3.3 - Woorts

advertisement
1.1 Verlichting
• Stroming tegen de macht van de koning en
kerk en wilde dat men zelf meer ging
nadenken.
• Kennis moest gebaseerd worden op
wetenschap en niet op katholieke ideeën
Belangrijke verlichte denkers: Baruch Spinoza,
Isaac Newton en John Lock.
Liberalisme
• Door de industriële revolutie ontstaat er
een invloedrijke groep --> willen vrijheid
en invloed op de regering.
• Liberalen willen vrijheid en gelijke
rechten, kapitalisme.
Verenigde Staten
• Onafhankelijkheidsoorlog( 1775-1783)
• Maakten zich los van Engeland en
werden een Republiek.
Vrijheid, Gelijkheid,
Broederschap.
• Eind 18de eeuw--> Frankrijk bijna falliet
• Staten Generaal (parlement 1200)
moest praten over meer belasting.
• 10 juni 1789 Nationale Vergadering
(groep uit de derde stand) --> grondwet
rechten en plichten van de mens (ook
de koning)
14 juli 1789
• Bestormen van de Bastille(wapens)
• Nationale vergadering --> nieuwe
regering van Jacobijnen geleid door
Robespierre.
• Volkssoevereiniteit -->het recht van een
volk om over hun eigen lot te bepalen.
Veranderingen door de
Jacobijnen.
•
•
•
•
•
Afschaffen het koningschap(Republiek)
Alle burgers gelijk.
Nationaliseren de kerkelijke bezittingen.
Recht op werk en eten.
Afschaffen slavernij in de Franse
koloniën.
Terreur
• Periode van schrikbewind: iedereen die
tegen de Jacobijnen waren werden
onthoofd.
• Ieder die vroeger een belangrijke positie
had, van Adel waren of politieke
tegenstanders werden vermoord.
• Robespierre in 1794 terechtgesteld
1.2 Napoleon
• Nieuwe grondwet --> het volk heeft
inspraak in het bestuur MAAR heeft de
tegenovergestelde gedaan!
• Napoleon trok alle macht naar zich
toe --> Dictatuur.
• Slavernij werd weer geïntroduceerd.
• Zichzelf tot keizer gekroond.
Conservatisme
• Na 25 jaar oorlog stond Frankrijk aan de
rand van de afgrond.
• Ontstaan van Conservatisme: Tegen
veranderingen; volgens conservatieven
leiden revoluties alleen maar tot
bloedvergieten en economische
achteruitgang.
Congres van Wenen
• Na de val van Napoleon organiseren de
overwinnende landen het Congres.
• De landen zijn erg conservatief en
plaatsen weer de adel, kerk en koning
aan de macht.
Revolutie 1848
• Veel mensen ontevreden met het Congres
want ze vonden hen te conservatief.
• 1848 opstanden --gevolg--> Franse
Republiek uitgeroepen.
• In andere landen ook revoluties die eisten
democratisering; ze eisten inspraak in de
regering, stemrecht en afschaffen censuur.
• De meeste revoluties werden neergeslagen.
• Oorzaak: de onenigheid tussen de
revolutionairen. Ze waren het niet eens met
elkaar over de manier van regeren.
• Positief: Europese heersers waren
geschrokken en probeerden langzamerhand
te democratiseren.
• Koning Willem II (NL) was bang voor een
revolutie en gaf hij het meeste van zijn macht
aan het parlement --> Parlementaire
democratie.
Nationalisme
• Nationalisme: liefde voor je eigen volk.
• Vinden hun eigen land en volk het beste.
• Nationalisten zien een volk(natie) als een
groep mensen met dezelfde cultuur, taal,
achtergrond etc.
• Volkssoevereiniteit/ Jacobijnen zorgden
ervoor dat men zich als volk voelde.
• Pas toen Napoleon bijna heel Europa
veroverde realiseerde men hoe gehecht ze
waren aan hun eigen gewoontes.
Natiestaat: Staat en volk zijn
samen.
• Meeste staten van adels --> meerdere
naties in één land.
• Nationalisten vonden dat iedere natie
zijn eigen staat moest hebben.
• Duitsland en Italië bestonden uit
kleinere staten die later de staten tot
een grote natiestaat wilde verenigen.
Imperialsme
• Door kapitalisme en nationalisme
concurreerden de Westerse staten om
de rijkste en machtigste land in de
wereld te worden. GEVOLG-->
Imperialisme.
• Imperialisme: het creëren van ongelijke
verhoudingen tussen landen op
economisch, cultureel en politiek gebied.
1.3 Klassenstrijd
• Door de Industriële revolutie en Imperialisme
ontstaat er een nieuwe invloedrijke groep.
• Door de komst van deze groep verdwijnt de
Standen samenleving.
• Klassensamenleving: samenleving waarin
niet je geboorte maar je opleiding of sociale
klasse je positie in de samenleving bepaalt.
Socialisme
• Door de grote ongelijkheden in inkomen
ontstaat het socialisme.
• Socialisten wilden gelijkheid.
• Liberalen willen: persoonlijk eigendom,
particulier bezit.
• Socialisten willen: dat bezit eerlijk wordt
verdeeld, alle mensen gelijk, staat controleert
over productiemiddelen, vinden nationalisme
niet goed omdat willen dat iedereen gelijke
rechten had.
Communisme
• Sommige socialisten wilden niet alleen dat
bezittingen eerlijk werden verdeeld maar
wilden bezit afschaffen, dit noemen we
communisme.
• Karl Marx vond dat er een ongelijke
verhouding was tussen de eigenaren van
(kapitalisme) fabrieken etc en arbeiders.
• Marx wilde een dictatuur van het
proletariaat(arbeiders).
• Marx dacht dat alle arbeiders in de wereld in
opstand zouden komen tegen het kapitalisme.
Feminisme(emanicpatie)
• De strijd om gelijke rechten van vrouwen.
• Doel: Het krijgen van gelijke politieke,
economische en sociale rechten voor
vrouwen.
• Eerste feministische golf: vrouwenkiesrecht.
• Tweede feministische golf: financiële en
seksuele vrijheid.
Abolitionisme
• Afschaffing van de slavernij.
3.3
Afrika na de onafhankelijkheid
Waarom geen economische en
politieke vooruitgang voor
Afrika na dekolonisatie?
• Het falen van politieke leiders
• Buitenlandse bemoeienis
• Economische afhankelijkheid
Falende leiderschap en
buitenlandse bemoeienis!
• Sommige landen kapitalisten en anderen
communist.
• Staten leenden vaak geld van de voormalige
kolonisator of de SU--> werden als verraders
gezien.
• Leiders werden dictators om macht te
houden.
Inspraak van anderen werd
niet toegestaan.
• Oppositie vaak vermoord
• Veel corruptie
• Vriendjes politiek
Economische afhankelijkheid
en modernisering!
• Afrikaanse staten afhankelijk van het
Westen
• Probleem --> eenzijdige economie
• Door modernisering probeert men dit te
veranderen --> probleem: veel geld
lenen van het buitenland/ wereldbank.
Probleem met het lenen van
geld?
• Wereldbank kreeg kritiek omdat ze geld
leenden aan corrupte leiders die het geld
misbruikten.
• Door industrialisatie verwaarloosden ze de
agrarische sector.
• Om rente te betalen op leningen moesten ze
grote delen van voedsel geven.
• Na dekolonisatie--> veel droogte--> oogsten
mislukken--> hongersnood.
Ontwikkelingssamenwerking
• De naam Derde wereldlanden wordt
niet meer gebruikt.
• Tegenwoordig --> ontwikkelingslanden
• Veranderd omdat klinkt als
minderwaardige landen.
Ontwikkelingssamenwerking: hulp geven
voor de economie, sociale en politieke
ontwikkeling.
Afrikaanse Unie
• Voorbeeld: samenwerking op de groene
muur.
Download