8. De verovering van onze streken Woordenlijst * dividere, o, visi, visum: verdelen; scheiden * lingua, ae: tong; taal 5.* differre, differo, distuli, dilatum: verschillen * quod + ind. (vgw.): omdat; dat * provincia: provincie 10.* parum (bw.): (te) weinig --- minus (comparatief): minder --- minime (superlatief): het minst Basistekst 1 In 58 v.Chr. werd Iulius Caesar gouverneur (proconsul) van de provincies Gallia Cisalpina en Illyria, voor de ongewoon lange periode van 5 jaar (normaal was een ex-consul na zijn ambtsjaar gouverneur gedurende 1 jaar). Kort daarom werd hij ook gouverneur van Gallia Narbonensis, het gebied in Zuid-Frankrijk dat al in 121 v.Chr. een Romeinse provincie was geworden. Dat gebied omvatte de huidige Provence, maar ook de Languedoc (meer naar het westen) en de Savoie (meer naar het noordoosten). Die bloeiende provincie was voor Caesar een ideale uitvalsbasis om het nog onafhankelijke Gallië te veroveren. Dat Gallië werd toen door een 100-tal onafhankelijke stammen bewoond en deze stammen hadden ook allerlei onderlinge conflicten. Tijdens één van deze conflicten riepen sommige Gallische stammen Caesar ter hulp. Na ieder oorlogsjaar schreef Caesar een verslag over de voorbije krijgsverrichtingen. Deze verslagen bundelde hij later tot een boek, de Commentarii de Bello Gallico. In Boek I, eerste hoofdstuk situeert hij Gallië als volgt: Gallia est omnis divisa in partes tres, quarum waarvan unam incolunt Belgae, aliam Aquitani, bewonen tertiam qui ipsorum lingua Celtae, nostra Galli appellantur. Hi omnes lingua, institutis, instelling 5. legibus inter se differunt. Gallos ab Aquitanis Garunna flumen, a Belgis Matrona Garonne Marne et Sequana dividit. Horum omnium fortissimi Seine sunt Belgae, propterea quod a cultu atque daarom cultuur humanitate provinciae longissime absunt, beschaving heel ver 10.minimeque ad eos mercatores saepe handelaar commeant atque ea quae ad effeminandos geregeld gaan verwekelijken animos pertinent important, proximique bijdragen invoeren sunt Germanis, qui trans Rhenum incolunt, Rijn quibuscum continenter bellum gerunt. met wie voortdurend Tijdens het eerste jaar (58 v.Chr.) onderwerpt Caesar het centrum van Gallië, dat dus tussen de Garonne en de Seine+Marne ligt. Daarna keert hij, zoals altijd tijdens de winter, naar Noord-Italië (Gallia Cisalpina) terug, om zijn echte bezigheden als gouverneur uit te oefenen. 15.* creber, bra, brum: talrijk * obses, sidis: gijzelaar * primum (bw.): eerst en vooral; ten eerste * vereri, eor, veritus sum: vrezen * ne + conj. (vgw.): opdat niet, om niet te; dat (niet) 20.* nonnullus, a, um: menig; (mv.) sommige * molestus, a, um: lastig, moeilijk (te verdragen) 15.Cum esset Caesar in citeriore Gallia, crebri < esse = Gallia Cisalpina ad eum rumores adferebantur omnes gerucht passief dat... Belgas contra populum Romanum coniurare samenzweren obsidesque inter se dare. Coniurandi has esse causas: primum verebantur ne, omni als ... 20.pacata Gallia, ad eos exercitus noster onderworpen adduceretur; deinde ab non nullis Gallis zou worden gebracht = nonnullis sollicitabantur, qui populi Romani exercitum werden opgeruid hiemare atque inveterascere in Gallia overwinteren zich vastnestelen moleste ferebant. Naar Caesar, De Bello Gallico, Boek I, 1 en Boek II,1 Opgaven 1. De benaming Gallia (r.1) kan verschillende gebieden aanduiden: - het grote Gallia = Gallia Cisalpina + Gallia Transalpina - Gallia Transalpina - Gallia in zijn kleinste betekenis, zonder Belgica en Aquitania. In welke betekenis gebruikt Caesar "Gallia" in regel 1? En in regel 20 of 23? 2. Lingua (r.3 en 4): welke taal spraken de Kelten? Zoek op of deze verwant was aan het Latijn. Zie hiervoor artikels over het Indo-Europees... Zie ook opgave 5 in de rubriek "Activiteiten". 3. Fortissimi sunt Belgae (r.7-8): deze beroemde uitspraak is de allereerste geschreven vermelding van de Belgen. Met Caesar en zijn inval in Gallia en Belgica begint trouwens de geschiedenis van onze streken. Wat is er inderdaad nodig om van "geschiedenis" van een land te kunnen spreken? 4. Provincia (r.9): hiermee bedoelt Caesar de "provincia Romana" - welke streek is hiermee bedoeld? Denk aan de huidige naam van dat gebied! 5. Vóór Gallia Narbonensis, een Romeinse provincie sedert 121 v.Chr., in 22 v.Chr. die naam kreeg, spraken de Romeinen inderdaad over dat gebied als de "provincia Romana". Narbona, gesticht in 118 v.Chr., werd de hoofdstad van dat gebied. Maar welke steden waren veel ouder en welke cultuur kenden die? 6. In die Provence zijn er heel veel overblijfselen van de Romeinse aanwezigheid - zoek maar de namen op van steden als Arles, Nîmes en Orange! 7. Welke redenen geeft Caesar in regels 8-14 voor het feit dat de Belgen de dappersten zijn? 8. Mercatores (r.10): er liepen inderdaad belangrijke handelswegen door Gallië, en dat sedert al heel lang. Die handelswegen volgden vaak de valleien en rivieren, b.v. de Rhône om vanaf het zuiden het binnenland binnen te dringen en dan bijvoorbeeld de vallei van de Seine... Een mooi bewijs van het feit dat zelfs heel grote handelsgoederen al in heel vroege tijden in het centrum van Gallië werden vervoerd is de belangrijke vondst van de Vaas van Vix. Dit enorm Grieks mengvat werd in 1953 in het graf van een Gallische prinses gevonden, in het kleine dorpje Vix, iets ten noorden van de Franse stad Châtillon-sur-Seine. Ze wordt nu in het museum van deze stad bewaard. Zoek inlichtingen op over deze fantastische vondst - kijk b.v. op de site http://nl.wikipedia.org/wiki/La_T%C3%A8ne-periode Zie ook de rubriek "Activiteiten". 9. Wat zou kunnen bedoeld zijn met "ea quae ad effeminandos animos pertinent" (r.11-12)? 10. Welke rol spelen de Germanen (r.13) dus volgens Caesar? 11. Contra populum Romanum coniurare (r.17): gaat het op te spreken over "samenzweren"? Waarom (niet)? 12. Omnia pacata Gallia (r.19-20): "pacare" wordt hier vertaald met "onderwerpen". Maar welk woord zit er in het werkwoord "pacare"? Wat betekent het dus letterlijk? Wat denk je van het gebruik door Caesar van dat woord? Zie voor het begrip "Pax Romana" bij de rubriek "Activiteiten". 13. Ab non nullis Gallis sollicitabantur (r.21-22): wat bewijst dat? Wie is bedoeld met deze "Galli"? Hoe zou je die groep Galliërs kunnen noemen? Woordenlijst * cedere, o, cessi, cessum: gaan; weggaan, wijken 5.* instare, o, stiti, ---: staan op; dreigen, op handen zijn * ut (bw.): hoe? zoals * gravis, is, e: zwaar; ernstig * agitare, o: (aan)drijven; kwellen; verrichten, uitoefenen; doorbrengen 10.* loqui, or, locutus sum: spreken * curare, o: zorgen voor, zich bekommeren om Basistekst 2 We keren een heel eind in de Romeinse geschiedenis terug, tot in het jaar 477 v.Chr – de vroege jaren van de republiek dus. Rome heerste nog maar over een klein gebied… Eo tempore neque pax neque bellum cum Veientibus fuit. Res proxime formam inwoners van Veii latrocinii uenerat: legionibus Romanis strooptocht V.V.T. voor... cedebant in urbem; ubi abductas senserant teruggetrokken V.V.T. 5.legiones, agros incursabant. Et alia bella binnenvallen instabant, ut ab Aequis Volscisque, et Sabini vanwege semper infesti Etruriaque omnis. Sed Veiens vijandig hostis, adsiduus magis quam grauis, animos voortdurend agitabat. 10.Tum Fabia gens senatum adiit. Consul pro gente loquitur: "Vos alia bella curate, praesens 3E * velut (bw.): zoals, evenals; als het ware * gratia, ae: bevalligheid; gunst; dank * posterus, a, um: volgend, later * dies, diei: dag 15.* numerus, i: getal; aantal * pervenire, io, veni, ventum: komen tot; aankomen, bereiken 20.* paulo (bw.): een weinig * regio, ionis: streek, gebied * qua (bw.): waarlangs (?), waar; hoe? zoals * tutus, a, um: veilig * arcessere, o, cessivi, cessitum: ontbieden, halen * praesidium, ii: bescherming, hulp; (mv.) bezettingstroepen; post, versterkt punt * oppugnare: belegeren 25.* acer, cris, cre: scherp; vurig; fel, hevig * sustinere, eo, tinui, tentum: omhoog houden; uithouden, verdragen, stand houden Fabios hostes Veientibus date. Nostrum id nobis uelut familiare bellum gerere in animo van de familie est." 15.Gratiae ingentes actae. Fabii postera die werden betuigd arma capiunt: nunquam exercitus minor kleiner numero per urbem incesserat. Sex et was opgetrokken driehonderd- trecenti milites, omnes patricii, omnes unius enzes patriciër gentis ibant. 20.Mox ad Cremeram flumen peruenerunt et weldra Cremera castra non longe a flumine posuerunt. Paulo post tota regione qua Tuscus ager Etruskisch Romano adiacet, tuta omnia. grenzen Sed Veientes arcessito ex Etruria exercitu nadat ze .... 25.praesidium Cremerae oppugnabant - saepe acriter ibi pugnabant. Iamque Fabii adeo vicerant hostem ut V.V.T. crederent sua arma non sustineri posse. passief * quidam, quaedam, quoddam (onbep. vnw.): een (zekere), een of ander; (zelfst.) iemand, iets * campus, i: vlakte; veld * pecus, coris: vee, dieren 30.* subito (bw.): plots * insidiae, arum (mv.): hinderlaag * undique (bw.): van alle kanten, (van) overal * defendere, o, ndi, nsum: verdedigen * satis (bw.): voldoende, genoeg; tamelijk Quodam die, cum procul a Cremera magno 30.campi interuallo pecora viderent et rari afstand zeldzaam hostes apparerent, ad eos decurrerunt. te zien zijn losstormen Subito ex insidiis undique hostes erant. Fabii fortiter se defendebant, sed caesi ad unum volt.deelw. tot de omnes praesidiumque expugnatum. laatste man volt.deelw.innemen 35.Trecentos sex perisse satis conuenit. zijn omgekomen Naar Livius, Ab Urbe Condita, Boek II, hfdst. 48, 65 hfdst. 50, §11 Opgaven 1. Je kent de stad Veii al - van welke statenbond maakte die stad deel uit? Lag Veii ver verwijderd van Rome? 2. Hoe zou je "latrocinium" = strooptocht met een modern begrip kunnen weergeven? Waar in de tekst blijkt dat trouwens? 3. De "gens Fabia" (r.10) was één van die belangrijke Romeinse families, die een grote rol speelden in de republiek. Zo was Caesar lid van de "gens Iulia", een familie die dacht af te stammen van Iulus Ascanius, de zoon van Aeneas. Via deze laatste zou de "gens Iulia" dus een goddelijke oorsprong hebben gehad... Verdere grote "gentes" waren de "gens Cornelia", de "gens Claudia", de "gens Manlia" (waar M. Manlius deel van uitmaakte, zie Les 5, Leestekst 1), de "gens Valeria", enz. Zie o.a. http://nl.wikipedia.org/wiki/Gens_Fabia Misschien is het eens interessant uit te zoeken hoe een Romeinse naam was samengesteld...? 4. Omnes patricii (r.18): de patriciërs vormden één van de twee grote sociale standen in Rome, naast de plebejers. De patriciërs vormden dus een soort adel; ze dachten af te stammen van de 100 eerste senatoren of "patres" die door Romulus waren aangesteld. Tot 367 v.Chr. waren de patriciërs de enigen die consul konden worden en in de senaat konden zetelen - ze hadden dus alle macht in de staat. Na 367 v.Chr. konden ook plebejers consul worden en dus in de senaat worden opgenomen dat was het resultaat van een lange sociale strijd, waarover je volgend jaar veel meer zult leren. 5. De Cremera (r.20) is een klein zijriviertje van de Tiber, dat 10 km ten noorden van Rome in de Tiber vloeit en dat toen op Etruskisch gebied lag. Wat vormde eigenlijk de grens tussen Rome en Etrurië? 6. Wat kun je zeggen over het geslacht van "dies" (zie regels 15 en 29)? Grammatica 1. Het betrekkelijk voornaamwoord en de betrekkelijke bijzin a. Observeer Basistekst 1: in partes tres, quarum ... (r.1), ea quae ... (r.11), Germanis, qui ...quibuscum ... (r.13-14), ab non nullis Gallis qui ... (r. 21-22) b. Besluiten (1) Het betrekkelijk voornaamwoord qui, quae, quod leidt een betrekkelijke bijzin in, die uitleg geeft bij een woord, meestal een substantief. Het woord waarop de betrekkelijke bijzin terugslaat noemen we het antecedent (2) Het betrekkelijk voornaamwoord congrueert in geslacht en getal met het antecedent, maar heeft een eigen naamval. Het betrekkelijk voornaamwoord heeft inderdaad een eigen functie in de betrekkelijke bijzin: het kan onderwerp zijn, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, enz. Voorbeeld: Proximi sunt Germanis, qui trans Rhenum incolunt, quibuscum continenter bellum gerunt (r.12-14): - qui is mannelijk meervoud, omdat het overeenkomt met "Germanis" / het heeft niet dezelfde naamval, maar is zelf nominatief omdat het onderwerp is van "incolunt" - quibus is eveneens mannelijk meervoud, omdat het ook congrueert met "Germanis" / het is ablatief omdat het afhangt van het voorzetsel cum + abl. (3) De verbuiging van qui is onregelmatig: - wel herkennen we soms de uitgangen van de adjectieven op -us, -a, -um: b.v. quorum, quarum, quos, quas, quo, qua - verder herkennen we weer de voornaamwoordelijke uitgangen in de genitief enk. cuius en de datief enk. cui. Voor de volledige verbuiging zie L.S. nr. 90. (4) (V) We vertalen het betrekkelijk voornaamwoord dikwijls door die, dat / wie, wat. Maar let erop dat we in het Nederlands moeten zeggen: - van wie (bij personen), maar: waarvan (bij zaken) = Latijn: cuius, quorum, quarum - aan wie (bij personen), maar: waaraan (bij zaken) = Latijn: cui, quibus - met wie, door wie (bij personen), maar: waarmee, waardoor, waarin, waaruit (bij zaken) = Latijn: cum/ab/in/ex... quo, qua, quibus. Let ook op dat cum quo/qua/quibus meestal in één woord geschreven wordt: quocum, quacum, quibuscum. 2. De bijwoorden a. Observeer - Basistekst 1: continenter (r.14), moleste (r.24) - Basistekst 2: proxime (r.2), longe (r.21), acriter (r.26), fortiter (r.33) b. Besluiten (1) Bijwoorden bepalen meestal een werkwoord - zoals adjectieven meestal een substantief bepalen. In tegenstelling tot de adjectieven zijn ze onveranderlijk. (2) Er bestaan heel wat bijwoorden die je zo in de woordenlijst leert: die hebben dan erg verschillende uitgangen. Zo zagen we al: (in deze les) parum, paulo, subito, undique, satis - (in de vorige lessen) hic, nunc, saepe, fere, simul, adeo, forte, haud, enz. (3) Veel bijwoorden worden van het adjectief afgeleid. De regels hiervoor zijn: - adjectieven van de eerste groep (-us, -a, -um): stam + -e Voorbeelden: longus --- longe Let op de belangrijke uitzonderingen bene - multo of multum - solum - crebro - adjectieven van de tweede groep (gemengde verbuiging): stam + -iter (soms -ter) Voorbeelden: fortis --- fortiter / acer --- acriter. 3. De imperatief (gebiedende wijs): a. Observeer - da (Les 7, Basistekst, r.1) / serva (Les 7, Basistekst, r.2) - curate (Basistekst 2, r.11) , date (Basistekst 2, r.12) / quaerite (Les 7, Basistekst, r.6-7) / credite (Les 3, Basistekst 2, r.18) / discedite (Les 2, Basistekst, r.27) b. Besluiten (1) Tot nu toe zagen we 3 onvoltooide tijden - ze horen tot de indicatief (= aantonende wijs), de wijs waarin het normale vervoegde werkwoord staat. De meeste zinnen delen inderdaad gewoon iets mee en deze mededelende zinnen staan dus in de indicatief. (2) Er bestaan nog andere wijzen van het werkwoord: er is natuurlijk de infinitief of noemvorm, verder bijvoorbeeld ook het onvoltooid of voltooid deelwoord (participium) - en nu maken we kennis met de imperatief of gebiedende wijs (2) In vele talen, ook in het Nederlands, is de imperatief 2de pers. enk. = stam. In het Latijn is de imperatief 2de pers. enk. = stam of stam + e. (3) De imperatief 2de pers. mv. = stam (+ bindletter -i-) + te. Zie LS nr. 139 en 179. 4. De telwoorden a. Observeer - tres (Basistekst 1, r.1) , unam (Basistekst 1, r.2) / sex et trecenti (Basistekst 2, r.17-18) - tertiam (Basistekst 1, r.3) b. Besluiten (1) De hoofdtelwoorden (in het Nederlands: één, twee, drie...) leer je in de woordenlijst. Vaak zijn ze onveranderlijk, soms worden ze verbogen. Zie LS nrs 60-61. (2) De rangtelwoorden (in het Nederlands: eerste, tweede, derde...) zijn bijna altijd afgeleid van het hoofdtelwoord. Ze worden verbogen volgens de adjectieven op -us, -a, -um. Zie ook de LS nrs. 60-61. Oefeningen 1. Betrekkelijke voornaamwoorden komen veel voor. Het is belangrijk dat je het antecedent (het woord waarop het betr. vnw. slaat) goed kunt vinden en dat je het voornaamwoord goed kunt vertalen: - geef het antecedent van volgende betrekkelijke vnw.: . Basistekst 1: quarum (r.1), quibus (r.14), qui (r.22) . Les 7, Basistekst: quae (r.5), quem (r.20), qui (r.22) . Les 6, Basistekst: quorum (r.6), qui (r.24), qui (r.29) . Les 5, Basistekst: cuius (r.8) . Les 4, Basistekst: qui (r.31) - hoe vertaal je deze betrekkelijke voornaamwoorden telkens? Welke gevallen zijn de moeilijkste? 2. Verklaar de naamval van volgende substantieven: - Basistekst 1: lingua (r.4), legibus (r.5), flumen (r.6), provinciae (r.9), mercatores (r.10, exercitus (r.20), Gallis (r.21), populi (r.22) - Basistekst 2: temore (r.1), bella (r.5), animos (r.8), gente (r.11), Veientibus (r.12), die (r.15), exercitus (r.16), gentis (r.19), flumen (r.20), tuta (r.23), pecora (r.30), hostes (r.31), insidiis (r.32). 3. Geef de hele woordgroep waarvan de volgende woorden een deel zijn: - Basistekst 1: tres (r.1), ad (r.10), noster (r.20), exercitum (r.22) - Basistekst 2: Romanis (r.3), die (r.15), tota (r.22), magno (r.29), rari (r.30). 4. Geef de woordsoort van volgende woorden uit Basistekst 2: Pax (r.1), fuit (r.2), legionibus (r.3), cedebant (r.4), in (r.4), ubi (r.4), semper (r.7), omnis (r.7), gravis (r.8), animos (r.8), tum (r.10), vos (r.11), date (r.12), nostrum (r.12), id (r.12), nobis (r.13), numquam (r.16), per (r.17), mox (r.20), longe (r.21), paulo (r.22), tota (r.22), acriter (r.26), adeo (r.27), ut (r.27), sua (r.28), eos (r.31), decurrerunt (r.31), fortiter (r.33). 5. Weer kun je Latijnse woorden via de moderne talen herkennen of de betekenis van moderne woorden uit het Latijn afleiden. Welke woorden herken je in: divisie, Eng. different/Fr. différent, minimum, Fr. grave, gravitatie, gratie, regionaal, defensief, enz. Haal ook eens afgeleide moderne woorden uit de woordjes die je moest leren in lessen 6 en 7. Leestekst 1 Ook op andere plaatsen in zijn De Bello Gallico geeft Caesar inlichtingen over de Galliërs in het algemeen en over de Belgen in het bijzonder. Bij het begin van zijn veldtocht tegen de Belgen lopen de Remi over naar de Romeinen. Zij geven Caesar kostbare inlichtingen over de andere stammen: "Plerique Belgae sunt orti ab Germanis, de meeste stammen af Rhenumque antiquitus traducti propter Rijn eertijds hebben overgestoken loci fertilitatem ibi consederunt Gallosque, vruchtbaarheid zich vestigen qui ea loca incolebant, expulerunt. Soli sunt bewonen verdrijven 5. qui patrum nostrorum memoria, omni Gallia herinnering toen ... vexata, Teutonos Cimbrosque intra suos fines verwoest Teutones werd Cimbri ingredi prohibuerunt. binnenvallen beletten (V.T.T.) Suessiones nostri sunt finitimi; fines latissimos Suessiones heel uitgestrekt feracissimosque agros possident. Apud eos heel vruchtbaar bezitten bij 10.fuit ex nostra etiam memoria Diviciacus, qui Diviciacus cum magnae partis harum regionum, tum niet alleen ... maar... etiam Britanniae imperium obtinuit. Oppida Brittannië bezitten habent numero duodecim, pollicentur milia twaalf beloven duizend armata quinquaginta. Totidem Nervii, qui gewapend vijftig evenveel Nerviërs 15.maxime feri inter ipsos habentur longissimeest woest passief het verst meque absunt." Naar Caesar, De Bello Gallico, II, hfdst. 4, §§ 1-2 en 6-8 Opgaven 1. Plerique Belgae sunt orti a Germanis (r.1): verder schrijft Caesar dat sommige stammen, onder wie de Eburonen van Ambiorix, Germanen waren. Zou dat kunnen kloppen? 2. De volksverhuizingen die later de ondergang van het Romeinse rijk zouden bespoedigen, waren al heel lang bezig. De Kelten zelf waren in de jaren 600-500 v.Chr. vanuit hun stamland in Zuid-Duitsland naar het westen beginnen te trekken. Ze zouden in de 5de eeuw het huidige Frankrijk bezetten en in de 4de eeuw ook Brittannië, het Iberische schiereiland en Noord-Italië - denk ook aan de verwoesting van Rome in 390 v.Chr.! De Germanen hadden als stamland Denemarken en Zuid-Skandinavië en begonnen vooral in de 3de-4de eeuw n.Chr. de Rijn over te steken. Maar was de grens tussen Kelten en Germanen zo duidelijk? Welke indruk heb je hier uit Caesars inlichtingen? 3. Cimbri en Teutones: zoek hierover inlichtingen op. Klopt de tijdsaanduiding "patrum nostrorum memoria"? 4. Diviciacus zou zelfs tot in Brittannië macht hebben! Hoe ver strekte het gebied door Kelten bewoond zich uit? Zou deze band tussen Gallië en Brittannië dus kunnen? 5. Waar woonden de Nerviërs? Klopt het dat ze "longissime absunt" r.15-16)? 6. De indeling in provincies van het Romeinse rijk in de 1ste eeuw n.Chr. bevatte o.a. Germania Inferior, met als hoofdstad Keulen (Colonia Agrippina). Deze provincie omvatte een groot deel van Zuid-Nederland, bijna heel het oosten van het huidige België en een stuk van Duitsland ten westen van de Rijn. Bevestigt dit de gegevens die we kunnen lezen bij Caesar? Leestekst 2 In Les 3 kon je al over de druïden en de godsdienst van de Galliërs lezen. Hierover schrijft Caesar nog: Natio est omnis Gallorum admodum dedita volk zeer gehecht religionibus, atque ob eam causam qui sunt godsdienstige gebruiken wegens diegenen die affecti gravioribus morbis quique in proeliis getroffen nogal zware ziekte periculisque versantur, pro victimis homines verkeren offerdier 5. immolant. Alii immani magnitudine simulacra offeren reusachtig beeld habent, quorum contexta viminibus membra gevlochten vlechtwerk ledematen vivis hominibus complent; quibus succensis levend vullen ze steken die in brand en... circumventi flamma exanimantur homines. omgeven door vlam omkomen Funera sunt pro cultu Gallorum magnifica begrafenis beschaving schitterend 10.et sumptuosa; omniaque quae vivis cordi weelderig dierbaar erant in ignem inferunt, etiam animalia; ac paulo supra hanc memoriam servi et clientes, vóór herinnering slaaf horige qui ab iis dilecti erant, una cremabantur. geliefd waren samen verbranden passief Naar Caesar, De Bello Gallico, Boek VI, hfdst. 16, §§ 1-2 en 4; hfdst. 19, §4 Nadat Caesar geschreven heeft over de goden die de Galliërs vereren, gaat hij enkele hoofdstukken verder ook in op de zeden en gewoonten van de Germanen: Germani multum ab hac consuetudine differunt. gewoonte 15.Nam neque druides habent, qui rebus divinis van de goden praesint, neque sacrificiis student. Deorum de leiding hebben in offer zich toeleggen op numero eos solos ducunt, quos cernunt et rekenen onder quorum aperte opibus iuvantur, Solem et openlijk passief Vulcanum et Lunam. Vulcanus Caesar, De Bello Gallico, VI, hfdst. 21, §§ 1-2 Opgaven 1.Welke wrede gewoonten zouden de Galliërs dus volgens Caesar gehad hebben? 2. In elk geval werd de leer van de druïden door keizer Augustus verboden - zogezegd omdat ze mensenoffers brachten. Onder keizer Tiberius werden alle druïden in 21 n.Chr. naar Brittannië verbannen. Zou er geen andere reden geweest zijn voor deze Romeinse strengheid? 3. Plinius Maior - over wie je in de volgende les veel meer zult lezen - gaat nog iets verder en schrijft: "Nec satis aestimari potest, quantum Romanis debeatur, qui sustulere monstra, in quibus hominem occidere religiosissimum erat, mandi vero etiam saluberrimum." - of vertaald: "Wij kunnen niet genoeg inschatten hoeveel men de Romeinen verschuldigd is: zij hebben inderdaad deze monsterlijke gewoonten afgeschaft, waarbij een mens doden iets zeer godsdienstigs was en hem opeten zelfs iets heel gezonds". (Plinius Maior, Naturalis Historia, Boek XXX, IV, §13). Wat zouden de Galliërs dus nog gedaan hebben? Ook enkele andere antieke schrijvers maken gewag van mensenoffers bij de druïden, maar zou het ook Romeinse propaganda kunnen geweest zijn. 4. De offers bij begrafenissen (r.10-13) zijn van een andere orde. Bestonden zulke gebruiken ook bij andere volkeren? Zelfs van mensen? 5. Hoe komt het dat Caesar ook over de zeden en gewoonten van de Germanen kan schrijven? 6. Welke verschillen zijn er dus tussen de godsdienst van de Galliërs en van de Germanen, althans volgens Caesar? 7. Haal de tijdsaanduidingen die Caesar in de leesteksten 1 en 2 uit de tekst. Zijn ze precies en kloppen ze? Hoe dateerden de Romeinen? 8. Verklaar geslacht en naamval van quae (r.10), qui (r.13), quos (r.17) en quorum (r.18). 9. Bij qui (r.2 en 3) is het antecedent verzwegen. Wat zou het kunnen zijn: causae / religiones / ei / natio? Leestekst 3: uitspraken, gezegden en spreekwoorden Toen Caesar op het punt stond de Rubicon over te steken en de burgeroorlog te ontketenen, sprak hij niet alleen de legendarische woorden "Alea iacta est", maar zou hij ook het volgende gezegd hebben: 1. Etiam nunc regredi possumus; quod si terugkeren maar als... ponticulum transierimus, omnia armis agenda brugje < transire zal moeten erunt. gebeuren Suetonius, Vitae Caesarum, Caesar, hfdst. 31,63 Romulus' dood was mysterieus: Livius schrijft dat hij tijdens een onweer plots verdwenen zou zijn, aan het oog onttrokken door een wolk... Later verklaarde een zekere Proculus Iulius dat Romulus hem verschenen was en hem de volgende boodschap meegegeven had: 2. "Abi, nuntia Romanis deos ita velle ut mea melden dat... Roma caput orbis terrarum sit; posteris <esse nakomelingen tradant nullas opes humanas armis Romanis moeten ze vertellen dat... resistere posse." weerstand bieden Livius, Ab Urbe Condita, Boek I, hfdst. 16, §7 En zelfs Martialis die in zijn Epigrammen met iedereen en alles de spot dreef, stelt in een huldedicht aan keizer Trajanus (98 - 117 n.Chr.) Rome als volgt voor: 3. Terrarum dea gentium Roma, cui par est nihil ... niets Martialis, Epigrammen, Boek XII, 8, r.1-2a Veel spottender luidde volgend epigram: 4. Omnia promittis, cum tota nocte bibisti: beloven drinken Mane nihil praestas. Postume, mane bibe. 's morgens nakomen (belofte) Martialis, Epigrammen, Boek XII, 12 Nog enkele gezegden en spreekwoorden... 5. Quem di diligunt, adolescens moritur. = dei beminnen als jongeman sterven Plautus, Bacchides, vers 816 6. Qui fert malis auxilium, post tempus dolet. slecht hulp betreuren Phaedrus, Fabulae 4, 20, 1 7. Ego esse miserum credo, cui placet nemo. dat ... bevallen niemand Martialis, Epigrammen, Boek V, 28, 9 Opgaven 1. Romeinse geschiedschrijvers smukken hun verhalen vaak op met onwaarschijnlijke uitspraken van hun helden of met legendarische gebeurtenissen. Waar zie je dit weer hierboven? Zou je kunnen zeggen dat die schrijvers een soort propaganda schrijven? Waarvoor? 2. Wat bedoelt Martialis in tekstje 4? Vind je wat hij schrijft logisch? 3. Het vers van de schrijver Plautus in tekstje 5 is heel pessimistisch. Wat geloofde men vroeger, als kinderen of jongeren vroeg stierven? 4. Je kent Phaedrus natuurlijk nog! De eerste regel van één van zijn fabels kun je lezen in tekstje 6 - wat bevat dit zinnetje? 5. Wie noemt Martialis in tekstje 5 dus ongelukkig? 6.Haal de betrekkelijke voornaamwoorden uit bovenstaande tekstjes - het zijn er vier. Verklaar de naamval ervan. 7. Waar vind je imperatieven? 8. Vier adjectieven zijn in bovenstaande tekstjes zelfstandig gebruikt (zie Les 6, Grammatica nr. 6). Haal ze eruit. Welk zelfstandig naamwoord kun je er telkens bij denken? 9. Geef de hele woordgroep rond "opes" (tekstje 2, r.3) Activiteiten 1. Het ogenblik is nu natuurlijk aangebroken om "op het terrein" kennis te maken met de Romeinse en Keltische beschavingen. Daar zijn nl. ook in ons land, in Zuid-Nederland en in Noord-Frankrijk veel sporen van te vinden. Je kunt je leraar - als hij dit zelf niet heeft voorzien - vragen een studiebezoek te brengen aan zulke Romeinse of Keltische sites: - het Provinciaal Archeologisch Museum Velzeke: zie http://www.pam-velzeke.be/ - de stad Tongeren, Belgiës oudste stad: http://www.tongeren.be/Toerisme/Toerisme_Tongeren en ... een site van Tongenaar Robert Hermans http://users.skynet.be/fa442820/TONGEREN.HTM - het Gallo-Romeins Museum Tongeren: zie http://www.gallo-romeinsmuseum.be/ - het Archeologisch Museum Doornik: zie http://www.tournai.be/nl/officiel/index.php?page=22 - Aarlen of Orolaunum: zie http://www.arlon.be/index.php?id=270 (Frans) of http://www.arlon-is-on.be/fr/gallo.html (Frans) - het Archeologisch Museum Aarlen: zie http://www.arlon.be/index.php?id=91 (Frans) - de Romeinen in Nijmegen: zie http://www2.nijmegen.nl/wonen/oudste_stad/Verleden_verbeeld/romeinen_in_nijmegen - Museum Het Valkhof Nijmegen: http://www.museumhetvalkhof.nl/collecties/archeologie.html - Musée de Bavay (of Bagacum): zie http://museesavesnois.voila.net/museebavay/museearcheologiquebavay.htm (Frans) of http://www.musenor.com/Les-Musees/Bavay-Musee-site-archeologique-departemental (Frans) Meer dan je denkt? En moeilijk om te kiezen? Praat erover in klas met je leraar! 2. Druïden hebben altijd tot de verbeelding gesproken. Hun naam is waarschijnlijk afgeleid van "dru" = sterk (Eng. thrue) of "drus" = eik (Grieks) + wid- = weten (denk aan Latijn "vide-re"). Het verband met de eikenboom, de marentak, ... kan legendarisch zijn. De leer van de druïden is lang blijven leven in Brittannië en zelfs nu zijn er daar nog druïden en opperdruïden. Ook in onze streken bestaan er verenigingen die het druïdisme willen levend houden. Sommigen brengen de druïden ook in verband met grote prehistorische ruïnes als Stonehenge (Engeland) en Carnac (Bretagne) - ten onrechte evenwel. Deze sites zijn veel ouder - zoek er inlichtingen over op! En je kunt op een ludieke manier met de druïden kennis maken in de vele Asterix-verhalen... 3. Een stelling die je moet bewijzen of ontkrachten: "De Galliërs hielden er wredere gewoonten op na dan de Romeinen". 4. Een wettelijke bepaling van Karel de Grote (uit 785) verbiedt het verbranden van "heksen" en "menseneters" of... het opeten van hun vlees! De wet voorziet zelfs de doodstraf voor wie zich hieraan schuldig maakt. Wat zou dit dan weer bewijzen? Andere moderne schrijvers wijzen erop dat het verbranden van gevlochten ledematen, gevuld met levende dieren, nog tot lang na de Middeleeuwen heeft bestaan en in Frankrijk pas door Lodewijk XIV (1638-1715) is verboden... 5. Je maakte in deze les kennis met de taal van de Kelten en met het begrip Indo-Europese of Indo-Germaanse talen. Heel interessant zijn de verbanden en gelijkenissen tussen de vele talen die in Europa en een deel van Azië worden gesproken! In feite heb je dat al een beetje gemerkt als je banden zocht tussen Latijnse woorden en moderne woorden. Maar er is veel meer: Latijn, Grieks, Indisch, Nederlands, Duits, Engels, Frans, Italiaans, Spaans..., het zijn allemaal "dochters" van éénzelfde grote taalgroep! Zie hiervoor o.a. http://nl.wikipedia.org/wiki/Indo-Europese_talen Hoe het van Indo-Europees tot Nederlands kwam kun je o.a. lezen in de mooie website http://users.telenet.be/gaston.d.haese/onze_taal.html