Cellulaire fysiologie Inleiding : Wat is fysiologie ? Het is de functie en niet de structuur van cel, organen en lichaam die primeren maar er is wel een belangrijke link met structurele disciplines Fysiologie kan verschillende deelaspecten bestuderen Fysiologie is de studie van : o Vitale functies of hoe functioneert het gezonde menselijke lichaam o Nadruk op oorzaak en gevolg o Wat zijn de onderliggende werkingsmechanismen o Hoe worden deze mechanisme gecontroleerd en gereguleerd Het lichaam bestaat uit verschillende organisatieniveaus o De cel is de kleinste eenheid o Ze bestaat uit verschillende moleculen en organellen en wordt omgeven door een celmembraan o Cellen met eenzelfde functie vormen weefsels o Verschillende weefsels met structurele en functionele eenheden vormen organen Lichaam heeft 10 orgaansystemen : o De huid : schermt ons af van de buitenwereld o Musculoskeletaal systeem : zorgt voor de lichaamsvorm en de mogelijkheid tot bewegen o Ademhalingssysteem : zorgt voor uitwisseling van gassen tussen buitenwereld,bloedvaten en weefsels o Cardio-vasculaire systeem : transportfunctie in het gehele lichaam en staat in contact met de andere systemen o Digestieve systeem : staat ook in contact met de buitenwereld en zorgt voor vertering en opname van voedingsstoffen en voor de metabolisatie en excretie van afvalstoffen o Urinaire systeem : zorgt voor regulatie van ionen en waterconcentratie en voor excretie van afvalstoffen o Reproductieve systeem : zorgt voor de voortplanting o Immuunsysteem : staat in contact met de andere systemen en beschermt ons tegen agressie van de buitenwereld o Zenuwstelsel en endocriene systeem : reguleren alle voorgaande systemen Fysiologie probeert de verschillende functies van de verschillende orgaansystemen te integreren in een globaal beeld over het menselijk lichaam Fysiologie is een integratieve wetenschap Grootste deel onderzoek is gefocusseerd op het cellulaire en moleculaire niveau Verklaringen over wat er gebeurt in de testtube of in geïsoleerde cellen (in vitro) kunnen slechts gedeeltelijk uitleggen wat er gebeurt in het intacte organisme (in vivo) De kennis van deze mechanismen werd experimenteel vergaard door de toepassing en gebruik van de wetenschappelijke methodologie Functie van het menselijk lichaam : o Het hele lichaam : inspanningsfysiologie o Orgaan : hart,longen,nieren o Cel : cellulaire en moleculaire fysiologie Link/overlap met andere wetenschappen : o Biochemie,celbio,cyto,histo Hoe zal één cel de naburige cellen , de weefsels , de organen en de systemen beïnvloeden ? Orgaansystemen worden systematisch bestudeerd o Het doel is een verband te kunnen leggen tussen deze systemen en een geïntegreerd inzicht te verwerven 1 Hoofdstuk 1 : Homeostatische controlesystemen Menselijk lichaam is onafhankelijk en “vrij-levend” Ons lichaam bestaat uit cellen die alleen kunnen overleven en functioneren in zeer nauwe marge van fysische en chemische omstandigheden zoals : o Temperatuur o Zuurstofconc o Osmolariteit o pH condities rond de cellen binnen limieten te houden Claude Bernard : milieu intérieur : o Hij stelde dat Multi-cellulaire organismen omgeven worden door een extern milieu (lucht/water) maar ook door een vloeibaar intern milieu o Onze cellen worden dus niet onmiddellijk blootgesteld aan de externe wereld maar zullen eerder interageren met het externe milieu via het interne milieu o Dit interne milieu wordt constant vernieuwd Uitwisseling van materie en energie tussen het lichaam en externe milieu via Gastro-intestinale tractus Longen Huid nieren o Er is een dynamische controle van verschillende vitale parameters noodzakelijk Zuurstof en CO2 conc Conc van glucose en andere metabolieten Osmotische druk Concentratie van waterstof pH Verschillende ionen temperatuur o Afwijkingen op deze optimale omstandigheden resulteren in dysfuncties, ziekte en dood o Onze mogelijkheid om te overleven in wisselende omstandigheden staat in directe relatie met onze mogelijkheden om het interne milieu constant te houden Homeostase : Walter Cannon (1929) introduceerde homeostase als : o Het vermogen van het lichaam om de dynamische interne stabiliteit te handhaven door gecoördineerde fysiologische mechanismen Om optimaal te kunnen functioneren in verschillende omstandigheden moet het lichaam in de eerste plaats afwijkingen van het normale kunnen onderscheiden herstellen In de tweede plaats moet er een mogelijkheid zijn om mechanismen te activeren om deze afwijkingen te herstellen in elke richting Homeostase is een continu en dynamisch proces waarbij talrijke parameters worden geregistreerd en de aangepaste gecoördineerde reacties worden uitgelokt zodat de verstoring of afwijking van de variabele minimaal wordt gehouden o Homeostatische antwoorden kunnen lokaal of systemisch optreden o Proces heeft 3 componenten : De stimulus of de afwijking van een parameter Een cel of weefsel dat de stimulus evalueert en een respons initiëert De cellen of weefsels die de correctie of respons uitvoeren De werking van alle cellen, weefsels en organen moet op elkaar zijn afgesteld zodat elke verandering die optreedt in het extracellulaire vocht, een reactieketen uitlokt waardoor de afwijking tot een minimum wordt herleid 2 De homeostatische regeling omvat de samenwerking van verschillende mechanismen De efficiëntie van de controle of bewakingssystemen kan verschillen naargelang de leeftijd o Kleine kinderen kunnen moeilijk hun vochtbalans regelen o Oudere personen kunnen moeilijker warmte tolereren Wanneer het lichaam niet meer in de mogelijkheid verkeert om fysiologische variabelen te herstellen zal dit leiden tot ziekte en soms tot dood Homeostase kan in stand gehouden worden door lokale mechanismen of door reflexbogen o Lokale controle : een lokale verstoring zal een paracrien (omgeving) of autocrien (cel reageert zelf) effect induceren Autoregulatie of intrinsieke controle De cel of het weefsel registreert de verstoring in onmiddellijke omgeving en reageert De respons is beperkt tot de lokale omgeving Als de zuurstofspanning daalt zullen de weefselcellen stoffen uitscheiden waardoor de gladde spiercellen rondom de lokale bloedvaten zullen ontspannen, vasodilatatie. De bloedtoevoer en dus ook de zuurstoftoevoer zullen dan terug toenemen o Reflexboog : respons zal elders geïnitieerd worden dan in het weefsel waar de correctie wordt uitgevoerd reflex wordt gebruikt wanneer ofwel het zenuwstelsel, het endocrien systeem of beiden een stimulus ontvangen, deze info integreren en aangepast gaan reageren kan onderverdeeld worden in verschillende componenten : > stimulus receptor/sensor : 1ste stap o zijn gespecialiseerde cellen of complexe multicellulaire receptoren zoals de zintuigen o kennen een drempelwaarde/minimum verstoring die moet plaatsvinden om een reactie op gang te brengen afferente informatieweg : o verlopen via zenuwvezels of via chemische signaalmoleculen integratiecentrum : centrale controlepost van de reflexboog o ontvangt de info over de verstoring en beslist over de reactie o de inkomende info wordt vgl met een setpoint/instelwaarde/gewenste waarde o bepaalt de grootte van de respons o setpoint kan voor elke parameter variëren, door aanpassing aan de omgevingscondities acclimatisering externe invloeden zoals dag en nacht en seizoenscyclus efferente informatieweg : o brengt de info vanuit integratiecentrum naar de effectorcellen effector : o zijn cellen of weefsels die de respons uitvoeren o parameter terug op normale waarde brengen respons die tot stand komt corrigeert de variabele en wijzigt de stimulus sensoren zenden nu info over de gecorrigeerde variabele naar het integratiecentrum die opnieuw de respons aanpast er is dus continue terugkoppeling/feedback naar de integrator voor de meeste reflexen geldt dat ze de homeostase in de hand werken maw dat ze de parameter relatief stabiel kunnen handhaven 3 hoe goed een integrerend centrum erin slaagt om een parameter stabiel te houden is afhankelijk van de gevoeligheid van het systeem, van de receptoren osmosereceptoren zullen een respons initiëren van zodra de osmolariteit van het plasma een afwijking van slechts 1-2% vertoont sensoren die gevoelig zijn voor zuurstof zullen pas reageren bij een afwijking van 30-40% De eenvoudigste vorm van controle is die thv het weefsel o Zonder tussenkomst externe signalen van afgelegen organen Het algemene werkingsprincipe van de controle systemen is de negatieve terugkoppeling o Bij een neg feedback loop zal de respons in omgekeerde richting gaan van de afwijking : Een afname initieert een toename, een toename initieert een afname Belangrijkste mechanisme om de homeostase te behouden Glucosegehalte in het bloed is te laag : Vrijgave hormoon glucagon om glucosewaarde te doen stijgen Glucosewaarde in het bloed is te hoog : Vrijgaven insuline om glucosewaarde te normaliseren Een lage glucoseconc in het bloed zal oa ook leiden tot stimulatie van het hongercentrum in de hersenen waardoor we zullen eten wat het glucosegehalte doet o Zorgen voor stabilisatie van een fysiologische parameter maar kunnen de afwijking niet voorkomen gesloten kringloop o Negatief : de richting van de afwijking is tegengesteld aan de richting van de correctie Feed-forward controle zorgt voor anticipatie en behoud van stabiliteit o Het lichaam heeft een systeem ontwikkeld dat de afwijking van de variabele zal voorspellen en ervoor zorgt dat een aanpassing op gang komt nog vooraleer de variabele duidelijk afwijkt o Vorming van speeksel : Bij het zicht,reuk of zelfs de gedachte aan iets lekkers vorming van speeksel Positieve feedbackloop : hier wordt een antwoord gegenereerd dat de stimulus nog zal versterken o Sneeuwbaleffect, dus geen homeostatisch proces o Er is een externe factor nodig om de cyclus te onderbreken o Niet-beeïndiging van een pos feedbackloop leidt tot een vicieuze cirkel o Calcium-induced calcium release o Actiepotentiaal o Bloedstollingscascade o Bij de geboorte treedt er ook een positieve terugkoppeling op Baby daalt in het kleine bekken, cervix zal uitrekken Oxytocine wordt vrijgemaakt door neurohypofyse, veroorzaakt baarmoederconctracties die de baby meer doet drukken op de cervix Nog meer oxytocine vrijmaking, nog meer contracties De cyclus wordt doorbroken bij de geboorte : druk verdwijnt op cervix en vermindert de vrijmaking van oxytocine o Veel pathologische situaties worden gekenmerkt door een positieve feedbackloop Evenwicht en steady-state Worden soms verward en door elkaar gebruikt, maar zijn verschillende toestanden Suggereren beide een stabiele toestand, maar steady-state betekent niet noodzakelijk een evenwicht De term evenwicht impliceert een relatie tussen ten minste 2 compartimenten, daar waar steady-state slaat op 1 of meerdere compartimenten Evenwicht : o Als 2 compartimenten in evenwicht zijn, zijn tegengestelde krachten in balans en is er geen netto transfer van een substantie of van E van het ene naar het andere compartiment 4 o Er is evenwicht wnnr er voldoende tijd is voor uitwisseling en als er geen fysische of chemische kracht is die een transfer in één of andere richting bevoordeelt o Geen E nodig om de evenwichtstoestand te behouden : In de longen diffundeert zuurstof vanuit de alveolen naar bloed tot er eenzelfde zuurstofdruk is in beide compartimenten Een steady-state is een conditie die niet verandert met de tijd o De hoeveelheid of conc van een stof in een compartiment is constant, wat soms E vereist o De conc in de versch compartimenten kan wel erg verschillend zijn o In de meeste cellen is er een steady-state voor Na+ De hoeveelheid Na dat de cel verlaat en binnenkomt is gelijk, maar de conc intra en extracellulair verschilt sterk Extracellulaire conc is veel hoger dan de intracellulaire waardoor er een constante tendens is van Na om in de cel te stromen o Het omgekeerde gebeurt voor K+ Hoge intracellulaire conc en een lage extracellulaire conc De cel gebruikt E om Na terug naar buiten te pompen ATP afhankelijke Na/K pomp Balansconcept Vele homeostatische controle systemen zijn betrokken bij het in stand houden van de balans van een chemische stof o Regeling waterbalans : klinisch belangrijk zie puntje 1 o Regeling zoutbalans De totale lichaamsbalans hangt af van de netto opname/input in het lichaam en het netto verlies/output 3 mogelijke scenario’s : o De totale lichaamsbalans is in evenwicht : inname=excretie input=output o Het verlies is groter dan de inname waardoor de totale hoeveelheid van de beschouwde stof in het lichaam afneemt o De input of inname groter is dan het verlies, waardoor de stof zich in het lichaam opstapelt Evenwichtssituatie kan verstoord worden door de output of de input te wijzigen Puntje 1 : o Om een const waterinhoud in ons lichaam te handhaven moeten we dezelfde hoeveelheid water innemen als we uitscheiden : input=output o We winnen en verliezen water via versch wegen o Gemiddeld iets meer dan 2l water per dag innemen via eten en drinken o Het metabolisme voegt hier nog 0,3l water aan toe o De belangrijkste weg waarlangs we water kunnen uitscheiden is via de urine 1,5l/dag o Klein volume gaat verloren via de stoelgang o Het verlies van vocht via de huid en de met vocht gesatureerde uitgeademde lucht worden we niet gewaar insensiebel waterverlies, 0,9l/dag o In sommige situaties kan het verlies via de huid/ overvloedige transpiratie of de gastrointestinale tractus/diarree/braken belangrijk zijn Neg waterbalans, kan hersteld worden door de homeostatische controleprocessen die de in en output zullen beïnvloeden Dorstgevoel zal de inname bevorderen De grotere vrijstelling van het antidiuretisch hormoon zal ervoor zorgen dat men minder urine zal produceren Warmtebalans : o Wnnr het warmteverlies van het lichaam gelijk is aan de warmte productie en de opgenomen warmte, zal de temperatuur constant blijven o Om deze te regelen thermoregulatie 5 Regulatie van de lichaamstemperatuur : thermoregulatie Mensen zijn warmbloedige dieren of homeothermen Wij hebben de mogelijkheid om onze inwendige lichaamstemperatuur te reguleren binnen zeer nauwe grenzen rond 37°C Koudbloedige dieren of poïkilothermen, bij hun wordt de inwendige lichaamstemperatuur in belangrijke mate beïnvloed door de omgevingstemperatuur Door hun temperatuur constant te houden hebben homeothermen een aantal biologische voordelen o Zeer hoge of lage temperatuur kan weefselschade veroorzaken Te hoog : proteïnestructuur zal veranderen denaturatie Te laag : weefselschade door 2 mechanismen Ijskristallen kunnen de cel mechanisch beschadigen Bevriezen van water : de conc van opgeloste stoffen zullen in het overblijvende cytoplasma toenemen waardoor ook chemische beschadiging van de cel optreedt o Een verandering in T zal ook een verandering in biologische functie v/d cel met zich meebrengen o Enzymatische reacties zijn optimaal bij een welbepaalde temperatuur Thermoregulatiemechanismen : o Stabiel intern milieu o Vermijden van pathologische processen Wnnr we beweren dat de T bij homeothermen const is bedoelen we eigenlijk dat de kernT const is De huid en de extremiteiten hebben niet steeds een const T De kernT is const thv de belangrijke vitale organen : dus er wordt aangenomen dat kernT stabiel is o Hersenen,hart,longen en buikholte KernT kan lichtjes versch naargelang de plaats in het lichaam, afhankelijk van lokale factoren zoals metabolisme en bloedtoevoer Circardiaans ritme : o T gedurende de dag loopt op tot een max om 4u ’s middags waarna de T zal dalen tot een min rond 4u in de ochtend Schommeling tijdens de menstruele cyclus, na de ovulatie is de T 1°C hoger Ook T schommelingen in functie van de leeftijd : o Baby’s en ouderlingen kunnen hun kernT minder const houden en hebben grotere schommelingen in hun T bij veranderingen in omgevingsT o Baby’s hebben een grotere opp/vol verhouding waardoor ze gemakkelijker opwarmen/afkoelen o Baby’s kunnen nog niet transpireren en bibberen o Oudere mensen ontwikkelen een deficit in T voelen, ze hebben een lager metabolisme, ze hebben een kleinere cardiovasculaire reserve en atrofie van de zweetklieren Tijdens sportinspanningen zal de T natuurlijk ook stijgen De kernT moet centraal gemeten worden, de beste plaats is het rectum o Onder de tong meten geeft een onderschatting (0,5°C) o Oortemperatuur, vrij grote fouten zitten door niet te acclimatiseren o Thv de oksel kan vrij nauwkeurig zijn maar moet gedurende 30min gebeuren om een correcte waarde weer te geven, weinig gebruikt Warmteproductie De hoeveelheid warmte die ons lichaam aanmaakt is afhankelijk van het metabolisme Alle metabole processen produceren warmte Ons metabolisme is niet const en dus ook niet de hoeveelheid warmte die wordt aangemaakt De hoeveelheid die nodig is om de functies van rustende cellen te behouden rustmetabolisme o Actieve cellulaire transportsystemen 6 o Hersen,darm,lever,hart en ademhalingsactiviteiten Na het eten van een maaltijd zal de metabole activiteit in belangrijke mate toenemen Wnnr we inspanningen doen zal door een belangrijke toename van spieractiviteit ons metabolisme toenemen en dus ook de T In rustomstandigheden zijn de Ebehoeften van ons lichaam laag : 80kcal/uur E wordt uitgedrukt in kcal of in Joules : 1kcal = 4,186 J Kracht is E/tijdseenheid en wordt uitgedrukt in Watt of J/s : 1W=1J/s Kinderen hebben een hoger rustmetabolisme dat daalt tijdens ouder worden Mannen hebben een iets hoger rustmetabolisme dan vrouwen Tijdens fysische inspanningen kan het Everbruik en de hitteproductie toenemen tot 600kcal/uur Wnnr er geen mechanismen zouden zijn om deze toename in warmteproductie uit te wisselen met de omgeving zou de kernT met ong 1°C stijgen iedere 8-10min o Efficiënt thermoregulatiesysteem dat deze Tstijging tegenwerkt Warmteoverdracht Warmte wordt geproduceerd in alle weefsels maar gaat alleen verloren thv weefsels die in contact staan met de buitenwereld o Huid o ademhalingssysteem Een overdracht van warmte is nodig in de zones waar veel warmteproductie is zoals : o Hart,lever,spieren naar de huid Warmte wordt in ons lichaam getransporteerd door conductie en convectie via bloed Conductie : o Warmte wordt rechtstreeks doorgegeven van 1 vaste stof naar een vaste stof die ernaast gelegen is (spierhuid) o Weinig efficiënt systeem Convectie : o Warmte wordt overgedragen van een vaste stof naar een vloeistof of omgekeerd o Warmtetransfer door convectie hangt af van het Tverschil tussen het weefsel en het bloed enerzijds en anderzijds door de hoeveelheid bloed die doorheen het weefsel stroomt o Bloed zal enerzijds warmte opnemen thv interne organen en warmte afgeven thv de huid Warmteoverdracht van kern naar huid : convectie + conductie In rust bedraagt de T van spieren 33-35°C wat lager is dan de kernT De T van de lever 38°C wat hoger is dan de kernT Op deze manier kan warmte van lever naar bloed overgedragen worden en dan van bloed naar spieren Bij inspanningen zullen spieren een grote hoeveelheid warmte produceren die meer dan 100keer de hoeveelheid is die bij rust wordt geproduceerd De hoeveelheid warmte die dan gegenereerd wordt is groter dan de hoeveelheid warmte die normaal kan afgevoerd worden leidt tot een verhoging van de T van de spieren o Door toename van de spierT zal de gradiënt tussen spier en bloed vergroten waardoor er meer warmte kan afgevoerd worden o Bij sportinspanningen zal de bloeddoorstroming van de spieren in zeer belangrijke mate toenemen wat eveneens warmteoverdracht bevordert o Door deze mechanismen zal de spierT normaal gehouden worden Wnnr zware inspanningen langdurig zijn, zal de spierT uiteindelijk toch toenemen tot een nieuw steady-state setpoint wat zal leiden tot verhoging van de kernT De warmte die vervoerd wordt door het bloed zal afgegeven worden aan de huid die beschikt over versch mechanismen om af te koelen Warmteverlies via de huid : Radiatie of straling (infraroodstraling) 7 Warmteoverdracht door radiatie gebeurt tussen de huid en vaste objecten in de omgeving Radiatie kan het lichaam zowel opwarmen als afkoelen o Opwarmen door de zon Het lichaam zal warmte opnemen of verliezen, proportioneel aan het Tverschil tussen de huid en het stralende lichaam Het radiatie warmteverlies is pos wnnr we in de buurt komen van een koude muur of venster Het radiatie warmteverlies is neg wnnr we warmte opnemen door bv zon,kachel,… Warmteverlies door radiatie : 60% van de warmte die we verliezen in een neutrale thermische omgeving Thermoneutraliteit betekent dat de lichaamsT stabiel blijft zonder transpiratie of bibberen in een neutrale thermische omgeving : 28-30°C o Lichaam in rust, naakt Hoeveelheid straling kunnen we berekenen o R (kcal/u) = Hr (kcal/m²u°C) . (Thuid-Tobject) (°C) . Ar (m²) R radiatie warmteverlies Hr warmteradiatietransfercoef T Temperatuur van de huid, van het object Ar opp beschikbaar voor radiatiewarmteuitwisseling Conductie Warmteoverdracht door conductie gebeurt wnnr het lichaam een vast materiaal van een versch T aanraakt o Ijs op pijnlijke spier o Op heet strand liggen Minimaal effect Convectie Warmteoverdracht door convectie gebeurt wnnr lucht of vloeistof de warmte wegvoert van het lichaam o Dit is de reden waarom bij eenzelfde T het gevoel van koude groter is wnnr er wind staat Convectie is afh van het verschil in T tussen de huid en de omgeving De convectie warmtetransfercoef is variavel en is groter wnnr de snelheid van wind of vloeistof groter is, de coef is ook veel groter bij water dan bij lucht o Dit is de reden waarom we sneller afkoelen in koud water dan in een koude omgeving Hoeveelheid convectie kunnen we berekenen o C (kcal/u) = Hc (kcal/m²u°C) . (Thuid-Tobject) (°C) . Ac (m²) C convectie warmteverlies Hc warmteconvectietransfercoef (geen const, in functie van de snelheid), coef water 100x groter dan lucht Ac opp beschikbaar voor convectie-warmteuitwisseling Evaporatie of verdamping of transpiratie Bijna alle hitte die geproduceerd wordt tijdens inspanningen zullen we verliezen door evaporatie Evaporatie is onafhankelijk van de Tgradiënt tussen de huid en de omgeving Afhankelijk van de gradiënt van waterdampdruk tussen huid en omgeving Hoeveelheid evaporatie kunnen we berekenen o E (kcal/u) = He (kcal/m²u°C) . (Phuid-Pobject) (°c) . Ae (m²) E evaporatie warmteverlies He evaporatiewarmtetransfercoef P waterdampdruk huid en omgeving Ae opp beschikbaar voor evaporatie-warmteuitwisseling De verdamping van 1g water verwijdert 0,6kcal van het lichaam 8 Onze zweetklieren kunnen ong 30g zweet per min aanmaken, hierdoor kunnen we tot ong 1000kcal per uur verliezen o Kan alleen in ideale omstandigheden, wnnr de omgevingsvochtigheid laag genoeg is om efficiënte verdamping toe te laten Zoals bij convectie zal de wind de evaporatie beïvloeden o Wnnr er wind aanwezig is zal de lucht die verzadigd is met waterdamp net boven de huid regelmatig vervangen worden door nieuwe, minder verzadigde lucht Algemeen De efficiëntie van warmtetransfer van de huid naar de omgeving is dus afh van versch omgevingsfactoren o Luchtvochtigheid evaporatie o omgevingsT conductie, convectie en radiatie Wnnr we ondergedompeld zijn in water zal bijna alle warmtetransfer via convectie gebeuren Wnnr onze warmtebalans in evenwicht is, is de warmte die gegenereerd wordt door het metabolisme en eventueel opwarming door de omgeving gelijk aan de hoeveelheid warmte die we verliezen door conductie,convectie,radiatie,evaporatie o Dus : warmteopslag (S) , warmte gegenereerd door metabolisme (M), warmteverlies (W) o S = M-W o Als S > 0 stijging kernT o Als S < 0 daling kernT Actieve warmteregulatie (welke mechanismen bestaan er om de T aan te passen ?) De temperatuurregulatie bestaat ook uit verschillende componenten : o Temperatuursensoren : centraal in de hypothalamus gelegen, perifeer in de huid Overal in de huid komen vrije zenuwuiteinden voor, het aantal verschilt naargelang de lokalisatie Bij een stijging van de T zullen de warmtereceptoren het aantal impulsen/sec doen toenemen Bij 40°C zullen er zo goed als geen impulsen meer gegeven worden door de koude receptoren In de hypothalamus zijn er centrale temperatuurreceptoren die de kernT meten Meten de kernT Belangrijk bij inspanningen Geen anticiperende functie maar een echte negatieve feed-back functie Ze zullen pas geprikkeld worden wnnr de T al gestegen of gedaald is o Afferente banen o Warmte en koudereceptoren die vroegtijdig info over de omgevingsT doorgeven aan het integratiecentrum, anticiperende functie Hypothalamus is het integratiecentrum Ontvangt info van de huid via afferente banen integreert deze info met info van versch delen van het lichaam vgl met de ideale setpoint T stuurt zo nodig signalen door naar de effectororganen waardoor veranderingen in de warmtetransfer of warmteproductie optreden o Efferente banen en doelwitorganen (effector) De thermale effectororganen bestaan uit De huid : bloedvaten en zweetklieren spieren Thermale effectoren : 9 Verandering van bloeddoorstroming van de huid gebeurt via veranderingen in de tonus van huidarteriolen In het grootste gedeelte van de huid controleert het sympatische autonome ZS de bloeddoorstroming, veroorzaakt vasoconstrictie van arteriolen en venulen via norepinefrine vrijmaking en dus vermindering van het warmteverlies Via de sympaticus kan er ook actieve vasodilatatie veroorzaakt worden door vrijmaking van acetylcholine wat leidt tot een toename van de bloeddoorstroming en dus een verhoogd verlies van warmte Dit systeem is alleen actief bij vrij grote Tschommelingen : dilatatie treedt op bij een T die ook transpiratie veroorzaakt In de acrale/apicale regio’s veroorzaakt sympatische activiteit vasoconstrictie en verminderen van de sympatische activiteit vasodilatatie o Zal in werking treden bij kleine Tveranderingen Locale koude op de huid kan ook vasoconstrictie veroorzaken door een reflexvasoconstrictie gemedieerd door adrenerge sympatische vezels Bij belangrijke Tstijging zal het autonome ZS zweetklieren activeren Zweetklieren scheiden zweet af waardoor de partiële oppspanning van waterdamp stijgt wat evaporatie veroorzaakt De INN van zweetklieren is sympatisch, maar acetylcholine is de neurotransmittor In no is er een lineaire toename van de transpiratie in antwoord op een toename van de kernT o Hypothalamic drive Omgekeerd doen de lage huidT en dehydratatie de transpiratie afnemen voor eenzelfde hypothalamic drive Wnnr de T significant daalt zal dit leiden tot een verhoogde warmteproductie Door onwillekeurige spiercontracties van gestreept spierweefsel (rillen) kan de warmteproductie gedurende lange tijd verdubbelen en gedurende korte tijd verviervoudigen Een laatste mechanisme waardoor we onze T kunnen aanpassen is een verandering in ons gedrag o De hypothalamus geeft ook signalen naar de hogere cortex waar we een al dan niet comfortabel gevoel krijgen o Gedrag aanpassen en ons bv beter kleden, uit de wind gaan zitten of ons afkoelen met water Enkele situaties waarbij de temperatuurregulatie belangrijk is Effect van inspanning op de lichaamstemp Na integratie geeft de hypothalamus signalen naar de huid waardoor een toename van transpiratie en dilatatie van de huidbloedvaten ontstaat Op dat ogenblik zal de toename van T geneutraliseerd worden door een toename van het verlies De kernT is echter al gestegen door het initiële onevenwicht Na stoppen van de inspanning zal het warmteverlies dus nog even moeten doorgaan om de T weer normaal te krijgen Door te trainen zullen atleten sneller en meer transpireren bij een lagere T, ook over het hele lichaam transpireren en niet alleen maar thv romp o Ontwikkelen minder snel hyperthermie o Er is minder convectie nodig er is meer bloed beschikbaar voor de spieren Dehydratatie leidt tot minder transpiratie en hogere T Koorts Bij koorts wordt het setpoint in de hypothalamus verhoogd Pyrogenen zijn stoffen die koorts veroorzaken : o Exogeen : bacteriën of bacteriële toxines, stimuleren een verscheidenheid van cellen die op hun beurt endogene pyrogenen afscheiden 10 o Endogeen : polypeptiden veroorzaken locale synthese van prostaglandine E2 (PGE2) dat het T setpoint in hypothalamus verhoogt De hypothalamus geeft de info door wat leidt tot een verhoogde warmteproductie (rillen) en een verminderd warmteverlies (vasoconstrictie, warmer kleden) Aspirine vermindert koorts doordat het de synthese van PGE2 blokkeert Verschillen tussen koorts en temperatuurstijging bij inspanning (zie afbeelding) Aanpassingen aan de hitte Wnnr we enige tijd in een warme omgeving verblijven zal er in ons lichaam veranderingen optreden na ong 1 week We zullen sneller, meer en over het hele lichaam transpireren bij een lagere kernT Minder Na in zweet uitgescheiden Toename van het plasmavolume en een afname van het hartritme Enkele pathologische toestanden In sommige gevallen is ons lichaam, ondanks alle regulatiemechanismen niet meer in staat om de T binnen aanvaardbare grenzen te houden Wnnr de kernT >41°C of <35°C is de temperatuurregulatie in min of meer belangrijke mate ontregeld, kunnen levensbedreigend zijn Hyperthermie Ontstaat meestal door langdurige inspanningen te leveren in een omgeving met een hoge T (afname conductie en radiatie) en een hoge vochtigheidsgraad (afname evaporatie) Het is uitz dat hyperthermie optreedt in een droge omgeving doordat er voldoende afkoeling is door evaporatie, wnnr er voldoende hydratatie is Oudere personen zullen minder transpireren en zijn dus gevoeliger voor hyperthermie Bij sommige huidziekten en bij hartdecompensatie is er een daling van de zweetproductie Sommige medicaties verminderen transpiratie en kunnen hyperthermie veroorzaken o Anti-cholinergica o Anti-histaminica o Tricyclische anti-depressiva o XTC en cocaïne Een andere oorzaak zijn letsels thv de hersenstam Veroorzaakt een aantal afwijkingen, cardiovasculaire maar in ernstige gevallen (hitteslag) kunnen alle organen worden aangetast Hitte syncope Is een bloeddrukdaling die ontstaat door pooling van bloed in perifere venen Leidt tot vermindering van de veneuze terugvloei naar het hart en een daling van het slagvolume Leidt tot een versnelling van het hartritme ter compensatie De splanchnische bloedvaten contraheren zodat er minder bloed in het splanchnische systeem blijft en er meer bloed beschikbaar is voor de systemische circulatie Uiteindelijk zullen het hartdebiet en de bloeddruk dalen Door overvloedige transpiratie en Na verlies is er een vermindering van het plasmavolume, wat een verdere daling tot gevolg heeft van het o Centraal bloedvolume o Veneuze return o Slagvolume o Hartdebiet o bloeddruk zien we voornamelijk bij personen die onvoldoende getraind zijn, gedehydrateerd zijn of nog niet aangepast zijn aan de hitte in dit stadium is de thermoregulatie nog intact, en de kernT is nog binnen aanvaardbare grenzen 11 de patiënten transpireren en hebben een koele vochtige huid, maar soms kunnen ze kortstondig bewusteloos zijn behandeling bestaat uit neerliggen op een koele plaats Hitte collaps, heat exhaustion meer gevorderd stadium van hitte syncope falen van de cardiovasculaire homeostase in hitte het kan tijdens inspanning, maar ook in rust gebeuren symptomen : slapte,misselijkheid,braken,duizeligheid,hoofdpijn,spierkrampen kunnen collaps voorafgaan lage bloeddruk, verhoogd hartritme, transpiratie, bleekheid temperatuur is normaal of licht verhoogd, maar soms kan de kernT sterk stijgen en kan er evolutie naar hitteslag zijn de behandeling bestaat uit neerliggen op een koele plaats en voldoende vocht en zout toedienen o drinken of infuus Hitteslag of heat stroke levensbedreigende vorm 2 vormen : o Klassieke die ontstaat door grote hitte o Inspanningsgeïnduceerde die ontstaat door grote warmteproductie, dikwijls in combinatie met hoge omgevingsT de kernT stijgt tot boven de 41°C, de huid voelt droog en warm aan, bloeddruk is laag hersenletsels + verwardheid, convulsies en in coma gaan veralgemeende stolling : diffuse intravasculaire coagulatie of DIC o op een celbeschadiging in de nier,lever,spieren,… gaat gepaard met hoge mortaliteit als het niet snel en efficiënt behandeld wordt behandeling bestaat uit afkoelen (ijs,water) en intraveneus dehydrateren om kernT te doen dalen alle metabole afwijkingen dienen gecorrigeerd te worden en de falende organen moeten ondersteund worden Maligne hyperthermie wordt uitgelokt tijdens algemene anesthesie door toediening van sommige inhalatieanesthetica of spierrelaxantia (succinylcholine) een mutatie thv de ryanodine receptor op het sarcoplasmatisch reticulum o Hierdoor is de controle van vrij Ca2+ in het cytoplasma van de spiercellen ontregeld Bij een aanval stijgt de conc van vrij Ca2+ met een activatie van myosine ATPase wat kan leiden tot een ongecontroleerde hypermetabole status Eerste symptomen : o Tachycardie, hoge bloeddruk, spierrigiditeit o Gevolgd door snelle stijging van de kernT Vroeger dodelijk, nu medicamenteus (dantrolene) behandelt Vroegtijdige herkenning is noodzakelijk Andere medicamenteus-geïnduceerde hyperthermiesyndromen : Maligne neuroleptisch syndroom : neuroleptica Serotonine syndroom : versch anti-depressiva, anti-emetica Hyperthermie als behandeling : Kankertherapie (experimenteel) : o Locaal opwarmen, huidtumoren o Intra-abdominaal opwarmen door spoeling van het peritoneum Verhoogt apoptose van kankercellen Beschadigen celmembraan van kankercellen 12 Verhoogt immuniteit Hypothermie Door onderdompeling in water wegens de hoge warmtetransfercoef (convectie) van water Baby’s en ouderlingen kunnen moeilijker hun kernT op peil houden, veel gevoeliger Ouderen die langdurig op de grond liggen na een val worden dikwijls opgenomen met hypothermie Hartdecompensatie, sepsis en hypothyroidie Alcohol en sommige medicaties (barbituraten/slaapmiddel) veroorzaken hypothermie door het verminderen van de verdediging tegen koude en verhoging van het warmteverlies (vasodilatatie) Verschillende gradaties : o Milde : 32-35°C o Matige : 28-32°C o Ernstige : < 28°C Onze verdedigingsmechanismen tegen koude,vasoconstrictie van de huidbloedvaten en rillen zijn onvoldoende bij een groot Tverschil Milde en matige worden gekenmerkt door rillen en depressie van het centrale ZS : o Irritabiliteit,apathie,verwardheid,slaperigheid,gang en spraakmoeilijkheden Ernstige : verdwijnen van rillen er aantasting versch organen o Bewusteloosheid,rigiditeit van spieren, bloeddrukdaling en ritmestoornissen De patient kan dood lijken, maar eerst opwarmen en dan bekijken ! De behandeling bestaat uit o opwarmen (isolatie, warmtematras) o correctie van de zuur-base status en het elektrolytenevenwicht o behandelen van ritmestoornissen (ventrikelfibrillatie) ernstige : metabolisme zal dalen waardoor de overlevingskansen van iemand die langdurig in ijskoud water gelegen heeft voor groter zijn dan die van iemand die in warm water verdronken is no one is death until warm and death o reanimatie moet verdergezet worden tot hij opgewarmd is bevriezen is niet hetzelfde als hypothermie o gekenmerkt door ijsvorming in de cellen, ledematen,neus, oren en kan niet gepaard gaan met hypothermie o ijsvorming beschadigt de cellen door 2 mechanismen mechanische factor : ijskristallen chemische factor wnnr een cel bevriest, zal het in feite de watercomponent en niet de opgeloste stoffen zijn die bevriezen o hierdoor stijgt de conc van opgeloste stoffen tot een toxische conc voor de cel Therapeutische hypothermie lichaam onderkoeld voor het uitvoeren van een medische ingreep om de stofwisseling te vertragen als de ingreep een korte circulatiestilstand onvermijdelijk maakt door de ontwikkeling van de hart-long machine is dit tegenwoordig een grote zeldzaamheid geworden bij hersenletsels werkt men met koeling van het hoofd om de zuurstofbehoefte van de hersenen na het ongeval te beperken waardoor de schade naderhand minder zou zijn hoofdstuk 2 : fysiologie van de celmembraan cel wordt omgeven door een celmembraan/plasmamembraan, die een barrière vormt tussen de buitenwereld en de cel de samenstelling van het intra- en extracellulaire vocht is sterk verschillend het celmembraan is selectief doorlaatbaar voor bepaalde kleine stoffen zoals ionen en impermeabel voor AZ en eiwitten mogelijkheid van actief of passief transport over het celmembraan 13 homeostase bewaren tussen intra en extracellulair milieu Functionele morfologie van het celmembraan chemische samenstelling van de cel is versch met die van de omgeving de klassieke celmembraan is opgebouwd uit een dubbele laag (bilayer) lipidemoleculen In 1972 werd het vloeibare mozaïek model voorgesteld waarbij in de dubbele lipidenlaag een aantal eiwitten geïntegreerd zijn De belangrijkste component zijn fosfolipiden : amfifatisch o Glycerol ruggengraat waarvan 2hydroxylgroepen veresterd zijn met vetzuren en 1 hydroxylgroep veresterd is met een fosfaatgroep die veresterd is met een hoofdgroep o Vb : hoofdgroep : ethanolamine fosfolipide : fosfatidylethanolamine o Zijn weinig oplosbaar in water o Hebben een hydrofiele kop en een hydrofobe staart o In contact met water zullen ze zich zo organiseren dat de hydrofiele kop in contact komt met het water o Vormen 1 laag : monolayer o Wnnr de conc van de fosfolipiden stijgt, vormen ze micellen Hierbij zullen hydrofobe staarten naar elkaar toe gelegen zijn en koppen de buitenzijde o In een nog hogere conc versmelten de micellen en vormen de fosfolipiden een dubbele laag De fosfolipide ‘bi-layer’ is een vloeibare structuur waarin fosfolipiden min of meer vrij kunnen bewegen o Kunnen lateraal bewegen, roteren en flexie doen. Zeldzaam flippen ze naar de andere layer Behalve de fosfolipiden zijn er nog een aantal andere membraanlipiden : o Sfingomyeline o Cholesterol : 10-50% van het celmembraan Stabiliseert het celmembraan Vermindert de mobiliteit van de lipiden en eiwitten in het membraan Kan zich zelf verplaatsen in het membraan, niet alleen in dezelfde laag, maar ook naar een andere laag flip Door de hydrofobe binnenzijde wordt het celmembraan quasi ondoorlaatbaar voor geladen moleculen en is het ideaal om 2 watercompartimenten te scheiden o Ionen, eiwitten,nucleotiden,suikers, nucleïnezuren Het is wel doorlaatbaar voor niet-geladen moleculen en vetoplosbare stoffen o O2,CO2,steroidhormonen,… Hoe geraken andere stoffen dan door het membraan : o Door ingebouwde eiwitten, er bestaan 2 types Integrale/intrinsieke : vast verankerd en ingebed in de dubbele lipidenlaag Door hydrofobe interacties Zullen dikwijls het membraan overspannen zodat ze aan beide zijden van het membraan bereikbaar zijn Sommige verplaatsen zich Andere vast verankerd aan cytoskelet en/of extracellulaire matrix Perifere/extrinsieke : niet ingebed, maar losjes vast aan het celmembraan Zitten soms ook vast aan integrale eiwitten via elektrostatische interacties Niet covalent gebonden aan de membraan Aan vele membraaneiwitten zitten er suikerketens aan extracellulaire zijde glycoproteïnen Membraaneiwitten hebben een aantal specifieke functies : o Integrale : kunnen dienst doen als receptor : Signalen van vetoplosbare stoffen gaan via de integrale membraaneiwitten communiceren 14 communicatie cel-omgeving ze zijn perfect gelokaliseerd : transmembranair, extra- en intracellulair ligand bindende receptoren : o extracellulair gedeelte bindt met hoge specificiteit en affiniteit o ontstaan van conformationele veranderingen in receptoreiwit o ontstaan van enzymactiviteit of interactie met cytoplasmatische eiwitten thv intracellulaire zijde o aanmaak second messengers adhesiemolecule : vormen fysisch contact tussen : de cel en andere cellen (cadherine) tussen cel en extra-cellulaire matrix (integrines) transmembranair contacten zijn belangrijk voor regulatie van vorm,groei en differentiatie van de cel aard van contact wordt doorgegeven aan de binnenzijde van de cel vorm van communicatie tussen cel en buitenwereld transporteiwit : poriën, kanalen,carriers,pompen signaaltransductiemolecule : GTPbindende eiwitten enzym : komen voor in de darm waar ze instaan voor de vertering van stoffen brush border enzymes: disacharidasen en oligopeptidasen o Perifere : verankering van subcorticaal skelet en intracellulaire signaaltransductie Zowel aan binnenzijde als buitenzijde celmembraan Sommige via ionische interacties gebonden aan fosfolipiden Anderen zitten vast aan de cytoplasmatische of extracellulaire zijde van integrale EW Ankyrin verankert integrale eiwitten (EW) met het spectrine-actine netwerk Alle communicatie tussen de cel en de omgeving moet door het celmembraan Functies van celmembranen : o Scheiden van intra en extracellulair vocht o signaaltranductie o Transport van water en opgeloste stoffen : Diffusie Passief transmembranair transport Actief transmembranair transport Regulatie van ionenconcentraties Watertransport en celvolume Transepitheliaal transport Intra- en extracellulaire lichaamscompartimenten Deze 2 compartimenten worden gescheiden door een celmembraan Extracellulaire compartiment o wordt nog eens onderverdeeld in een : Intra- en extravasculair compartiment, gescheiden door capillair endotheel Intravasculair vocht is het totaal bloedvolume en bestaat uit plasma Het volume van het bloed dat wordt ingenomen door bloedcellen hematocriet o 3 soorten vocht : Interstitieël vocht : vocht dat tussen de cellen zit, maar niet intravasculair of transcellulair Plasma Transcellulair vocht : vocht dat zich bevindt in een aantal speciale compartimenten Pleuraholte,pericardholte,gewrichtsholtes,hersenen,ruggenmerg 15 Omgeven door epitheliale cellen Intracellulair compartiment : o Intracellulair vocht zijn de circulerende cellen Het volume en de samenstelling van vocht in versch compartimenten is sterk verschillend Er is meer lichaamsvocht bij mannen dan bij vrouwen doordat mannen meer spiermassa hebben waarin veel vocht zit opgestapeld Ionen : o K+ is een intracellulair ion o Na+ en Ca2+ zijn extracellulaire ionen o De enorme gradiënt wordt aangemaakt en blijft behouden door de Na/K pomp o In een labo worden de ionenconcentraties gemeten in plasma (milli-equivalent (meq)/l plasma) o Fysiologisch niet helemaal correct : we moeten weten wat de conc per liter water of eiwitvrij plasma is, dus resultaten corrigeren Resultaat van [Na] = 142meq/l [ Na [ plasma 142 Berekening van [Na] plasma water = 153meq / l 0,93 0,93 o In sommige gevallen van hyperproteïnemie kan er een zeer lage waarde gemeten worden Is echter vals laag en wordt pseudohyponatremie genoemd Eenzelfde fenomeen kan ontstaan bij zeer hoog vetgehalte in het plasma De hoeveelheid eiwitten in het plasma bedraagt 7% o Eiwitten zijn neg geladen en hebben een tendens tot aantrekken van kationen 5% en afstoten van anionen 5% uit het interstitium waar zo goed als geen EW aanwezig zijn o Ionensamenstelling tussen plasma en interstitium o Eiwitten dragen weinig bij tot de osmolaliteit : groot moleculair gewicht, maar laag in aantal o Ook ionen die gebonden zijn aan eiwitten dragen niet bij tot Osm Eiwit waar 100ionen aan gebongen zitten wordt geteld als 1 o Dit is de verklaring waarom de osmolaliteit intracellulair=extracellulair=interstistium We kunnen aldus voorspellen wat de conc van een ion in het interstitium is adhv de waarde die we meten in het plasma, door het invoeren van correcties : o Fysiologisch normaal maar lijkt pathologisch o [Na]interstitium=0,95 . [Na]plasmawater o [Cl]interstitium=1,05 . [Cl]plasmawater Ondanks de versch in samenstelling is de osmolaliteit van het intra-,extra- en interstitieel vocht ong gelijk 290mOsm (mosmoles/kg water) Osmolaliteit beschrijft de totale concentratie van alle partikels die vrij in oplossing zijn o Glucose = 1partikel o NaCl = 2 partikels o Moleculen die gebonden zijn aan een macromolecule worden niet meegerekend Elektroneutraliteit : alle oplossingen moet elektroneutraal zijn o In de cel : kationen = anionen +eiwitten o Dwz dat in de oplossing het aantal positieve ladingen gelijk moet zijn aan het aantal negatieve o Rekening houdende met de belangrijkste ionen (Na+,K+,Cl-,HCO3-) in het cytoplasma is er een groot verschil tussen + en – geladen ionen Dit wordt gecorrigeerd door de grote hoeveelheid negatieve ladingen op de eiwitten in het cytoplasma Ook in het plasma is er een verschil in + en – ladingen Anion-gap = [Na]plasma-[Cl]plasma-[HCO3]plasma Andere anionen en kationen worden genegeerd Normaal anion-gap bedraagt 9-14 meq/l 16 Wnnr anion-gap stijgt toename van anionische metabolieten o Bij versch pathologieën : Nierinsufficiëntie Ketoacidose : bij diabetes en Melkzuuracidose na shock Transportsystemen over het celmembraan Sommige stoffen kunnen doorheen de dubbele lipidenlaag dringen, andere stoffen zullen via de eiwitten het celmembraan passeren 2 grote vormen : o Passief : geen energie vereist o Actief : ATP verbruikt Passief transport : Elke molecule is permanent in beweging (brownse of thermische beweging) Als gevolg van de random thermische beweging van individuele moleculen zullen deze zich uniform gaan verdelen Snelheid van de thermische beweging : massa en T Eenvoudige of simpele diffusie : passief proces dat gebruik maakt van de thermische E van de moleculen. o De snelheid van de diffusie is afh v/d massa,T,concverschil en mogelijke interacties met de vloeistof waarin de stof is opgelost o Diffusie is efficiënt voor korte afstanden o Kan in een open systeem, maar ook over een membraan die compartimenten scheidt o Er is een lineair verband tussen het concentratieverschil en de snelheid van diffusie o De hoeveelheid diffusie (flux) van een stof in oplossing : J = DA(C1-C2)/ X J flux (mol/cm²s) van de stof van regio 1 naar regio 2 D diffusiecoëf (/s) die rekening houdt met moleculair volume en interactie van de stof met water Ade oppervlakte (cm²) waarover de flux gemeten wordt C de conc (mol/l) in regio 1 en 2 met 1 als hoogste concentratie X de afstand (cm) o De nettoflux tussen 2 compartimenten is het verschil tussen de 2 eenrichtingsfluxen o Hoe groter het concverschil tussen de 2regio’s, hoe groter de nettoflux o Zolang de nettoflux versch is van 0 zal de verplaatsing van de moleculen in de richting gaan van hoge naar lage conc downhill o Wanneer het diffusie-evenwicht bereikt wordt is de nettoflux = 0 Diffusie over een celmembraan : kan in beide richtingen gebeuren o Onderscheid tussen diffusie van een geladen en een ongeladen stof doorheen het celmembraan o De niet geladen moleculen zullen zich verplaatsen volgende de chemische gradient (conc) o Aangezien er nu een celmembraan tussen de twee compartimenten is, wordt de formule : J=P.A.(C1-C2) J nettoflux over membraan (mol/s) P permeabiliteitscoëf (cm/s), houdt rekening met dikte membraan, oplosbaarheid van stof en diffusiecoëf van de stof in het membraan A opp (cm²) C conc (mol/l) in regio 1 en 2 met 1 als hoogste conc X valt weg omdat er rekening mee gehouden wordt in P o de partitiecoëf is de oplosbaarheid van een stof in olie in vergelijking met zijn oplosbaarheid in water 17 hoe groter die coëf, hoe gemakkelijker een stof doorheen de celmembraan diffundeert en hoe groter de permeabiliteitscoëf diffusie en evenwichtspotentialen : voor geladen moleculen moeten we rekening houden met elektrische component : de elektrochemische gradiënt o wnnr een geladen stof zich van de ene naar de andere kant van het celmembraan verplaatst, zal er een potentiaalverschil ontstaan dat een tegengestelde gradiënt is aan de chemische gradiënt o elektrochemische gradiënt berekenen : =RTln C1/C0 + zF (E1-E0) RTln C1/C0 is het chemische Everschil waarbij o R : gasconstante o C : conc van de stof in/out o T : temp in K zF (E1-E0) is het elektrische Everschil waarbij o F : faraday const o Z : valentiewaarde van de stof o E1-E0 het membraanpotentiaal Vm is o In de bijzondere situatie dat een stof geen ion is (z=0) of da de stof niet elektrisch geladen is (E1-E0)=0 valt het tweede deel van de vgl weg en wordt de formule = RTln C1/C0 Hieruit volgt dat bij evenwicht =0 in deze situatie de concentraties aan beide zijden van het membraan gelijk moeten zijn o Wnnr beide componenten niet gelijk zijn aan nul, moet bij evenwicht =0 het chemische Everschil gelijk zijn aan het elektrische Everschil , maar met een tegengesteld teken : RTln C1/C0= - zF (E1-E0) of -RT/zF ln C1/C0 = (E1-E0) = Vm = Ex = evenwichtspotentiaal Nernst evenwichtspotentiaal : beschrijft de waarde van potentiaalverschil nodig voor een specifiek ion om in evenwicht te zijn Vereenvoudigen van de formule voor T=37°C en het natuurlijk logaritme te vervangen door logaritme basis 10 Vm=Ex= -60mV /z logC1/C0 o Voorbeeld van een Na diffusie potentaalverschil : 2oplossingen NaCl worden gescheiden door een membraan die doorlaatbaar is voor Na maar niet voor Cl De conc NaCl is hoger in compartiment 1 waardoor Na zich naar compartiment 2 zal verplaatsen Als gevolg zal er een diffusiepotentiaal ontstaan en compartiment 1 wordt neg geladen in vgl met compartiment 2 Uiteindelijk wordt het potentiaalverschil groot genoeg om de diffusie van Na tegen te gaan elektrochemische evenwicht is bereikt chemische en elektrische drijvende krachten zijn gelijk maar tegengesteld Als we aannemen dat de [Na] in 1 = 15mM en [Na] in 2 = 150mM . Evenwichtspotentiaal ? Vm = -60mV / 1 log15/150 = +60mV samengevat enkele kenmerken van simpele diffusie : o enige vorm van transport dat niet carrier-gemedieerd is o steeds downhill volgens een elektrochemische gradiënt, verbruikt geen E o voor vele hydrofiele substanties zoals gluc,AZ en ionen is diffusie veel sneller dan verwacht transport gebeurt door integrale membraaneitwitten : o poriën zijn eiwitten in het celmembraan, die wnnr ze aanwezig zijn, steeds open zijn 18 aquaporines zijn specifiek voor een stof en zijn in staat om zeer grote hoeveelheden van een stof door het membraan te laten passeren zonder noemenswaardig maximum o kanalen en carriers : transport bereikt een plateau/maximum carrier gemedieerd transport kanalen : zijn integrale membraaneiwitten die open of gesloten kunnen zijn o hebben een poort die opent door een bepaalde stimulus voltage-gated door potentiaalverschil ligand-gated door ligand kan een second messenger,neurotransmitter,hormoon,… zijn o kunnen grote hoeveelheden ionen getransporteerd worden via kanalen o pasief, stereospecifiek er is saturatie en er kan competitie zijn o selectief voor Na,K,Cl,… carrier : is een membraaneiwit dat 2 poortjes heeft o één aan de binnenzijde en één aan de buitenzijde o één van de twee is gesloten waardoor de carrier nooit volledig open is o aan de kant van de hoge conc bindt zich het te transporteren molecule aan de carrier o deze ondergaat een vormverandering waardoor het molecule naar de andere kant van het membraan schuift o door de lage concentratie daar dissocieert het complex weer, waarna de carrier zijn oorspronkelijke vorm terugkrijgt o 1 stof die getransporteerd word : uniportsysteem o 2 of meer versch moleculen in dezelfde richting getransporteerd worden : co-transport,symport o Verch uitwisseling van stoffen in beide richtingen : counter transport, antiport,exchanger o Passief,kan ook primair en secundair actief, stereospecifiek, saturatie en competitie D-glucose wel, L-glucose niet (stereospecifiek) Galactose-glucose transport in de dunne darm (competitie) o Door het feit dat er maar een beperkt aantal moleculen per conformatieverandering kan verplaatst worden en dat conformatieveranderingen tijd nemen, is de hoeveelheid moleculen die door carriers verplaatst wordt veel kleiner Er zijn verschillende vormen van transport mogelijk via de kanalen en cariers : o Gefaciliteerde diffusie o Primair en secundair actief transport Gefaciliteerde diffusie Stereospecifiek,competitie en saturatie limitatie = aantal carriers/channels Sneller dan simpele diffusie maar het is passief en volgt de elektrochemische gradient Vb : glucosetransport in spieren Actief transport In tegenstelling tot alle vormen van passief transport, waarbij getracht wordt om de cel in evenwicht te krijgen met het extracellulaire vocht, is actief transport nodig om verschillen in concentratie te bekomen en te behouden ATP = Ebron voor transport tegen de gradient Kenmerken van primair actief transport : Rechtstreeks E(ATP) gebruik Gebeurt tegen de gradiënt (uphill) Carrier gemedieerd : specifiek,saturatie,competitie De integrale membraaneiwitten die instaan voor primair actief transport zijn de ionpompen o Na/Kpomp of Na/K ATP-ase : belangrijkste primaire actieve transportsysteem; in alle cellen 19 Verantwoordelijk voor groot deel van basaal Everbruik Pomp bevindt zich meestal op de basolaterale membraan Zowel Na als K worden tegen hun gradiënt in getransporteerd 3Na uit en 2K in de cel Verantwoordelijk voor het behoud van een laag[Na] en hoog[K] in de cel Ligt aan de basis van sommige secundair actief transport systemen Geinhibeerd door digitalis en ouabaine Bestaat uit een tetrameer van 2 grote alfa-subunits en 2 kleine beta-subunits Binding van 3Na ionen intracellulair aan de alfa-subunit en fosforylering van de alfasubunit door hydrolyse van ATP leidt tot vormverandering van de pomp Pomp sluit zich aan intracellulaire zijde en opent zich aan de extracellulaire zijde Hierdoor verlaat Na de pomp en komen de bindingsplaatsen voor 2K ionen vrij De pomp wordt dan gedefosforyleerd waardoor opnieuw een vormverandering optreedt en de carrier zich sluit aan de extracellulaire zijde Na binding van ATP aan de alfa-subunit opent de pomp zich aan de intracellulaire zijde en K kan zich verplaatsen naar het cytoplasma Cirkel is rond en nieuwe cyclus kan starten, per cyclus verbruik van 1 ATP o H/K pomp of H/K ATP-ase : protonpomp komt voor thv apicale membraan van de parietale cellen van de maag pompt H tegen de gradient naar het lumen en K in de cel inhibitor is omeprazole o Ca/H pomp of Ca/H ATP-ase : Aanwezig thv sarcoplasmatisch reticulum Pompt Ca uit cytosol naar het sarcoplasmatisch reticulum of naar extracellulair o ABC (ATP Binding Cassette) transporters : versch soorten Multidrugresistent (MDR) Cystic Fibrosis Transmembrane Regulator (CFTR) Secundair actief transport: 2 of meer stoffen getransporteerd Een downhill verplaatsing van 1 stof is aan een uphill verplaatsing van een andere stof gekoppeld Niet rechtstreeks E verbruikt, maar er wordt gebruik gemaakt van de gradiënt opgebouwd door Na/k pomp Als het primaire actieve transport faalt, door een Etekort, zodat de aandrijvende concgradient daalt, neemt ook de sterkte van het daaraan gekoppelde secundaire actieve transport af Antiport en symport gebeurt hier ook Speelt een belangrijke rol bij d opname van glucose en AZ in de darm en de nier o Gebruikgemaakt van een co-transport met Na o Door de Na/K ATP-ase wordt de conc van Na in de cel laag gehouden o De elektrochemische gradient voor Na is richting cel o Glucose wordt tegen zijn gradient in als het ware meegetrokken met Na Na/Ca countertransport o In vele cellen is dit aanwezig o Hier zorgt de Na/k pomp voor de lage conc van Na in de cel dat de drijvende kracht wordt voor het uphill transport van Ca uit de cel Transport van macromoleculen door fagocytose en endocytose: Fagocytose : Opnemen van grote partikels of micro-organismen door gespecialiseerde cellen/macrofagen Belangrijk voor de verdediging tegen bacteriën Gebeurt alleen na binding van het partikel met het celmembraan in aanwezigheid van een specifieke stimulus 20 De partikel wordt volledig omgeven door celmembraan en opgenomen Het partikel dat gefagocyteerd wordt is soms even groot als de cel zelf Endocytose : Proces waarbij een deel van het celmembraan invagineert en wordt afgesplitst om een endocytaire vesikel in de cel te vormen Tijdens de vorming van de vesikel, wordt wat vocht met opgeloste stoffen uit het extracellulaire milieu opgenomen Deze vesikels zijn veel kleiner dan bij fagocytose Is een constitutioneel proces en komt voor bij alle cellen o Continu en geen specifieke stimuli noodzakelijk 2 soorten : o Fluid-fase : aspecifiek extracellulair vocht opgenomen o Receptor-mediated : meer efficiënt Door binding met membraanreceptoren worden specifieke moleculen opgenomen Receptoren zijn aanwezig in coated pits instulpingen in het celmembraan waarvan de cytoplasmatische zijde bedekt is met eiwitten/clathrine Na binding van moleculen met de receptor, splitsen de coated pits af en vormen endocytose vesikels Cel kan snel en specifiek grote hoeveelheden van een bepaalde stof opnemen, zelfs wnnr die stof slechts in kleine conc voorkomt in het extracellulaire vocht Verantwoordelijk voor de opname van een aantal belangrijke moleculen Groeifactoren,hormonen,transporteiwitten Exocytose : Proces waarbij macromoleculen uitgescheiden worden door de cel Moleculen worden gesynthetiseerd in het ER, gemodifieerd, gesorteerd en verpakt in transport vesikels van het Golgi 2 pathway’s : o Constitutief : aanwezig in alle cellen, worden const stoffen uitgescheiden zonder regulatie Secretie van mucus door gobletcellen in de dunne darm o Gereguleerd : In sommige cellen worden moleculen in secretie vesikels opgeslagen en alleen vrijgemaakt in antwoord op een specifieke stimulus Secretie van hormonen,neurotransmitters en verteringsenzymen Regulatie van intracellulaire ionenconcentraties Niet elke cel heeft elk van de transportmogelijkheden Epitheliale cellen hebben sommige transporters aan 1 zijde en andere aan de andere zijde De grootste verschillen in ionenconcentraties in en uit de cel zijn die van Na en K Na is het belangrijkste extracellulaire ion met een conc van 145mM (15mM intracellulair) K is het belangrijkste intracellulaire ion met een conc van 120 mM (4,5mM extracellulair) Gradient is het rechtstreekse gevolg van Na/K pomp : ook elektrogeen o Draagt bij tot de neg potentiaal intracellulair K zal de neiging hebben om de cel te verlaten via K kanalen : hierdoor wordt de cel nog meer neg geladen aan de binnenzijde Door het ontstaan van deze neg membraanpotentiaal en de grote concgradient voor Na zal Na de neiging hebben om terug passief in de cel te stromen De cel maakt van de gradient gebruik om een aantal andere fysiologische processen mogelijk te maken o In epitheliale cellen zijn de ENaC Na kanalen alleen aanwezig aan de apicale zijde en de Na/k pomp aan de basolaterale zijde : 21 Hierdoor kan Na opgenomen worden in de el via ENaC Na kanalen en afgegeven worden een de andere zijde door Na/K pomp o In zenuwcellen zorgt de passieve Na invloei in de cel via voltage-dependent kanalen voor de ontwikkeling van actiepotentialen, mag E kosten o Bijna alle cellen gebruiken de gradient voor secundair actief transport De Ca conc is 10 000 keer groter extracellulair Mede gezien de neg intracellulaire potentiaal zal de elektrochemische gradiënt voor Ca naar intracellulair gericht zijn Veel cellen hebben Ca kanalen zodat bij stimulus zeer snel een grote hoeveelheid Ca in de cel kan stromen o Ca pompen thv celmembraan van de meeste cellen PMCA Niet rechtstreeks door Ca gestimuleerd, door een complex dat gevormd wordt door Cacalmoduline Calmoduline is een Ca bindend eiwit met hoge affiniteit dat reeds bij lage Ca conc zal binden en de PMCA zal stimuleren o Ca pompen thv sarcoplasmatisch reticukum van spiercellen SERCA o Na/Ca uitwisselaar (NCX) die gebruikt maakt van de Na gradient om Ca tegen zijn gradient uit de cel te krijgen De conc van Cl is lager intracellulair Door de neg membraanpotentiaal is de elektrochemische gradient toch naar extracellulair en kan Cl de cel verlaten via Cl kanalen De waarde die intracellulair gemeten wordt voor Cl is echter hoger dan verwacht, dit door aanwezigheid van Cl/HCO3 uitwisselaar en Na/K/Cl co-transporter die Cl in de cel brengen K/Cl co-transporter is een mechanisme dat Cl uit de cel transporteert De pH in de cel (7,2) is wat lager dan de pH extracellulair (7,4) Voor de regulatie van de pH in de cel spelen versch passieve en actieve transportsystemen een rol : o Hpompen, HCO3 en H kanalen, Na/H en Na/Cl/HCO3 uitwisselaars en Na/HCO3 cotransporters Watertransport Is passief, er bestaan geen waterpompen In sommige cellen is er zeer snel watertransport over het celmembraan mogelijk De permeabiliteit van water door het lipidenmembraan is echter niet groot, daarom bestaan er andere mechanismen : o Aquaporines : voornamelijk in de nier en darm, organen waar verplaatsing van grote hoeveelheden water noodzakelijk is AQP1 : RBC,prox tubuli nier AQP2 : collecting tubuli nier Spontane verplaatsing van water door het membraan volgt een concgradient, geen elektrische gradient Driving forces : o Chemisch potentiaalverschil : verschil in waterconcentratie o Hydrostatisch drukverschil : belang thv bloedvaten maar niet bij de cel Te lang rechtstaan voet zwelt Drijvende kracht capillairen Colloid osmotische druk / oncotische druk ultrafiltratie Het proces van waterverplaatsing over een semi-permeabele membraan door de concgradient wordt osmose genoemd o Er is steeds beweging van een hoge waterconc naar een lage Toevoeging van glucose aan zuiver water verlaagt de waterconc, of de chemische potentiaal van water 22 o o o o o o o Elke glucose molecule neemt nu de plaats in van een watermolecule 1l zuiver water weegt 1000g en het MW van water is 18 De conc van zuiver water is 1000/18 = 55,5M De daling van de waterconc is ong gelijk aan de conc van de toegevoegde stof Één stof molecule neemt de plaats in van 1 watermolecule De waterconc in een 1M glucose oplossing bedraagt dan 54,5M ipv 55,5M Toevoeging van een stof aan zuiver water zal het water dus ‘verdunnen’ Hoe groter de stof concentratie, hoe lager de waterconcentratie De mate waarmee de waterconc daalt door toevoeging van een stof is afh van het aantal toegevoegde stof partikels en niet van de chemische aard van de stof o 1M glucose verlaagt de waterconc in dezelfde mate als de toevoeging van 1M alanine,ureum,... Anderzijds zal toevoeging van een stof die uiteen valt in ionen de waterconc sterker doen dalen naarmate er meer partikels worden gevormd o De waterconc in aanwezigheid van 1M MgCl2 = 52,5M -3Osm Omdat het moeilijk werken is met de waterconc, werken we met de conc van de opgeloste stof of osmolariteit (Osm/l)/osmolaliteit (Osm/kg) voor water is gelijk welke benaming we nemen, want ong gelijk aan elkaar De osmolariteit is de conc van osmotisch actieve partikels in oplossing en wordt berekend als volgt : o Osmolariteit = g . C g = aantal partikels van een molecule in oplossing (osm/mol) C = conc van de stof (mol/l) Vb : osmolariteit van 1M NaCl bedraagt 2 osm/mol . 1M = 2 osm/l o Hoe groter de osmolariteit van een oplossing, hoe kleiner de waterconc van die oplossing De aanwezigheid van een stof in een oplossing veroorzaakt osmotische druk De oncotische of colloidale druk is de osmotische druk die veroorzaakt wordt door eiwitten De osmotische druk van een oplossing wordt gedefinieerd als de druk die nodig is om een netto verplaatsing van water over een selectief permeabele membraan tussen die oplossing en een zuivere wateroplossing te stoppen : van ’t Hoff vgl : o = nCRT = osmotische druk (mmHgg of Atm) n = aantal partikels na dissociatie van 1 molecule C = conc van stof (mol/l) R = gasconstante (0,082 l.Atm/mol K) T = absolute Temp (K) Semipermeabele membraan alleen permeabel voor water : blijft doorgaan totdat osmose gelijk is dus ene compartiment zal krimpen Permeabele membraan : evenwicht wordt bereikt dus geen verschil in volume van de compartimenten 2 oplossingen die eenzelfde berekende osmolariteit hebben noemen we isosmotisch Een oplossing die een hogere osmotische druk heeft als een ander oplossing hyperosmotisch Een oplossing die een lagere osmotische druk heeft als een andere oplossing hypo-osmotisch Dit zonder onderscheid of de partikels al dan niet doorheen het membraan kunnen penetreren In de praktijk houden we rekening met de effectieve osmolariteit of toniciteit van een oplossing o Hierbij wordt alleen rekening gehouden met het aantal osmotisch actieve stoffen in oplossing die niet doorheen het celmembraan kunnen o Ureum zal vlot passeren en zal dus niet worden meegerekend o Na en glucose worden wel meegerekend omdat ze functioneel niet permeabel zijn Na wordt snel uit de cel gepompt door de Na/K pomp Glucose wordt onmiddellijk gemetaboliseerd door de cel zodat alleen water overblijft 23 o We spreken over een isotone oplossing als die oplossing 290mOsmol/l impermeante deeltjes bevat, wat ook de conc van permeante deeltjes is o Hypertoon : een oplossing die > 290mOsmol/l impermeante deeltjes bevat o Hypotoon : een oplossing die < 290mOsmol/l impermeante deeltjes bevat o Om de toniciteit te berekenen moeten we de reflectie coëf van de stof kennen : Beschrijft het gemakt waarmee een stof door het membraan dringt =1 voor stoffen die niet door de membraan dringen albumine,mannitol, veroorzaken osmotische druk en dus waterverplaatsing =0 voor stoffen die heel gemakkelijk door de membraan dringen ureum, zijn ineffectieve osmotische moleculen o = gCRT Cellen moeten in een isotone omgeving zijn of er treden veranderingen op in celvolume o Aangezien dierlijke cellen geen celwand hebben, kan zwellen van een cel leiden tot cellysis, de cel ontploft als het ware, gelukkig hebben cellen versch mechanismen waardoor veranderingen in celvolume gecorrigeerd worden o Wnnr de extracellulaire omgeving hypotoon is, zal het celvolume toenemen Versch regulatory volume decrease mechanismen om stoffen uit de cel te verwijderen waardoor de osmotische druk in de cel daalt en water de cel verlaat K efflux via K kanalen en K/Cl co-transport Andere cellen zullen AZ zoals taurine en proline naar buiten exporteren Het gevolg is dat de osmotische druk in de cel daalt en de cel haar normale volume terug aanneemt o Wnnr de extracellulaire omgeving hypertoon is, zal de cel krimpen Versch regulatory volume increase mechanismen Door activatie van deze mechanismen zal het aantal intracellulaire partikels toenemen, waardoor water wordt opgenomen in de cel en de cel zijn normale volume aanneemt Na wordt in de cel opgenomen, via Na/Cl co-transport, Na/K/2Cl co-transport en Na/H counter-transport Mechanismen zijn zeer efficiënt maar kortdurend Na/K pomp zal immers Na weer naar buiten beginnen pompen Dus Na/K pomp zorgt voor een steady-state , dit is geen evenwicht Dus deze transportmechanismen zijn noodzakelijk voor het bewaren van het celvolume Cellen die regelmatig of chronisch aan een hypertone extracellulaire omgeving worden blootgesteld ontwikkelen een ander mechanisme : Deze cellen zijn in de mogelijkheid om kleine organische stoffen die niet interfereren met de normale celfunctie te synthetiseren Vb : niercellen maken aldose reductase aan dat glucose omzet in osmotisch actief sorbitol Vb : hersenen stapelen inositol o Per orgaan verschillende manieren om hypo en hyper te bedwingen Het toedienen van een infuus met isotoon NaCl 0,9% heeft een heel ander effect dan een infuus met glucose 5% o Glucose 5% komt overeen met isotoon water o Zuiver water injecteren kan niet, cellen barsten, maar bij toediening van isotoon glucose wordt glucose in de cel gemetaboliseerd en water blijft over o Veroorzaakt een toename van het extracellulaire volume, maar nog meer van het intracellulaire volume + daling van de osmolariteit Toediening van NaCl langs de mond heeft nog een ander effect o Wnnr we iemand NaCl geven om te eten zal dit het extracellulaire volume doen toenemen, maar ten koste van het intracellulaire volume en de osmolariteit 24 Toediening van NaCl 0,9% leidt tot een toename van het extracellulaire volume, zonder verandering van het intracellulaire volume of osmolariteit o Het is dus een zeer efficiente manier om het extracellulaire volume te vergroten Epitheliaal transport Epitheel vormt een barrière tussen het extracellulair vocht en de buitenwereld Transepitheliaal transport kan o para-cellulair zijn : tussen de cellen door o transcellulair zijn : doorheen de cellen epitheliale cellen worden verbonden door tight-junctions de tight junctions zijn al dan niet permeabel de weerstand voor transport over de tight junctions kan sterk variëren wnnr de tight-junctions gemakkelijk ionen/water doorlaten en dus leaky zijn, vertonen ze een lage weerstand via leaky tight-junctions gebeurd bulk paracellulair transport o isosmotisch vocht verplaatst zich tussen de epitheel cellen o thv de proximale nefron tubuli o thv de dunne darm epithelen met ondoorlaatbare tight-junctions vindt men terug in het distale nefron, dikke darm en urineblaas epitheelcellen : epitheliale cellen hebben 2 versch celmembranen o apicale membraan aan de lumen zijde o basolaterale membraan aan de interstitiele zijde zowel de chemische als de elektrische gradient over de 2 membranen is verschillend o interstitiele zijde = 0mV o intracellulair = -70mV o lumenzijde = -3mV de Na/K pomp is steeds gelegen in het basolaterale membraan en zorgt voor de lage intracellulaire Na conc (30mM) en een hoge Na conc extracellulair (145mM) deze grote Na gradient is de drijvende kracht voor secundair actief transport gluc, AZ via de versch kanaaltjes en transporters in de apicale en basolaterale membraan kunnen talrijke stoffen geabsorbeerd en gesecreteerd worden het is voor een groot deel de lokalisatie van de transporter waardoor bepaald wordt of een bepaalde stof al dan niet wordt opgenome natrium absorptie : o grote elektrochemische gradient voor Na thv het apicale membraan o dit levert de drijvende kracht voor de influx van ENaC o de Na/K pomp genereert een stroom van positieve ladingen over de cel van lumen naar interstitium o creert een lumen-negatieve potentiaal die de drijvende kracht achter de passieve Cl absorptie via de paracellulaire weg is o netto betekent dit NaCl absorptie kalium excretie : o grootste deel van het opgenomen K verlaat de cel terug via K kanaaltjes in de basolaterale membraan o door de aanwezigheid van K kanaaltjes in het apicale membraan kan het K opgenomen door de Na/K pomp de cel verlaten o dit mechanisme wordt gebruikt thv de verzamelbuisjes in de nieren chloor secrectie : 25 o de epitheelcel heeft een Na gekoppeld transportsysteem in de basolaterale membraan o deze Na/K/Cl co-transporter brengt Cl in de cel o Cl verlaat de cel terug via CFTR kanaaltjes in het apicale membraan cystic fibrosis gene product, defect bij MS o Hier wordt een lumen-negatieve potentiaal gegenereerd die kan bijdragen tot passieve paracellulaire Na secretie o Ook al wordt Na uit de cel gepompt naar het interstitium, is het netto resultaat van dit transepitheliaal transport de secretie van NaCl in het lumen o Gebruikt thv de dunne darm en thv de luchtwegen Glucose absorptie : o Wordt apicaal opgenomen via SGLT-co-transporters o Verlaat de cel basolateraal via ondersteunde diffusie mbv GLUT carrier eiwit o Na wordt opgenomen door de drive van de Na/K pomp o De lumen-negatieve potentiaal wordt onderhouden waardoor Cl paracellulair wordt opgenomen Water volgt passief de opgenomen stoffen : De water permeabiliteit is sterk wisselend van het ene tot het andere epitheel Dit hangt oa af van de aanwezigheid van waterchannels of aquaporines in de membranen Thv de proximale tubuli zijn de tight junctions vrij water doorlaatbaar Daar gebeurt de opname van water dan ook paracellulair Regulatie van het epitheliale transport Verschillende mechanismen om al deze transporten te regelen zodat er voldoende van een bepaald molecule wordt uitgescheiden en/of opgenomen De synthese of degradatie van transporteiwitten kan aangepast worden o Door toename van de transcriptie van Na/K pompen door aldosterone Een ander mechanisme is het aantrekken van transporteiwitten naar het celmembraan o Vb : H/K pomp in parietale cellen oi van histamine Sommige transporters moeten eerst een post-translationele modificatie ondergaan o Vb : fosforylatie van CFTR Cl kanaal door cAMP Parecellulair transport kan verschillen in verschillende delen van de niertubuli door verschillen in de permeabiliteit thv tight junctions Veranderingen in luminale conc hebben ook een effect op het transport : glucose in niertubuli Hoofdstuk 4 : cellulaire fysiologie van skelet-hart- en glad spierweefsel Motorproteïnen zorgen in de cel voor motiliteit,migratie,celdeling,structuurbehoud en transport van de cel Spiercellen zijn noodzakelijk voor de beweging van het lichaam Contractie van een spier is het resultaat van contracties van individuele cellen De kracht die een spier ontwikkelt, is de som van de versch krachten die geproduceerd worden door individuele cellen De functie van het spierweefsel is het genereren van kracht of beweging als antwoord op een fysiologische stimulus. Stimulus kan : o elektrisch zijn : depolarisatie spiercontractie o chemisch zijn : NT/Hormonen/middelen spiercontractie mechanisch antwoord op een elektrisch of chemisch bevel De trigger voor contractie is een stijging van het intracellulaire calcium Verschillende types spiercellen : o Versch anatomische kenmerken o Versch fysiologische kenmerken o Versch kenmerken wat betreft : 26 Contractiesnelheid Contractiekracht + regulatie Contractieduur Metabolisme vermoeidheid Rol van de verschillende types spierweefsel Skeletspieren : Zijn geassocieerd met beenderen van het skelet Zijn gestreept en verantwoordelijk voor krachtige bewegingen zoals lopen, wandelen,heffen,… Sommige zijn gespecialiseerd om langdurig te werken (rugspieren) Andere zijn gespecialiseerd in kort,krachtige bewegingen (armspieren) De meeste bewegingen zijn gewild maar andere zijn grotendeeels ongewild en automatisch (ademen) Zal alleen contraheren nadat het een signaal van het zenuwstelsel heeft ontvangen Produceren ook lichaamswarmte Gladde spiercellen : Hebben een belangrijke taak in de controle van beweging van vloeistoffen in organen en het bloedvatenstelsel Sommige gladde spieren (sfincters) kunnen contraheren gedurende vele uren zonder veel metabole E te gebruiken Andere (uterus) kunnen kortdurend zeer krachtig contraheren Nog andere gaan zeer fijne bewegingen controleren (opening pupil) De contractie van gladde spiercelen is steeds ongewild en kan geïnitieerd worden door een zenuwstimulus, maar ook door hormonen of lokale metabole factoren Hartspierweefsel : 1 belangrijke functie : rondpompen van bloed door het vasculaire systeem Gestreept, veel minder ordelijk georganiseerd dan skeletspieren De contractie is ongewild In tegenstelling tot skeletspieren wordt de contractie van een hartspiercel niet geïnitieerd door het zenuwstelsel o Lokale impuls (elektrisch) gegeven vanuit de pacemakercellen die in de sinu-atriale knoop gelegen zijn o Geleiding naar andere hartcellen gebeurt via gap-junctions Het autonome ZS moduleert hartritme en kracht van de contractie, maar niet de contractie zelf Gestreept spierweefsel Prikkeling van skeletspiercellen : 1 spiercel 1 neuromusculaire junctie 1 spiercel reageert op 1 enkel neuron 1 neuronaal axon kan bifurceren versch spiercellen = motor unit Chemische synaps : o neuron Ach Ach receptor depolarisatie (eindplaat potentiaal) actiepotentiaal (Nakanalen) contractie Structuur van gestreept spierweefsel Skeletspieren bestaan uit vezels of fibers met een doormeter van 10-100 m en kunnen verschillende cm lang zijn De vezels zijn samengesteld uit versch evenwijdige bundels myofibrillen Myofibrillen zijn samengesteld uit sarcomeren die de functionele eenheid van skeletspieren vormen Een vezel wordt omringd door een celmembraan of sarcolemma 27 De actiepotentiaal zal zich verplaatsen over het sarcolemma maar aangezien sommige myofibrillen in de diepte gelegen zijn, zijn er instulpingen vanuit het sarcolemma naar het centrum van de vezels o T(ransvers)-tubuli (invaginaties thv de overgang A-1 band) o Liggen in zeer nauw contact met het sarcoplasmatisch reticulum (SR) SR is aangepast voor de opname,opslag en vrijmaking van Ca Noodzakelijk voor de controle van contractie en relaxatie van gestreepte spiercellen SR bestaat uit versch delen : Longitudinaal element Terminale uitstulping of cisterna o Ligt in zeer nauw contact met T-tubuli o 2 cisternae in associatie met een T-tubulus wordt een triade genoemd De structuur van hartspierweefsel lijkt op de structuur van skeletspierweefsel o Ook gestreept spierweefsel maar met minder orde o Veel bloedvaten en mitochondria aanwezig o Aanwezigheid van gap-junctions die zorgen voor een elektrische continuïteit tussen verschillende spiercellen o Verschillende hartspiercellen zitten aan elkaar vast dmv intercalated discs die samen met gapjunctions zorgen dat het geheel functioneert als 1 cel Actine-myosine interactie Proces van spiercontractie vereist een uitgebreide cellulaire structuur die biochemische reacties koppelt aan fysische verplaatsing o Maw transformatie van chemische E in mechanische E o Actine en myosine spelen hierin een primordiale rol Dunne filamenten : opgebouwd uit verschillende moleculen o Ruggengraat bestaat uit actine o Actine monomeren (G(lobulair)-actine) vormen lange ketens die een helicale structuur vormen F-actine o Elke halve draai van de helix bestaat uit 7 G-actine monomeren o In de groeve die gevormd wordt door de helix is er een tweede eiwit aanwezig tropomyosine o Elk tropomyosine molecuul verspreidt zich over een afstand van 7G-actine monomeren in de F-actine groeve o Aan het uiteinde van elke tropomyosine molecule is er nog een proteine troponine o Troponine is een complex dat bestaat uit 3 subeenheden : Troponine C (TnC) : bindt Ca Troponine T (TnT) : bindt het complex aan tropomyosine Troponine I (TnI) : heeft een inhiberende functie door de myosine bindende site thv actine te blokkeren o Troponine-tropomyosine complex reguleert de contractie van skeletspieren onder de invloed van Ca Dikke filamenten : bestaat uit myosine, complex eiwit dat uit verschillende delen bestaat o Grootste deel bestaat uit een lange,rechte structuur staart o De rest bestaat uit een : Globulaire kop : S1-regio Nek : S2-regio o S1 en S2 vormen de myosine heavy chain o S1-regio is verantwoordelijk voor de enzymatische en chemische activiteit Bestaat uit een actine bindende site die kan interageren met het dunne filament Bestaat uit een ATP bindende site die betrokken is in Eaanvoer voor contractie Geassocieerd aan S1 zitten er 2 myosine light chain’s : 28 De essentiele lichte keten is voor de myosine functie De regulatiore lichte keten kan gefosforyleerd worden tijdens spieractiviteit en heeft dus een belangrijke rol in de modulatie van spierfunctie o S2-regio doet dienst als een flexibele link tussen de kop en staart regio’s Functionele myosine moleculen komen gepaard voor De staart en S2 zijn om elkaar gewonden over de volledige lengte en vormen een alfahelix De 2 myosine koppen die elk hun 2 lichte ketens bevatten liggen naast elkaar Opdat myosine zou binden met zijn binding site op actine, is er Ca nodig o [Ca] < 10 8 is er zo goed als geen contractie o [Ca] > 10 5 is de contractie maximaal Wnnr Ca bindt met TnC treedt er een conformationele wijziging op in het troponine-tropomyosine complex o Het complex draait naar de groeve tussen de actine moleculen waardoor de bindingsplaats voor myosine vrijkomt en de myosinekop kan binden met actine Door de binding tussen troponine en tropomyosine komen er in feite bindingsplaats voor myosine op 7 opeenvolgende actine-moleculen vrij Omdat Ca controle in gestreept spierweefsel via tussenkomst van dunne filamenten plaatsvindt, wordt dit actine-gelinkte regulatie genoemd De contractie gebeurt in cycli van interactie tussen dunne en dikke filamenten cross bridge cycli Wnnr geen ATP aanwezig is, is een myosinekop gebonden met actine o De hoek tussen myosine kop en nek bedraagt 90° o Hoek tussen myosinekop en actine filament bedraagt 45° Wnnr ATP bindt met de kop vermindert de affiniteit van myosine voor actine waardoor myosinekop loslaat o Spier volledig in relaxatie In de volgende stap wordt ATP gehydrolyseerd tot ADP en fosfaat Het resultaat is dat de myosine kop knikt waardoor de hoek met actine ong 90° wordt o Dit heeft voor gevolg dat de myosinekop tegenover een ander actinemonomeer komt te liggen (2monomeren verderop) In de volgende stap zal de myosinekop opnieuw binden met actine Fosfor zal dissociëren van de myosinekop wat leidt tot een zogenaamde powerstrook o Conformationele verandering waarbij de myosinekop terug zal buigen naar ong 45° met het actine filament o Hierdoor wordt het actine filament over 2 moleculen actine teruggetrokken in de richting van de staart In de laatste stap van de cyclus zal ADP dissociëren van myosine en het actine-myosine complex is nu in een rigide status Het complex zal in deze toestand blijven tot er opnieuw ATP aanwezig is o Deze situatie is verantwoordelijk voor rigor mortis o Myosine en actine blijven gebonden Sarcomeren en de sliding theorie Wnnr we een fibril bekijken zien we verschillende banden gestreept spierweefsel Sarcomeren worden van elkaar gescheiden door een z-lijn uit alfa-actine De meest opvallende band is de donkere A-band die in het midden verdeeld wordt door een lichtere Hzone met in het centrum een donkere M-lijn Tussen de A-banden vinden we licht gekleurde I-banden die aan beide zijden van de z-lijn vastzitten De I-band bestaat alleen uit actine De H-band bestaat alleen uit myosine 29 De A-band bestaat zowel uit actine als myosine overlapping Bij dwarse doorsnede zien we dat de opbouw hexagonaal is : o Elke myosine wordt omgeven door 6 actines Sliding theorie : de lengte van sarcomeren is afh van de graad van overlap tussen actine en myosine o bij contractie zullen door interactie tussen de myosinekopjes en actine, de myosine- en de actinefilamenten over elkaar schuiven o I-banden en H-zones worden korten o A-banden blijven evenlang o De sarcomeren verkorten zonder dat er een verkorting van de actine- en myosinefilamenten is o De verkorting bedraagt ong 1 , maar door aanwezigheid van 1000den sarcomeren kan een spier versch cm verkorten Everbruik door gestreepte spiercellen Spiercontractie en relaxatie vereisen ATP Elke cyclus 1 ATP Voorraad ATP: kleine hoeveelheid,enkele seconden op, dus andere E voorraden nodig o 1 fosfocreatine Hoog energie fosforbinding waaruit snel E kan vrijgemaakt worden Creatine fosfotransferase = enzym Afsplitsing P van fosfocreatine ADP ATP Dus we krijgen ATP en creatine Ong voor 10sec energie o 2 Glucose/glycogeen Glucose wordt verkregen uit het bloed, maar ook uit de afbraak van glycogeen dat opgeslagen is in spieren Anaeroob : glycolyse : 2ATP + melkzuur Aeroob : melkzuur pyruvaat Krebs (oxidatieve fosforylering) : 36 ATP + CO2 en H2O Langdurige ATP productie o 3 Vetzuren Langdurige ATP productie Excitatie-contractie koppeling Is het proces waarbij excitatie (elektrisch of chemisch) de toename van [Ca] veroorzaakt Calcium is de chemische link voor de interactie tussen de spiereiwitten en vormt de basis voor contractie Bij gestreepte spieren begint alles met de elektrische excitatie van het membraan Bij skeletspieren verspreidt de spier actiepotentiaal over het membraanopp over de hele lengte van de spiervezel De dieper gelegen fibrillen worden gedepolariseerd via de T-tubuli In de T-tubuli in de nabijheid van de triade zijn er voltage-gevoelige eiwitten aanwezig : o Dihydropyridine receptoren (DHPR) of L-type Ca kanalen Komen in groepjes van 4voor Liggen kort tegen ryanodine receptoren (RyR) op het SR o RyR zijn Ca release kanalen en vormen een functionele eenheid met de DHPR Junctioneel complex o Wnnr er depolarisatie thv de T-tubuli is die de DHPR bereikt, zal deze laatste opening van de RyR veroorzaken wat leidt tot een snelle stijging van [Ca] o Ca bindt met TnC myosine kan binden met zijn bindingsite thv actine en de crossbridge cyclus kan starten 30 o Ca pomp thv het SR (SERCA) pompt vrij snel Ca terug naar het SR o Zodra [Ca] daalt tot < 10 8 zal de contractie stoppen en de spiercel relaxeren o Duurt enkele milisec en het proces kan zich versch malen/sec herhalen Bij hartspiercellen is het mechanisme lichtjes verschillend o Ook hier verspreidt de actiepotentiaal zich over het membraan en in de T-tubuli o Er zijn ook voltage-gevoelige DHPR o Deze vormen geen functionele eenheid met RyR o Het zijn zelf Ca-kanalen die niet alleen in de T-tubuli, maar ook in het sarcolemma aawezig zijn o Ca bindt met de RyR die op hun beurt openen o Een snelle stijging van [Ca] is het gevolg, 20% tgv DHPR (extracellulair Ca) en 80% tgv RyR (Ca uit SR) o Ca wordt op versch manieren weer uit het cytoplasma verwijderd o Ong 80% wordt naar het SR gepompt door SERCA o 15% wordt naar buiten gepompt door de plasma membraan calcium pomp (PMCP) o 5% wordt uitgewisseld met Na door de Na/Ca uitwisselaar (NCX) Krachtregulatie van gestreepte spieren Ofschoon de excitatie-contractie koppeling een on- off fenomeen is, is dit niet zo in de volledige spier en zijn er gradaties in contractie 1motorneuron veroorzaakt contractie van 1 motor unit, de twitch De krachtregulatie door het CZS gebeurt via 2 mechanismen o Simultane activatie van meerdere motor units in 1 spier leiden tot grotere krachtgeneratie Multiple fiber/ motor unit summation * o Een hogere frequentie van actiepotentialen veroorzaakt ook een grotere krachtgenereratie Frequency summation ° De motor unit is de kleinste functionele eenheid van een spier Onafhankelijke contractie van 1 of enkele vezels uit eenzelfde unit is niet mogelijk Hoe minder vezels met 1 motorneuron geassocieerd zijn, hoe fijner de beweging kan zijn Omgekeerd zal een unit met zeer veel vezels een zeer krachtige contractie geven We krijgen dit effect ook wnnr versch motor units tegelijkertijd werken * ° : de duur van een actiepotentiaal is kort ivm de duur van een twitch o Het sarcolemma kan opnieu gedepolariseerd worden voor het einde van de contractie o Wnnr er een tweede stimulus is tijdens het begin van de relaxatie, dus buiten de refractaire periode, zal er opnieuw Ca vrijgemaakt worden uit het SR Dit Ca zorgt opnieuw voor actine-myosine interactie wat een belangrijke toename van krachtontwikkeling tot gevolg heeft o Wnnr de tweede stimulus snel volgt op de eerste, voor het eind van de contractie, zal de [Ca] nog hoog zijn De bijkomende vrijmaking van Ca zal leiden tot een krachtige en langdurige contractie o Als stimuli snel en herhaaldelijk na elkaar gegeven worden, leidt dit tot een volgehouden contractie of tetanus o Als de stimuli elkaar zo snel opvolgen dat er geen fluctuaties in contractie meer optreden resulteert dat in een fused tetanus De frequentie van stimuli waarbij dit gebeurt is de tetanic fusion frequency Bedraagt 20-60 stimuli/sec o Opdat maximale kracht ontwikkeld wordt, is fusie tetanus nodig De totale kracht die geproduceerd wordt door een spier is dus afh van het aantal geactiveerde motor units en van de graad van activatie van die motor units 31 Tijdens een contractie is de graad van activiteit continu geregeld door het CZS wat leidt tot een vloeiende spiercontractie met een krachtontwikkeling die gecontroleerd wordt om de gewilde spierbeweging uit te oefenen Spiermechanica Mechanische factoren zijn enerzijds intern (lengte van de vezel) en anderzijds extern (gewicht-kracht) De ideale sarcomeer lengte : Sarcomeren hebben een ideale lengte waarbij ze maximale kracht kunnen ontwikkelen : rustlengte o 1,95-2,25 m Wnnr de lengte groter is dan de rustlengte, vermindert de overlap tussen de filamenten o Minder cross bridges gevormd worden wat een verlies aan krachtontwikkeling als gevolg heeft o In een extreem geval is er geen overlap en dus geen actieve krachtontwikkeling mogelijk Wnnr de lengte kleiner is dan de rustlengte, is er teveel overlap o Geen myosinekoppen die in contact zijn met actine o Leidt ook tot krachtverlies o Er is een geometrische limiet aan de sarcomeer verkorting aangezien de dunne filamenten tegen de A-band van andere filamenten botsen (1,67 m) o Bij extreme verkorting botsen de myosine filamenten tegen de z-lijn (1,27 m) Isometrische contractie en relaxatie Wnnr een spier contraheert tegen een grote kracht zodat de spier niet kan verkorten spreken we van een isometrische contractie De kracht van de contractie neemt toe, maar de lengte blijft identiek Wnnr bij relaxatie van deze spier de lengte ook constant blijft hebben we een isometrische relaxatie De duur van de contractie, relaxatie is afh van snelheid waarmee Ca aan en afgevoerd wordt van de zone van cross bridging Ofschoon de spier een kracht ontwikkelt en dus E verbruikt, wordt er in de strikte zin geen fysische arbeid verricht omdat er geen verplaatsing is. Isotone contractie en relaxatie Kan een spier verkorten zonder dat er een toename is van de krachtontwikkeling isotone contractie o Een zuivere isotone contractie is bijna uitgesloten o Meestal is er eerst een isometrische contractie tot de spier voldoende kracht ontwikkelt om de tegenkracht te overwinnen o Vanaf dat ogenblik zal de spier kunnen verkorten zonder dat er nog een toename van de krachtontwikkeling vereist is o Dit gewicht noemen we de after load omdat de aanwezigheid en de grootte van het gewicht pas duidelijk wordt nadat de spier begint te verkorten Bij isotone relaxatie begint de spier te verlengen bij const kracht omdat er nog steeds de tegenkracht is o Pas als de orginele lengte weer bereikt wordt, neemt ook de krachtontwikkeling af en krijgen we een isometrische relaxatie In het dagelijkse leven zijn bijna alle contracties/relaxaties gemengd Bv : isometrisch-isotonisch-isometrisch De duur van de vroege isometrische contractie in een gemengde contractie, varieert naargelang de after load Een kleine after load vergt slechts een korte tijd om voldoende kracht te ontwikkelen om spierverkorting te krijgen Hoe groter de after load wordt, hoe meer tijd er nodig is om verkorting van de spier te krijgen o De isometrische fase wordt langer, de isotone fase wordt korter maar krachtiger Wnnr de after load groter wordt dan de maximale krachtontwikkeling van de spier, kan deze niet meer verkorten en krijgen we een zuivere isometrische contractie De lengte-tensie curve 32 Een spier bestaat uit spierweefsel, maar ook bindweefsel Een geïsoleerde spier kan weerstaan aan uitrekking, zelfs wanneer ze in rust is Wnnr de spier kort is en uitgetrokken wordt, zal er geen weerstand zijn, maar naarmate ze meer uitgerokken wordt en langer wordt, zal de weerstand toenemen op exponentiële wijze Deze rustkracht tegen uitrekken wordt passieve kracht of rustkracht genoemd De relatie tussen de kracht/tensie en lengte van een gestimuleerde spier is heel anders De actieve kracht of tensie die een spier kan ontwikkelen tijdens een isometrische contractie is afhankelijk van de lengte De maximale kracht kan ontwikkeld worden bij de ideale lengte of rustlengte Wnnr de spier korter of langer is wnnr ze gestimuleerd wordt, is de contractie minder krachtig Wnnr de spier extreem kort of lang is, wordt er geen kracht geproduceerd Als we de kracht meten die de spier ontwikkelt wanneer we ze stimuleren bij verschillende lengtes, krijgen we de lengte-tensie curve De totale tensie is de som van de passieve en actieve kracht die ontwikkeld wordt De lengte-tensie curve beschrijft het effect van lengte op isometrische contractie van een skeletspier Tijdens de isotone contractie zal de lengte echter veranderen bij een const kracht De limiet van de verkorting wordt ook beschreven door de lengte-tensie curve Een spier die een kleine afterload moet verplaatsen, zal die meer verkorten dan een spier die een grote afterload moet verplaatsen en dit bij eenzelfde beginlengte Wnnr de spier begint te verkorten bij een kortere lengte zal de verkorting minder zijn De relatie isotoon-isometrische contractie wordt voorgesteld in diagram 1 o In dit vb zal voor een contractie A,B,C,D het initiële deel isometrisch zijn tot de afterload kracht bereikt wordt, gevolgd door een isotoon deel tot de lengte zijn limiet bereikt o Wnnr de initiele lengte verandert, zal ook het gedeelte isometrisch-isotoon veranderen (stippellijn) o Bij gestreepte spieren is dit minder belangrijk, maar bij hartspieren is het van groot belang voor de aanpassing van de hartfunctie Kracht-snelheid relatie Wnnr we een spier maximaal stimuleren bij een verschillende after load, kunnen we een curve opstellen voor kracht en snelheid Bij een gewicht van 0 krijgen we een isotone contractie met grote snelheid Bij een gewicht groter dan maximaal krijgen we geen verkorting van de spier,isometrisch, met een snelheid van 0 dus We meten de snelheid van verkorting bij het begin van de contractie omdat die het grootst is Wnnr we de snelheid van verkorting uitzetten in functie van de after load verkrijgen we een omgekeerde relatie, gekend als de kracht-snelheidscurve o Curve is steiler bij kleine krachten o Wnnr vermoeidheid optreedt of bij niet ideale lengte, zal het resultaat onder de ideale curve vallen De maximale snelheid (Vmax) komt overeen met de maximale cross bridging cyclus Aangezien tijdens een isotone contractie een kracht over een afstand verplaatst wordt,wordt er arbeid verricht : W= Fs power-afterload curve o Bij de twee uiteinden van de curven is de arbeid O Wnnr ofwel de afstand 0 is, isometrische contractie, ofwel de kracht O is, afterload zo klein, is de verrichte arbeid 0 Tussen deze 2 extremen zal de arbeid een max bereiken op een punt dat overeenkomt met ong 1/3 van de maximale kracht De top van de curve komt overeen met de combinatie kracht-snelheid waarbij de grootste arbeid verricht wordt 33 Types gestreepte spieren Ofschoon de basisstructuur en de myosine-actine wisselwerking dezelfde zijn in alle skeletspieren, kunnen er verschillen zijn in chemische activiteit Aantal versch types van spiervezels en meestal zal in een spier een bepaald type predomineren o Rode spiervezels : myoglobine Equivalent van hemoglobine in de spier en zal ook zuurstof binden/vrijmaken Onderverdeeld afh van de snelheid waarmee ze samentrekken Fast twitch : Type IIa o Resistent tegen vermoeidheid o Oxidatief metabolisme o Het grootste aantal mito o Glycogeen : abundant Slow twitch : Type I o Resistent tegen vermoeidheid o Oxidatief metabolisme o Groot aantal mito o Glycogeen : laag o Witte spiervezels : alleen maar fast twitch, weinig myoglobine Type IIb Niet resistent tegen vermoeidheid Glycolytisch metabolisme Minst aantal mito Veel glygogeen Spieren die snel samentrekken moeten ook snel relaxeren Relaxatie is het gevolg van een daling van Ca o Dit vereist ook E (SERCA) en kan tot 30% van het Everbruik van de spier uitmaken Glad spierweefsel Kan zowel door een chemische, een elektrische als een mechanische prikkel geactiveerd worden Soms is er ook een spontane activatie door pace-makercellen Een spiercel kan contact hebben met meerdere neuronen Sommige gladde spiercellen hebben geen gap-junctions, deze staan in voor de zeer fijne bewegingen o Multiunit spiercellen De meeste gladde spiercellen hebben multipele gap-junctions : unitaire of viscerale spiercellen o Door aanwezigheid van gap-junctions is gecoördineerde contractie mogelijk 3 types van potentialen : o Spike o Plateau o Slow waves Structuur van glad spierweefsel Gladde spiercellen zijn 100-300 m lang en 5-10 m in diameter Meestal cylindervormig en lopen uit op een punt Het celmembraan vertoont inkepingen of caveolae SR aanwezig maar geen T-tubuli De cel zit voor filametnen : dikke, dunne en intermediaire o Dikke : myosine maar de organisatie is niet mooi geordend o Dunne : zoals skeletspieren maar hebben geen troponine o Intermiediaire: diameter van 10 nm wat tussen de dikke en dunne is Hebben eerder een cytoskeletfunctie dan een contractiele functie Zijn dense bodies aanwezig 34 Zijn geassocieerd aan de dunne en intermediaire filamenten en worde aanzien als het equivalent van de z-lijn Sommige dense bodies zijn geassocieerd aan het celmembraan (focal adhesions) en doen dienst als ankers voor de dunne filamenten om hun kracht over te brengen op naburige cellen of de extra cellulaire matrix De contractiele elementen liggen schuin tov de lengteas van de gladde spiercel en zitten vast aan dense bodies en focal adhesions waardoor ze met elkaar, met het celmembraan en de omgeving zijn verbonden Bij contractie zal de spiercel verkorten en afnemen in diameter De eenvoudigtste schikking van gladde spiercellen vinden we in bloedvaten en bronchioli De oriëntatie is circulair rond de vaten: o Bij contractie zal de diameter van de vaten verkleinen en in exrreme situaties zelfs volledig afsluiten Een meer gespecialiseerde vorm van circulaire oriëntatie vinden we in sfincters o Zijn plaatsen waar een dikke laag gladde spiercellen een hol orgaan kunnen afsluiten bij contractie In de darm is de schikking ingewikkelder : o Hier vinden we een binnenste circulaire en een buitenste longitudinale oriëntatie o Bij contractie kan de diameter van de arm verkleinen, maar er kan ook verkorting optreden In sommige organen zoals de blaas en uterus hebben de gladde spiercellen een meer complexe oriëntatie : o Er zijn versch lagen gladde spiercellen met een verschillende richting o Bij contractie zal dit leiden tot een vermindering van het volume van het orgaan. Contractie van gladde spiercellen Ca speelt ook een centrale rol Er zijn echter ook Ca-onafh mechanismen De controle van de contractie van gladde spiercellen is myosine afhankelijk In rust is er weinig interactie tussen myosine en actine Aan de myosine kop zijn er 4 lichte ketens : 2 regulerende en 2 essentiële o De juiste functie van de essentiele is niet goed gekend, maar ze spelen een rol in de myosineactine interactie o De regulerende lichte ketens kunnen in aanwezigheid van ATP gefosforyleerd worden door myosin light chain kinase (MLCK) o Wnnr de lichte ketens gefosforyleerd zijn, kan myosine interageren met actine en de cross bridge cyclus kan beginnen In gladde spiercellen is er geen troponine aanwezig om Ca te binden Calmoduline is een Ca bindend eiwit o Bij [Ca] > 10 4 M is de binding maximaal o Bij [Ca] < 10 7 is er geen binding Wnnr 4 Ca ionen binden wordt het complex Ca-calmoduline geactiveerd, het activeert MLCK dat op zijn beurt de myosine lichte ketens (MLC) activeert door fosforylatie Er bestaat echter ook een actine afhankelijk mechanisme (minder belangrijk) In rust is er geen interactie tussen myosine en actine o Dit komt doordat actine geinhibeerd wordt door een aantal actine-bindende eiwitten (caldesmon,calponine) o Het opheffen van de inhibitie gebeurt oa doordat proteine kinase C caldesmon en calporine kan fosforyleren waardoor de interactie met actine opgehoffen wordt en actine met myosine kan binden 35 In gladde spiercellen bestaan er ook Calcium-onafh mechanismen die de contractie kunnen moduleren (versterken of verminderen) Stoffen zoals proteine kinase A (PKA) die MLCK fosforyleren (inactiveren) verminderen de contractie Myosin light chain phosphatase (MLCP) defosforyleert MLC wat de contractie stopt Een stof zoals Rho-kinase inhibeert dit effect en leidt dus tot een verlengde contractie Voor de relaxatie is het mechanisme wat ingewikkelder dan bij skeletspieren o Enerzijds zal bij een daling van [Ca] er minder activatie zijn van MLCK, dus minder fosforylering van MLC o Fosforylering van MLCK in aanwezigheid van PKA o Aangezien er altijd actief myosin light chain phosphatasa (MLCP) aanwezig is, zal er meer defosforylatie zijn en dus inactivatie van MLC wnnr er onvoldoende actief MLCK aanwezig is o Anderzijds zijn er stoffen die MLCP kunnen activeren wat zelfs bij voldoende [Ca] toch een relaxatie kan veroorzaken Cross bridging is ingewikkelder maar even noodzakelijk voor contractie (2) o [Ca]stijgt, wordt MLCK geactiveerd en wordt MLC gefosforyleerd 1 o Hierdoor bindt myosine met actine 2 o ADP en P dissociëren van de myosine kop, de kop roteert en veroorzaakt power stroke 3 o ATP bindt dan waardoor de myosine-actine binding loslaat 4 o ATP hydrolyseert en een nieuwe cyclus kan beginnen o Op elk ogenblik in de cirkel, kan MLCP de MLC defosforyleren 6 o Wnnr dit gebeurt als er geen binding is tussen myosine en actine, kan de binding alleen hersteld worden na fosforylatie door MLCk o Als dit gebeurt wnnr er wel binding is, zal de ontbinding tussen myosine en actine trager zijn, wat bijdraagt tot de langdurige tonische contractie (latch state) Excitatie contractie koppeling De mechanismen om [Ca] te doen stijgen in gladde spiercellen zijn meervoudig Ca kan de cel binnen komen via verschillende kanalen o De voltage gevoelige kanalen zullen openen bij depolarisatie VOC o Receptor-operated channels ROC openen na binding met een ligand o Tenslotte zijn er store-operated channels SOC die openen als de Ca inhoud in het SR laag is Er zijn ook versch manieren waardoor Ca uit het SR in het cytoplasma geraakt o Er zijn de ryanodine receptoren RyR die openen door binding met Ca Er is dus Ca nodig om via deze weg Ca verder te verhogen Daarom wordt dit Ca-induced Ca release (CICR) genoemd o Een tweede type Ca receptor thv het SR is de IP3 receptor IP3 wordt gevormd nadat een ligand bindt met een G-protein gekoppelde receptor wat aanleiding geeft tot activatie van phospholipase C (PLC) dat PIP2 splitst in DAG en IP3 Ca wordt uit het cytoplasma verwijderd naar extracellulair via een pomp (PMCA) en een uitwisselaar (NCX) Via een andere pomp SERCA wordt Ca naar het SR teruggepompt Een groot gedeelte van het Ca in het SR wordt gebonden aan eiwitten waardoor de conc aan vrij Ca relatief laag blijft spiermechanica Contractie van gladde spiercellen verloopt veel trager dan die van gestreepte spieren, maar de contractie kan veel langer aanhouden Ook de relaxatie verloopt veel trager De reden hiervoor ligt in de chemische reacties tussen myosine en actine 36 Een gladde spiercel die 100x trager contraheert dan een skeletspier zal een ATPase activiteit hebben die 100 x trager is Er is ook een relatie tussen de maximale snelheid van verkorting en de graad van fosforylatie van MLCK De kracht-snelheidscurve toont aan dat de maximale contractiesnelheid veel kleiner is dan die van skeletspieren De maximale krachtontwikkeling kan echter even groot zijn De lengte-tensiecurven zijn gelijkaardig, maar er zijn toch een aantal verschillen o Bij een lengte waarbij maximale isometrische kracht ontwikkeld wordt, is er bij gladde spiercellen al een belangrijke factor passieve tensie o Dit is het gevolg van de aanwezigheid van bindweefsel o In vgl met gestreept spierweefsel kunnen gladde spiercellen werken over een groter lengteverschil, bredere curve Gladde spiercellen kunnen fasisch of tonisch contraheren De fasische contractie is vergelijkbaar met gestreepte spiercelle, maar de contractie is trager en duurt langer De tonische contractie is langdurig met laag Everbruik (latch toestand) en is zeer economisch Cases Case 1 : Vrouw van 23j loopt de marathon van New York. Het is 30°C met 70% vochtigheid Het is haar eerste marathon. Na 15km valt ze bewusteloos Ondervraging : Ze is bewust en kan antwoorden op vragen Ze vertelt dat ze spierkrampen had en gebraakt heeft Ze heeft quasi niets gedronken Onderzoek Bleek Transpiratie +++ Bloeddruk : 85/50 mmHg Pols : 150/min T : 38°Ckoorts Waaraan denken we : Hitte collaps , heat exhaustion Geen heat stroke want o Transpiratie +++ o Geen CZS afwijkingen o Geen hyperthermie Behandeling Neerliggen op koele plaats Drinken, infuus We kunnen aspirine geven om de T te doen dalen , want aspirine verlaagt de koorts Case 2 Man van 20 jaar wordt op de spoed binnengebracht wegens slaperigheid Ondervraging Gaan kamperen in de winter Avond voordien natgeregend Deze morgen door vrienden gewekt maar reageert raar Onderzoek Bewust, maar verward 37 Kan moeilijk spreken Beeft +++ Bleke huid, cyanotische vingers, lippen, tenen T : 32°C rectaal Pols : 50/min Bloeddruk : 90/70 Waaraan denken we ? Milde hypothermie Behandeling In warme droge omgeving brengen Natte kleren uitdoen Met dekens bedekken Warme drankjes laten drinken Case 3 Jongen van 16jaar plast heel veel de laatste tijd Onderzoek : Urine : glucose +++ o Normaal : Bloed : glycemie : 600mg/dl o Normaal : 70-100 Waarom zit er glucose in de urine Glucose wordt vrij gefilterd door de glomerulus Toch is er normaal geen glucose in de urine daar we de glucose reabsorberen door ultrafiltratie Waaraan denken we ? Diabetes o Primair en secundair actief transport hebben elkaar nodig om goed te functioneren o Carrier mediated transport o Er is een Vmax Case 4 Man van 60 kg drinkt heel snel 2 liter water. Veronderstel dat hij niet watert en dat de samenstelling van compartimenten normaal was voor het drinken van water Wat is het finale volume en de osmolariteit van het ECV ? kommagetallen bij normale samenstelling zijn de percentages water bij de man ! Normale samenstelling : TBW = 0,6 . 60 = 36l ECV = 0,4 . 36 = 14,4l ICV = 0,6 . 36 = 21,6l Osm van TBW : Initieel : o Vol : 36l o Conc : 300mOsm/l o Aantal osmoles = 36 . 300 = 10800 mosm Na opname van water o Vol : 38l o Aantal osmoles : 10800 mosm o Conc : 10800/38 = 284mOsm/l Osm ECV Initieel o Vol : 14,4l 38 o Conc : 300 mOsm/l o Aantal osmoles : 14,4 . 300 = 4320 mOsm Onmiddellijk na opname o Vol : 16,4l o Aantal osmoles : 4320 mOsm o Conc : 4320/16,4 = 263 mOsm/l Bij evenwicht o Aantal osmoles : 4320 mOsm o Conc : 284mOsm/l o Vol : 4320/284 = 15,2 39