn.4 Aandacht tenslotte is als het ware de poort naar bewustzijn. Via aandacht selecteren we stimuli en sluiten andere uit uit de focus van interesse.5 Wanneer een individu aandacht besteedt aan een voorwerp, wordt deze bewust van de verschillende eigenschappen ervan; wanneer de focus van de aandacht ervan weggaat, verdwijnt het voorwerp uit het bewustzijn. Dit heeft velen ervan overtuigd dat de twee processen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, en misschien zelfs identiek zijn. Recent onderzoek wijst echter in de richting van een dissociatie tussen aandacht en bewustzijn, met verschillende functie en neuronale mechanismen. Dit betekent dat aandacht kan gericht worden op iets zonder dat men er zich bewust van is, of omgekeerd. Enerzijds kan men inderdaad de aandacht richten op een bepaalde plaats voor meerdere seconden en toch één of meerdere kenmerken van een voorwerp niet zien. Anderzijds, wanneer men de aandacht richt op één bepaald aspect van de omgeving wordt de wereld niet gereduceerd tot een tunnel, waarbij alles errond verdwijnt: we hebben nog altijd een besef van sommige aspecten van de wereld rondom ons, zoals zijn essentie, kern. Bijvoorbeeld in een studie waarbij een foto kort en onverwacht geflitst werd op een scherm, konden de proefpersonen accuraat een samenvatting geven van de inhoud. In de 30ms die hiervoor nodig waren, kan aandacht geen grote 3 rol spelen.6 Recente fMRI studies op mensen suggereren dat de neuronale expressie van aandacht de focale toename van neuronale activiteit inhoudt.5 2.2 Hoe kan het bewustzijn gemeten worden? Hoe kunnen we meten of en in welke mate een bepaalde sensorische, motorische of cognitieve gebeurtenis bewust wordt ervaren? Omwille van het bestaan van verschillende theoretische benaderingen voor bewustzijn, kunnen en zullen meetmethoden van bewustzijn in botsing komen met elkaar.8 Daarom stelt men dat alleen wanneer deze metingen gebeuren in dergelijke theoretische context, ze waardevol en betrouwbaar kunnen zijn.6 Bovendien moeten de metingen niet alleen een onderscheid maken tussen bewustzijn en bewusteloosheid, maar ook een aanduiding geven van de mate van bewustzijn waarin een organisme zich bevindt.8 De mogelijkheid om kwantificeerbare aspecten van bewustzijn op het neuronaal niveau te kunnen evalueren zonder de nood aan een eerste persoonsverslag zou zeer nuttig zijn in de evaluatie van de diepte van anesthesie en in de analyse van verschillende neurologische en psychiatrische stoornissen. Bovendien zou het ook kunnen bijdragen tot de studie van bewustzijn. Volgens Seth et al. zou de ontwikkeling en simultane toepassing van meerdere kwantitatieve maten samen noodzakelijk zijn om de complexiteit van de neuronale systemen onderliggend aan bewustzijn te karakteriseren.9 Bij het evalueren van het bewustzijn kan men gebruik maken van gedragsmetingen en hersenmetingen. 2.2.1 Gedragsmetingen. Deze vereisen van de proefpersonen om verslag uit te brengen van hun mentale toestand. Een voordeel hiervan is dat de bewuste status van een groot aantal mentale toestanden kan geëvalueerd worden, waaronder zowel kennis inhoud als fenomenologische inhoud. Echter, de meeste gedragsmetingen zijn gericht op het evalueren of een bepaalde mentale inhoud bewust wordt ervaren, en niet of een organisme op zich bewust is. Een uitzondering hierop is de Glasgow Coma schaal, een reeks van gedragstesten gebruikt om de aanwezigheid, afwezigheid en diepte van een coma bij patiënten met hersentrauma te evalueren. In klinische context worden dergelijke gedragstesten meer en meer gebruikt samen met hersengebaseerde metingen van het niveau van bewustzijn.6 2.2.2 Hersenmetingen. 2.2.2.1 Elektro-encefalografische metingen. Wakker bewustzijn is geassocieerd met lage amplitude, onregelmatige elektro-encefalografische activiteit.6 Er bestaan twee EEG ritmes bij waakzaamheid: een alpha ritme (8-13Hz) wat het passieve EEG karakteriseert, bij een persoon in rust, en een beta ritme (>13Hz), het actieve EEG, bij mentale activiteit.5 Onbewuste omstandigheden zoals non-REM slaap, coma, algemene anesthesie en epileptische absence aanvallen vertonen voornamelijk lage frequentie, regelmatige en hoge amplitude oscillaties.8 Recent is interesse gegroeid rond de mogelijkheid dat activiteit gesynchroniseerd over de 4 hersenen in de gamma reeks (35-45Hz) een handtekening zou kunnen zijn van de wakkere toestand en REM slaap. 5 Hier wordt later op teruggekomen. Gebeurtenis gerelateerde corticale potentialen (event related potentials, ERP‟s) worden ook soms gebruikt om te evalueren of een stimulus bewust wordt waargenomen of niet, maar er is discussie of eerder vroege (100ms) of late (300ms of P300) componenten hiervoor het meest relevant zijn. Bovendien zijn deze potentialen ook gerelateerd aan andere functies naast bewustzijn.6 Een ander uitgangspunt is dat bewust waargenomen stimuli zorgen voor wijdverspreide hersenactivatie, in tegenstelling tot stimuli die niet het bewustzijn bereiken.6 2.2.2.2 Functionele beeldvorming De manier waarop men het bewustzijn heeft bestudeerd en heeft gezocht naar de neuronale correlaten ervan is in de loop van de jaren heel wat veranderd. Voor de intrede van de medische beeldvorming kon men enkel terugvallen op de kliniek en op weefselonderzoek via biopsie. Later kwamen de structurele beeldvormingsonderzoeken, waaronder CT en MR en als laatste de functionele onderzoeken zoals fMRI, PET(positron emission tomography), SPECT(single photon emission computed tomography), MEG en DTI. PET en SPECT identificeren functionaliteit op het meest algemene niveau, ze duiden enkel corticale en subcorticale regio‟s aan die potentieel recruteerbaar zijn, eerder dan dat ze neuronale activiteit linken met specifieke cognitieve processen, bij de zogenaamde activatiestudies. Dit is wat methoden zoals de h215O PET en de fMRI wel doen. Als eerste gebruikte men voor deze activatiestudies de h215O PET-scan, aangezien deze techniek meer voorhanden was en men met de fMRI nog niet veel ervaring had. Het gebruik ervan wordt echter beperkt door de stralingsbelasting, waardoor longitudinale of follow-up studies vaak niet mogelijk zijn. Ook de power van PET studies is eerder laag, waardoor vaak groepen patiënten moeten onderzocht worden om aan de standaard statistische criteria te voldoen. Een belangrijke evolutie was de overstap naar het gebruik van de fMRI. Niet alleen is deze techniek op heden meer voorhanden, het biedt meer statistische power, betere spatiale en temporele resolutie en geeft geen stralingsbelasting. Tegenwoordig is fMRI de meest wijdverspreid gebruikte onderzoeksmethode in menselijke cognitieve neurowetenschappen en heeft als enorm voordeel dat het de hersenen in kaart kan brengen met aanduidingen van de locatie (in traditionele activatiestudies) en integratie (fcMRI, in meer recente functionele connectiviteitsstudies) van hersenactiviteit.10 Het meest informatief zou het combineren zijn van verschillende meetmethodes, zowel op basis van gedrag als van de hersenen. Op deze manier kunnen verschillende aspecten van bewustzijn gemeten worden: gedragsmetingen worden meestal gebruikt om te evalueren welke inhouden bewust zijn, terwijl bepaalde hersenmetingen gebruikt kunnen worden om het niveau van bewustzijn te meten.8 5 2.3 Hoe kunnen de neuronale correlaten van het bewustzijn (NCC) bestudeerd worden? Hoe het bewustzijn ontstaat in de hersenen is op dit moment nog niet gekend.2 Toch is het nu algemeen aanvaard dat bewustzijn volledig gerelateerd is aan neuronale activiteit, en daarom net zoals elke andere hersenfunctie open staat voor wetenschappelijk onderzoek.4 Er zijn verschillende mogelijke strategieën om de relatie tussen de hersenen en het bewustzijn te bestuderen. Men kan afwachten en hopen dat, een keer alles geweten is over neuroanatomie en neurofysiologie, het antwoord vanzelf daaruit zal volgen. Een meer praktische benadering is om de middelen van de neurowetenschappen die nu beschikbaar zijn te gebruiken om de neuronale structuren en activiteitspatronen te onderzoeken die verantwoordelijk zijn voor het bewustzijn. Men kan bijvoorbeeld onderzoeken hoe de hersenactiviteit verandert wanneer, terwijl al de rest onveranderd blijft, een individu geprikkeld wordt met een stimulus of niet. Op die manier kan men, steeds preciezer, de neuronale correlaten van het bewustzijn identificeren, hier gedefinieerd als de minimale neuronale mechanismen, samen voldoende voor gelijk welke specifieke bewuste perceptie. De nadruk ligt hier op minimaal, omdat de belangrijke vraag hierbij is welke subcomponenten van de hersenen nu echt noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld de neuronale activiteit in het cerebellum zal uiteindelijk ook sommige acties beïnvloeden, uitgevoerd bij de presentatie van een stimulus, maar dergelijke activiteit heeft weinig te maken met de ontwikkeling van een bewuste perceptie van de stimulus. Bijgevolg zal het cerebellum ook geen deel uitmaken van het NCC. Door het opnemen van de elektrische activiteit van individuele neuronen of het meten van hemodynamische signalen terwijl de proefpersoon naar een stimulus kijkt maakt het voor de onderzoeker mogelijk te onderzoeken welke neuronale activiteit gecorreleerd is met de bewuste perceptie van de stimulus. Een complementaire strategie is om situaties te bestuderen waarin het bewustzijn in zijn geheel is verminderd, zoals diepe slaap of anesthesie, en zich afvragen wat er veranderd is in de hersenen. Veel informatie kan verkregen worden door het bestuderen van veranderingen in hersenactiviteit bij veranderingen in het niveau van bewustzijn. Ten slotte is een laatste mogelijke benadering om eerst een theoretisch kader te ontwikkelen dat het bewustzijn verklaart, hoe het gegenereerd kan worden door een systeem en hoe het kan gemeten worden en om vervolgens dit kader te testen ten opzichte van gegevens uit de neurowetenschappen.6 Veel van het hedendaagse werk in de zoektocht naar de NCC is gericht op de visuele inhoud van bewustzijn. Dit voor een deel omdat visuele ervaringen makkelijk experimenteel te manipuleren zijn, en deels omdat meer geweten is over de anatomie en functie van de visuele gebieden in primaten dan over andere hersenregio‟s.6 Bij onderzoek op dieren en mensen worden toenemende correlaties gedefinieerd tussen hersenactiviteit en visuele ervaring, waaronder ook ervaringen die gebeuren zonder overeenkomstige veranderingen in externe stimuli, zoals visuele hallucinaties of ambigue figuren. Men kan hierbij een onderscheid maken tussen „expliciete‟ neuronale processen, die rechtstreeks aanleiding geven tot bewust besef, zoals bewust zicht, en „impliciete‟ neuronale 6 processen, waarbij stimuli die niet bewust worden waargenomen toch neuronale effecten hebben en zelfs onze ervaring, gedachte en actie beïnvloeden. Een voorbeeld hiervan is blindzicht, dat visuomotorische handelingen toelaat in afwezigheid van besef. Blindzicht is een fenomeen waarbij personen die perceptueel blind zijn toch een zekere respons vertonen op visuele stimuli. Hierbij hebben de personen geen enkel besef van visuele stimuli, maar kunnen desondanks toch aspecten van een visuele stimulus, zoals plaats of type beweging voorspellen. Het fenomeen wordt veroorzaakt door een hersenletsel ter hoogte van het deel verantwoordelijk voor zicht. De processen, noodzakelijk voor impliciete verwerking, onttrekken van deze betrokken bij expliciete perceptie zou in principe moeten helpen om de belangrijkste neuronale correlaten van het besef te kunnen aflijnen. Hierbij gaat men ervan uit dat er systemen in de hersenen zijn die onveranderd functioneren in de afwezigheid van bewustzijn. Een andere mogelijke verklaring zou echter kunnen zijn dat het bij impliciete processen gaat om een subdrempel stimulatie van systemen die anders wel bijdragen tot bewustzijn. fMRI studies bieden resultaten die beide verklaringen ondersteunen. Dit onderscheid kan tenslotte ook doorgetrokken worden naar het verschil tussen declaratief en procedureel geheugen, en tussen bewust uitgevoerde acties en acties die geautomatiseerd zijn.5 Men zou kunnen stellen dat de studie van toestanden van veranderd bewustzijn de neuronale basis van waakzaamheid reeds deels heeft opgehelderd, terwijl de studie van zicht heeft gezorgd voor een ideale bron van bewijs voor de mechanismen onderliggend aan de inhoud van bewustzijn.5 Volgens Morsella et al. zou echter het olfactorisch systeem beter geschikt zijn voor het onderzoek naar de NCC. Samen met zijn relatief eenvoudige, neuroanatomisch bereikbare, en fylogenetisch primitieve structuur, is reuk goed geschikt voor onderzoek naar bewustzijn omwille van zijn fenomenologische eigenschappen: wanneer het systeem ondergestimuleerd wordt-in tegenstelling tot de meeste andere modaliteiten- veroorzaakt het vaak geen subjectieve ervaring, bijvoorbeeld bij sensorische habituatie of subliminale geuren. Deze „niets‟ in ervaring vormt een informatieve basistoestand voor het onderzoek naar bewustzijn. Men kan dan de minimale regio‟s identificeren waarvan de stimulatie voldoende is om olfactorische percepties te veroorzaken. Er is bijvoorbeeld naar voor gebracht dat bewustzijn een thalamocorticale interactie vereist, maar dit is inconsistent met het feit dat we reuk bewust waarnemen hoewel olfactorische afferenten niet via de thalamus lopen, maar direct naar regio‟s in de ipsilaterale cortex. Daarmee wil men niet zeggen dat de relais thalamus onnodig is voor andere vormen van bewustzijn of dat bewuste hersenen die enkel reuk waarnemen de thalamus niet nodig hebben: in post-corticale stadia van verwerking ontvangt de thalamus input van corticale regio‟s betrokken in reuk. Men stelt voor dat de olfactorische bulbus een gelijkaardige functie vervult als de relais thalamus, en uit studies blijkt dat deze bulbus niet noodzakelijk is voor bewustzijn, dus deze laatste zou dan toch niet noodzakelijk zijn voor de minimale neuroanatomie van bewustzijn.11 7 Crick et al. stellen dat ook neurochirurgen een bijdrage kunnen leveren tot een begrip van het bewustzijn. Met name via het registreren van totale activiteit in de hersenen (intracraniële EEG), activiteit van enkele en multipele neuronen, en lokale veldpotentialen rechtstreeks in de hersenen wanneer de klinische mogelijkheden om dit te doen zich voordoen. Daarnaast ook via de directe manipulatie van hersenactiviteit via elektrische stimulatie, wat eerder al nuttig bleek bij het in kaart brengen van de hersenen voor het maken van beslissingen in verband met de chirurgie. Voor duidelijke ethische redenen kunnen dergelijke invasieve methoden slechts in enkele speciale gevallen gebruikt worden bij mensen. Ze kunnen wel steeds uitgevoerd worden op apen om dan nuttige vergelijkingen te maken met de mens, echter een aap kan ons niet direct vertellen of hij bij bewustzijn is of niet. Bepaalde vragen, vooral deze behorend tot bewustzijn, kunnen enkel door mensen beantwoord worden. Neurochirurgie kan hierbij een hulp zijn, via het gebruik maken van klinische gelegenheden om observaties te doen.12 De zeldzame gelegenheid om direct de menselijke hersenen te registreren bestaat in de context van een klein aantal neurochirurgische procedures. De registratie van individuele en multipele neuronale activiteit werd reeds uitgevoerd intra-operatief tijdens chirurgie van epilepsie en bewegingsstoornissen en extra-operatief via chronisch geïmplanteerde elektrodes voor de behandeling van epilepsie. Bijvoorbeeld, in een studie waarbij men meer dan 1000 neuronen in een aantal patiënten registreerde, zag men dat individuele neuronen in de mediale temporele lob responsen bevatten op specifieke eigenschappen van stimuli. Een neuron kan bijvoorbeeld reageren op beelden van dieren, maar niet op die van gezichten of voorwerpen zoals auto‟s of eten. Dit toont aan dat deze responsen een weergave zijn van de organisatie van stimuli in categorieën. Dus, mediale temporele neuronen reageren op percepties eerder dan op stimulus projecties op de retina. Maar wat gebeurt er als alle retinale input wordt verwijderd? En hoe reageren deze cellen op inbeelding? Men zag dat de respons op een ingebeeld voorwerp, wanneer er geen retinale input bestond, vergelijkbaar was met de respons op het echte voorwerp.12 Hoewel de wetenschappelijke studie van bewustzijn op deze manier reeds veel vooruitgang heeft geboekt de laatste jaren, bestaat er nog steeds een uitgebreid debat over de precieze betekenis van bewustzijn en bestaan er ondertussen een grote hoeveelheid tegenstrijdige theorieën. Een bron van deze problemen is volgens Gamez et al. dat het meeste onderzoek grotendeels inductief is en dat er slecht weinig nadruk wordt gelegd op falsifieerbare voorspellingen. Volgens Crick en Kock kan de wetenschap van bewustzijn slechts vooruitgang boeken als het voorspellingen maakt volgens de verschillende theorieën en empirische metingen gebruikt om deze voorspellingen te testen en zo theorieën te elimineren die slechte voorspellingen maakt. Het menselijk brein is nog steeds de gouden standaard voor een bewust systeem, waardoor theorieën van bewustzijn eigenlijk alleen echt kunnen getest worden bij de mens. Echter, men heeft slechts weinig toegang tot neuronen in het levend brein. Dus tot toegang tot de hersenen verbetert, vormen artificiële neuronale netwerken een manier waarmee 8 men dergelijke voorspellingen kan testen. Men noemt dit ook zwak artificieel bewustzijn: artificiële systemen worden gebruikt om voorspellingen te maken over bewustzijn zonder enige claim over het eigenlijke bewustzijn van het systeem. Daarbij worden verschillende netwerken vergeleken met structuren in de hersenen om te zien of netwerken met de eigenschappen noodzakelijk voor het ontwikkelen van bewustzijn, volgens een bepaalde theorie, overeenkomen met circuits in de hersenen die geassocieerd zijn met bewustzijn. Echter, om werkelijk te bepalen of een theorie correct is moeten voorspellingen vergeleken worden met eerste persoonsverslagen van systemen waarvan gekend is dat ze bewust zijn, en dit zal enkel mogelijk worden wanneer de toegang tot het menselijk brein verbetert.13 3. Methodologie De artikels werden opgezocht via pubmed, medline en web of science. Daarbij werd gestart met de kernwoorden „neural correlates of consciousness‟ en werden eerst een aantal reviews gelezen om een algemeen beeld van het onderwerp te verkrijgen. Vervolgens werden verder artikels opgezocht op basis hiervan, namelijk artikels over het bewustzijn en de onderverdeling ervan, over verschillende theorieën van het bewustzijn, over stoornissen en bijzondere toestanden van bewustzijn. Ook werden een aantal artikels en auteurs door de promotor aangeraden. 4. Resultaten 4.1 Toestanden van veranderd bewustzijn Het onderzoek naar bewustzijn houdt de mens reeds lange tijd bezig. Enerzijds vanuit de nieuwsgierigheid naar het mechanisme en de functie van fysiologische veranderingen van bewustzijn, zoals slaap, meditatie of hypnose. En anderzijds vanuit de nood aan meer inzicht in pathologische veranderingen van bewustzijn na hersenschade. De studie hiervan moet leiden tot een betere klinische evaluatie, behandeling en prognose van deze patiënten. Anderzijds bieden deze toestanden de mogelijkheid om de hersenfunctie bij veranderd bewustzijn te bestuderen, wat kan leiden tot een beter inzicht in de neuronale correlaten van het bewustzijn. 4.1.1 Slaap Slaap wordt onderverdeeld in REM en NREM slaap. Het begin van de slaap is in NREM slaap, wat ongeveer 80% uitmaakt van de totale tijd. NREM slaap wordt meestal onderverdeeld in vier stadia, grotendeels bepaald door het EEG patroon, wat een verandering weergeeft van slaperigheid in stadium 1 naar diepe slaap in stadium 4. In de diepste stadia van NREM, voornamelijk in stadium 4, bevindt men zich in een toestand van omkeerbare, fysiologische bewusteloosheid. REM en NREM slaap worden afzonderlijk gereguleerd. Het tijdstip van de slaap wordt beïnvloedt door twee factoren, enerzijds het circadiaans ritme, anderzijds een homeostatische factor gerelateerd aan de tijdsduur sinds 9 vorige slaap. Slaap kan uitgesteld worden, maar dergelijk uitstel is niet oneindig, en de verloren slaap zal later terug ingehaald moeten worden. Slaap deprivatie veroorzaakt geen duidelijke verstoring van de lichaamsfunctie, maar het resulteert wel duidelijk in een verstoorde hersenfunctie. Dit wordt duidelijk in geheugen, aandacht, concentratie en helderheid, alle functies die verbonden zijn aan het bewustzijn.4 Het proces waarbij de hersenen overgaan van slaap naar wakkere toestand is relatief goed begrepen. Het reticulair activerend mechanisme zou hierin van groot belang zijn. Activiteit vanuit alle opstijgende banen van de hersenstam, bij het bereiken van de thalamus, wordt verspreid naar de volledige cortex wat resulteert in een wakkere toestand met algemene corticale activatie. (=Reticulair activerend mechanisme, RAM) De overgang van wakkere toestand naar slaap is echter minder goed begrepen. De circadiaanse en homeostatische factoren bepalen wanneer de hersenen klaar zijn om te slapen, maar geven geen aanduiding van enig mechanisme om die verandering te veroorzaken. Er bestaat echter huidig bewijs dat er naast een RAM, ook een arousal inhibitorisch mechanisme (AIM) bestaat, wat actief de hersenen doet overgaan naar slaap. Dit zou uitgevoerd worden door een thalamocorticaal mechanisme.4 In de waaktoestand worden thalamocorticale neuronen tonisch gedepolariseerd door input vanuit de hersenstam en hypothalamus, wat zorgt voor een „spike‟ modus van respons in thalamocorticale cellen, wat een overdracht van afferente signalen toelaat. De daling van deze depolariserende input in NREM slaap zorgt voor een contrasterende „burst‟ respons, wat een patroon van repetitief afvuren veroorzaakt in deze cellen, wat uiteindelijk leidt tot de trage golf oscillaties kenmerkend voor NREM slaap.5 Tijdens REM slaap daarentegen is de cortex volledig geactiveerd en is autonome activiteit hoog. De somatische spieren zijn verlamd behalve de oogspieren, die bewegen in schokken. Tijdens REM slaap treden dromen op, dat kan beschouwd worden als een vorm van bewustzijn bijna niet gerelateerd met externe gebeurtenissen. De geactiveerde cortex, grotendeels afgezonderd van meeste externe en ook interne sensorische input, maar steeds beïnvloed door intercorticale activiteit zou kunnen verantwoordelijk zijn voor deze dromen.4 Schade aan de cerebrale hemisferen, zowel in de cortex als in de sub-cortex kan zodanig ernstig zijn dat de slaap-waak cyclus verloren gaat. Verder herstel kan soms zorgen dat slapen en waak terugkomt, maar niet voldoende om besef te veroorzaken.4 4.1.2 Meditatie Meditatie kan omschreven worden als een familie van complexe emotionele en aandachtsregulerende handelingen, waarbij mentale en gerelateerde somatische processen veranderen. Het beheren van de aandacht is het centrale kenmerk van verschillende meditatiemethoden. Meditatie kan onderverdeeld worden in twee hoofdstijlen: de gerichte aandacht en de open monitoring.14 10 4.1.2.1 Gerichte aandacht meditatie. Hierbij wordt de aandacht gericht op een bepaald object en dit op een volgehouden manier. Naast het behouden van de focus van aandacht op een bepaald object, impliceert het ook het detecteren van afleiding, de aandacht wegtrekken van deze focus van afleiding, en de focus opnieuw richten op het object. Gedachten en sensaties komen op en gaan voorbij zonder zich eraan vast te hechten. Deze soort meditatie is gerelateerd met systemen in de hersenen betrokken in aandacht. Men heeft gezien dat het lange tijd uitoefenen van gerichte aandacht meditatie leidt tot een verminderde inspanning om de aandacht blijvend te richten op een bepaald voorwerp en een grotere mogelijkheid in het monitoren van opkomende afleidingen of dwalingen in de gedachten. Een fMRI studie bij beoefenaars van FA meditatie toonde een lagere activatie in regio‟s gerelateerd met afleiding en niet-taakgerelateerde gedachten en een activatie in verschillende regio‟s geassocieerd met monitoring en aandacht. Hierbij toonde de fMRI een lagere activatie bij zeer getrainde personen en hogere activatie bij personen met een gematigde ervaring, waaruit men afleidt dat door extensieve mentale training een minimale moeite nodig is om de focus van aandacht vast te houden. Mogelijks verkrijgen ze ook een betere controle over het richten en verdelen van de aandacht. MRI studies toonden zelfs structurele veranderingen aan in de hersenen.14 4.1.2.2 Open monitoring meditatie.(OM) Dit type meditatie bestaat uit het detecteren van opkomende percepties, gevoelens en gedachten in een onbegrensde achtergrond van bewustzijn, zonder het „vastgrijpen‟ van deze gebeurtenissen in een focus en omvat een hogere-orde (meta-) besef van deze voortdurende mentale processen. Het beoefenen van dit type meditatie is geassocieerd met een meer levendige bewuste toegang tot de verschillende kenmerken van elke ervaring en toegenomen metacognitief en zelfregulerend vermogen. Deze meditatie wordt ook „mindfulness‟ meditatie genoemd, afgeleid uit boeddhistische teksten. Deze meditatie veroorzaakt bij de beoefenaars een meer verdeelde focus van aandacht, een meer efficiënte perceptie van gepresenteerde reeksen en een meer objectieve analyse van sensorische gebeurtenissen, meer „los van zichzelf‟, eerder dan een subjectieve of affectieve zelf-referentiele evaluatie.14 Volgens Baerentsen et al. zijn eigenlijk alle types meditatie onder te brengen onder de praktijk om de „fluctuaties van de geest te stillen‟.14 Wanneer deze fluctuaties onder controle zijn, wordt concentratie bereikt. Dan houdt de geest vast aan zichzelf, in plaats van zich te identificeren met de fluctuerende patronen van het bewustzijn. Dit lijkt in tegenspraak te gaan met het zogenaamde „mindfulness‟, maar men stelt hier dat concentratie, toch zeker tot op bepaalde hoogte, ook een noodzakelijk element is in mindfulness meditatie. Men stelt dat meditatie over het algemeen een mengeling vertoont van concentratie en open non-evaluatief besef. Meditatie is als het ware het verkrijgen van een geconcentreerde, non-evaluatieve en niet-afdwalende toestand van de geest, of een losmaking van de inhoud van bewuste sensorische ervaring en een stabiele concentratie op de aandacht op zich. In een 11 fMRI studie stelt men dat twee complementaire neuronale netwerken aan de grondslag liggen van meditatie. Eén netwerk functioneert als een neuronale switch, en zorgt voor de overgang van normaal bewustzijn naar mediatie, terwijl de andere dienst doet als een homeostatisch regulatiemechanisme dat de geestestoestand kenmerkend voor meditatie onderhoudt. Deze eerste „neuronale switch‟ zou gelegen zijn in prefrontale gebieden, en inhibeert de activiteit in specifieke en non-specifieke thalamocorticale circuits. De verdere „kalme aandachtstoestand‟ zou dan onderhouden worden door een regulatiemechanisme gelegen in non-specifieke thalamische nuclei en de cerebrale cortex, dat het lage niveau van corticale exciteerbaarheid onderhoudt, karakteristiek voor meditatie. Deze patronen van activatie en inhibitie ondersteunen het idee dat meditatie een geestestoestand is die duidelijk verschillend is van de basistoestand en van de cognitie bij het uitvoeren van externe taken.15 4.1.3 Hypnose Hypnose is een verandering in mentale activiteit uitgelokt door een inductie procedure en wordt typisch subjectief ervaren als een toename in gerichte aandacht, verlies van aandacht voor externe stimuli en een vermindering in spontane gedachtegang. Hypnotische inductieprocedures omvatten een aantal verbale instructies die de overgang naar deze mentale toestand vergemakkelijken. Typische hypnotische fenomenen, zoals veranderingen in sensorische ervaringen en motorische controle, geheugenverlies en valse overtuigingen over zichzelf en de omgeving, vereisen specifieke suggesties. Het is echter ook mogelijk dat individuen reageren op deze soort suggesties zonder dat het nodig is eerst inductieprocedures toe te passen. Inderdaad, de beste voorspeller van de gevoeligheid voor suggestie onder hypnose is de reactie op suggestie buiten hypnose.16 Er bestaan twee grote soorten studies rond hypnose. Het eerste type gaat op zoek naar de neurocognitieve aard van hypnose (intrinsieke studies), het tweede type gebruikt hypnotische suggestie als een middel om een reeks psychologische fenomenen te onderzoeken (instrumentele studies).16 4.1.3.1 Intrinsieke studies. Er is op heden nog slechts weinig geweten over de onderliggende processen betrokken in de hypnotische ervaring zonder suggestie, de zogenaamde neutrale hypnose. Hoewel verder onderzoek noodzakelijk is, suggereren de uitgevoerde studies dat een veranderde „default‟ modus van neuronale activiteit, zijnde de hersenactiviteit in rust, geassocieerd is met hypnose, met een toename in mentale absorptie en daling in spontane conceptuele gedachte.16 De „default‟ modus van de hersenen is een netwerk in de hersenen dat detecteerbaar is tijdens rust, het is de zogenaamde spontane hersenactiviteit. Gebieden hierin betrokken zijn een aantal middenhersenstructuren, waaronder de anterieure cinguli, ventrale en dorsale mediale prefrontale cortex, posterieure cinguli en precuneus. Uit een fMRI studie op 263 proefpersonen, met verschillende 12 gevoeligheid voor hypnose bleek dat hersenactiviteit duidelijk daalde in het anterieure deel van het „default‟ netwerk tijdens de hypnose. Geen enkel gebied toonde significante stijgingen in activiteit. Normaal zouden dergelijke veranderingen in hersenactiviteit enkel plaatsvinden wanneer mensen deelnemen aan een externe georiënteerde taak. In dat geval zou er echter ook inhibitie moeten te zien zijn in het posterieure deel van het default mode netwerk, samen met activatie in de gebieden gerelateerd aan de taak die ze aan het uitvoeren zijn. De inductie van hypnose zou dus een specifieke verandering van de hersentoestand inhouden bij personen die gevoelig zijn hiervoor.17 Dit default netwerk werd reeds gelinkt aan het vrijlaten van de geest om vrij rond te dwalen in rust. Daarentegen is hypnose gelinkt aan een toestand van paraatheid om te reageren op welke suggesties dan ook. Dus, de gehypnotiseerde personen zouden eigenlijk hun spontane, niet-doelgerichte cognitieve activiteit verminderen om zich voor te bereiden op welke taak kan volgen in de toekomst. Echter, deze veranderingen doen zich enkel voor bij hoog vatbare personen voor hypnose. Verder onderzoek is noodzakelijk om dit te bevestigen.17 Het „default‟ netwerk wordt verder in meer detail besproken. Andere studies op basis van EEG metingen vermelden een afzonderlijke „hypnotische toestand‟ waarbij normale patronen van communicatie tussen verschillende cognitieve systemen verstoord is, met in het bijzonder een verzwakking van functionele verbindingen op afstand als een mogelijke correlaat voor sommige van de zeldzame ervaringen die personen onder hypnose vaak vermelden, zoals tijdloosheid en het verlies of loskomen van zichzelf.16 4.1.3.2 Instrumentele studies. Hypnose en suggestie bieden een directe manier om een ganse reeks van cognitieve processen te bestuderen. Bijvoorbeeld de hypnotische suggestie „numer zeven verdwijnt‟ waarbij wordt gesuggereerd dat nummer zeven niet meer bestaat veroorzaakt verstoringen in de processen tellen en rekenen. Hoewel hierover nog geen systematische studies bestaan, ontstaan hieruit duidelijk kansen om hypnotische suggestie te gebruiken om dyscalculie te creëren, of zelfs te doen verdwijnen. Gelijkaardige studies zijn reeds uitgevoerd in verband met het verwerken van taal, of bij het zien van kleuren. Er bestaat al een lange tijd onderzoek naar geheugen, gebaseerd op het reversibel posthypnotisch geheugenverlies dat geproduceerd kan worden door suggestie. Een typisch kenmerk van de meeste hypnotisch gesuggereerde effecten is de zogenaamde subjectieve onvrijwilligheid. Dit wordt typisch aangetoond wanneer de suggestie gebruikt wordt om motorische responsen te doen ontstaan, waarbij de gehypnotiseerde persoon zijn eigen bewegingen ervaart alsof ze „allemaal uit zichzelf bewegen‟ (anarchische controle) of alsof ze „gestuurd worden door een externe agent‟ (alien controle).16 Stoornissen die het gevoel van bezit van de eigen acties verstoren zijn een mogelijke bron van inzicht in de neurologische basis van wilsactie of bewuste actie. Studies hiervan wijzen in de richting van het belang van de prefrontale cortex in het bezit van de bewuste acties.5 Hypnotische analgesie suggesties zijn effectief in het verlichten van zowel klinische als experimentele pijn en kan 13 selectief verschillende aspecten van de pijnervaring beïnvloeden. Het is ook mogelijk om selectieve effecten aan te tonen van hypnotische suggestie op componenten van fantoompijn van ledematen. Gesuggereerde bewegingen van de anders verkrampte en immobiele vingers van een fantoomarm produceren niet alleen de subjectieve ervaring van beweging, met bijgaande activatie van contralaterale somatosensorische cortex, maar ook een reductie in de geassocieerde pijn. Op deze manier beïnvloedt hypnose aspecten van fenomenologisch besef, wat voor nieuwe inzichten kan zorgen over de structuur en biologische basis van normale cognitieve processen.16 4.1.4 Pathologische toestanden van verminderd bewustzijn (DOC) 4.1.4.1 Coma Coma, een blijvende slaapachtige toestand met onbeweeglijkheid en gesloten ogen waaruit de patiënt niet kan ontwaakt worden, vertegenwoordigt het paradigma van een pathologisch verlies van bewustzijn. Het wordt gekenmerkt door de afwezigheid van waakzaamheid en besef.6 Gewoonlijk is dit slechts een tijdelijke toestand, waarbij de patiënt binnen een aantal weken overgaat naar herstel, overlijdt, of evolueert naar een toestand van verstoord bewustzijn zoals de vegetatieve of minimaal bewuste toestand. Deze kunnen ook tijdelijk zijn, of chronisch worden.18 Coma kan beschouwd worden als een disregulatie van het arousal systeem van de hersenen door diffuse hersenschade of focale hersenstam/thalamus letsels.3, 5 Op het EEG wordt vaak een veralgemeende vertraging gezien.3 4.1.4.2 Vegetatieve toestand en minimaal bewuste toestand 4.1.4.2.1 Definitie De laatste jaren hebben verbeteringen in intensieve zorgen geleid tot een toenemend aantal patiënten die ernstige hersenschade overleven. Patiënten die een coma overleven kunnen volledig recupereren, maar kunnen ook evolueren naar een vegetatieve toestand, waarbij de ogen heropenen, wat de indruk geeft van waakzaamheid, maar met een blijvende non-respons op prikkels. Normale slaap/waakcyclus keert terug, ademhaling en andere autonome en hersenstam functies zijn relatief bewaard, en stereotypische, reflexachtige responsen kunnen optreden, zoals geeuwen, grimassen, huilen en glimlachen. Ook kunnen ze hun ogen, hoofd en ledematen bewegen, echter slechts op een betekenisloze „automatische‟ manier. Doelmatig handelen is onmogelijk. Het is een toestand waarbij men „wakker is zonder enig besef‟. Voor familieleden-en onervaren artsen en ethische beleidsmakersis het vaak moeilijk te aanvaarden dat deze reflexbewegingen van de patiënt geen teken zijn van bewustzijn. Met aangepaste medische zorg (kunstmatige hydratatie en voeding) kunnen patiënten voor vele jaren overleven.2,19,7 Persistente VS is arbitrair vastgelegd op een VS die nog steeds aanwezig is een maand na acute traumatische of niet-traumatische hersenschade. Dit betekent niet dat het irreversibel is. Permanente VS echter is wel irreversibel, en wordt toegekend drie maanden na niet-traumatische hersenschade en 14 twaalf maanden na traumatische schade. Slechts vanaf dat moment worden ethische en legale kwesties beschouwd in verband met het stopzetten van de behandeling.19,7 MCS wordt gekenmerkt door een beperkt en vaak inconsistent maar duidelijk onderscheidbaar bewijs van bewustzijn van zichzelf en omgeving. Het wordt gedefinieerd als de mogelijkheid om functionele interactieve communicatie of functioneel gebruik van voorwerpen te vertonen. Verdere verbetering van de toestand is meer waarschijnlijk dan bij VS, hoewel sommige patiënten permanent blijven in MCS.5,7 Een veel voorkomende evolutie na diffuse hersenschade is van coma naar VS en later naar MCS.18 Het blijft een uitdaging om vegetatieve toestand te onderscheiden van een minimaal bewuste toestand omdat ze beide-bij definitie-niet communicatief zijn. Functionele beeldvorming zou hier heel waardevol kunnen zijn in het differentiëren van activatiepatronen in de twee klinische entiteiten, gemeten tijdens externe stimulatie.20 Gespecialiseerde middelen worden ontwikkeld om weinig responsieve patiënten te evalueren en subtiel bewijs voor besef te identificeren. Hierbij moeten ook familie en werknemers ondervraagd worden, omdat zij vaak de eerste zijn om subtiele tekens van opkomend besef op te merken bij patiënten die evolueren van VS naar MCS.18 Het locked-in syndroom tenslotte wordt gekenmerkt door het onderhouden openhouden van de ogen, behouden besef van de omgeving, afonie of hypofonie, quadriplegie of quadriparese en een primaire manier van communicatie dat gebruik maakt van verticale of laterale oogbewegingen of knipperen met het bovenste ooglid om ja/nee antwoorden te geven.7 Deze toestand is dus eigenlijk geen stoornis van het bewustzijn, maar kan er wel makkelijk mee verward worden. 4.1.4.2.2 Diagnose, prognose en behandeling. De evaluatie van deze patiënten is enorm moeilijk aangezien bewustzijn of zelfbewustzijn nog niet objectief kan gemeten worden. Men kan de aan-of afwezigheid van bewuste ervaring in een andere persoon slechts afleiden, en VS en MCS patiënten zijn bij definitie niet in staat hun gedachten en gevoelens te communiceren. Men moet zich dus beperken tot de subjectieve interpretatie van geobserveerd gedrag in rust en motorische responsen als reactie op stimulatie. De diagnose wordt gesteld nadat herhaalde onderzoeken geen bewijs hebben kunnen aantonen van volgehouden, reproductieve, doelmatige of vrijwillige responsen op visuele, auditieve, tactiele of pijnlijke stimuli. Dit wordt over het algemeen geëvalueerd aan de hand van verschillende gedragsevaluatieschalen. Deze evaluatie gebeurt in meerdere sessies. Er zijn reeds vele scoringssystemen ontwikkeld voor de evaluatie van bewustzijn bij patiënten met ernstige hersenschade. De meest gebruikte hierbij zijn de Glasgow Coma Scale en Coma Recovery Scale.19,21 In de klinische praktijk zag men dat zelf-gerelateerde stimuli zoals het gebruik van de eigen naam van de patiënt of het eigen gezicht (gebruik makend van een spiegel) meer effectieve stimuli bleken in het onderzoeken van de responsiviteit van de patiënt vergeleken met niet-zelf-gerelateerde stimuli. Vaak 15 vormen specifieke gedragsresponsen op zelf-gerelateerde stimuli één van de eerste tekens die verder herstel van bewustzijn inluidt. Dit kan verklaard worden door het feit dat in alledaagse sociale interacties het horen van onze eigen naam zorgt voor aandacht en een gevoel van zelfbesef, aangezien het één van de meest sociale zelf-gerelateerde stimuli is. De eigen naam is, zoals blijkt uit verscheidene studies, een stimulus die automatisch de aandacht grijpt.7 Volgens een reeks andere studies, die gebruik maken van ERP‟s en fMRI, moet dit laatste echter gematigd worden. Het voor de eerste maal voorkomen van de eigen naam, in een context waarbij dit onverwacht is, zou zorgen voor het onvrijwillig richten van de aandacht wanneer de perceptuele belasting van de huidige activiteit laag is en er voldoende capaciteit beschikbaar is om de eigen naam te percipiëren. Het lijkt erop dat het eerder een respons van verrassing is dat zeer snel overgaat in gewenning eerder dan dat het een blijvende mogelijkheid van de eigen naam is om de aandacht te trekken. Wel is zeker dat het sneller gedetecteerd wordt als doelwit dan andere vergelijkbare stimuli. Men zag in een onderzoek zelfs de krachtige detectie van de eigen naam in situaties met een verminderd bewustzijn, zoals in slaap of na algemene anesthesie.7 De presentatie van het eigen gezicht zou eigenlijk beter gepast zijn voor het testen van expliciete zelfverwerking dan de eigen naam, aangezien het onwaarschijnlijk is dat het geassocieerd is geweest met alarm of oriëntatie naar een andere persoon. Verschillende studies hebben reeds aangetoond dat gezichten een klasse van stimuli vormen die in het bijzonder vatbaar zijn om de aandacht te vangen. Echter, weinig studies hebben geëvalueerd of het eigen gezicht meer de aandacht trekt dan andere gezichten. Uit de schaarse studies bleek dat net zoals de eigen naam het eigen gezicht makkelijker te detecteren is, maar niet uit een reeks gezichten springt en niet meer afleidend is dan andere gezichten. Meer onderzoek hieromtrent is noodzakelijk.7 Een evaluatie gebaseerd op vertoond gedrag is echter gevoelig aan fouten, en dit voor meerdere redenen. Ten eerste, de onmogelijkheid om te bewegen of te spreken is een frequent gevolg van chronische hersenschade en betekent niet noodzakelijk de afwezigheid van besef. Ten tweede is deze evaluatie uiterst subjectief: gedrag zoals glimlachen en huilen zijn, in afwezigheid van stimulatie, typisch reflexief en automatisch, maar in bepaalde omstandigheden kunnen ze nog de enige manier van communicatie zijn voor de patiënt. Ten slotte is de positieve diagnose van vegetatieve toestand afhankelijk van negatieve bevindingen, en dus kwetsbaar voor vals negatieve resultaten. Deze moeilijkheden dragen bij tot een alarmerend hoog percentage van foute diagnoses (tot 43%).19,3,18 Functionele neurobeeldvormende studies worden nu uitgevoerd om neuronale activiteit in rust en tijdens externe stimulatie te meten bij deze patiënten, om te komen tot een betere leidraad voor het stellen van de diagnose. Bovendien stellen deze patiënten onderzoekers in staat om besef apart van het wakker zijn te bestuderen, of met andere woorden een neuronale correlaat te zoeken voor dit besef.20, 22,7,23,3,19 16 Om de cognitieve functies te evalueren bij patiënten met stoornissen van het bewustzijn met functionele beeldvorming worden activatiestudies gebruikt. Bijvoorbeeld een verhaal wordt verteld door de moeder van de patiënt, of foto‟s van bekende gezichten worden getoond, en dan wordt nagegaan welke hersengebieden hierbij geactiveerd worden.19 Op deze manier heeft men reeds in een aantal recente casussen residuele cognitieve functie en zelfs bewust besef kunnen aantonen bij patiënten die klinisch voldoen aan de criteria van vegetatieve toestand. Recent heeft men dit soort experimenten uitgebreid, waarbij de patiënten gevraagd werden zich iets in te beelden. In een bekend fMRI onderzoek van een vegetatieve patiënte, gaf men haar de instructie om zich in te beelden dat ze „tennis speelt‟ en dat ze „in de kamers van haar huis aan het wandelen is‟. Deze werden gekozen, niet alleen omdat ze een reeks fundamentele cognitieve processen inhouden die een weergave zijn van bewust besef, maar ook omdat ze onderscheidbare patronen van activatie in specifieke regio‟s in de hersenen weergeven. Inderdaad, in een grote groep gezonde vrijwilligers zag men dat ze de identificatie toelaten van willekeurige hersenactiviteit (en dus van bewustzijn) zonder de nood aan motorische responsen. Bij deze patiënte zag men neuronale responsen die niet onderscheidbaar waren met deze geobserveerd in de gezonde vrijwilligers, waaruit de auteurs besluiten dat, ondanks dat ze alle klinische criteria vervulde van vegetatieve toestand, ze de mogelijkheid behield om gesproken bevelen te begrijpen en erop te reageren via haar hersenactiviteit, wat aantoont dat ze zonder twijfel bewust is van haar omgeving en van zichzelf. Wanneer men deze patiënte zes maanden later opnieuw onderzocht vertoonde ze tekens van een herstel uit VS. Dit suggereert dat vroeg bewijs van besef, verkregen via functionele beeldvorming een belangrijke prognostische waarde zou kunnen hebben. De fMRI resultaten gingen hier de klinische evolutie vooraf.23,7 Dergelijke studies suggereren dat de toekomstige integratie van functionele neurologische beeldvorming met de bestaande klinische en gedragsmethoden essentieel zal zijn om de diagnostische fouten te reduceren bij toestanden van verminderd bewustzijn. Bovendien zorgen ze voor nieuwe prognostische indicatoren, belangrijk voor het voorspellen van de uitkomst en het kiezen van een aangepaste therapie.7,23 Inderdaad, een recente fMRI studie van de spraakverwerkingsmogelijkheden van 41 patiënten met DOC na hersenschade toonde aan dat de informatie verzameld met fMRI waardevolle bijkomende informatie verschaft voor het stellen van de diagnose en bovendien zorgt voor accurate prognostische informatie. Het bleek dat hoe hoger het niveau van spraakverwerking was bij de patiënt, hoe meer kans deze had op een verbetering in gedragsprofiel 6 maand na onderzoek. Hierbij is het belangrijk te vermelden dat een aantal patiënten na 6 maanden tekenen vertoonden van herstel, waarbij echter geen hogere spraakverwerking was gezien op fMRI. Daarentegen vond men geen vals positieve resultaten, wat betekent dat de fMRI zou kunnen zorgen voor gunstige prognostische informatie. Verder onderzoek is echter noodzakelijk omtrent de vraag of een behandeling, opgestart op basis van fMRI bevindingen, enig bijkomend effect heeft op herstel. Verder 17 onderzoek is ook nodig om gestandaardiseerde paradigma‟s te ontwikkelen die gebruikt kunnen worden in de evaluatie van deze patiënten, en zo kunnen bijdragen tot een correcte diagnose.24 Een recente studie toonde aan de fMRI zelfs gebruikt zou kunnen worden als een „hersen-computer interface‟ dat een real-time communicatie van gedachten toelaat: gezonde vrijwilligers leerden het fMRI signaal te controleren met hun eigen fMRI signaal als feedback. Op deze manier zouden zowel gezonde deelnemers als patiënten in staat kunnen zijn om hun gedachten te communiceren via het moduleren van hun eigen neuronale activiteit.19 Monti et al deden verslag van gelijkaardige bevindingen bij een fMRI studie op VS patiënten, waarbij 4 van de 23 patiënten in staat waren „vrijwillig‟ hun eigen hersenactiviteit op bevel te kunnen wijzigen. Hierbij werd de patiënten gevraagd zich „ja‟ of „nee‟ in te beelden in antwoord op een reeks autobiografische ja/nee vragen. Ze stelden dat deze patronen van uitgelokte fMRI data gebruikt zouden kunnen worden als een uniek kanaal om te communiceren met niet-responsieve patiënten. De risico‟s en voordelen van dit communicatiemiddel moeten echter voldoende zorgvuldig bestudeerd worden.18 Maar ook andere onderzoeksmethoden kunnen een bijdrage leveren tot de diagnose, zoals het EEG. Er bestaat nog veel onzekerheid over de oorzaken van abnormale EEG patronen. Toch wordt recent geprobeerd bepaalde aspecten van deze EEG signalen te identificeren die geassocieerd zouden kunnen zijn met bepaald gedrag of uitkomsten bij patiënten met DOC. Ook werd de prognostische waarde van het rust EEG reeds aangetoond. Een aantal andere studies hebben zich geconcentreerd op cognitieve gebeurtenis gerelateerde potentialen (ERP‟s) als een manier om besef aan te tonen. Een populaire stimulus die gebruikt wordt in deze cognitieve taken is de eigen naam van de patiënt. Inderdaad, in een aantal patiënten veroorzaakte dit een selectieve neuronale respons.21 Een interessante potentiaal hierbij is de P300 golf(350ms), wat zich voordoet wanneer personen een zeldzame en onvoorspelbare stimulus detecteren in een regelmatige reeks van standaardstimuli. Het zou een weergave zijn van de identificatie van een stimulus. Deze golf daalt wanneer gewilde aandacht vermindert, en het is voornamelijk groot wanneer de afwijkende stimulus een woord is, wanneer het belangrijk is voor de persoon (bv eigen naam) en nog meer wanneer het uitgesproken wordt door een bekende stem. Tijdens slaap ontstond een P3 golf bij de presentatie van de eigen naam, wat suggereert dat de identificatie van zelf-gerelateerde stimuli aanwezig blijft. Men onderzocht dit dan ook in patiënten in vegetatieve toestand, MCS en in LIS. Er ontstond een P3 golf in alles LIS patiënten, alle MCS patiënten en in 3 van de 5 VS patiënten. De P3 latentie was echter vertraagd bij de MCS en VS, wat kan wijzen op een tragere verwerking. Ook in pathologisch coma kan soms een P3 geobserveerd worden. Maar wat leert een behouden P300 in respons op de eigen naam ons in verband met bewustzijn? Deze P300 respons bij de patiënten zou inderdaad kunnen een expliciete herkenning weergeven, maar het zou ook enkel de correlaat kunnen zijn van een impliciete respons van „automatisch‟ spraakbegrip dat geen zelfbewustzijn of zelfs totaal bewustzijn nodig heeft. Een hersenrespons op zelf referentiele stimuli zou dus kunnen, maar is het niet noodzakelijk, een teken zijn van zelfbewustzijn.7 18 Het bepalen van een accurate prognose voor VS en MCS is belangrijk voor het bepalen van een aangepaste behandeling en voor het informeren van de familie.18 De prognose hangt voornamelijk af van leeftijd, etiologie en de tijd sinds hersenletsel samen met scores op de Glasgow coma schaal, somatische ERP‟s en EEG van de patiënt.3 Jonge leeftijd en een traumatische, eerder dan een hypoxisch-ischemische etiologie verbeteren de prognose.5 De prognostische richtlijnen, opgesteld door de Multi Society Task Force in 1994 zijn nu algemeen aanvaard, waarbij een zeer lage waarschijnlijkheid word vooropgesteld voor herstel van besef een keer VS aanwezig is een jaar na trauma, of 3 maand na hypoxische-ischemische neuronale schade. Prognostische indicatoren voor MCS als een groep is nog niet opgesteld. Opkomende fMRI data zouden ook de prognose kunnen beïnvloeden, zoals eerder beschreven.18 Gespecialiseerde rehabilitatie units zijn de optimale behandelingskeuze voor patiënten met chronisch DOC, op zijn minst tot ze niet langer verbeteren. Het verschil tussen patiënten in VS en MCS in hun respons op een behandeling met stimulatie is opvallend: patiënten met VS verbeteren zelden ten gevolge van stimulatie, terwijl MCS patiënten toch tot op een bepaalde hoogte kunnen verbeteren. Behandelingsmodaliteiten omvatten omgevings- en sensorische stimuli zoals geluiden, reuk, aanraking, beelden en muziek, farmacologische stimuli zoals stimulerende middelen, levodopa, dopamine agonisten en SSRI‟s en elektrische stimuli, met name stimulatie van mediale thalamische nucleï. Elk van deze modaliteiten heeft aangetoond dat ze functionele responsiviteit in sommige MCS patiënten verbeteren. Het gepaste niveau van behandeling van deze patiënten is afhankelijk van hun diagnose, prognose, en eerder vastgelegde waarden en voorkeuren i.v.m. de behandeling. De kwestie van lijden is hierbij ook relevant bij het maken van beslissingen. De meeste autoriteiten zijn het erover eens dat VS patiënten niet in staat zijn te lijden, aangezien ze geen besef hebben en dus geen ervaringen kunnen hebben. Dit wordt echter minder zeker wanneer men de recente fMRI data van een aantal VS patiënten in acht neemt, waarbij wel een zekere graad van besef zou kunnen aanwezig zijn. Iedereen is het er over eens dat MCS patiënten kunnen lijden. Toegepaste palliatieve zorg is hier dus zeker op zijn plaats wanneer beslist wordt de levensverlengende therapie stop te zetten.18 4.1.4.2.3 Studie van de hersenen bij VS en MCS Met behulp van PET en SPECT zag men dat in de vegetatieve toestand het globale hersenmetabolisme verminderd is met 50-60%. Echter, de relatie tussen globale niveaus van hersenfunctie en aan-of afwezigheid van besef is niet absoluut, aangezien sommige patiënten een normaal metabolisme hadden, en sommige vrijwilligers een metabolisme vergelijkbaar met deze van de patiënten. In sommige patiënten werden geïsoleerde „eilandjes‟ van metabolisme geïdentificeerd in omschreven regio‟s van de cortex, wat een mogelijkheid van cognitieve verwerking suggereert.23,20 Deze gebieden zijn ook deze die het vaakst reactiveren wanneer een patiënt terug bij bewustzijn is.20 19 Bepaalde gebieden in de hersenen zijn dus belangrijker dan andere voor het bewust besef. Men vond bij post-mortem analyse van vegetatieve patiënten dat hersenstam en hypothalamus, en ook het reticulair activerend systeem grotendeels gespaard waren gebleven. Meestal wordt VS veroorzaakt door wijdverspreide lesies van grijze stof in de neocortex en de thalamus, door wijdverspreide schade aan witte stof en diffuse axonale schade, of door bilaterale lesies aan de thalamus, vooral van de paramediane thalamische nuclei. Het is onduidelijk of schade aan de thalamus vooral een weerspiegeling is van diffuse corticale schade of dat het op zich persistent verlies van bewustzijn kan veroorzaken. Men vond bij deze patiënten een metabole dysfunctie in een wijd frontopariëtaal netwerk dat de polymodale associatieve cortices omvat: laterale en mediale frontale regio‟s bilateraal, parietotemporale en posterieure pariëtale gebieden bilateraal, posterieure cortex van het cinguli en precuneale cortex, die gekend zijn als het meest actief bij „default‟ in rust.20 Huidige analysetechnieken laten nu ook de evaluatie toe van veranderingen in functionele integratie, met andere woorden het meten van verschillen in functionele cerebrale connectiviteit tussen vegetatieve patiënten en gezonde controles. Besef blijkt niet enkel gerelateerd te zijn aan activiteit in het frontopariëtaal netwerk, maar even belangrijk is de functionele connectiviteit binnen dit netwerk en met de thalamus. Cellen in de interlaminaire nuclei van de thalamus projecteren diffuus naar de cortex waar ze coherente hoge frequentie oscillaties faciliteren. Dergelijke cellen zouden zeer belangrijk kunnen zijn voor de effectieve interacties tussen vele corticale gebieden: als hun functie verloren is kunnen patiënten vegetatief blijven hoewel hun corticaal weefsel relatief intact is. Functionele ontkoppelingen in lange afstand cortico-corticale en cortico-thalamo-corticale paden zijn inderdaad geïdentificeerd in de vegetatieve toestand. Bovendien gaat herstel ervan samen met een functioneel herstel van het frontoparietaal netwerk en sommige van zijn cortico-thalamo-corticale verbindingen, namelijk tussen intralaminaire thalamische nuclei en prefrontale en anterieure cortex van het cinguli, zoals geobserveerd met fMRI.20,18 Er zijn hersengebieden die nog steeds activatie vertonen tijdens externe stimulatie bij vegetatieve patiënten. PET en fMRI studies hiervan hebben een duidelijke post-stimulus activatie aangetoond in de hersenstam, thalamus en primair somatosensorische cortex. Hogere orde wijdverspreide corticale netwerken, voornamelijk de precuneus, werden echter niet geactiveerd. Bovendien was de primaire somatosensorische cortex geïsoleerd van het frontopariëtale netwerk, wat vermoedelijk noodzakelijk is voor bewuste perceptie. Dit wijst erop dat neuronale activiteit in primaire cortex noodzakelijk maar niet voldoende is voor besef.20,2,7 Fernandez-espejo et al toonden bovendien significantie verminderingen van thalamisch volume aan bij VS en MCS patiënten, voornamelijk in het dorsaal lichaam van de thalamus voor MCS patiënten, met een meer wijdverspreide bilaterale atrofie bij de VS patiënten. Niet alleen stelt dit het belang van de 20 thalamus en zijn connectiviteit met de cortex in het licht, ook zorgt het voor een mogelijk diagnostisch middel voor het objectief bepalen of een patiënt zich in VS of MCS bevindt.21 Inderdaad, de VS en MCS worden beschouwd als afzonderlijke klinische entiteiten, maar hun differentiaaldiagnose blijft een uitdaging. Beeldvormende studies kunnen ook hierbij een hulp zijn. In een PET studie op 15 VS patiënten, 5 MCS patiënten en 15 controles werden veranderingen in regionale bloedstroom na eenvoudige auditieve en pijnlijke stimuli onderzocht. Bij de VS patiënten vond men activatie in de primaire, maar niet in de hogere orde associatiegebieden. Deze geobserveerde activatie bij de VS patiënten zou kunnen een resterende neuronale codering weergeven van basisgeluiden, maar zonder verdere functionele integratie. MCS patiënten daarentegen vertoonden activatie vergelijkbaar met die van de controles. Functionele connectiviteitsanalyse toonde dat de MCS patiënten grotere interacties vertoonden tussen auditieve associatiegebieden en een wijd corticaal netwerk, wat waarschijnlijk een meer uitgebreide auditieve verwerking vertegenwoordigt, noodzakelijk voor bewuste perceptie. In een studie van een MCS patiënt met PET toonde de presentatie van de eigen naam een meer wijdverspreide activatie dan betekenisloos geluid, waaronder temporele, pariëtale en frontale associatiegebieden. Ook werd een P300 opgevangen na de presentatie van de eigen naam, en niet na andere namen.7,26 Onderzoek van de corticale reactie op pijnlijke elektrische stimulatie toonde gelijkaardige resultaten.26 Met behulp van fMRI kwam men tot gelijkaardige bevindingen. Hierbij gebruikte men de eigen naam, uitgesproken door een bekende stem om residuele hersenfunctie op te sporen bij patiënten met VS en MCS. Deze lokten bij de patiënten met VS activatie uit in primair auditieve cortex. Echter, in 2 van de 7 onderzochte VS patiënten ontstond ook activatie in hogere orde associatieve temporele gebieden. Dit laatste werd ook gezien in alle MCS patiënten. Enkel de 2 VS patiënten die een uitgebreidere activatie vertoonden evolueerden naar MCS 3 maand na de scanning. Volgens de auteurs bevonden deze patiënten zich reeds in de MCS, maar konden gedragsparameters dit nog niet aantonen. fMRI heeft dus een grotere gevoeligheid om cognitieve verwerking aan te tonen bij deze patiënten en bevat een belangrijke prognostische waarde, waarbij deze resultaten mogelijks verder herstel inluiden.25,7,20,25 4.1.4.2.4 Slaap in de vegetatieve toestand Slaap gaat bij gezonde individuen gepaard met een goed gedefinieerd EEG patroon, en is verdeeld in goed omschreven stadia en cycli. In DOC echter geven oscillaties op het EEG niet meer dezelfde cellulaire mechanismen weer als in normale fysiologische slaap. Criteria voor verschillende slaap stadia in DOC zijn ongedefinieerd. Toch is het belangrijk deze criteria te definiëren aangezien de evaluatie van biologische ritmes bij deze patiënten belangrijk is voor diagnose en prognose.3 Studies van coma suggereren dat de aanwezigheid van EEG patronen lijkend op deze van slaap betrouwbare markers zouden kunnen zijn voor een gunstige uitkomst. Men zag prognostische verschillen gebaseerd op de evaluatie van EEG, motorische en autonome veranderingen. Men stelt 21 dus dat hoe meer de hersenactiviteit van de comateuze patiënt lijkt op normale gezonde slaap, hoe beter de prognose. De studie van slaap is bovendien belangrijk bij DOC met verschillende etiologie omdat het relaties kan aantonen tussen bepaalde EEG patronen en functionele neuroanatomie. (bv behoud van circadiaanse organisatie van slaappatronen als indicatie van normale hypothalamus functie)3 Studies van slaap in VS patiënten zijn schaars. Hersenstam mechanismen verantwoordelijk voor slaapwaak cycli zijn grotendeels behouden in VS (de aanwezigheid van slaap-waak cycli is nodig voor de klinische diagnose). Slaap activiteit op het EEG zou kunnen gerelateerd zijn aan zowel de ernst van het letsel als aan herstel. De studies suggereren dat dit net als voor coma een mogelijke marker is voor een goede uitkomst. Meer studies zijn echter noodzakelijk. Studies van slaap bij MCS zijn tot op heden nog niet uitgevoerd.3 4.2 Neuronale correlaten van het bewustzijn (NCC) De NCC wordt besproken in drie verschillende onderdelen. Eerst wordt dieper ingegaan op de anatomie van de NCC, gebieden in de hersenen die mogelijks verantwoordelijk zijn voor bewustzijn. Men is het er over het algemeen reeds over eens dat de werking van bepaalde regio‟s niet voldoende is voor het ontstaan van bewustzijn, ook specifieke neurofysiologische mechanismen zijn hiervoor noodzakelijk. Dit wordt besproken in het tweede deel. Tenslotte worden enkele theorieën over hoe het bewustzijn dan uiteindelijk zou ontstaan besproken, met hun bijhorende anatomie en fysiologie. Deze theorieën trachten te verklaren waarom bepaalde structuren en processen wel en andere niet bijdragen tot het bewustzijn. Op basis van deze theorieën zou men dan vragen kunnen beantwoorden zoals: Is bewustzijn aanwezig in dieren die een zenuwstelsel hebben dat aanzienlijk verschilt van het onze? Of in geautomatiseerde robots die zich intelligent gedragen maar zich op een totaal verschillende manier gedragen als het menselijk brein?6 4.2.1 Een lokalisatie voor de NCC Men weet reeds lange tijd dat het RAAS systeem in de hersenstam belangrijk is voor waakzaamheid, voor arousal. Sindsdien is echter een meer complex beeld ontstaan, waarbij het RAAS systeem niet langer gezien wordt als één bepaalde unit, enkel bestaand uit de reticulaire kernen in de hersenstam, maar verder reikend dan de hersenstam, met verbindingen naar het ruggenmerg en beide cerebrale hemisferen. Veel van de invloed van deze wegen wordt bemiddeld door de thalamus, wat gezien kan worden als de apex van het RAAS systeem, maar ook als een kritische synaptische relais voor de meeste sensorische en vele intracerebrale wegen. Eerder dan het ontdekken van één enkele plaats waar het bewustzijn ontstaat, heeft het onderzoek van deze structuren geleid tot de identificatie van een reeks van knopen in een complex netwerk. Het zou dan ook verrassend zijn dat functies zo 22 fundamenteel als waakzaamheid en bewustzijn slechts afhankelijk zijn van één enkele regio in de hersenen.5 4.2.1.1 Het thalamocorticaal netwerk Het meest consistente regionale effect van anesthetica bij het verlies van bewustzijn is een reductie van thalamisch metabolisme en bloedstroom, wat suggereert dat de thalamus zou kunnen dienen als een soort schakelaar van het bewustzijn. Inderdaad zijn dergelijke effecten gevonden bij manipulaties van de thalamus. Toch vermindert de activiteit in de thalamus niet bij alle anesthetica waaruit men afleidt dat de effecten van anesthetica op de thalamus grotendeels indirect zouden kunnen zijn. Spontaan afvuren in de thalamus wordt grotendeels gedreven door feedback van corticale neuronen, voornamelijk anesthetica-gevoelige laag V cellen. Veel van deze cellen projecteren ook naar hersenstam arousal centra, dus corticale deactivatie zou zowel een verminderde thalamische activiteit als verminderd arousal kunnen veroorzaken. De effecten van anesthetica op de thalamus zouden dan een „uitlezing‟ vertegenwoordigen van globale corticale activiteit eerder dan een bewustzijnsschakelaar, en thalamische activiteit zou niet voldoende zijn voor bewustzijn. Toch mag de rol van de thalamus niet volledig verworpen worden. Misschien vereist efficiënte communicatie tussen corticale gebieden een thalamisch relais. Dit zou betekenen dat letsels van de thalamus zouden leiden tot een functionele ontkoppeling, ondanks een geactiveerde cortex. Met andere woorden, corticale activatie zou kunnen bestaan zonder de thalamus, maar bewustzijn niet.2 Evans B.M. stelt dat de thalamus en cortex deel uitmaken van twee systemen, namelijk een globaal en een gebiedsspecifiek systeem. Anatomische studies van thalamocorticale netwerken in de rhesusaap beschrijven twee aparte systemen: één linkt specifieke corticale gebieden met specifieke thalamische nuclei, de andere is aanwezig doorheen gans de cortex en verbindt het met een diffuse matrix van thalamische cellen. Het specifieke netwerk is aanwezig in de middelste corticale lagen, terwijl het globale netwerk de meest oppervlakkige laag beslaat, en vanuit laag vijf diffuus projecteert naar thalamische nuclei. Andere studies beschrijven tweeledige modi van thalamische functie, waarbij de thalamus enerzijds werkt als een relais systeem, dat informatie doorgeeft aan de cortex, en anderzijds in een oscillatorische modus, waarbij ritmes worden gegenereerd. Dit zorgt ervoor dat gamma frequenties wijd verspreid worden doorheen de cortex. Het is voorgesteld dat gamma golven coherent zouden worden tussen twee verschillende corticale gebieden wanneer zij actief zijn op hetzelfde moment, en zouden dus kunnen geassocieerd zijn met de verspreiding van informatie binnen de cortex. Dit proces noemt men „temporele binding‟ en wordt gezien als essentieel voor corticale integratie. Dit wordt verder besproken bij de neurofysiologie van bewustzijn. De beide netwerken zouden samen moeten werken om effectief te zijn. Het zou kunnen dat deze twee thalamocorticale netwerken ten grondslag liggen aan het bewustzijn.4 4.2.1.2 Multimodale associatieve cortex 23 In een reeks experimenten werd gebruik gemaakt van perceptuele illusies waarbij de stimulus gefixeerd blijft terwijl de perceptie ervan fluctueert. Een voorbeeld hiervan is binoculaire wedijver: een kleine figuur, bijvoorbeeld een horizontale lijn, wordt getoond aan het linker oog, en een andere figuur, bijvoorbeeld een verticale lijn, wordt getoond aan het rechter oog. Ondanks dat het hier gaat om een constante visuele stimulus, zien de proefpersonen de ene figuur afgewisseld met de andere. De hersenen laten het als het ware niet toe om beide figuren tegelijkertijd te percipiëren. Tijdens deze proef heeft men de activiteit van de visuele corticale gebieden opgenomen. In de primaire visuele cortex(V1) was er slechts een klein aantal cellen die een zwakke verandering vertoonden in de respons in functie van de perceptie. In de hogere niveau corticale gebieden daarentegen, zoals de inferieure temporele cortex, reageerden bijna alle neuronen enkel op de perceptueel dominante stimulus. Bijvoorbeeld wanneer links een gezicht wordt getoond en rechts een abstracte figuur, gaan de “gezicht” cellen enkel afvuren wanneer de proefpersoon ook werkelijk het gezicht ziet.12,6 Deze experimenten tonen aan dat activiteit in de bovenste stadia van visuele verwerking (bijvoorbeeld het fusiforme gezicht gebied) de perceptie volgt en niet alleen de retinale stimulus. Er is een levendig debat gaande over de mate waarin neuronen van de primaire visuele cortex enkel de visuele stimulus coderen of ook bijdragen tot de bewuste perceptie ervan. Of met andere woorden, of V1 een onderdeel is van de NCC. Het is duidelijk dat retinale neuronen geen deel zijn van de NCC, aangezien de activiteit van retinale ganglioncellen niet overeenkomt met visuele ervaring (bijvoorbeeld de blinde vlek, of het zien van beelden tijdens het dromen) Hier ziet men dat de activiteit in V1 niet rechtstreeks correleert met de bewuste perceptie van de stimulus. In die zin hoort veel van de neuronale activiteit in V1 waarschijnlijk niet tot de NCC. Bovendien zou het goed kunnen zijn dat geen enkele primair sensorische cortex rechtsreeks bijdraagt tot het sensorisch bewustzijn, zoals gesuggereerd wordt in PET onderzoeken van patiënten in permanente vegetatieve toestand, waarbij stimuli sterke maar gelokaliseerde activiteit veroorzaakten in primair auditieve en somatosensorische cortices.7 Dit groot frontopariëtaal hogere orde netwerk, dat bilaterale frontale en temporo-pariëtale associatieve cortexen omvat kan onderverdeeld worden in verschillende delen met verschillende functies. Met name in een netwerk betrokken in zelfbesef (het interne middellijn „default‟ netwerk met precuneus/posterior cinguli, mesas-frontale/anterior cinguli, en temporo-pariëtale cortex, een netwerk dat actief is in rust en betrokken zou zijn in globale monitoring van het interne milieu en verschillende functies gerelateerd aan de eigen persoon.) en een extern meer lateraal en dorsaal frontopariëtotemporeel netwerk betrokken in besef van de omgeving. Activiteiten van beide zijn omgekeerd gecorreleerd. fMRI studies vonden reeds een gedaalde corticocorticale connectiviteit specifiek in het interne netwerk bij patiënten met DOC. Neuronale activiteit in deze gebieden is ook veranderd tijdens aanvallen geassocieerd met een verstoord bewustzijn en in slaap. Men vond een correlatie tussen deze connectiviteit en het niveau van bewustzijn. Functionele connectiviteitsstudies tijdens anesthesie toonden een gedaalde cortico-corticale connectiviteit in interne en externe 24 netwerken. Dus functionele connectiviteit in lage niveau netwerken blijkt onafhankelijk te zijn van het niveau en inhoud van bewustzijn. De connectiviteit tussen deze en hogere orde associatiecortex en de connectiviteit binnen het interne netwerk toont een correlatie met gedaald bewustzijn. Thalamocorticale connectiviteit volgt dezelfde onderverdeling met behouden verbinding tussen thalamus en primaire cortex en verstoorde verbindingen tussen thalamus en intern en extern frontopariëtaal netwerk.27,28,2 In een fMRI studie werd de algemeenheid getest van deze frontopariëtale activiteit voor de verschillende sensorische modaliteiten door het onderzoeken van bewuste visuele en auditieve perceptie. Men vond daarbij dat vergelijkbare frontale regio‟s gerelateerd waren met bewuste perceptie in beide domeinen. Echter, posterieure hersenactiviteit was domeinselectief met occipitotemporele en pariëtale activiteit voor visuele stimuli en superieure temporele activatie voor auditieve stimuli. De auteurs suggereren daarom dat frontale regio‟s interageren met posterieure regio‟s op een modaliteitsspecifieke manier om perceptueel besef te creëren in de verschillende sensorische modaliteiten. Wanneer bijvoorbeeld gezichtsneuronen in het fusiform gebied eerst geactiveerd worden, zouden we een gezicht niet bewust waarnemen. (Wel gebeurt een onbewuste categorisatie als een gezicht) Wanneer echter deze gezichtsselectieve neuronen een terugkerend signaal ontvangen van een hoger gebied, zoals bijvoorbeeld de frontale cortex, zou het gezicht zichtbaar worden.6 Verschillende frontale regio‟s werden reeds geïdentificeerd in relatie met perceptueel besef, elk met eigen specifieke functies. Een voorbeeld hiervan is de DLPFC, dat reeds vaak werd geobserveerd in verschillende studies naar bewuste perceptie. De auteurs suggereren dat posterieure regio‟s de specifieke inhoud van bewustzijn definiëren, terwijl de frontale regio‟s noodzakelijk zijn om hier een besef van te krijgen. Verder vond deze studie dat één keer de modaliteitsspecifieke frontoposterieure interacties een perceptie hadden gedefinieerd, een amodaal hersensysteem bijdroeg tot het actief behouden van deze perceptie in de geest. Namelijk, voor zowel visuele als auditieve stimuli werd een netwerk, waaronder frontopariëtale regio‟s, geactiveerd tijdens onderhouden perceptie. Waarschijnlijk heeft het onderhouden van deze perceptie werkgeheugen en/of aandachtstoename nodig, en eerdere studies vonden dat deze processen een gelijkaardig frontopariëtaal netwerk activeerden bij vele verschillende soorten stimuli.29 Volgens Bodovitz kan het bewustzijn zelfs volledig toegekend worden aan de DLPFC. De auteur stelt dat het bewustzijn eigenlijk opgedeeld is in verschillende stappen, wat gebaseerd is op de observatie dat er een vertraging bestaat tussen sensorische perceptie en bewust besef. Continu bewustzijn ontstaat dan door het volgen van de veranderingen tussen verschillende cyclussen van cognitie. Op deze manier worden als het ware bewustzijnsvectoren gevormd. De vorming van deze cognitieve vectoren is analoog aan de vorming van bewegingsvectoren, die beweging toevoegen aan anders enkel een reeks van verschillende stilstaande beelden. Zelfs al is een bepaald beeld statisch, kunnen we dit toch waarnemen dankzij de constante beweging van onze ogen, via tremoren en microsaccaden. Als deze 25 bewegingen verwijderd worden dan verwordt visuele perceptie tot een homogeen veld. Zonder bewegingsvectoren wordt visie enkel een reeks van statische beelden, zoals in de aandoening akinetopsie of visuele bewegingsblindheid. Hierbij worden anders heel eenvoudige taken, zoals het volgieten van een kop koffie, extreem moeilijk. Het kopje is halfvol, en het volgende moment loopt het over, zonder enige perceptie van het moment daartussen. Hetzelfde zou zich voordoen zonder bewustzijnsvectoren, elke cognitieve cyclus zou zich voordoen als een statisch beeld. Eigenlijk zou het nog verder gaan dan dat, het bewustzijn zou volledig desintegreren. Men zou geen temporele integriteit hebben, geen coherentie in de ervaringen, geen gevoel van zelfbewustzijn, herhaaldelijk bevroren in de tijd van de ene naar de volgende cyclus. Indien dit inderdaad het geval is, dan is men zich enkel bewust van veranderingen in de onderliggende cognitie.30 De meest waarschijnlijke hersenregio voor het berekenen van deze vectoren is de dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC). De activiteit hiervan is namelijk gecorreleerd met het besef van verandering. Het DLPFC berekent bewustzijnsvectoren door het monitoren van veranderingen in de cognitieve representaties die behouden worden in het werkgeheugen. Inactiviteit van de DLPFC en andere associatiegebieden ziet men in slaap, zowel REM als NREM, waaruit men besluit dat deze inhibitie noodzakelijk is voor het uitschakelen van bewustzijn. Toch hebben we bewuste ervaringen van dromen wanneer we wakker worden uit REM slaap, hoewel deze ervaringen meestal transiënt zijn. Dit suggereert dat er een intermediaire toestand bestaat, waarbij de DLPFC een verminderde en/of transiënte activiteit heeft. Deze intermediaire toestand wordt ondersteund door het bekijken van de kwaliteit van dromen. Bijvoorbeeld op één moment ben je aan het wandelen met een oude vriend in het park en het volgende moment ben je te laat om het vliegtuig te nemen. De continuïteit is verminderd en/of transiënt. Bovendien ontwikkelt de laterale prefrontale regio zich later en verder dan de andere prefrontale regio‟s. Dit alles wijst er volgens de auteur op dat de DLPFC de neuronale correlaat is van bewustzijn.30 4.2.2 Bewustzijn en neuronale dynamica 4.2.2.1 Onderhouden versus fasische activiteit. Mogelijks draagt neuronale activiteit enkel bij tot bewustzijn als het onderhouden wordt voor een minimale tijdsperiode, mogelijks rond de enkele honderd ms. Inderdaad, het „nu‟ van de ervaring ontplooit zich in een tijdsschaal tussen tientallen en honderdtallen ms. en in sommige aspecten zelfs tot één of twee seconden. Stimuli zouden slechts zichtbaar worden wanneer een onderhouden golf van activatie zich verspreid door een verdeeld netwerk van corticale associatiegebieden. Dit zou kunnen de reden zijn waarom snelle reflexen kunnen optreden buiten het bewustzijn. Snelle reflexachtige responsen treden ook op in de cerebrale cortex.6 Het visueel systeem zou opgebouwd zijn uit twee stromen, een ventrale occipitotemporele stroom voor voorwerp identificatie, voor de ontwikkeling van een visuele wereld en een dorsale occipitopariëtale 26 stroom voor visueel geleide actie, in afwezigheid van visueel besef.31 De actiegerichte dorsale visuele stroom past bewegingen snel aan zonder dat het bewust wordt waargenomen. Daarentegen zijn onderhouden patronen noodzakelijk voor de ventrale stroom om een stabiele representatie op te bouwen van de visuele omgeving. Als dan deze ventrale stroom verplicht wordt om zich op een reflexmatige manier te gaan gedragen, stopt het met een deel te vormen van de NCC. Dit kan bereikt worden via het uitvoeren van ultrasnelle categorisaties. In dit geval ontstaat een snelle neuronale activiteit die zich voortbeweegt via vooruitgaande verbindingen door de hiërarchie van het visueel systeem. Dit blijkt voldoende te zijn voor de evaluatie van oriëntatie, beweging, diepte, kleur, vorm en zelfs dieren, gezichten of plaatsen, terwijl het onvoldoende is om een bewuste perceptie te ontwikkelen. Dus, bewustzijn zou vereisen dat neuronale activiteit in welbepaalde hersenstructuren voortduurt voor een minimale periode, mogelijks zoveel als nodig is om interacties mogelijk te maken tussen verschillende gebieden.6,31 Aan de andere kant bestaan er echter ook gegevens die eerder wijzen in de richting van een fasisch afvuren van neuronen als correlaat van de bewuste ervaring. Bewijs voor het belang van transiënte activatie van neuronen in het zichtbaar worden van stimuli komt van de studie van microsaccaden (=de kleine, onwillekeurige bewegingen die onze ogen voortdurend maken). Als microsaccaden uitgeschakeld worden door beeld stabilisatie op de retina, worden deze onbeweeglijke beelden volledig onzichtbaar. Dit komt overeen met de hypothese dat microsaccaden noodzakelijk zijn voor het zicht. Men mag echter niet vergeten dat het belang van fasisch afvuren voor het besef van stimuli enkel aangetoond is voor vroege visuele cortex: zoals we eerder zagen ligt de NCC waarschijnlijk ergens anders. Het zou kunnen dat dit fasisch afvuren niet belangrijk is op zichzelf, maar dat het effectief is om downstream gebieden te activeren, gebieden die wel rechtstreeks verbonden zijn met de NCC. In deze gebieden zelf zou echter volgehouden afvuren noodzakelijk zijn.6 LaBerge et al. stellen dat onderhouden activiteit in een primair sensorisch gebied de voortdurende activiteit voorziet noodzakelijk voor het achtergrond bewustzijn van dat bepaalde zintuig. Toegenomen bewustzijn voor geselecteerde aspecten van deze achtergrond ontstaat wanneer onderhouden activiteit van primair sensorisch gebied wordt gezonden naar hogere sensorische gebieden, waar een geselecteerd deel van de sensorische scène wordt vermenigvuldigd door aandacht afkomstig van de activiteit in frontale lobben. Dit noemt men voorgrond bewustzijn. Deze onderhouden activiteit wordt tot stand gebracht door corticothalamische circuits die dus aan de basis liggen van de uitgebreide duur van bewustzijn. De gelijktijdige indrukken van zowel voorgrond als achtergrond bewustzijn vormen dan de inhoud van bewustzijn op dat moment.32 Aandacht zou dus een groep mechanismen zijn waarbij de hersenen een deel van de sensorische informatie selecteert voor hogere orde verwerking.6 4.2.2.2 Terugkerende of vooruitgaande activiteit. 27 Het is echter ook mogelijk dat niet het onderhouden afvuren van neuronen verantwoordelijk is voor het besef van een stimulus, maar eerder een steeds terugkerende golf van activiteit van hogere naar lagere corticale gebieden. In deze visie wordt een stimulus die een vooruitgaande activiteit veroorzaakt niet bewust waargenomen, dit gebeurt pas wanneer deze activiteit gepaard gaat met een terugkerende golf van activiteit. Bij deze terugkerende processen wordt als het ware de lus tussen vroegere en huidige activiteit, of tussen voorspelde en eigenlijke versies van de input gesloten. Men denkt dat de late ERP responsen (P300) terugkerende signalen weergeven vanuit hogere gebieden, hoewel andere studies dit dan weer tegenspreken.6 Bij een EEG studie met anesthetica zag men een afname in recurrente functionele verbindingen bij verlies van bewustzijn en een toename ervan bij de terugkeer van het bewustzijn. Hieruit besloot men dat het verwerken van informatie, dat bijdraagt tot bewuste cognitieve functies, het recurrent signaliseren via vooruitgaande en terugkerende lussen omvat tussen hierarchisch georganiseerde functionele regio‟s van de cerebrale cortex. Specifieke hersenregio‟s waaronder onder andere supramodale associatiegebieden in de frontale en posterieure pariëtale cortex worden naar voor gebracht als sleutelgebieden voor de integratie van deze signalisatie. Vooruitgaande informatie vertegenwoordigt waarschijnlijk een pre-bewust proces. Met andere woorden, de hersenen van een proefpersoon onder algemene verdoving kan verdergaan met het verwerken van informatie via vooruitgaande projecties, maar dit gebeurt in de afwezigheid van bewustzijn.28 Er zou hiervoor ook een andere verklaring, speculatief echter, naar voor gebracht kunnen worden. Volgens het vrije energie principe wisselen biologische systemen energie en entropie uit met de omgeving om hun vrije energie te doen dalen. Ze kunnen onderhandelen met een veranderende omgeving op een manier dat hen toelaat hun fysieke integriteit te behouden over een behoorlijke tijdsperiode. Ze werken in op de omgeving om hun positie erin te veranderen, of ermee te interageren, op een manier dat extremen van temperatuur, druk en andere externe velden uitsluit. Dit blijven bestaan betekent dat ze fase transities vermijden dat anders hun fysieke structuur zou veranderen. Fase transities in fysica zijn geassocieerd met een scherpe transiënte toename van bepaalde parameters gerelateerd met de orde van een systeem. Volgens dit principe zou het verlies en herwinnen van bewustzijn verbonden zijn aan een abrupte transitie in de toestand van de hersendynamica. Onderzoekers ontworpen computer simulaties van corticale neuronale systemen en toonden de aanwezigheid aan van een fase transitie bij een kritische dosis anesthetica. De scherpe toename van functionele, terugkerende verbindingen bij terugkeer van bewustzijn, en het omgekeerde bij het verlies ervan, is mogelijks een teken van een dergelijke fase transitie. De geldigheid van dit voorstel is afhankelijk van het bekijken van bewustzijn als binair, in tegenstelling tot gegradeerd, zoals bij een aantal andere theorieën. Mogelijks zijn beide visies waarheid: Bewustzijn en bewusteloosheid zijn twee verschillende toestanden, maar de bewuste toestand is gegradeerd, waarbij de laagste toestand van „arousal‟ praktisch niet te onderscheiden is van de onbewuste toestand.28,33 4.2.2.3 Synchronisatie en oscillaties. 28 Een andere belangrijke visie is dat bewustzijn de synchronisatie van grote populaties van neuronen vereist, dit op een fijne temporele schaal, verspreid over vele corticale gebieden en via ritmische ontladingen in het gamma gebied. Dit stimulus-specifiek gesynchroniseerd afvuren in het gammagebied wordt sterk vergemakkelijkt wanneer de mesencefalische reticulaire formatie gestimuleerd wordt. Ook aandacht vergemakkelijkt dit proces. De nadruk op synchronisatie past goed in het algemene probleem van „binding‟, het verklaren hoe ruimtelijk verspreide neuronale activiteit kan correleren met een schijnbaar enkelvoudige ervaring. In dit opzicht lijkt synchronisatie ideaal geschikt om verwantschap aan te geven. Bijvoorbeeld in de aanwezigheid van een rood vierkant, gaan sommige neuronen reageren op de aanwezigheid van een vierkant en andere op de aanwezigheid van de kleur rood. Als deze neuronen dan synchroniseren in een snelle tijdsschaal, geven ze aan dat er en rood vierkant is. Verwantschap alleen signaleren via een toename van de afvuursnelheden daarentegen zou logger en trager zijn. Modellen op grote schaal voorspellen dat synchronisatie in het gammagebied ontstaat via reciproke verbindingen en lussen binnen het thalamocorticaal systeem.6 Tijdens diepe slaap, dus slaap tijdens de trage golven stadia III en IV, is fenomenologisch bewustzijn volledig afwezig en ontstaan op het EEG hoge amplitude trage corticale oscillaties. Dit stereotiep afvuurpatroon zou de fase synchronisatie van de gamma oscillaties verstoren. Bovendien bereikt corticale gamma activiteit hierbij zijn laagste niveau. Dus, de afwezigheid van fenomenologisch besef zou veroorzaakt worden door twee verschillende aspecten van gamma dynamica, die opgemerkt worden tijdens diepe slaap: het algemene minimum van gamma amplitude en de geforceerde modulatie van gamma amplitudes door de trage oscillaties.34 Ook bij een EEG studie op verdoofde patiënten vond men bij het verlies van bewustzijn een verlies van de anterieure-posterieure coherentie in het gamma gebied. Er ontstond geen verlies van gamma energie, maar het werd intermittent of in „bursts‟. Dit zou kunnen aangeven dat de toestand van de hersenen op dat moment onstabiel wordt, alternerend tussen „up‟ en „down‟. Dit is waarschijnlijk gerelateerd aan een periodische verandering in neuronale exciteerbaarheid, zoals ook gebeurt in NREM slaap.28 Volgens Hameroff kan de NCC volledig teruggebracht worden op deze synchronisatie. In elk neuron ontvangen dendrieten en soma synaptische inputs en integreren deze tot een drempelwaarde voor het afvuren via de axonen als output, dit wordt neuroberekening genoemd. Onbewuste cognitieve hersenfuncties lijken direct gelinkt aan deze neuroberekening, namelijk het integreren en afvuren van neuronen. Hoe de hersenen bewuste controle en ervaring produceren, is echter niet direct gelinkt is aan neuroberekening, maar aan de verschillende neuroberekeningsnetwerken die samen actief zijn tijdens de bewuste ervaring. Deze verschillende neuroberekeningsrepresentaties in verschillende hersenregio‟s worden samengebonden in één enkele bewuste perceptie door synchronisatie in de gamma frequentie. De locatie en verdeling van gamma synchronisatie kan dynamisch veranderen, en specifieke bewuste inhoud wordt gereflecteerd in welbepaalde lokaties/verdelingen van deze gamma synchronisatie.35 29 Deze gamma synchronisatie zou ontstaan vanuit lokale veldpotentialen, vooral afgeleid van dendritische en somatische post-synaptische potentialen, en dus de integratiefases van neuronale activiteit. Deze integratie van synaptische input is niet passief, maar omvat complexe functies en signaalverwerking in de neuronen. Neuronale dendrieten en soma‟s ontvangen synaptische input van axonen van andere neuronen, de basis voor neuroberekening, maar dendrieten zijn ook lateraal gekoppeld aan dendrieten van naburige neuronen via gap junctions of „elektrische synapsen‟. Neuronen verbonden met gap juncties hebben een continu intern cytoplasma en gesynchroniseerde membranen en „gedragen zich als één groot neuron‟. De gamma synchronisatie in verschillende specifieke hersenregio‟s vereist dan deze dendritische-dendritische gap juncties waardoor groepen neuronen aan elkaar worden gekoppeld. Via studies van de cerebrale cortex zag men dat een „dendritisch web‟ van gap junctie gekoppelde interneuronen de cortex doordringen, zich uitbreidend op een „grenzeloze manier‟. De verschillende gap juncties gaan open en sluiten terug, vormen zich en verdwijnen, waardoor de topografie, locatie en uitbreiding van het gesynchroniseerde dendritische web steeds kan veranderen. Het aantal mogelijke dendritische webben over de biljoenen neuronen en glia zorgt voor een bijna oneindige variëteit van topografische syncitia, wat isomorfisch zou kunnen zijn met cognitieve of bewuste inhoud. Dus, het zou kunnen dat dendritische/somatische integratie de subneuronale correlaat is van het bewustzijn en dat deze dendritische/somatische integratie de oorsprong is van gamma synchronisatie.35 Volgens Woolff et al. valt het bewustzijn niet te verklaren uit eigenschappen van neuronen of netwerken van neuronen. Hij meent dat de kern van het fenomeen bewustzijn in de kwantummechanica ligt. Deze gaat uit van microscopisch kleine deeltjes, de zogeheten microtubuli, die zich in elke cel van ons lichaam bevinden. Voor de juistheid van deze theorie is echter tot nu toe weinig objectief bewijs gevonden.36 4.2.3 Bewustzijn vanuit een theoretisch perspectief 4.2.3.1 Bewustzijn als geïntegreerde informatie 4.2.3.1.1 Theorie Volgens deze theorie is de meest belangrijke eigenschap van bewustzijn het feit dat het ongelooflijk informatief is. Op gelijk welk moment men een bepaalde bewuste toestand ervaart, worden er een enorm aantal alternatieve ervaringen uitgesloten. En een reductie van onzekerheid tussen een aantal alternatieven is de definitie van informatie. Bijvoorbeeld, men ligt in bed met de ogen open en ervaart pure duisternis en stilte. Dit is een van de meest eenvoudige ervaringen die men kan hebben, en toch bevat deze ervaring een grote hoeveelheid aan informatie. De informatie bestaat niet uit hoe ingewikkeld het is om de ervaring te beschrijven, maar in hoeveel alternatieven uitgesloten worden wanneer men dit ervaart: men kon evengoed naar een film aan het kijken zijn, of omgeven zijn door vlammen en rook van de kamer die in brand staat, of gelijk welke andere scene.6 30 Wat essentieel is, is dat deze informatie geïntegreerde informatie is. Wanneer men een bepaalde bewuste toestand ervaart, is deze toestand een geïntegreerd geheel. Men kan bijvoorbeeld niet visuele vormen ervaren onafhankelijk van hun kleur, of de helft van een visueel veld ervaren, onafhankelijk van de andere helft. Deze theorie stelt dus dat het niveau van bewustzijn van een fysisch systeem gerelateerd is aan de repertoire aan toestanden (informatie), beschikbaar voor het systeem als een geheel (integratie).6 Tononi vergelijkt dit met een digitale camera, waarvan de sensor chip een verzameling is van één miljoen fotodioden. De camera kan dus uit 2 tot de 1000000 toestanden differentiëren, overeenkomstig met 1000000 bits informatie, echter het essentiële verschil tussen de camera en de mens is dat de chip eigenlijk kan gezien worden als een collectie van fotodiodes met een repertoire van slechts twee toestanden elk, zonder interacties ertussen, waardoor de diodes makkelijk kunnen losgekoppeld worden zonder de functie te veranderen, terwijl het loskoppelen van de verschillende elementen van de hersenen die verantwoordelijk zijn voor bewustzijn dramatische effecten heeft.1 In verschillende theorieën wordt aangenomen dat het afvuren van specifieke thalamocorticale elementen (bijvoorbeeld deze voor de kleur rood) specifieke informatie overbrengt (bijvoorbeeld dat iets rood is) en dat dergelijke informatie bewust wordt waargenomen ofwel op zich, of wanneer het wijdverspreid wordt. Deze theorie wijst echter geen bewuste eigenschappen toe aan individuele hersenelementen, aangezien men hier stelt dat een welbepaald thalamocorticaal element geen informatie heeft over wat het deed afvuren-of dit nu de kleur rood of een bepaalde vorm was. Alles dat het weet is dat er afgevuurd is. Dus de informatie over de kleur rood kan onmogelijk aanwezig zijn in de boodschap overgebracht via dit afvuren. Volgens de theorie ligt die informatie in de plaats daarvan in de reductie van onzekerheid bij het terechtkomen van een gans complex in een van de vele mogelijke toestanden. Met andere woorden, het complex, en niet zijn elementen, is de plaats van bewustzijn. Inderdaad, binnen dit complex zijn zowel de actieve als de niet-actieve neuronen van belang, net zoals het geluid van een orkest opgemaakt wordt zowel uit de instrumenten die men aan het bespelen is als degene niet. De theorie stelt dus voor dat niet alleen de kwantiteit van bewustzijn gegeven wordt door de hoeveelheid geïntegreerde informatie, maar dat ook de kwaliteit ervan bepaald wordt door de specifieke relaties tussen de verschillende elementen van het complex. Het wordt bepaald door de relaties die de elementen van het complex causaal met elkaar verbinden.1,6 Dus de reden waarom bepaalde corticale gebieden bijdragen tot de bewuste ervaring van kleur en andere gebieden tot beweging heeft te maken met verschillen in de relaties die informatie bevatten zowel binnen elk gebied als tussen elk gebied en de rest van het hoofdcomplex.1 Men geeft daarbij het voorbeeld van het verkrijgen van nieuwe onderscheidende mogelijkheden, zoals een expert worden in wijnproeven. Studies hebben aangetoond dat men hierbij niet leert onderscheiden tussen een groot aantal verschillende wijnen enkel door het vastmaken van de gepaste labels aan verschillende sensaties die men al altijd heeft. In de plaats daarvan lijkt het zo te zijn dat men eigenlijk 31 de reeks sensaties vergroot en verfijnd, getriggerd door het proeven van de wijn. Dit voorbeeld toont aan dat de kwaliteit en repertoire van onze bewuste ervaring kan veranderen als resultaat van een leerproces. Dit leerproces is afhankelijk van specifieke veranderingen in het fysieke substraat van het bewustzijn, namelijk een herschikking en verfijning van verbindingen tussen neuronen in gepaste delen van het thalamocorticale systeem. Men stelt hier dus dat er een strikte associatie bestaat tussen de kwaliteit van bewuste ervaringen en hersenorganisatie. Bijvoorbeeld schade aan delen van de cerebrale cortex verwijdert de mogelijkheid om kleuren waar te nemen, waarbij het onmogelijk is om zich kleuren te herinneren, zich in te beelden of ervan te dromen. Schade aan de retina daarentegen, maakt blind, maar verwijdert niet de mogelijkheid om zich kleuren te herinneren, in te beelden, dromen.1 4.2.3.1.2 Metingen De theorie introduceert een maat van geïntegreerde informatie, genaamd phi. Phi is de maat voor de reductie van onzekerheid dat gegenereerd wordt wanneer een systeem zich in een bepaalde bewuste toestand bevindt. Wanneer een systeem een positieve waarde heeft voor phi, noemt men dit systeem een complex. En enkel voor een complex kan men stellen dat, wanneer het in een bepaalde toestand terechtkomt het een bepaalde hoeveelheid geïntegreerde informatie genereert, overeenkomstig phi. Aangezien geïntegreerde informatie enkel kan gegenereerd worden in een complex en niet buiten zijn grenzen, is bewustzijn noodzakelijk subjectief, privé, en gerelateerd aan één enkel standpunt. Een bepaald fysisch systeem, zoals de hersenen, bevat waarschijnlijk meer dan één complex, vele kleine complexen met lage waarden voor phi, en mogelijks enkele grote complexen. Men veronderstelt dat er in de hersenen op elk gegeven moment een complex aanwezig is met een veel hogere phi in vergelijking met de andere, die men het hoofdcomplex noemt. Een complex kan causaal verbonden zijn met elementen die er geen deel van uitmaken. In dat geval dragen de elementen die deel uitmaken van het complex bij tot de bewuste ervaring, terwijl elementen die er geen deel van uitmaken dit niet doen, hoewel ze wel ermee kunnen verbonden zijn en er informatie mee kunnen uitwisselen. Bovendien kan eenzelfde element deel uitmaken van meer dan één complex, en kunnen verschillende complexen overlappen.1,6 Het is ook belangrijk te vermelden dat de bewuste ervaring ontstaat in een karakteristieke spatiale en temporele schaal. In het geval van de hersenen, zouden deze spatiale elementen en tijdsschalen die phi maximaliseren lokale collecties van neuronen kunnen zijn zoals minikolommen en tijdsperioden tussen tienden en honderden van milliseconden, respectievelijk.6 Het synchroon afvuren van sterk verbonden groepen neuronen die inputs en outputs delen zoals corticale minikolommen kunnen significante effecten veroorzaken in de rest van de hersenen, terwijl het asynchroon afvuren van verschillende combinaties van individuele neuronen minder effectief zou zijn. De tijdsvereisten voor de generatie van een bewuste ervaring in de hersenen volgt rechtstreeks uit de tijdsvereisten voor de 32 opbouw van effectieve interacties tussen de elementen van het hoofdcomplex. Phi waarden zouden het hoogst zijn tussen tienden en honderdsten van een milliseconde.1 Phi meten is niet makkelijk voor reële systemen, maar het kan gedaan worden voor simpele netwerken die bepaalde structurele gelijkenissen vertonen met verschillende delen van de hersenen. Om een hoge phi te hebben moet een netwerk zowel functionele specialisatie vertonen als functionele integratie. Ruw gesteld is dit soort van opbouw karakteristiek voor het thalamocorticaal systeem: verschillende delen van de cerebrale cortex zijn gespecialiseerd in verschillende functies, terwijl een uitgebreid netwerk van verbindingen toelaat dat deze verschillende delen met elkaar communiceren. Inderdaad , het thalamocorticaal systeem is precies het deel van de hersenen dat onmogelijk ernstig aangetast kan zijn zonder verlies van bewustzijn. Aan de andere kant, zijn systemen met een lage phi opgebouwd uit kleine, quasi onafhankelijke modules. Dit zou kunnen verklaren waarom het cerebellum, ondanks zijn grote aantallen neuronen, niet veel bijdraagt aan het bewustzijn: zijn synaptische organisatie is zodanig dat individuele delen van de cerebellaire cortex onafhankelijk geactiveerd worden, met weinig interactie tussen de verschillende delen. Computer simulaties tonen ook aan dat delen langs verschillende ingaande of uitgaande wegen niet opgenomen zijn binnen het repertoire van het hoofdcomplex. Dit zou kunnen verklaren waarom neuronale activiteit in afferente wegen, hoewel cruciaal voor het triggeren van een of andere bewuste ervaring, niet op een directe manier bijdragen tot het bewustzijn. Hetzelfde geldt voor activiteit in efferente wegen, hoewel deze cruciaal zijn om verslag uit te brengen van verschillende bewuste ervaringen.6 4.2.3.1.3 Lokalisatie en neurofysiologische processen Welke specifieke gebieden van de hersenen zijn belangrijk voor het bewustzijn, met andere woorden welke gebieden vormen een dergelijk complex? Uit vele studies is reeds gebleken dat een goed functionerend thalamocorticaal systeem essentieel is voor bewustzijn. De meningen zijn echter verdeeld over het aandeel van bepaalde corticale gebieden. Studies op comateuze of vegetatieve patiënten tonen aan dat een globaal verlies van bewustzijn over het algemeen veroorzaakt wordt door letsels die de werking van meerdere delen van het thalamocorticaal systeem verstoren, of toch tenminste de mogelijkheid om samen te werken als een systeem. Daarentegen, selectieve letsels van individuele thalamocorticale gebieden verstoren verschillende submodaliteiten van bewuste ervaringen, zoals de perceptie van kleur of gezichten. Het gaat hier over een verspreid thalamocorticaal netwerk, er bestaat dus niet één enkele corticaal gebied als NCC. Deze mogelijke NCC past goed in deze theorie: op het vlak van informatie bevat het vele elementen die functioneel gespecialiseerd zij. Zo is de cerebrale cortex onderverdeeld in systemen met verschillende functies zoals zicht, gehoor, motorische controle… waarbij elk systeem nog eens onderverdeeld is in gespecialiseerde gebieden, bijvoorbeeld het visueel gebied in vorm, kleur, beweging en binnen deze 33 gebieden zijn verschillende groepen neuronen nog eens verder gespecialiseerd, bijvoorbeeld voor een bepaalde richting van beweging.1,6,15,5 Op het vlak van integratie bevat dit systeem een uitgebreid netwerk van intra- en intergebied reciproke verbindingen die zorgen voor een snelle en effectieve interactie tussen en binnen gebieden. De capaciteit van het thalamocorticaal systeem om informatie te integreren is waarschijnlijk nog vergroot door nonlineaire switch mechanismen zoals synchronisatie.1,6,15,5 Volgens He et al. zou deze integratie gebeuren via zogenaamde trage corticale potentialen. (slow cortical potentials, SCP) Deze zouden ontstaan ter hoogte van apicale dendrieten in oppervlakkige lagen van de cortex, het zou de latere component van sensorisch uitgelokte potentialen op het EEGeen negatieve trage potentiaal-vertegenwoordigen. Naast de activatie door specifieke thalamische input, zijn deze oppervlakkige lagen ook de plaats waar lange afstands intracorticale en corticocorticale verbindingen voornamelijk eindigen. Dus, deze potentialen in oppervlakkige lagen verspreiden zich over een aanzienlijke ruimte en manifesteren zich als „depolarisatie velden‟. Het is dus niet verwonderlijk dat de SCP en het gecorreleerde fMRI signaal hersennetwerken op grote schaal onthullen in hun spontane fluctuaties. Bovendien zijn de oppervlakkige laag apicale dendrieten ook het hoofddoel van nonspecifieke thalamische input dat afkomstig is van „matrix cellen‟ verspreid doorheen de thalamus. Het belang van deze intralaminaire nuclei wordt duidelijk bij experimentele manipulaties van bewustzijn via de stimulatie van deze nuclei in minimaal bewuste patiënten en verdoofde ratten. In beide omstandigheden zorgde de stimulatie voor een significante verbetering van responsiviteit, geuit via gedrag. Bovendien zag men in een empirische studie van visuele en somatosensorische perceptie dat deze secundaire respons, en niet de primaire respons essentieel was voor bewuste perceptie. Met name wanneer de proefpersoon de stimulus waarnam, zag men een negatieve trage potentiaal over pariëtale elektrodes tussen stimulus presentatie en respons. Deze trage potentiaal was zo goed als onbestaande wanneer de stimulus niet het bewustzijn bereikte.10 De overeenkomstige diepe laag neuronen van deze oppervlakkige laag pyramidale neuronen zouden dan voor bijkomende informatie kunnen zorgen via gespecialiseerde lokale verwerking. Deze lokale diepe lagen zouden kunnen zorgen voor neuronale substraten van onbewuste processen die kunnen beïnvloed worden door en zelf ook een invloed hebben op bewuste ervaring. Opvallend is dat het cerebellum, dat over het algemeen niet als essentieel wordt beschouwd voor bewustzijn, duidelijk zwak is in zijn lage frequentie activiteit in vergelijking met de neocortex.10 Letsels in de reticulaire formatie van de hersenstam kunnen echter ook bewusteloosheid en coma veroorzaken.1,10 Toch zou het, ondanks dat het noodzakelijk is voor de normale functie van het thalamocorticaal systeem (activatie) en daarom ook voor het optreden van de bewuste ervaring, niet veel bijdragen tot de specifieke dimensies van bewustzijn. Het zou voornamelijk werken als een externe aan-schakelaar of als een tijdelijke booster van thalamocorticale activiteit. Ook dit past in de 34 theorie van informatie integratie, namelijk dat neuronale elementen kunnen verbindingen hebben met een hoofdcomplex zonder er deel van uit te maken. Hetzelfde geldt voor vele andere delen van de hersenen. Bijvoorbeeld wat we zien is afhankelijk van de activiteitspatronen die ontstaan in de retina en de verbinding met de hersenen. Toch weet men dat retinale activiteit niet rechtstreeks bijdraagt tot de bewuste ervaring. Deze sensorische afferenten vormen als het ware belangrijke input, maar dragen niet bij tot een hogere phi, of tot een hogere mate van informatie integratie. Hetzelfde geldt voor neuronale activiteit in motorische wegen, wat echter wel vaak gebruikt wordt bij het nagaan of iemand al dan niet bewust is. Ook neuronale processen in cortico-subcortico-corticale lussen, hoewel belangrijk in de productie en opeenvolging van actie, gedachte en taal, dragen niet rechtstreeks bij tot de bewuste ervaring. Subcorticale structuren zoals de basale ganglia zijn betrokken in motorische en oculomotorische controle, maar ook in cognitieve functies en zelfs in sociaal gedrag en emotie. Deze lussen zijn in staat de toestand van het hoofd thalamocorticaal complex te beïnvloeden zonder er deel van uit te maken. Ze zouden de neuronale substraten kunnen vormen voor vele onbewuste processen die kunnen het bewustzijn beïnvloeden of erdoor beïnvloed kunnen worden.1,10 Het is waarschijnlijk dat nieuwe lussen gevormd kunnen worden door leren en herhaling. Bijvoorbeeld, wanneer men voor het eerst een nieuwe taak uitvoert, is men zich bewust van elk detail ervan, maakt men fouten, is men traag en moet men moeite doen. Wanneer de taak goed aangeleerd is wordt men sneller, beter, moeitelozer, maar is men zich er ook minder bewust van. Volgens de theorie worden bij het eerst uitvoeren vele delen van het hoofdcomplex geactiveerd, terwijl later bepaalde aspecten van de taak als het ware gedelegeerd worden naar andere neuronale circuits. Zelfs binnen het thalamocorticaal systeem draagt een belangrijke proportie van neuronale activiteit niet bij tot bewustzijn. Bijvoorbeeld wat we zien en horen vraagt ongelooflijk veel verwerking met figuur-achtergrond splitsing, diepte, herkenning… We zijn ons daar echter niet van bewust: we zien de voorwerpen gewoon. Dit geldt ook voor onze eigen intenties, waarbij we niet volledig bewust zijn van de ingewikkelde processen die zich voltrekken voor we onze intenties uitvoeren. Op dit moment is het echter moeilijk te zeggen welke corticale circuits geen deel uitmaken van het hoofdcomplex. Zijn primair sensorische cortexen georganiseerd als massale afferente wegen naar een hoofdcomplex „hoger‟ in de hiërarchie? Is veel van de prefrontale cortex georganiseerd als een massieve efferente pathway? Voor het beantwoorden van deze vragen en voor het degelijk testen van de voorspellingen van de theorie is een veel beter begrip noodzakelijk van corticale neuroanatomie dan dat op dit moment beschikbaar is.1 4.2.3.1.4 Omstandigheden met een verminderd bewustzijn Vanuit het perspectief van geïntegreerde informatie, zou vroege NREM slaap, met een gedaald bewustzijn, moeten geassocieerd zijn ofwel met een verlies aan effectieve verbindingen tussen corticale gebieden, en daardoor een verlies van integratie, ofwel met een stereotypische globale respons, wat een verlies van repertoire en dus van informatie met zich meebrengt. 1,10 Inderdaad, tijdens NREM slaap zijn corticale neuronen gedepolariseerd en vuren tonisch af zoals in waakzame 35 rust, maar deze gedepolariseerde up toestanden worden onderbroken door korte, gehyperpolariseerde down toestanden. Dit wordt gereflecteerd op het EEG als hoge amplitude trage oscillaties. Het netwerk wordt bistabiel, stereotiep, wat weinig vrijheid met zich meebrengt en dus, ondanks het feit dat de anatomische verbindingen dezelfde blijven, zorgt voor een daling van de phi van het systeem. Tijdens vroege NREM slaap wordt daarnaast ook de effectieve connectiviteit tussen corticale regio‟s verbroken, met een afbraak van corticale integratie als gevolg. Men zag in een studie van slaap met transcraniële magnetische stimulatie dat tijdens slaap een initiële respons ontstaat op een stimulus, dat zelfs sterker is dan tijdens waakzaamheid, maar deze respons blijft gelokaliseerd, zet zich niet verder naar verbonden hersenregio‟s, verdwijnt snel en is stereotypisch, onafhankelijk van de stimulatieplaats. Dit suggereert dat het verdwijnen van bewustzijn tijdens bepaalde stadia van slaap gerelateerd zou kunnen zijn aan een afbraak van corticale effectieve connectiviteit. Tijdens REM slaap daarentegen, wanneer dromen lang en levendig worden en bewustzijn terugkeert naar niveaus vergelijkbaar met deze tijdens waakzaamheid, ontstaan snel veranderende patronen van activiteit in plaats van stereotypische responsen.6,2,37,1 Computer simulaties tonen aan dat de capaciteit om informatie te integreren ook gereduceerd wordt wanneer neuronale activiteit extreem hoog en bijna volledig synchroon is, te wijten aan een dramatische daling in de beschikbare graden van vrijheid. Dit zou kunnen de reden zijn waarom bewustzijn verminderd of verdwijnt bij absence aanvallen of andere toestanden gekarakteriseerd door hypersynchrone neuronale activiteit.2,6 Ook anesthetica zou de corticale integratie kunnen verstoren door in te werken op structuren die lange afstand cortico-corticale interacties faciliteren, zoals de posterieure pariëtale regio, bepaalde thalamische nuclei, of door het vertragen van neuronale responsen. Een kritische verandering zou kunnen het verlies zijn van feedback interacties in de cortex. Het corticothalamisch netwerk zou daarbij specifiek kwetsbaar zijn voor anesthetica. De essentie is dat corticale communicatie wordt onderbroken met een verlies van integratie als gevolg. Daarbij ontstaat er een daling in EEG coherentie in het gamma gebied. Het effect is gradueel en veel sterker voor wijdverspreide dan voor lokale coherentie. Ook zorgen bepaalde anesthetica voor het ontstaan van bistabiele, stereotypische responsen, en zo een verlies van informatie capaciteit. Ze zorgen voor een hyperpolarisatie van neuronen en dus een verandering in neuronale activiteit: het onderhouden afvuren typisch voor het wakkere brein verandert in een bistabiel uitbarst-pause patroon, dat ook gezien wordt in NREM slaap. Wanneer het repertoire van discrimineerbare afvuurpatronen beschikbaar voor het corticothalamisch netwerk krimpt, wordt neuronale activiteit minder informatief, ook al wordt het globaal geïntegreerd. Verlies van bewustzijn bij anesthesie is dus geassocieerd met een afbraak van corticale verbindingen en dus van integratie, of met een verlies van repertoire van corticale activiteitspatronen en dus van informatie.2 36 Verlies van bewustzijn zou dus niet noodzakelijk vereisen dat neuronen in welbepaalde gebieden geïnactiveerd worden, het zou reeds voldoende zijn dat dynamische aspecten van neuronale activiteit veranderen, vooral als deze de mogelijkheid van de hersenen om informatie te integreren verstoren. Deze bevindingen samen zouden moeten helpen in de ontwikkeling van stoffen met meer specifieke acties, in het beter monitoren van hun effecten op bewustzijn, en in het gebruik van anesthetica als een middel voor het karakteriseren van de neuronale substraten van bewustzijn.2 In dit kader kan meditatie beschreven worden als een „functionele kern‟, als één bepaalde toestand van het complex: een kalme maar alerte toestand van de geest, slechts minimaal verstoord door externe sensorische invloeden.15 4.2.3.1.5 Implicaties Deze theorie stelt dat bewustzijn enkel en alleen afhankelijk is van de mogelijkheid om informatie te integreren, onafhankelijk of het een sterk zelfbewustzijn, taal, emotie heeft, of ondergedompeld is in de omgeving. Dit is consistent met het behoud van bewustzijn tijdens REM slaap, wanneer zowel input en output signalen van en naar het lichaam duidelijk verminderd zijn. Toch zijn deze factoren belangrijk omdat ze de ontwikkeling van neuronale circuits gunstig beïnvloeden waardoor het hoofdcomplex een hoge phi ontwikkelt. Bijvoorbeeld, wanneer een systeem zaken uit de omgeving opneemt en leert, neemt de hoeveelheid geïntegreerde informatie toe. Volgens de theorie zou het mogelijk moeten zijn om de aanwezigheid en omvang van bewustzijn te bepalen, ook in omstandigheden waarbij we geen verbaal verslag kunnen verkrijgen, zoals kinderen of dieren, of in bepaalde neurologische toestanden zoals minimaal bewustzijn, psychomotorische aanvallen, en slaapwandelen. In de praktijk zal het accuraat meten van phi in dergelijke systemen niet makkelijk zijn, maar benaderingen en geïnformeerde schattingen zijn zeker uitvoerbaar. Omgekeerd zou het moeten mogelijk zijn een bewust artefact te bouwen via het opbouwen van een complex met hoge phi. Ook volgt hieruit dat bewustzijn niet een alles-of-niets fenomeen is, maar dat het gegradeerd is, waarbij het toeneemt in proportie met de mogelijke toestanden van een bepaald systeem. 1,6 Aan de andere kant, suggereren Alkire et al. dat het abrupte verlies van bewustzijn bij een kritische concentratie van anesthetica betekent dat het geïntegreerde repertoire van neuronale toestanden nonlineair zou kunnen instorten.2 4.2.3.2 De globale werkruimte theorie (global workspace theory) Volgens deze theorie zijn de hersenen opgebouwd uit een massieve parallelle reeks van gespecialiseerde verwerkers. Een centrale informatie uitwisseling zou dan plaatsvinden in een globale werkruimte, waardoor sommige verwerkers-zoals de sensorische systemen in de hersenen-in staat zijn informatie te verdelen over het systeem als een geheel. Volgens Baars et al. zijn de frontopariëtale associatiegebieden een ideale kandidaat voor het uitvoeren van deze functie.22,38 37 Tijdens de bewuste verwerking van een stimulus worden verschillende stukken informatie over deze stimulus automatisch verwerkt in verschillende gespecialiseerde en gelokaliseerde verwerkers in de hersenen, en worden daarna, via het bewustzijn, beschikbaar voor expliciet verslag en flexibele manipulatie. Bijvoorbeeld, eenmaal bewust, kunnen verschillende eigenschappen van een stimulus, kleur, vorm, naam, beweging… verbaal uitgedrukt worden, maar ook onthouden worden, geëvalueerd worden, vergeleken worden met andere oude of recente stimuli… Om te verklaren hoe de modulariteit inherent aan de verdeelde architectuur van de hersenen kan „gebroken‟ worden om de globalisatie van informatie toe te laten, en hoe informatie kan behouden worden over een tijdsperiode voldoende om bewust verslag toe te laten en mogelijks complexe manipulatie ervan, legt deze theorie de nadruk op de rol van lange afstand terugkerende verbindingen tussen hersenregio‟s. Bewuste verwerking vereist een reeks neuronen, de zogenaamde „werkruimte‟ neuronen, die synergistisch kunnen werken via lange afstands terugkerende verbindingen. Ze hebben toegang tot informatie, behouden deze online en maken het beschikbaar tot zo goed als elk ander proces, en hoewel voornamelijk talrijk in frontopariëtale gebieden, zijn ze verdeeld over de ganse hersenen, op deze manier een globale werkruimte vormend. Hieruit kan een scenario opgemaakt worden van de neuronale gebeurtenissen die leiden tot bewustzijn: een externe stimulus wordt eerst automatisch verwerkt in een reeks sensorische hersengebieden, wat men de vooruitgaande golf van activiteit noemt. Daarna ontvangen deze feedback van gebieden die zich hoger in de hiërarchie bevinden via terugkerende verbindingen. Dit mechanisme binnen één modaliteit zorgt voor een zeer snelle globalisatie van informatie over deze stimulus. Werkruimte neuronen in twee verschillende verwerkers kunnen elkaars activiteit dan verder versterken via reciproke verbindingen. Dit proces van amplificatie begint eerst lokaal, maar via de lange afstandsverbindingen zetten ze zich snel voort naar vele verschillende niveaus in de corticale hiërarchie, wat men de „amplificatiecascade‟ noemt. Dit mechanisme zorgt voor het verdelen van informatie tussen verschillende hersengebieden, voor amplificatie en behoud van deze informatie.39 Deze amplificatiecascade zou volgens de auteurs verantwoordelijk zijn voor het late ERP signaal, dat geobserveerd wordt bij de bewuste verwerking van stimuli. Dit proces zorgt voor de verbetering en stabilisatie van sensorische informatie, wat cruciaal is voor verslag, bewerkingen of opslag ervan. Onbewuste stimuli verdwijnen omdat ze er niet in slagen deze amplificatie op gang te brengen. De voorgestelde bron van deze perceptuele amplificatie is activatie in het frontopariëtaal netwerk. In functionele connectiviteitsstudies zag men reeds dat de pariëtale, prefrontale en cinguli gebieden, specifiek geactiveerd bij bewuste perceptie, permanent met elkaar gecorreleerd waren. Uit EEG studies bleek dit samen te gaan met grote schaal synchronisatie in welbepaalde frequenties, voornamelijk de gamma band (rond 40Hz) tijdens bewuste perceptie, opkomend rond 250ms na de stimulus presentatie. Deze geobserveerde synchronisatie in de gamma band geeft waarschijnlijk dynamische synaptische verbindingen weer tussen verspreide hersengebieden. Waarschijnlijk ontstaat deze door recurrente verbindingen vanuit hogere gebieden. Het is echter nog niet vastgesteld of deze 38 feedback een fronto-pariëtale oorsprong heeft. In de frontopariëtale regio‟s kan er inderdaad een grote concentratie van werkruimte neuronen gevonden worden, neuronen met lange afstandsverbindingen doorheen de cortex, en in het bijzonder doorheen het corpus callosum. Gezien zijn zeer rijke lange afstands connectiviteit vormt het een centraal netwerk in de globale werkruimte dat waarschijnlijk noodzakelijk betrokken is in gelijk welke globale amplificatie episode. Deze wordt opgebouwd gedurende een minimale periode van 100ms, voldoende voor stabiele communicatie tussen verschillende verspreide gebieden.39 Volgens deze visie is bewuste perceptie niet enkel afhankelijk van de sterkte van de eerste vooruitgaande golf van activiteit, maar ook afhankelijk van de beschikbaarheid van dit fronto-pariëtaal netwerk. Hieruit volgt dat er een scherp verschil bestaat tussen bewuste en onbewuste verwerking, of dus dat bewustzijn een alles-of-niets fenomeen is. Een stimulus wordt namelijk slechts bewust waargenomen wanneer ze terechtkomt in de globale werkruimte via amplificatie. Volgens de huidige configuratie van de globale werkruimte, kan slechts een enkele representatie bewust worden verwerkt per keer. De theorie sluit echter niet de mogelijkheid uit van een graduele toename in de rijkdom van informatie beschikbaar voor bewuste verwerking. Bewuste en onbewuste verwerking, hoewel dat ze in het begin vergelijkbare wegen volgen, blijken dus op een bepaald moment te divergeren, plots en op een alles-of-niets manier, leidend tot verschillende dynamische toestanden.39 De globale werkruimte kan uitgezonden worden doorheen het zenuwstelsel, om de werking van verschillende onbewuste gespecialiseerde subsystemen te rekruteren. Het gebruik ervan ruilt automaticiteit, snelheid en hoge capaciteit in parallelle onbewuste processen in voor flexibiliteit van de respons met een relatief trage, vrijwillige, beperkte capaciteit. Deze theorie is in harmonie met de visie dat de ontwikkeling van het menselijk bewustzijn gelinkt is aan het ontstaan van flexibele patronen van aangeleerd gedrag, in tegenstelling tot meer rigide instinctieve patronen van respons.5 Bewustzijn in dit opzicht laat ons toe om te gaan met nieuwe of uitdagende situaties waarmee niet efficiënt kan omgegaan worden, of zelfs helemaal niet, door lokale routine onbewuste processen. Bewustzijn doet op deze manier dienst als een wachtersfunctie om mogelijke gevaren of kansen op te sporen, zodanig dat er een nauwe relatie bestaat tussen bewuste inhoud en significante sensorische input. Bewuste inhouden worden echter altijd geleid en beperkt door onbewuste contexten. Bijvoorbeeld om de oriëntatie van bewuste visuele voorwerpen te interpreteren is onbewuste spatiale kennis nodig.40 Onbewuste en bewuste modi zijn dus niet altijd verschillend en van elkaar gescheiden. Soms wordt de onbewuste autopiloot modus overgenomen of vergezeld van bewuste ervaring. Zo voert men bijvoorbeeld vaak complex gewoontegedrag uit zoals wandelen samen met dagdromen, dus op autopiloot terwijl het bewustzijn ergens anders is. Maar wanneer dan iets nieuws optreedt, merken we dit bewust op en hernemen bewuste controle. De eigenlijke onderverdeling is dus tussen cognitieve neuroberekening die op elk gegeven moment al dan niet vergezeld is van een bijkomende eigenschap die zorgt voor bewuste ervaring en keuze.35 39 Volgens Lagercrantz et al. moet hierbij een onderscheid gemaakt worden tussen het niveau van bewustzijn en de inhoud van bewuste ervaring. Het niveau staat onder verticale controle van de hersenstam en diencefalon en wordt gemediëerd door corticothalamische verbindingen. De inhoud wordt dan verwerkt via een recurrent horizontaal netwerk van corticale pyramidale neuronen met lange afstandsverbindingen met thalamocorticale regio‟s, voornamelijk prefrontale en hogere associatiegebieden, parietotemporale en cortex van het cinguli, de zogenaamde globale werkruimte circuits. De mobilisatie van dergelijke circuits verzorgt dan de toegang tot bewustzijn.41 4.2.3.3 Fenomenologisch en toegang NCC Volgens Block et al. kan het globaal bewustzijn onderverdeeld worden in enerzijds fenomenologisch bewustzijn, dat zich voordoet wanneer we bijvoorbeeld een complex visueel beeld waarnemen, waarbij de rijkdom van de inhoud verder lijkt te gaan dan waarvan we verslag kunnen uitbrengen, en een toegangsbewustzijn, zijnde de informatie dat beschikbaar is voor de gebruikssystemen van de hersenen (geheugen, perceptuele categorisatie, redenering, planning, beslissingen maken, controle van actie enz.). Toegang bewuste inhoud is dan de informatie die „uitgezonden‟ wordt in de „globale werkruimte‟.14,42 Recent werd gesuggereerd dat dit fenomenologisch bewustzijn betrokken is in het open „achtergrond‟ bewustzijn bij open monitoring meditatie.14 De auteur stelt dat voor elk van deze twee soorten bewustzijn neuronale correlaten kunnen gevonden worden: een fenomenologisch NCC en een toegangsNCC. Het fenomenologisch NCC is de minimale neuronale basis voldoende voor de inhoud van een ervaring. Bijvoorbeeld de perceptie van beweging zou recurrente activiteit in en rond MT/V5 (deel van de hersenen voor beweging) vereisen. Overeenkomstige conclusies vond men bij andere types van inhoud van ervaring, bijvoorbeeld recurrente activatie van de fusiforme gezichtsarea in de temporele lob zou de ervaring van een gezicht bepalen. Er bestaan dus verschillende fenomenologische NCC‟s voor verschillende fenomenologische inhouden. Toegang NCC komt overeen met de NCC volgens de globale werkruimte theorie. Hierbij kan bewustzijn gevonden worden in „werkruimte neuronen‟, die lange afstands excitatorische axonen hebben die toelaten bijvoorbeeld dat visuele gebieden in de achterzijde van de hersenen kunnen communiceren met frontale en pariëtale gebieden. Daarom stellen de auteurs dat de visuele toegangs NCC de activatie is van deze frontale en pariëtale gebieden door occipitale en inferieure temporele gebieden. Zoals eerder vermeld bestaat er een winner-take-it-all competitie tussen representaties die gepresenteerd kunnen worden in de globale werkruimte. Dit is cruciaal voor de aard van de toegangs NCC en het verschil tussen dit en fenomenologisch NCC. Fenomenologische NCC activaties gaan in competitie om de toegangs NCC te domineren. Hierbij is het belangrijk dat het niet zo is dat de fenomenologische NCC representatie dat het hoogst is in intiële activatie zal domineren, omdat dominantie het resultaat kan zijn van „biasing‟ factoren zoals verwachtingen of voorkeuren. De winnende fenomenologische NCC zal over het algemeen worden vermenigvuldigd door recurrente 40 lussen. Maar ook de NCC‟s die verliezen kunnen recurrente lussen ondergaan die voldoende zijn voor fenomenologische inhoud. Recurrente lussen zijn dus voldoende voor een inhoud ondanks niet toegankelijk wanneer ze de competitie verliezen.42 Andere auteurs stellen echter dat deze twee soorten NCC niet van elkaar kunnen gescheiden worden, en dat zonder toegang, er geen ware fenomenologische inhoud kan bewust weergegeven worden, maar alleen proto-inhoud dat bewust wordt wanneer het globaal wordt „uitgezonden‟. Er bestaat ook veel twijfel over het empirisch onderzoeken van fenomenologisch bewustzijn. Deze zijn vaak gebaseerd op het idee dat uiteindelijk, introspectieve verslagen, dus verslagen over de eigen bewuste ervaring de fundamentele basis zijn van theorieën van bewustzijn. En aangezien verslag onvermijdelijk het toegangs NCC weergeeft, niet alleen het fenomenologisch NCC, kan dit niet apart worden bestudeerd. Volgens de auteur zou dit echter wel kunnen. Volgens hem is het niet omdat er niet direct verslag kan van uitgebracht worden dat het niet kan bestudeerd worden. Ook is het volgens hem niet waar dat een theorie van bewustzijn volledig bepaald moet worden door het introspectieve verslag van proefpersonen. Daarbij stelt hij ook dat elke neurowetenschappelijke benadering dat alles baseert op verslagen van de eigen ervaringen van de proefpersoon uiteindelijk zal eindigen bij de neuronale basis van enkel „hogere orde gedachte‟. Hierbij worden bovendien systemen uitgesloten die wel degelijk ervaringen hebben maar geen hogere orde gedachten, en dus geen introspectief verslag kunnen uitbrengen van deze ervaringen, bijvoorbeeld kinderen of primaten.42 4.2.3.4 Intrinsieke hersenactiviteit. Consistente hersenactiviteit vermindert in een reeks van gebieden tijdens cognitieve verwerking in vergelijking met een passieve rusttoestand. Deze gebieden, waaronder de posterieure cortex van het cinguli/precuneus, de mediale prefrontale cortex, en bilaterale temporopariëtale juncties, noemt men daarom het „default‟ netwerk van de hersenen, of ook het systeeminherent netwerk van de hersenen. Men zag eigenlijk dat deze hersengebieden bij rust een hoog niveau van „default‟ functionele activiteit vertonen. Dit wijst op een belang van intrinsieke functionele activiteit in het beoordelen van relaties tussen hersenen en gedrag. Echter, de functionele betekenis van de geobserveerde patronen van intrinsieke hersenactiviteit blijven nog steeds niet goed begrepen.22 Het in kaart brengen van een dergelijk netwerk zou inzicht verschaffen in een belangrijk maar slecht begrepen onderdeel van het bewustzijn variabel naar verwezen als een „bewuste rusttoestand‟, „stimulus onafhankelijke gedachte‟ of „default modus van hersenfunctie‟.5 In recente fMRI studies bestudeerde men deze spontane hersenactiviteit zowel bij gezonde proefpersonen als bij patiënten met een bewustzijnsstoornis. Zelfs in de afwezigheid van sensorische input, kunnen gestructureerde patronen van voortdurende spontane activiteit geobserveerd worden in corticale en thalame neuronen. Men vond dat regio‟s die gelijkaardig gemoduleerd worden bij taken of stimuli ook gecorreleerde spontane fluctuaties blijken te vertonen zelfs in de afwezigheid van deze 41 taken of stimuli. Ook blijken deze fMRI patronen in rust spatiaal heel consistent te zijn tussen verschillende proefpersonen. Men stelt hierbij dat dit „default‟ netwerk een deel is van het frontopariëtale associatienetwerk, namelijk het deel betrokken bij verschillende aspecten van zelfgerelateerde processen. Het andere deel is dan betrokken bij extern besef. Naast activiteit in het frontopariëtaal netwerk, blijkt besef ook gerelateerd te zijn met functionele connectiviteit binnen dit netwerk, en met de thalami. fMRI studies toonden antigecorreleerde patronen van spontane fluctuaties aan tussen enerzijds het „default‟ netwerk en het extern netwerk, wat reflectie zou kunnen zijn van periodische overgangen van een introspectieve of zelf-georiënteerde processen naar extrovert georiënteerde aandacht, en anderzijds tussen het „default‟ netwerk en de sensorische systemen: auditief, visueel en somatosensorisch.22 Dit zou kunnen gebeuren door rechtstreekse inhibitie van elkaar, of via een andere regio, meest waarschijnlijk de thalamus waarvan reeds aangetoond is dat ze een intermediaire rol speelt in cortico-corticale interacties.5 Dit zou kunnen het fenomeen verklaren waarom externe en intern gerichte processen altijd elkaar kunnen verstoren of zelfs onderbreken.22 Zoals eerder vermeld wordt vaak aangenomen dat intrinsieke activiteit ongeremde, spontane cognitie, de geest de vrije loop laten, of stimulus onafhankelijke gedachte vertegenwoordigt. Een alternatief is echter dat het blijft bestaan in de afwezigheid van normale perceptie en gedrag, overeenstemmend met een meer fundamentele en intrinsieke eigenschap van functionele hersenorganisatie. Indien het eerste waarheid is, zouden de coherente fluctuaties in rust moeten afwezig zijn in coma, slaap, diepe anesthesie, toestanden waarbij bewuste mentale activiteit afwezig zou zijn. Echter, lage frequentie coherente spontane activiteit kan behouden blijven in een toestanden van bewusteloosheid, bijvoorbeeld in lichte non-REM slaap. Deze resultaten tonen aan dat coherente systeemverspreide fluctuaties waarschijnlijk een aspect van functionele organisatie in de hersenen weergeven. Met andere woorden coherente spontane fluctuaties zijn niet exclusief een reflectie van bewuste mentale activiteit, maar zouden een meer fundamentele of intrinsieke eigenschap van functionele hersenorganisatie weergeven. Ze zouden moeten beschouwd worden als zeker noodzakelijk, maar niet voldoende voor bewustzijn. Toch moet de fysiologische oorsprong en functionele betekenis hiervan verder onderzocht worden. Want zelfs als is tenminste een deel van deze default interacties te wijten aan onbewuste processen, vormen ze waarschijnlijk toch responsen van de hersenen op de omgeving en moduleren ze voortdurend perceptie en gedrag. Ook zouden systeemverspreide correlaties in de afwezigheid van bewustzijn kunnen het behoud van anatomische verbindingen kunnen weergeven, gedissocieerd van hogere cognitieve functies. In dat geval zouden deze data belangrijk kunnen zijn als prognostische informatie bij acute hersenbeschadigde patiënten.22 Het belangrijkste onderdeel van dit netwerk zou volgens Greicius et al. de posterieure cortex van het cinguli (PCC) zijn, dat in een aantal beeldvormingsstudies reeds gelinkt werd aan het ophalen van episodische herinneringen. Dit wordt verder ondersteund door het feit dat het zich onder de hersengebieden bevindt die het eerst worden aangetast in Alzheimer. Bovendien werden verbindingen 42 aangetoond tussen de PCC en de mediale temporele lob, met sleutelregio‟s voor het geheugen. Indien de PCC inderdaad een kritische rol speelt in dit netwerk, zou gans dit netwerk betrokken zijn in het ophalen van episodische herinneringen. In dat geval zou de „bewuste rusttoestand‟ het ophalen en manipuleren van gebeurtenissen in het verleden, zowel persoonlijk als algemeen, omvatten met de bedoeling problemen op te lossen en plannen te maken.43 4.2.3.5 Single-neuron theorie De belangrijkste eigenschappen van deze theorie zijn de volgende: (1)Elk neuron is onafhankelijk bewust, waarbij de elektrische activiteit in de dendrieten dienst doet als NCC. Een enkel brein herbergt dus op elk gegeven moment vele aparte bewuste geesten, elk geassocieerd met de activiteit van één neuron. (2)Voor de meeste neuronen is deze bewuste activiteit eenvoudig en niet in staat het macroscopisch gedrag van het organisme direct te beïnvloeden. (3)Voor laag vijf pyramidale neuronen in de laterale prefrontale cortex is de elektrische activiteit in de dendrieten op zichzelf complex en divers genoeg om verantwoordelijk te zijn voor de complexiteit en diversiteit van bewuste ervaringen, waarbij elk van die neuronen een gelijkaardige bewuste ervaring heeft. Het is die laatste bewuste ervaring die in andere theorieën wordt toegewezen aan de gezamenlijke werking van een groot aantal neuronen verdeeld over de hersenen. Als resultaat van de diversiteit van de afferente input dat uniek is voor de laterale prefrontale cortex, kunnen deze pyramidale neuronen beschouwd worden als ontvangers van input behorend tot alle sensaties, gedachten, gevoelens en herinneringen die bewuste ervaringen opbouwen. De PFC in zijn geheel doet dienst als een convergentie zone, die input ontvangt vanuit de meeste andere hersenregio‟s. Om elk op zich een bewustzijn op te bouwen zouden de dendritische bomen van deze bewuste neuronen elk alle soort input die de bewuste ervaring opbouwt moeten ontvangen. Volgens de auteur is dit mogelijk, en baseert zich daarvoor op de observatie dat focale letsels in de laterale PFC niet leiden tot modaliteitsspecifieke defecten maar enkel de functie van de regio verminderen op een algemene manier. Bovendien ontvangen individuele corticale neuronen inputs van duizenden andere neuronen. Of echt elk neuron input ontvangt van alle sensorische, emotionele en mnemonische stimuli moet nog empirisch bepaald worden. (4)Een subgroep van synchroon afvurende laterale PFC pyramidale neuronen met gelijkaardige bewuste ervaringen kunnen dit uitdrukken door middel van een ruimtelijk patroon dat ze vertonen op het neuronaal populatieniveau. De axonale output hiervan draagt de bewuste inhoud over naar andere hersenregio‟s, waaronder deze die het gedrag controleren. Er bestaat inderdaad bewijs dat de linker laterale PFC in staat is toegang te verkrijgen tot de motorische programma‟s die bewust gedrag mediëren: men vond efferenten naar frontale oogvelden, premotorische frontale cortex, basale ganglia, cerebellum en colliculus superior. Dit betekent dus dat terwijl bewuste ervaring gecorreleerd is met activiteit in individuele neuronen, bewust gedrag ontstaat vanuit populatie activiteit op het netwerk niveau. Om deze theorie aan te tonen via ablatie ligt de zaak wat moeilijker. Een quasi complete inactivatie van de laterale PFC bilateraal zou noodzakelijk zijn om algemeen bewustzijn uit te 43 schakelen. Er zijn klinische omstandigheden beschreven in de literatuur waarbij uitgebreide prefrontale letsels faalden in het elimineren van hogere bewuste ervaring. De auteur stelt echter dat in geen van deze gevallen er schade was aan de volledige laterale PFC, wat de betekenis van deze casussen onzeker maakt. Aan de andere kant, in klinische situaties waarbij de laterale PFC volledig bilateraal is vernietigd is het klinisch beeld die van een vegetatieve toestand waarbij het slachtoffer geen enkel hoger niveau van bewustzijn bezit. Hoewel deze casussen een bewijs vormen voor deze theorie, vernielt de uitgebreide aard van de schade in deze gevallen de specificiteit van de correlatie. Deze hypothese zorgt voor een nieuwe benadering voor het oplossen van het „bindingsprobleem‟. Perceptuele eenheid zou daarbij bekomen worden via de ruimtelijke convergentie van signalen in aparte neuronen.44 4.3 Zelfbewustzijn en de neuronale correlaten van het zelfbewustzijn 4.3.1 Wat is zelfbewustzijn? Zelfbesef is een belangrijk onderdeel van bewustzijn.4 In vergelijking met het besef van de omgeving echter, is het besef van zichzelf een nog complexer en niet duidelijk gedefinieerd concept. Het vereist een representatie van zichzelf versus de ander. Het vereist het onderscheiden van stimuli gerelateerd aan zichzelf van deze die niet relevant zijn voor zichzelf.15 Men kan het bewustzijn onderverdelen tussen het richten van de aandacht naar buiten, naar de omgeving en het richten van de aandacht naar binnen, naar zichzelf (zelfbewustzijn). Om aandacht te richten naar buiten of naar binnen, moet een organisme natuurlijk eerst wakker zijn, zo niet wordt de term bewusteloosheid gebruikt om een toestand weer te geven waarbij geen informatie wordt verwerkt. Wanneer men wakker is en bewust, zal men informatie in de omgeving verwerken en reageren op stimuli. In een dergelijke toestand zal een organisme percepties, sensaties, gedachten enz. ervaren zonder zich ervan bewust te zijn dat deze mentale gebeurtenissen plaatsgrijpen. Dit wordt vaak fenomenologisch bewustzijn genoemd, namelijk het ervaren van mentale gebeurtenissen in reactie op externe stimulatie, zoals zien, ruiken, smaken, pijn hebben. Het gaat hier niet over zelfbewustzijn, maar toch is een minimaal besef van zichzelf hiervoor noodzakelijk. Men noemt dit ook eerstepersoon perspectief of subjectief perspectief, een diffuus, impliciet besef van het eigen lichaam noodzakelijk voor spatiale zelfnavigatie. Zelfbewustzijn of zelfbesef is dan de mogelijkheid om te focussen op het interne milieu: het organisme beseft dat het wakker is en dat het specifieke mentale gebeurtenissen ervaart, gedrag vertoont en unieke eigenschappen bevat. Hierdoor kunnen we zeggen: „Ik ben moe‟ of „Ik ben een knappe, hardwerkende persoon‟. In een toestand van zelfbewustzijn kan een organisme zich richten op privé of op publieke zelfaspecten. Private aspecten zijn van buitenaf niet observeerbaar zoals emoties, psychologische sensaties, percepties, waarden, doelen enz. Publieke aspecten zijn zichtbare kenmerken zoals gedrag en uiterlijke verschijning. Kennis hebben over de private aspecten vertegenwoordigt een hogere vorm van zelfbewustzijn in vergelijking met het kennen 44 van de publieke eigenschappen, want dat soort informatie is meer conceptueel, meer abstract. Een laatste niveau van bewustzijn is „meta-zelfbewustzijn‟-besef hebben van het feit dat men zelfbesef bezit. Hierdoor kunnen we niet alleen zeggen „Ik ben kwaad.‟, maar ook „Ik ben me ervan bewust dat ik kwaad ben.‟ Zowel zelfbewustzijn als meta-zelfbewustzijn houden in dat we weten dat we dezelfde persoon blijven in de tijd, dat we de auteur zijn van onze eigen gedachten en acties, en dat we verschillend zijn van de omgeving. Ze resulteren in een inzicht dat men bestaat als een onafhankelijke en unieke entiteit in de wereld, en dat dood een onvermijdelijke correlaat is van het leven. (doodsbesef) Deze opsomming biedt een kader waarin bewustzijn verder kan besproken worden, en volgens de auteur kunnen veel verschillende modellen-die de verschillende niveaus van bewustzijn weergeven, en vaak verschillende namen gebruiken voor wat in essentie hetzelfde is-hierin ingepast worden.45 Bij de mens ontwikkelt zelfherkenning zich volledig rond 18 maanden. Deze zelfherkenning ontstaat als een ontwikkelingsresultaat, geassocieerd met een niveau van besef en zelfreflectie dat uniek is voor mensen en enkele van de hogere niet-humane primaten.46 4.3.2 De neuronale correlaten van het zelfbewustzijn Ook het begrijpen van de neurocognitieve basis van zelf-gerelateerde representaties en verwerking is cruciaal in de studie van de neuronale correlaten van het bewustzijn. Bij neurobeeldvormende studies zag men een sleutelrol voor de corticale middellijn structuren (CMS) over alle functionele domeinen in het vertegenwoordigen, evalueren, monitoren en integreren van stimuli sterk gerelateerd aan de eigen persoon. Bij het bestuderen van de fMRI respons op het presenteren van de eigen naam en andere namen, zag men een lineair verband tussen de P300 amplitude en rechter mediale prefrontale cortex, rechter superieure temporele sulcus en precuneus activatie. Andere studies toonden ook activatie in mediale prefrontale en rechter paracortex van het cinguli en linker mediale prefrontale cortex. In het bijzonder zag men activatie van de mediale prefrontale cortex terwijl proefpersonen nadachten over hun eigen persoonlijkheid en die van anderen of deze evalueerden, maar ook in taken waarbij zelfkennis nodig was of waarbij verwachtingen in de toekomst gemaakt werden.7,46 Toch is het nog steeds controversieel of de CMS zorgt voor zelf-referentiële verwerking op zich, of enkel voor bepaalde taakspecifieke processen als onderdeel van deze verwerking. Bovendien worden een groot aantal andere regio‟s, waaronder de ventrolaterale en dorsolaterale prefrontale cortex, maar ook subcorticale regio‟s, ook geactiveerd tijdens zelf-gerelateerde taken. Daarbij zagen onderzoekers dat er ook regio‟s geactiveerd werden die niet op de corticale middellijn liggen, zoals de insulae en de rechter inferieure pariëtale lob.46 Picard et al. voerden neuroradiologische en/of elektroencefalografische studies uit van 5 patiënten met extatische epileptische aanvallen. Een periode van extase kan beschouwd worden als een toestand van toegenomen zelfbewustzijn waarbij een individu een uitzonderlijke mentale helderheid en een intens positieve emotionele ervaring doormaakt. Subjectieve perceptie van tijd, ruimte en de zelf kan sterk 45 veranderen. Uit de studies bleken bij elk van hen abnormaliteiten voor te komen in de anterieure temporopolaire regio. Opmerkelijk is dat de anterieure insulaire cortex(AIC), welke verborgen ligt achter deze temporopolaire regio, recent naar voor gebracht is als de plaats voor representatie van de „gevoelige zelf‟, wat alle emoties inhoudt en de capaciteit van mensen om besef te hebben van zichzelf, anderen en de omgeving. Men suggereert hier dus de mogelijkheid dat deze extatische aanvallen zouden kunnen ontstaan in een dysfunctie van de AIC. De AIC is bovendien cruciaal voor menselijke tijdsperceptie. Het zou een filmachtige representatie bevatten van de gevoelszelf over de tijd heen. Tijdens een periode van enorme emotie, zouden de neuronale „plaatsen voor gevoelens‟ snel gevuld worden en op deze manier zorgen voor subjectieve tijdsvertraging en de perceptie dat de tijd stil staat. Echter, elektrische stimulaties van de insulaire cortex heeft in verschillende studies geen aangename gevoelens uitgelokt, wat suggereert dat het ontstaan van extatische symptomen de activatie zou vereisen van een verspreid netwerk. Hoewel volgens de auteur bijna nooit stimulaties van het meest antero-inferieure deel van de insula zijn uitgevoerd.47 Een belangrijk onderdeel van zelfbewustzijn is het gevoel van bezit van het eigen lichaam. Dit verwijst naar de bijzondere perceptuele status van het eigen lichaam, waardoor lichaamssensaties uniek zijn voor zichzelf. Het is het gevoel dat „mijn lichaam van mij is‟. In een PET studie onderzocht men de neuronale correlaten van het bezit van het eigen lichaam, door hersenactivatie te meten (mbv PET scan) terwijl een extern voorwerp al dan niet gezien werd als een deel van het lichaam. Proefpersonen bekeken een rubberen hand, die synchroon of asynchroon werd aangeraakt met de aanraking van de eigen hand, die niet gezien wordt. Wanneer dit synchroon gebeurt, zien de proefpersonen de rubberen hand als de eigen hand, met een verandering in de hersenactiviteit als gevolg. Bezit van het eigen lichaam werd gelinkt aan activiteit in de rechter posterieure insula (gelinkt aan zelfrepresentaties van sensorimotorische gebeurtenissen) en rechter frontaal operculum. Rechter posterieure insula is bovendien vaak beschadigd bij patiënten met anosognosie bij hemiparese. Deze structuren vormen een netwerk dat een fundamentele rol speelt in het linken van aanwezige sensorische stimuli aan het eigen lichaam, en dus in zelfbewustzijn. Wanneer echter de hand niet aanvaard werd als deel van het lichaam observeerde men activiteit in de contralaterale primaire en secundaire somatosensorische cortex. Een basisvorm van lichaams-zelfbewustzijn wordt dus gegenereerd in de hersenen via sensorische stimulatie en assimilatie met een vooraf bestaand „lichaamsschema‟ in de hersenen. (bijvoorbeeld, als de linkerhand wordt aangeraakt terwijl een rechter rubberen hand wordt getoond zal deze niet als behorend tot het eigen lichaam beschouwd worden) „Agency‟ over het lichaam, in eerdere studies vaak verantwoordelijk gesteld voor bewustzijn van het eigen lichaam, vereist dan activatie in bijkomende hersengebieden.48 Omgekeerd, het verlies van het besef van het eigen lichaam, of een buitenlichamelijke ervaring, waarbij men zichzelf ervaart als buiten het lichaam zou het gevolg zijn van een activatie van de temporopariëtale junctie-meer specifiek de angulaire-supramarginale junctie ter hoogte van de superieure temporele gyrus-sulcus46 voornamelijk ter hoogte van de rechterzijde van de hersenen. Activatie van deze angulaire en supramarginale junctie verandert de vestibulaire en somatosensorische integratie van de lichaamsoriëntatie in de ruimte. Het gebied van de superieure temporele cortex over het algemeen wordt beschouwd als verantwoordelijk voor zelf-perceptie, als één component van zelfbewustzijn. Deze ervaringen werden reeds vermeld bij patiënten met bijna doodservaringen, maar ook bij epilepsie en migraine, en bij elektrische stimulatie van de temporopariëtale junctie van de rechter hersenhelft. Dit kan gebeuren met of zonder de indruk dat men het lichaam ziet vanaf een afstand (autoscopie), wat het resultaat zou zijn van coactivatie van meer posterieur gelegen visuele banen.49 Lou et al. stellen dat het zelfbewustzijn verantwoordelijk is voor de coherentie van het bewustzijn: per definitie kunnen we geen losse sensaties hebben zonder een zelf om deze te ervaren, en we kunnen geen zelf hebben volledig losstaand van sensorische ervaringen, herinneringen en gevoelens. Met name, als elk van de verschillende ervaringen gebonden wordt met dezelfde coherente zelfstructuur doorheen tijd en ruimte, zullen deze ervaringen automatisch gebonden worden via de zelf. Een circuit van paralimbische prefrontale en pariëtale regio‟s zouden hiervoor verantwoordelijk zijn. Eerdere studies toonden aan dat activiteit in deze circuits een kritische rol speelt in zelfbewustzijn en ophaling van herinneringen van persoonlijke ervaringen, maw episodische herinneringen. Het ophalen van episodische herinneringen is bij definitie een onmisbaar component van de meer complexe vormen van zelfbewustzijn en bewustzijn met een coherente zelf doorheen de tijd. Een kritische rol in bewustzijn van de mediale pariëtale cortex en zijn verbindingen met de mediale prefrontale cortex, direct en via de thalamus, wordt ook gesuggereerd door het feit dat dysfunctie ervan nauw gecorreleerd is met de VS, en het herstel ervan met herstel van bewustzijn. De functionele integratie van deze structuren zou gebeuren via synchronisatie in de gamma reeks. De verbindingen binnen het circuit zijn reciprook, en vormen zo een paralimbische lus. Paralimbische gamma synchronisatie zou dus verantwoordelijk zijn voor de coherentie van bewustzijn via zelfreferentie. Dit circuit interageert met verschillende corticale regio‟s afhankelijk van de inhoud van bewustzijn en bevat reciproke verbindingen met de intralaminaire nuclei van de thalamus. Elke structuur binnen dit circuit draagt fundamentele eigenschappen bij tot het zelfbewustzijn.50 Verschillende theorieën hebben zelfs de mogelijkheid naar voor gebracht dat het bewustzijn in zijn geheel pas ontstaat via de mogelijkheid om te reflecteren op de eigen ervaringen. De hersenen zouden een beeld vormen van wat het ziet, maar men zou er zich pas bewust van worden wanneer men dat beeld van binnenuit zou bekijken. De onbewuste of onderbewuste percepties zouden zich vormen in posterieur gelegen regio‟s van de cortex, betrokken in de categorisatie/associatie van sensorische stimuli. Deze percepties zouden dan bewust worden wanneer vooral anterieure prefrontale en cinguli regio‟s, betrokken in zelfrepresentaties, interageren met de posterieure cortex.6,14,8 Dit scenario wordt echter minder logisch wanneer men bedenkt dat wanneer men geabsorbeerd raakt in een bepaalde intense perceptuele taak, (bijvoorbeeld een videogame spelen) men ondergedompeld is in de snelle 47 flow van de ervaring, zonder enige nood aan reflectie of introspectie. We kunnen zelfs zodanig geabsorbeerd raken dat we „onszelf verliezen‟. Uit een recente studie bleek dat de inactivatie van prefrontale regio‟s de neuronale correlaat is van „zichzelf verliezen‟, aangezien het bij een snelle categorisatie oefening uitgeschakeld werd. Dit betekent dus dat deze regio niet nodig is voor perceptueel bewustzijn, maar slechts om erover na te denken en te vertellen aan anderen. Studies van lesies in de hersenen steunen ook het idee dat de prefrontale cortex niet noodzakelijk is voor bewustzijn.6 5 Discussie Het blijkt dus dat er vele verschillende, en soms heel uiteenlopende theorieën bestaan over de NCC. De reden waarom deze op dit moment nog niet verder bevestigd of verworpen kunnen worden is enerzijds het feit dat er nog geen algemeen aanvaarde definitie bestaat van het bewustzijn, en anderzijds de beperkingen in het onderzoek van de NCC op het menselijk brein. Dit gebrek aan een definitie leidt tot verschillen in theorieën voor de neuronale correlaten van het bewustzijn, aangezien men reeds van bij het vertrekpunt kan verschillen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor het vernoemde fenomenologisch bewustzijn, de ene onderzoeker beschouwt dit als een onderdeel van het bewustzijn, terwijl anderen stellen dat fenomenologische ervaringen eigenlijk onbewust verlopen. Ook worden verschillen gevonden indien men het totaal bewustzijn beschouwt, ofwel slechts op zoek gaat naar de mechanismen voor een minimaal bewustzijn, voldoende voor waakzaamheid en besef. Om duidelijke redenen is men beperkt in het onderzoek naar de NCC op het menselijk brein. De ontwikkeling van de neurologische beeldvorming en zeker de functionele beeldvorming betekende een grote vooruitgang voor het onderzoek naar de NCC. Voornamelijk het fMRI onderzoek op gezonde proefpersonen en op patiënten met stoornissen van het bewustzijn heeft veel bijkomende informatie opgeleverd. Toch is ook dit onderzoek niet voldoende om de naar voor gebrachte hypothesen met zekerheid te aanvaarden of uit te sluiten. Dit omdat men nog niet voldoende kennis heeft over de functionele neuroanatomie van het menselijk brein om deze resultaten volledig correct te interpreteren. Naast een grote aanwinst in het bewustzijnsonderzoek zorgt de fMRI ook voor bijkomende informatie voor het stellen van de diagnose en bepalen van de prognose van patiënten met een stoornis van het bewustzijn. De fMRI zou mogelijks in de toekomst zelfs de gedragscriteria voor bewustzijn kunnen vervangen met behulp van welbepaalde onderzoeksparadigma waarbij de patiënt gevraagd wordt zich iets in te beelden. Echter, betekent het inbeelden van een actie, bijvoorbeeld het spelen van tennis, ook werkelijk dat de persoon in kwestie bewust is? Anders gezegd, zou hetzelfde activatiepatroon ook automatisch geproduceerd kunnen worden? Vele stimuli, waaronder ook gezichten, spraak en pijn, veroorzaken relatief „automatische‟ responsen van de hersenen. Vele aspecten van cognitie kunnen 48 doorgaan in afwezigheid van bewust besef. Dit betekent dus dat „normale‟ neuronale responsen bij patiënten die gediagnosticeerd zijn met vegetatieve toestand niet noodzakelijkerwijs betekent dat dit gepaard gaan met bewuste ervaring.23,19 Owen et al. brengen een aantal argumenten naar voor ten gunste van een bewuste respons. Ten eerste zijn de responsen bij deze personen langer dan dat men zou verwachten als deze responsen automatisch zijn. Ten tweede zou er empirisch bewijs moeten bestaan dat woorden zoals „tennis‟ een statistisch significante verandering kan teweegbrengen in de hersenactiviteit van een individu die geen bewust besef bezit. Bovendien moet deze verandering tot 30 seconden aanhouden en stoppen wanneer het individu geconfronteerd wordt met een ander woord. Dergelijke data is volgens de auteur van het artikel onbestaande. Dit zou betekenen dat dit gebruikt zou kunnen worden als een neuronaal equivalent voor gedrag, met andere woorden de identificatie van gewild, vrijwillig gedrag in afwezigheid van duidelijke actie.19 De mogelijkheid om fMRI te gebruiken voor de detectie van bewustzijn bij patiënten in vegetatieve toestand heeft ook belangrijke implicaties voor de wettelijke besluitvorming in verband met levensverlenging of anders gezegd, leven na ernstige hersenschade. Men kan nooit zeker weten dat een patiënt in vegetatieve toestand volledig onbewust is. Op dit moment worden beslissingen in verband met levensverlengende interventies (hydratatie en voeding) slechts gemaakt wanneer de diagnose van permanente vegetatieve toestand gesteld is. In sommige landen (Engeland en Wales) moet een beslissing genomen worden door de rechtbank, hoewel in veel andere landen deze beslissing gemaakt wordt in samenspraak tussen arts en de familie van de patiënt. Of fMRI zal gebruikt worden als hulp bij deze beslissing is nog niet uitgemaakt. Maar het staat vast dat als er tekens van bewustzijn gevonden zouden worden in patiënten in permanente vegetatieve toestand dit diepgaande gevolgen zou hebben voor het maken van deze beslissing. Aan de andere kant moeten negatieve resultaten ook met de nodige voorzichtigheid behandeld worden, aangezien vals negatieve bevindingen niet zeldzaam zijn bij functionele beeldvorming, zelf bij gezonde vrijwilligers. Een patiënt kan bijvoorbeeld in slaap vallen in de scanner, of het kan gebeuren dat hij/zij de taak niet goed heeft gehoord of begrepen.19 Tenslotte is het ook de vraag hoe vaak het voorkomt dat vegetatieve patiënten op deze manier toch tekens van bewustzijn vertonen. Gegevens tonen aan dat het niet uniek is voor de eerder vernoemde studie, maar dat de situatie waarschijnlijk zeldzaam is.19 Vandaar dat fMRI niet toepasbaar zal zijn op alle vegetatieve patiënten. Bijvoorbeeld vijf maanden na een ictus (zoals bij de voorbeeldpatiënt) is de incidentie van herstel van bewustzijn na traumatische hersenschade nog 20%. Non-traumatische letsels hebben een veel slechtere prognose. De waarschijnlijkheid van herstel bij patiënten in de permanente vegetatieve toestand is ook veel lager. In vele van deze gevallen zullen standaard klinische technieken, waaronder structurele MRI, voldoende zijn om enige potentieel van normale activatie uit te sluiten, en zal fMRI dus niet nodig zijn.23 49 Bovendien heeft dit soort onderzoek bij DOC patiënten te maken met een aantal methodologische problemen. Ten eerste is er de mogelijkheid van artefact en geluidsbronnen bij deze nietcollaboratieve patiënten. Ook hebben deze patiënten vaak ernstige diffuse hersenschade leidend tot extreme hersenatrofie en secundaire hydrocefalie, of grote focale letsels wat resulteert in een grotendeels vervormd brein.27 Ondanks de voordelen van deze techniek moet vermeld worden dat het gebruik van fMRI ook vele beperkingen heeft en dat men voorzichtig moet zijn wanneer men deze informatie overbrengt naar familie en verzorgers. Het is ook belangrijk te benadrukken dat behalve wanneer een patiënt op een reproduceerbare manier heeft gereageerd op een bevel via mentale inbeelding of een andere vorm van mentale activiteit die wijst op vrije wil, men niet met zekerheid kan stellen dat deze patiënten een besef van zichzelf of omgeving bezitten.24 Toch heeft men dankzij de bestaande onderzoeksmogelijkheden reeds veel vooruitgang geboekt in het bewustzijnsonderzoek. Verschillende studies hebben nu al geleid tot de consensus dat bewustzijn geassocieerd is met slechts een onderdeel van alle neuroanatomische gebieden en processen, maar er bestaat dus nog geen overeenkomst over welk specifiek onderdeel nu verantwoordelijk is voor bewustzijn. Aan het ene uiteinde stellen onderzoekers voor dat het ontstaat op kleine schaal, door een unieke reeks van cellen in welbepaalde regio‟s. Aan het andere uiteinde stellen onderzoekers dat het een synchronisatie op grote schaal vereist over de hersenen.11 Veel argumenten wijzen inderdaad in de richting van activiteit van neuronale populaties verspreid over verschillende corticale en subcorticale hersenregio‟s als de zetel voor bewustzijn. Toch blijft het volgens een aantal onderzoekers mogelijk dat, ondanks deze argumenten, alleen een onderdeel, of zelfs slechts één van de gebieden gevonden in ablatie studies als zijnde belangrijk voor bewustzijn, eigenlijk verantwoordelijk is voor bewuste ervaring, en dat de andere gebieden slechts dienst doen als leveranciers van informatie naar deze regio.44 De meeste theorieën en recente data suggereren toch dat de synthese van cognitieve informatie een essentiële vereiste is voor bewustzijn. Integratieve neuronale activiteiten zoals recurrente verwerking van hogere naar lagere corticale gebieden en coherente gamma oscillaties zijn reeds geassocieerd met hogere cognitieve functie van bewustzijn. Er bestaat een bijzondere focus daarbij op de functionele en effectieve connectiviteit van het thalamocorticaal en corticocorticaal systeem wegens hun mogelijkheid om activiteit van functioneel verschillende congitieve modules te integreren.52 Het aantonen van het voorgestelde belang van synchronisatie in het menselijk brein zal technisch veeleisend zijn, maar de evidentie die reeds beschikbaar is suggereert dat selectieve synchronisatie van neuronale activiteit inderdaad zou kunnen vereist zijn voor bewustzijn. Verschillende van deze theorieën zijn het er met andere woorden over eens dat een bepaald soort patroon van verdeelde neuronale activiteit cruciaal zou kunnen zijn voor bewustzijn, dus met andere woorden dat besef een fysiologie heeft net zoals een anatomie.5 50 De informatie integratie theorie van Tononi en de globale werkruimte theorie kunnen naar voor gebracht worden als heden ten dage de meest invloedrijke theorieën voor de neuronale correlaten van het bewustzijn. Op dit moment is de geldigheid van deze theorieën en hun implicaties afhankelijk van de mogelijkheid van deze theorieën om een verklaring te bieden voor bepaalde fenomenologische observaties en bepaalde elementaire feiten over bewustzijn en de hersenen. Experimentele ontwikkelingen zou het testen van sommige voorspellingen moeten mogelijk maken.6 Over de functie van het zogenaamde „default‟ netwerk bestaat nog veel onzekerheid. Het is reeds in associatie gebracht met zelf-gerelateerde processen, als het intern deel van het frontotempopariëtotemporaal associatienetwerk. Anderzijds werd het ook al gelinkt aan spontane gedachte, de geest de vrije loop laten. Tenslotte zijn er ook auteurs die stellen dat het eerder gaat om een meer fundamentele en intrinsieke eigenschap van functionele hersenorganisatie.22 Ondanks de bestaande discussie omtrent de functie van dit „default‟ netwerk maken verschillende eigenschappen ervan, zoals dat het wijdverspreid is, cognitieve en emotionele verwerking integreert, en experimenteel kan beïnvloedt worden, het de moeite dit gebied verder te bestuderen met het oog op bewustzijn.43 6. Referenties 1. Tononi G. An information integration theory of consciousness. BMC Neuroscience 2004. 5 (42): 2202-1471 2. Alkire M.T, Hudetz A.G, Tononi G. Consciousness and anesthesia. Science 2008 Nov 7. 322 (5903): 880-876 3. Cologan V, Schabus M, Ledoux D, Moonen G, Maquet P, Laureys S. Sleep in disorders of consciousness. Sleep medicine reviews 2010. 14(2): 105-97 4. Evans B.M. Sleep, consciousness and the spontaneous and evoked electrical activity of the brain. Is there a cortical integrating mechanism? Neurophysiologie clinique 2003. 33(1): 10-1 5. Zeman A. Consciousness. Brain 2001. 124(7): 1289-1263 6. Tononi G, Koch F. The neural correlates of consciousness. Ann. N.Y. Acad. Sci. 2008. 1124: 261239 7. Laureys S, Perrin F, Brédart S. Self-consiousness in non-communicative patients. Consciousness and cognition 2007. 16(3): 741-722 8. Seth A.K, Dienes Z, Cleeremans A, Overgaard M, Pessoa L. Measuring consciousness: relating behavioural and neurophysiological approaches. Trends in cognitive sciences 2008. 8(12): 321-314 9. Seth A.K, Izhikevich E, Reeke G.N, Edelman G.M. Theories and measures of consciousness: an extended framework. PNAS. 2006 July 11. 103(28): 10804-10799 10. He B.J, Raichle M.E. The fMRI signal, slow cortical potential and consciousness. Trends in cognitive sciences 2009. 13(7): 309-302 11. Morsella E, Krieger S.C, Bargh J.A. Minimal neuroanatomy for a conscious brain: homing in on the networks constituting consciousness. Neural networks 2010. 23(1): 15-14 12. Crick F, Koch C, Kreiman G, Fried I. Consciousness and neurosurgery. Neurosurgery 2004. 55 (2): 282-273 13. Gamez D. Information integration based predictions about the conscious states of a spiking neural network. Consciousness and cognition 2010. 19(1): 310-294 14. Raffone A, Srinivasan N. The exploration of meditation in the neuroscience of attention and meditation. Cogn. Process. 2010 Feb. 11(1): 7-1 51 15. Baerentsen K.B, Stodkilde-Jorgensen H, Sommerlund Bo, Hartmann T, Damsgaard-Madsen J, Fosnaes M et al. An investigation of brain processes supporting meditation. Cogn. Process. 2010. 11(1): 84-57 16. Oakley D. A, Halligan P.W. Hypnotic suggestion and cognitive neuroscience. Trends in cognitive sciences. 2009. 13 (6): 270-264 17. McGeown W.J, Mazzoni G, Venneri A, Kirsch I. Hypnotic induction decreases anterior default mode activity. Consciousness and cognition 2009. 18(4): 855-848. 18. Bernat J.L. Current controversies in states of chronic unconsciousness. Neurology clinical practice 2010. 75(1): 538-533 19. Owen A.M, Coleman M.R. Functional neuroimaging of the vegetative state. Nature 2008. 9(3): 243-235 20. Laureys S. The neural correlate of (un)awareness: lessons from the vegetative state. Trends in cognitive sciences 2005 Dec. 9 (12): 559-556 21. Cruse D, Owen A.M. Consciousness revealed: new insights into the vegetative and minimally conscious states. Current opinion in Neurology 2010. 23(6): 660-656 22. Boly M, Phillips C, Tshibanda L, Vanhaudenhuyse A, Schabus M, Dang-Vu T.T et al. Intrinsic brain activity in altered states of consciousness. Ann. N.Y. Acad. Sci. 2008. 1129: 129-119 23. Owen A.M, Coleman M.R. Functional MRI in disorders of consciousness: advantages and limitations. Current opinion in neurology 2007. 20(6): 637-632. 24. Coleman M.R, Davis M.H, Rodd J.M, Robson T, Ali A, Owen A.M et al. Towards the routine use of brain imaging to aid the clinical diagnosis of disorders of consciousness. Brain 2009. 132(9): 25522541 25. Di H.B, Yu S.M, Weng X.C, Laureys S, Yu D, Li J.Q. Cerebral response to patient‟s own name in the vegetative and minimally conscious states. Neurology 2007. 68(12): 899-895 26. Boly M, Faymonville M-E, Peigneux P, Lambermont B, Damas F, Luxen A. Cerebral processing of auditory and noxioux stimuli in severely brain injured patients: differences between VS and MCS. Neuropsychological rehabilitation. 2005. 15(3/4) 289-283 27. Noirhomme Q, Soddu A, Lehembre R, Vanhaudenhuyse A, Boveroux P, Boly M, Laureys S. Brain connectivity in pathological and pharmacological coma. Frontiers in systems neuroscience 2010. 160 (4): 6-1 28. Hudetz A.G. Feedback suppression in anesthesia. Is it reversible? Consciousness and cognition 2009 Dec. 18 (4): 1081-1079 29. Eriksson J, Larsson A, Ahlstrom K.R, Nyberg L. Similar frontal and distinct posterior cortical regions mediate visual and auditory perceptual awareness. Cerebral cortex. 2007. 17(4): 765-760 30. Bodovitz S. The neural correlate of consciousness. Journal of theoretical biology 2008 Oct. 7. 254(3): 598-594 31. Vakapoulos C. Neural correlates of consciousness: a definition of the dorsal and ventral streams and their relation to phenomenology. Medical hypotheses 2005. 65 (): 931-922 32. LaBerge D, Kasevich R. The apical dendrite theory of consciousness. Neural networks 2007. 20(9): 1020-1004 33. Friston K, Kilner J, Harrison L. A free energy principle for the brain. Journal of physiology-Paris. 2006. 100(1-3): 87-70 34. Fell J. Identifying neural correlates of consciousness: the state space approach. 35. Hameroff S. The “conscious pilot”-dendritic synchrony moves through the brain to mediate consciousness. J. Biol. Phys. 2010. 36(1): 93-71 36. Woolf NJ, Hameroff SR. A quantum approach to visual consciousness. Trends Cogn. Sci. 2001 Nov 1. 5(11): 478-472 37. Tononi G, Massimini M. Why does consciousness fade in early sleep? Ann. N.Y. Acad. Sci. 2008. 1129: 334-330 38. Baars BJ. Global workspace theory of consciousness: toward a cognitive neuroscience of human experience. 2005. 150: 53-45 39. Sergent C, Dehaene S. Neural processes underlying conscious perception: experimental findings and a global neuronal workspace framework. Journal of physiology-Paris. 2005. 98 (4-6): 384-374 41. Lagercrantz H, Changeux J-P. The emergence of human consciousness: from fetal to neonatal life. Pediatric research 2009. 65(3): 260-255 42. Block N. Two neural correlates of consciousness. Trends in cognitive sciences. 2005. 9(2): 52-46 52 43. Greicius M.D, Krasnow B, Reiss A.L, Menon V. Functional connectivity in the resting brain: a network analysis of the default mode hypothesis. PNAS 2003 Jan 7. 100(1) 258-253 44. Sevush S. Single neuron theory of consciousness. Journal of theoretical biology. 2006. 238(3): 725-704 45. Morin A. Levels of consciousness and self-awareness: a comparison and integration of various neurocognitive views. Consciousness and cognition 2006. 15(2): 371-358 46. Tagini A, Raffone A. The „I‟ and „Me‟ in self-referential awareness: a neurocognitive hypothesis. Cogn. Process. 2009. 11(1): 20-9 47. Picard F, Craig A.D. Estatic epileptic seizures: a potential window on the neural basis for human self-awareness. Epilepsy&behaviour. 2009. 16(3): 546-539 48. Tsakiris M, Hesse M.D, Boy C, Haggard P, Fink G.R. Neural signatures of body ownership: a sensory network for bodily self-consciousness. Cerebral cortex 2007. 17(10): 2244-2235 49. De Ridder D, Van Laere K, Dupont P, Menovsky T, Van de Heyning P. Visualizing out-of-body experience in the brain. The new england journal of medicine 2007. 357(18): 1833-1829 50. Lou H.C, Gross J, Biermann-Ruben K, Kjaer T.W, Schnitzler A. Coherence in consciousness: paralimbic gamma synchrony of self-reference links conscious experiences. Human brain mapping 2010. 31(2): 192-185 51. Lee U, Mashour G.A, Kim S, Noh G-J, Choi B-M. Propofol induction reduces the capacity for neural information integration: implications for the mechanisms of consciousness and general anesthesia. Consciousness and cognition 2009. 18(1): 64-56 52. Owen AM, Coleman MR, Boly M, Davis MH, Laureys S, Pickard JD. Detecting awareness in the vegetative state. Science. 2006 Sep 8. 313(5792):1402 53