Aardrijkskunde H2 Globalisering in landen: Groot-Brittannië, India en Kenia §1 Globalisering vanuit drie dimensies 1.1 Globalisering en de bedrijven: de economische dimensie Bedrijven zijn gedwongen zich internationaal te oriënteren. Ten behoeve van winst zal een bedrijf ernaar streven de totale opbrengsten te vergroten en/of de totale kosten te verminderen. Er zijn twee manieren om dit door globalisatie te bereiken. (zie bron3) 1. Schaalvergroting: meer van hetzelfde, maar tegen lagere kosten Dit is een proces waarbij steeds grotere eenheden (organisaties) worden gevormd. Er vindt vergroting van productie en afzet plaats, dit leidt tot lagere kosten en hogere opbrengsten. 2. Specialisatie: vergroting van de toegevoegde waarde per eenheid product Door het maken van (nieuwe) producten kunnen de opbrengsten ook omhoog gaan. Kwaliteitsproducten zullen per eenheid product een hogere prijs opleveren. Er moet wel veel geïnvesteerd worden in kennis. Deze kennis moet zelf ontwikkeld worden of worden ingekocht. Een selectieproces ontstaat door de keuze die bedrijven maken bij globalisering, bij het zoeken naar de juiste locatie in de wereld voor vestiging in hoog ontwikkelde landen of minder ontwikkelede landen. (zie bron 3) 1.2 Globalisering en de bevolking: de sociaal- culturele dimensie Wat merken we wat betreft de bevolking van globalisering van een land? (zie bron 4) De komst van migratie is een eerste belangrijk verschijnsel. Uitzichtloosheid, oorlogen en ellende leiden vaak tot migratie We kunnen de migranten in twee hoofdgroepen indelen: 1) Economische migranten 2) Politieke vluchtelingen en asielzoekers Met de komst van migranten vindt een spreiding en integratie van culturen plaats. 1.3 Globalisering vanuit de politieke dimensie Bij globalisering speelt ook de overheid een rol. (zie bron 5 en 6) Landen zullen proberen hun weerbaarheid te vergroten. Ze zoeken partners om de concurrentie mee aan te kunnen ze vormen handelsblokken. Bij protectie worden er allerlei handelsbelemmeringen toegepast op de buitenlandse goederen en diensten. Tarifering: heffen van speciale invoerbelasting. Contingentering: vaststellen van beperkingen in de hoeveelheden die mogen worden ingevoerd. In het kader van vrijere wereldhandel wordt dit soort maatregelen steeds meer afgebroken. Door samenwerking met andere landen zullen landen proberen om behalve hun economische macht ook hun politieke macht te vergroten. § 2 De uitganssituatie voor Groot-Brittannië en India 2.1 Het Britse wereldrijk ontstaat: de periode van kolonisatie De positie van Groot-Brittannië 18e eeuw: Basis van het Britse wereldrijk wordt gelegd. Wereldhandelsroutes worden door de Britten beheerst. Overal in de wereld worden handelsposten (factorijen, zie bron 10 a) gesticht, vooral aan de kusten van gebieden waar bv. specerijen volop mogelijkheden biedt. Dat verandert in de 19e eeuw door: Snelle industrialisatie (voorzien in toenemende behoefte aan grondstoffen en landbouwproducten). British empire: Brits wereldrijk waarvan GB het moederland is. (waar de zon nooit onder gaat) GB (moederland) De dominions: de blanke koloniën (Canada, Australië, Nieuw- Zeeland, de Unie van Zuid-Afrika= deze worden steeds onafhankelijker) De koloniën: (West Indië, Maleisië, Singapore, Hongkong en landen in Afrika o.a. Kenia) India (kolonie maar neemt aparte positie in: het is een rijk binnen het rijk) De militaire steunpunten te land en te water, die zorgen dat de handelsroutes worden beschermt en afzonderlijke delen van het wereldrijk worden verbonden. (Malta, Cyprus, Gibraltar, Suez, Aden en Mauritius) De positie van India Van 1650 tot 1785 is in India sprake van een handelskolonisatie: vestiging van Europese kooplieden en handelsmaatschappijen in gebieden buiten Europa (bv. VOC). Doel: handel drijven in winstgevende handelswaar (bv. specerijen). Eigenlijk wilde de Britse Oost-Indische Compagnie handeldrijven met Indonesië, vanwege de specerijen. MAAR de Britten zijn daar verdreven door de Nederlanders. India was in feite 2e keuze, WANT de handel in producten uit India (suiker, salpeter, zijde, katoen, indigo) was minder winstgevend dan de specerijhandel. Na 1785 wordt India ook bestuurlijk en militair door de Britten gekoloniseerd, India wordt een exploitatiekolonie: het gebruiken van een land als wingewest door de vorming van kolonies. (import moederland: grondstoffen+ agrarische producten, export naar kolonie: industrieproducten). In de 18e eeuw is afgerekend met (de invloed van… op India): de Portugezen, Nederlanders en vooral Fransen. Tussen GB en India is spraken van een centrum-periferie situatie. In de 18e eeuw is de Britse handel met India gericht op katoenen goederen. In India is een koloniale ruimtelijke structuur ontstaan. Dit is de ruimtelijke inrichting van het koloniale gebied, die bepaald wordt door de economische functie (bv. plantages, mijnen, havens, spoorlijnen). Het spoorwegennet laat zien hoe India vanuit de kustlocaties is gekoloniseerd (zie bron 11 c).GB wil van de ene kant de grondstoffen snel en goedkoop naar de kust brengen en van daaruit verschepen naar de fabrieken in GB. Aan de andere kant zijn de spoorwegen ook de aanvoerlijnen, waarlangs de Britse industrieproducten in India worden verspreid. 2.2 Ieder zijn eigen weg; het proces van dekolonisatie Het Britse Gemenebest Na de Eerste Wereldoorlog (1918) begint voor GB een eerste stap in de richting van een proces van dekolonisatie. Het eerste streven naar staatkundige onafhankelijkheid komt van de blanke koloniën. Dit zijn vestigingskoloniën: koloniën waar mensen uit het moederland heen zijn getrokken om een nieuw bestaan op te bouwen. De blanke koloniën heten nu Dominions. Op een conferentie in Londen(1926) worden de dominions autonoom binnen het Britse wereldrijk. Het geheel van moederland en dominions krijgt ook een nieuwe naam: Commonwealth of Nations (het Britse Gemenebest). Andere koloniën (bv. India en Kenia) horen in eerste instantie niet bij het Gemenebest. Laten na hun onafhankelijkheid na de Tweede Wereldoorlog zijn ze wel lid geworden. Gemenebest landen: Eenheid onder het symbool van de Britse Kroon Commonwealth games Onderlinge gunstige invoerrechten (belangrijk voor onderlinge handel en de exportindustrieën van GB) Op deze manier ontstaan een systeem van vaste handelsrelaties en afzetmarkten. Op dit moment functioneert het Gemenebest minder hecht: - Handelsvoorrechten bestaan niet meer - Er zijn landen uitgetreden (India, Pakistan, Zimbabwe en Zuid-Afrika) India wordt zelfstandig Na het einde van de Tweed Wereldoorlog is het einde van het Britse wereldrijk definitief. Al vanaf 1850 keert een deel van de Indiase bovenlaag zich tegen de Britten, een van de motieven is teleurstelling over het feit dat GB nauwelijks iets doet voor India. De Britten hebben wel het spoorwegennet aangelegd en gezorgd voor irrigatiesystemen (en dus nieuwe landbouwgronden) maar men wil meer. In 1855 is de Congrespartij opgericht, een politieke partij die uiteindelijk de onafhankelijkheid moet realiseren. Tussen 1920 en 1930, onder leiding Gandhi, werd de Congrespartij een volksbeweging. In augustus 1947 is het zover: de onafhankelijkheid is een feit. Er ontstaat wel een afscheiding van Pakistan. De nieuwe staat Pakistan moest het land zijn waar de moslims van India kunnen leven zonder discriminatie en vervolging. Er volgde een massale volksverhuizing van Indiase moslims naar Pakistan en van Pakistaanse hindoes naar India. Het ging om 15 miljoen mensen. India kiest zijn eigen weg naar ontwikkeling India moest een aantal keuzes maken: 1) Politiek gebied: de staatsvorm. India wordt een parlementaire democratie met een president, een regering en een volksvertegenwoordiging op basis van algemeen kiesrecht. Het is ook een federale democratie, met aan de ene kant het centrum ( de nationale regering in Delhi) en aan de andere kant de deelstaten. *Belangrijk hierbij zijn het proces van eenwording en de vorming van een nationale identiteit. 2) Sociaal gebied: iedereen gelijk of het kastenstelsel. (geboorte bepaald je kaste) In de grondwet is het kastenstelsel verworpen en zijn de grondrechten van de mens vastgelegd. Het kastenstelsel bestaat nog steeds en de werking ervan heeft in de huidige tijd nog grote invloed. 3) Economisch gebied: de overhang van een traditioneel- agrarische samenleving met lage productie naar een gemoderniseerde agrarische én industriële samenleving. In India is dit een mengvorm tussen kapitalisme en een centraal geleide economie (socialistische planeconomie) o Landbouw: ontwikkelingen lopen volgens vijfjarenplannen vanaf 1951. De plannen moeste zorgen voor een productieverhoging die nodig was om de snel groeiende bevolking te voeden. In de landbouw komen twee organisatievormen voor: De plantage. Betreft het grootschalige verbouwen van handelsgewassen voor de wereldmarkt (bv. thee, koffie, rubber). Zelfvoorziening gerichte landbouw. Gaat om de voedselproductie voor de Indiase bevolking. o Industrie: gestart met import vervangende industrialisatie. Er is gekozen voor een snelle opbouw van een nationale, zware industrie (bv. mijnbouw, hoogovens, ijzer- en staalindustrie, chemische industrie, elektriciteitscentrales). §3 GB (Engeland, Schotland, Wales) en globalisering 3.1 Een land met veel oude industrie krijgt een opfrisbeurt De officiële naam van het land is United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, afgekort UK. Aan het begin van de periode van globalisering (1950) werkten de meeste mensen in GB in de industrie (*steenkool, ijzer- en staalindustrie, scheepsbouw, textielindustrie), namelijk meer dan 55% van de beroepsbevolking. Tegelijkertijd groeit de dienstensector. Verandering in de industrie De Britse economie gaat geleidelijk veranderen van een industriële economie naar een diensteneconomie. De periode van industriële ontwikkeling loopt vanaf de 18e eeuw tot nu. Er zijn hierin een aantal fasen te onderscheiden. I. De opkomst van de oude traditionele industrie Al in de 18e eeuw ontstaan de traditionele industrieën (zie *). Geld dat in de overzeese handel is verdiend, wordt in de industrie geïnvesteerd. De kolenmijnbouw is sterk bevorderd door de uitvinding van de stoommachine en door het gebruik van cokes in de hoogovens voor de productie van staal en ijzer. De ligging van de hoogovens, ijzer- en staalindustrie is verbonden aan de ligging van de steenkoolvelden (zie bron 14). De stedelijke gebieden in GB zijn hieraan gekoppeld. REDEN: arbeiders waren gedwongen dicht bij de fabrieken te gaan wonen, WANT: massale transportmiddelen ontbraken. Het GEVOLG: een opeenhoping van mensen in grote stedelijke gebieden (zie bron 15). De stedelijke gebieden die ontstaan zijn door de scheepsbouw vind je aan de kust. II. De afbraak van de oude industrie Vanaf 1950 worden de traditionele industrieën minder belangrijk. Met een toenemende mondiale concurrentie en met afzetproblemen begint de afbrokkeling. Het treft bv. de staalindustrie. Uiteindelijk concentreert de staalindustrie zich op enkele plaatsen in Gb. Aanpassing betekend ook dat bedrijven gaan fuseren, waardoor hun economische weerbaarheid wordt vergroot. Er is sprake van een verplaatsing van industrie* naar landen waar vooral goedkoper geproduceerd kan worden. De oude industriegebieden worden ‘depressed areas’ met een hoge werkloosheid. Het herstructureren van de industriegebieden is noodzakelijk. III. Herstructureren van oude industriegebieden Vanaf 1980 beseft de overheid dat de traditionele industriegebieden een nieuwe economisch hart moeten krijgen. De ‘depressed areas’ worden ‘development areas’ ,ontwikkelingsgebieden met twee actiepunten voor beleid: De ontwikkeling van een nieuwe infrastructuur. Er worden voor nieuwe bedrijven bouwrijpe fabrieksterreinen en zelfs fabriekshallen aangeboden. De auto-industrie is een belangrijke gebruiker hiervan. Nieuwe werkgelegenheid komt ook in vliegtuigindustrie, ruimtevaart en de defensie- industrie, de elektronische, audio- en optische industrie. De revitalisering van de steden in de oude industriegebieden (Londen, Birmingham, Leicester, Liverpool, Manchester, Leeds). Een goed ingericht, modern stadscentrum is aantrekkelijk voor economische ontwikkeling . IV. Een filiaaleconomie van multinationals Na 1990 vinden er veel investeringen van buitenlandse MNO’ s plaats, die in Gb een nieuwe vestiging of een filiaal oprichten (zie bron 16). GB had voor de buitenlandse bedrijven een aantal gunstige voorwaarden: Gunstig belastingsysteem Lagere loonkosten in vergelijking met ander EU- landen De Engelse taal Het zuiden van Engeland is veruit het belangrijkste concentratiegebied van de hightechindustrie (zie bron 18). Een filiaaleconomie van vestigingen van buitenlandse multinationals heeft ook nadelen, met maakt kwetsbaar. Bv. Siemens in Newcastle. Toen er in de wereld overcapaciteit bestond en de microchips niet meer in Zuidoost- Azië konden worden afgezet, besloot Siemens in 1998 tot sluiting van de fabriek. Veranderingen in de diensten GB wordt meer en meer een diensteconomie (zie bron 19). De financiële diensten (banken en verzekeringen) hebben een belangrijk aandeel. Londen is het belangrijkste financiële centrum van de wereld met de hoogste concentratie van binnen- en buitenlandse banken (zie bron 21 b). door de concentratie van banken en verzekeringsmaatschappijen is Londen een aantrekkelijke vestigingsplaats voor de hoofdkantoren van grote ondernemingen. Het ontstaan van een tweedeling: de noordelijke en zuidelijke regio’s De afbrokkeling van de industriële sector en de sterke opkomst van de diensten hebben in GB geleid tot een ruimtelijke tweedeling (zie bron 22 en 23). - Aan de ene kant heb je de noordelijke gebieden, inclusief de Midlands en Wales. Het zijn economisch zwakke gebieden, waar je te maken hebt met een dominantie aan afbrokkelende traditionele industrieën (door verlies van arbeidsplaatsen vertrekt een deel van de bevolking). - Aan de andere kant vind je in de zuidelijke gebieden de economische sterke gebieden. Hier is sprake van economische groei, lage werkloosheidscijfers en een toestroom van jonge, gekwalificeerde mensen (opkomst moderne dienstsector). 3.2 Het ontstaan van een multiculturele samenleving De omvang van de migratie Globalisering is in GB goed zichtbaar in de migratie en de verandering in de bevolkingssamenstelling na de Tweede Wereldoorlog (zie bron 24, 25 en 26). De migranten kwamen vooral uit de vroegere koloniën. De negatieve gevolgen van de migratie Er is vaak sprake van achterstelling van culturele minderheden. Hoog opgeleide uit een culturele minderheid maken minder kans op een baan op hun niveau dan Britten met dezelfde opleiding. Ook is er sprake van ruimtelijke segregatie. De migranten wonen geconcentreerd in vooral de grote stedelijke gebieden (zie bron 29). Ze wonen in bepaalde wijken die elk een eigen etnische samenstelling hebben (zie bron 30, 32 en 33). Door inkomensverschillen is er ook sprake van sociale segregatie. Er is een woonscheiding tussen de Britse bevolking en de etnische minderheden. Deze scheiding wordt versterkt door de surbanisatie van de Britse beter verdieners uit de stad. De positieve gevolgen van de migratie De migratie van nieuwe culturele groepen heeft ook duidelijk positieve effecten. De culturele diversiteit en de internationale oriëntering versterken de positie van GB op de wereldmarkt. Bv. door hun internationale contacten. Ook is er sprake van verrijking van de bestaande cultuur (bv. de eetgewoonten). Uit andere cultuuruitingen zoals film, muziek, literatuur, en kleding blijkt ook dat door de internationale migratie de Britse cultuur internationaler is geworden. 3.3 Is GB nog een wereldmacht? Voor GB zijn de veranderingen in de politieke dimensie een schaalverandering. GB is niet langer meer het centrum van een wereldrijk. De mondiale centrumpositie heeft plaatsgemaakt voor een oriëntatie op Europa. De mondiale centrumpositie In de 19e eeuw was GB nog het machtigste land ter wereld, met koloniën in alle werelddelen. Ze hielden zich alleen bezig met Europa als er direct voordeel te behalen viel. Na het zelfstandig worden van de dominions in het begin van de 20e eeuw en het onafhankelijk worden van de koloniën in Afrika en Azië na de Tweede Wereldoorlog is de macht van GB flink afgenomen. De dekolonisatie heeft GB noodgedwongen tot Europa gebracht. Op mondiaal niveau speelt GB wel een rol van betekenis. Samen met China, Frankrijk, Rusland en de VS is het land permanent lid van de Veiligheidsraad, het belangrijkste orgaan van de Verenigde Naties. GB is ook lid van de G-8, dit is een overlegorgaan van de regeringsleiders van de acht belangrijkste industrielanden in de wereld. De heroriëntatie op Europa Pas in 1973 i s GB lid geworden van de huidige Europese Unie. Veel Britten noemen de rest van Europa ‘the continent’ of ‘continental Europe’. De Britten hebben een eigen visie op Europa en vinden dat GB binnen Europa een aparte positie inneemt. Dat blijkt uit de volgende zaken: Het gebruik van de Britse pond als betaalmiddel. GB vind een muntintegratie te ver gaan. GB doet niet mee aan het Schengenverdrag, dat in de EU een vrij verkeer van personen zonder controle aan de binnengrenzen regelt. Vooral bij de Conservatieven is de tegenstand tegen Europa groot. Maar ook bij de Labour Partij zijn tegenstanders. Dit heeft tot gevolg dat een Britse regering nooit een actieve politiek die gericht is op integratie van GB in de Europese Unie, zal voeren. Veel Britten zijn Eurosceptisch. Uit onderzoek blijkt dat 25% van de Britten niet eens weer dat GB lid is van de EU. Degene die dat wel weten, vinden vaak dat de EU bureaucratisch en ondemocratisch is en een bedreiging vormt voor de Britse soevereiniteit (hoogste macht en onafhankelijkheid). GB richt zich meer op de Verenigde Staten dan op Europa. Beide landen maken deel uit van de zogenaamde Anglosphere. Dit is een groep Engelstalige landen, die dezelfde historische, politieke en sociaal- culturele kenmerken hebben, die voortkomen uit de Britse koloniale geschiedenis. §4 India en Globalisering India wil in het kader van armoedebestrijding economische ontwikkelen op eigen kracht. Aan het begin van de eigen ontwikkelingsweg, na de onafhankelijkheid in 1947, is India nog een traditionele agrarische samenleving. De ontwikkeling moet leiden naar een moderne samenleving, waar industrie en diensten een groeiend aandeel krijgen (zie bron 36) en waar armoede tot het verleden behoort. 4.1 Modernisering van industrie en diensten De industrie verandert Als ontwikkelingslanden zoals India industrialiseren, dan gaat dat meestal volgends eenzelfde patroon. 1. Importvervangende industrialisatie (1950-1990) Vanaf 1950 ontwikkeld India een eigen nationale industrie met veel staatsbedrijven. Er is sprake van een opbouw van drie soorten industrie. o Zware industrie. Belangrijk zijn allereerst de mijnbouw en de ijzer- en staalindustrie. De vindplaats van deze grondstoffen bepalen de verspreidde ligging van de industrie (zie bron 38). De productie is georganiseerd in staatsbedrijven en wordt gestuurd door vijfjarenplannen. Daarnaast is er de chemische industrie (kunstmest, landbouwchemicaliën, kleurstoffen). o Consumptiegoederen industrie. Het betreft industrie die gericht is op de productie van kleding, textiel, leer, edelstenen, juwelen en voedingsmiddelen. o De voorlopers van de informatietechnologie industrie. Het zijn bedrijven die zich richten op machinebouw, auto-industrie, lucht- en ruimtevaart en defensie. Aan deze industrie is een omvangrijk onderdeel onderzoek en ontwikkeling gekoppeld (Research en Development). 2. Exportgeoriënteerde industrialisatie (na 1990) Na 1990 begint in India een periode van economische liberalisering. India wordt omgevormd tot een marktgerichte en open economie. Tegen deze toenemende integratie in de wereldeconomie bestond in India aanvankelijk bezwaren. Indiase identiteit zou gevaar lopen (door toenemende contacten met het buitelland) Concurrentie op de wereldmarkt India volgt dezelfde economische ontwikkelingskoers als de NIC’ s (Newly Industrializing Countries). Op basis van dezelfde factoren probeert India nieuwe investeerders en buitenlandse bedrijven aan te trekken (zie bron 41 en 42). Er is een omvangrijke arbeidsmarkt, met lage lonen en goede opgeleide mensen (zien bron 40). Verder geeft de overheid bedrijven allerlei belastingvoordelen, die vestiging in India aantrekkelijk maken. Twee industriële sectoren die gericht zijn op export, zin in India erg dominant, namelijk de textiel- en kledingindustrie en de IT- industrie. - Textiel- en kledingindustrie India is na China de grootste producent van textiel ter wereld. De laatste jaren gaat de Indiase textielindustrie zich meer richten op andere natuurlijke stoffen (wol, zijde en linnen) en op synthetische vezels (polyester en viscose). De lage lonen en het traditionele vakmanschap van de werknemers zijn gunstige factoren. India wordt meer en meer een regionaal knooppunt van verdeling van goederen (een hub) in een mondiaal textielnetwerk. De aan- en afvoerlijnen (de spokes) van het netwerk komen vooral uit Sri Lanka, Bangladesch en Nepal. - IT- industrie Na 1990 kwam de IT sector pas echt tot ontwikkeling. India gaat dan profiteren van de staatsinvesteringen in bedrijven met veel hightechtechnologie(autoindustrie, lucht- en ruimtevaart en defensie). Het is het startpunt voor de opbouw van een IT- industrie, die vooral gericht is op de productie van software. Veel software bedrijven vind je in apart voor deze sector gebouwde industrieparken: de Software Technology Parks (STP’ s, zie bron 45). Je kunt de STP’ s vergelijken met de NIC’ s. Diensten worden steeds belangrijker De dienstensector levert een fors aandeel van 57% op in het bnp (2005). Het toegenomen belang van de dienstensector betekent een structurele verandering in de economie van India. Binnen de dienstensector is de IT- dienstverlening belangrijk (zie bron 46, 47 eb 49), en dan vooral de diensten met een mondiale uitstraling in de vorm van de backoffice diensten en callcenters. Outsoursing: een specifieke maar beperkte dienst van een bedrijf laten doen door een ander bedrijf en het daarna weer integreren in het eigen product. Bv. research en telefoondiensten. Dit vind ook vaak plaats in India. Ongeveer 70% van de internationale outsoursing gaat naar India. India is voor deze vorm van dienstverlening aantrekkelijk door: De aanwezigheid van een grote groep Engelssprekende en goed opgeleide mensen De lage lonen De goedkope satellietverbindingen en internetverbindingen De gunstige geografische ligging van India Het ontstaan van een tweedeling: oost en west De ontwikkeling van industrie en diensten heeft in India een tweedeling doen ontstaan. De grens is globaal de lijn van Lucknow (in het noorden) naar Mudurai (in het zuiden). Het oostelijke deel is vooral ontwikkeld in de periode van de import vervangende industrialisatie voor 1990. Er bevindt zich hier veel zware industrie. De economische ontwikkeling is in het oosten naar binnen gekeerd, gericht op het eigen land. Het westelijke deel is vooral ontwikkeld in de periode van de exportgeoriënteerde industrialisatie. Er is sprake van succes in de ontwikkeling van industrie en diensten. De economische ontwikkeling is in het westen naar buiten gekeerd, mondiaal georiënteerd. 4.2 Een traditionele samenleving in verandering De omvang van migratie Na de onafhankelijkheid in 1947 werd migratie in India belangrijk. Meestal zochten de migranten werk en een nieuw bestaan. Het betreft 3 migratiestromen: I. Migratie van platteland naar stad In vergelijking met andere landen in Zuid-Azië is in India het percentage van de bevolking dat in de steden woont, laag. De steden zijn vanaf de onafhankelijkheid enorm gegroeid (zie bron 52). II. Migratie naar geïndustrialiseerde landen De migratiestroom naar geïndustrialiseerde landen is vooral gericht op de VS, Canada en GB (zie bron 53). Het gaat hier om migranten die zich permanent in het nieuwe land willen vestigen en er een nieuw bestaan op willen bouwen. III. Migratie naar de golfstaten De golfstaten (vooral de Verenigde Arabische Emiraten, Saudi- Arabië, Koeweit en Oman) nemen wat betreft migratie een aparte positie in. Door de stijgende olieprijzen maakten de golfstaten in de jaren 70 een enorme groei door en nam de vraag naar buitenlandse arbeidskrachten toe. Ook uit India kwamen deze arbeidskrachten in grote aantallen. Ze werkten hoofdzakelijk in de bouw en in de landbouw. Belangrijk zijn de geldstromen vanuit de golfstaten naar India. Wat verdiend wordt, wordt door de migranten naar huis gestuurd. Het geld dat vanuit de golfstaten binnenkomt wordt in India weer uitgegeven. Je ziet dat bv. aan de huizen. De huizen van de migranten zijn kwalitatief beter, hebben elektriciteit en zijn luxer. De verandering van het kastenstelsel Het kastenstelsel zorgt voor een indeling van de samenleving in sociale groepen. De geboorteplaats bepaald tot welke groep je behoort en wat je plaats in de samenleving is. Het is een standensysteem. 1) Het principe van het kastenstelsel De samenleving is globaal verdeeld in twee groepen: Vier varnas of standen (zie bron 54). Er is hierin een aflopende volgorde van reinheid en rang. De Brahmanen zijn de hoogste in rang en zijn zo zuiver dat ze nooit voedsel mogen eten dat door niet- Brahmanen in bereid. Ook huwelijken buiten de varna zijn onmogelijk. De onaanraakbaren (untouchables), de paria’s. Dit is een soort restgroep. De onaanraakbaren doen het vuile werk. Ze zijn gedwongen aan de rand van dorpen en steden te wonen. In de loop van de tijd zijn de varna’s uitgesplitst in subsecties of jati’s (geboortegroepen). Voor de jati’s wordt het woord KASTE gebruikt. Het woord kaste komt uit het Portugees en betekent een groep mensen met hetzelfde beroep. India kent zo’n 3000 kasten, zowel hogere als lagere. De hogere kasten wonen aan de ene kant en de onaanraakbaren aan de andere kant van het dorp. De onaanraakbaren hebben ook hun eigen kasten, ze noemen zich dalits, vertrapten. 2) Globalisering bevordert het ontstaan van een middenklasse Veranderingen in het kastenstelsel hebben te maken met de overhang van een traditionele samenleving naar een modernere samenleving. De industrialisatie heeft verstedelijking in gang gezet. Dorpsbewoners uit de hogere én lagere kasten trokken naar de stad op zoek naar betere banen. In de stedelijke gebieden moesten mensen uit de verschillende kasten binnen de bedrijven met elkaar samenwerken. Na 1990, als de globalisering op gang komt, worden de veranderingen nog groter. Er ontstaan een sterke middenklasse. Dit soort veranderingen passen niet meer in het kastenstelsel. Ook verschillende godsdiensten, beroepen en opleidingsniveaus worden niet langer meer gekoppeld aan kasten. Het spreek vanzelf dat deze veranderingen in de steden sterker zijn dan op het platteland. 4.3 Hoe sterk is India? Economisch is het allang niet meer een land in de periferie en het heeft in de wereldhandel een plaats verworven (zie bron 55). Na 1990, als door globalisering de economie open wordt, probeer India op twee schaalniveaus een sterkere positie te krijgen: op het regionale schaalniveau en op het mondiale schaalniveau. Regionaal schaalniveau: Handelsblok India probeert door deelname aan handelsblokken zijn economische en politieke positie te versterken. Belangrijk zijn daarbij: 1. De SAFTA (South Asian Free Trade Area, Zuid- Aziatische Vrijhandelszone): dit samenwerkingsverband bestaat uit acht leden (Afghanistan, Bangladesh, Bhutan, India, Maladiven, Nepal, Pakistan en Sri Lanka). Tussen de landen is de handel vrij en naar buiten toe zijn er handelstarieven die invoer belemmeren. 2. De ASEAN (Associatie van Zuidoost-Aziatische landen): dit samenwerkingsverband bestaat uit tien leden (Loas, Myanmar, Thailand, Cambodja, Singapore, Maleisië, Indonesië, Brunei, de Filipijnen en Vietnam), die een economische integratie nastreven met een vrij verkeer van goederen, diensten en investeringen. (India is geen lid van de ASEAN maar heeft met de organisatie afspraken gemaakt over vermindering van de handelstarieven per 1 januari 2007. Het is de bedoeling dat er op termijn sprake is van vrijhandel) Mondiaal schaalniveau: India gedraagt zich steeds meer als een grootmacht. Het heeft goede contacten met de VS, Rusland, Japan en de EU. India wil permanent lid van de Veiligheidsraad worden.