DE HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEIDSREGLEMENTERING

advertisement
DE HOOFDELIJKE
ANNO 2010
AANSPRAKELIJKHEIDSREGLEMENTERING
Op 1 januari 2008 kende de hoofdelijke aansprakelijkheidsreglementering een serieuze metamorfose.
Deze aanpassing was nodig omdat België voor het koppelen van de hoofdelijke aansprakelijkheid aan
het bezit van een registratienummer als aannemer veroordeeld werd door het Europees Hof van
Justitie eind 2006.
De registratie als aannemer vormt niet langer een parameter voor het toepassen van de hoofdelijke
aansprakelijkheid en de inhoudings- en doorstortingsplicht. Het is nu erg belangrijk om na te kijken of
de rechtstreekse medecontractant sociale en/of fiscale schulden heeft. Als hij die heeft op het
ogenblik dat het contract wordt afgesloten, ontstaat er hoofdelijke aansprakelijkheid. Het bestaan
van dergelijke schulden bij de betaling brengt ook de verplichting mee om inhoudingen en
doorstortingen te verrichten.
De nieuwe reglementering kent een sociaal en fiscaal luik die apart van elkaar kunnen functioneren.
Stel bijvoorbeeld dat er een contract wordt aangegaan met een aannemer die op fiscaal vlak geen
enkele achterstand heeft, maar wel sociale schulden: in dit geval riskeert de rechtstreekse
medecontractant enkel een hoofdelijke aansprakelijkheid op sociaal vlak die zelfs volledig weggewerkt
kan worden als hij correct de inhoudings- en doorstortingsverplichting ten aanzien van de RSZ vervult
op het moment van de factuurbetaling.
Sedert 1 januari 2009 is de databank voor de controle van de fiscale schulden ook operationeel.
In dit artikel gaan we op de reglementering in zoals ze op 1 januari 2008 in werking trad.
1 HET TOEPASSINGSGEBIED
1.1 WERKEN IN ONROERENDE STAAT
Terwijl er in de vroegere versie van de reglementering op bepaalde vlakken een onderscheid werd
gemaakt tussen de werken behorende tot het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf en de werken in
onroerende staat, kent de nieuwe reglementering een uniform toepassingsgebied: het werken in
onroerende staat.
Voor een definitie van “werken in onroerende staat” verwijst men naar het BTW-wetboek en meer
bepaald naar het artikel 20, § 2 van het KB nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling
voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde.
Dit artikel definieert als “werken in onroerende staat”: het bouwen, het verbouwen, het afwerken, het
inrichten, het herstellen, het onderhouden, het reinigen en het afbreken, geheel of ten dele, van een
uit zijn aard onroerend goed, en de handeling die erin bestaat een roerend goed te leveren en het
meteen op zodanige wijze aan te brengen aan een onroerend goed dat het onroerend uit zijn aard
wordt.
Worden eveneens bedoeld, in de mate dat zij geen werk in onroerende staat zijn:
iedere handeling die tot voorwerp heeft zowel de levering als de aanhechting aan een gebouw:
van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een installatie voor centrale
verwarming of airconditioning, daaronder begrepen de branders, de reservoirs en de regel- en
controletoestellen verbonden aan de ketels of aan de radiatoren;
van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een sanitaire installatie van een
gebouw en, meer algemeen, van alle vaste toestellen voor sanitair of hygiënisch gebruik aangesloten
op een waterleiding of een riool; van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een
elektrische installatie van een gebouw, met uitzondering van toestellen voor de verlichting en van
lampen; van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een elektrische
belinstallatie,van brandalarmtoestellen, van alarmtoestellen tegen diefstal en van een huistelefoon;
van opbergkasten, gootstenen, gootsteenkasten en meubels met ingebouwde gootsteen, wastafels en
meubels met ingebouwde wasbak, zuigkappen, ventilators en luchtverversers waarmee een keuken of
badkamer is uitgerust; van luiken, rolluiken en rolgordijnen die aan de buitenkant van het gebouw
worden geplaatst;
iedere handeling die tot voorwerp heeft zowel de levering van wandbekleding of vloerbedekking als de
plaatsing ervan in een gebouw, ongeacht of die bekleding of bedekking aan het gebouw wordt
vastgehecht of eenvoudig ter plaatse op maat wordt gesneden volgens de afmetingen van de te
bedekken oppervlakte;
ieder werk dat bestaat in het aanhechten, het plaatsen, het herstellen, het onderhouden en het
reinigen van goederen bedoeld in 1° of 2° hierboven.
Ook de terbeschikkingstelling van personeel met het oog op het verrichten van een werk in
onroerende staat of van een onder 1°, 2° of 3°, hierboven bedoelde handelingen, wordt onder de
noemer van “werken in onroerende staat” geplaatst.
De meldingsplicht aan de RSZ is als gevolg hiervan uitgebreid tot alle werken in onroerende staat.
1.2 DE DEFINITIES VAN DE TUSSENKOMENDE PARTIJEN
Aan de definities van opdrachtgever, aannemer, onderaannemer wordt in de nieuwe versie van de
reglementering niet gesleuteld.
Volgende definities werden weerhouden:
opdrachtgever:
-
éénieder die de opdracht geeft om tegen een prijs werken uit te voeren of te laten uitvoeren;
aannemer:
-éénieder die zich ertoe verbindt om tegen een prijs werken uit te voeren of te laten uitvoeren
voor een opdrachtgever (bouwheer);
- elke onderaannemer ten opzichte van de volgende onderaannemers;
- onderaannemer: éénieder die er zich toe verbindt, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, in
welk stadium ook, tegen een prijs het aan de aannemer toevertrouwde werk of een onderdeel ervan
uit te voeren of te laten uitvoeren of daartoe werknemers ter beschikking te stellen.
Voor de toepassing van de inhoudingsplicht en de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt er in de nieuwe
reglementering geen onderscheid meer gemaakt tussen opdrachtgever en aannemer. Ze zijn wat dat
betreft aan identieke regels onderworpen.
1.3 DE UITZONDERING VOOR DE PARTICULIERE OPDRACHTGEVERS
De uitzondering op het toepassingsgebied voor de particuliere opdrachtgever blijft behouden:
opdrachtgevers – natuurlijke personen die werken in onroerende staat uitsluitend voor privédoeleinden laten uitvoeren, blijven buiten schot. Zij hoeven nooit inhoudingen en doorstortingen uit te
voeren, ook al heeft hun aannemer sociale en/of fiscale schulden.
Zij kunnen nooit hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden voor de betaling van die schulden.
2 DE HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VOOR SOCIALE EN FISCALE SCHULDEN
2.1 PRINCIPE
De toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheid is losgekoppeld van de registratie als
aannemer: terwijl men in de vroegere reglementering louter en alleen door het contracteren met een
niet registreerde aannemer hoofdelijk aansprakelijk werd, verdwijnt in de nieuwe regeling elk
automatisme.
Voortaan kan men enkel aangesproken worden voor de betaling van de sociale en fiscale schulden
van zijn medecontractant, indien hij sociale en/of fiscale schulden heeft op het ogenblik van het
afsluiten van de overeenkomst.
2.2 HET BEVRIJDEND KARAKTER VAN DE INHOUDINGSPLICHT
Deze hoofdelijke aansprakelijkheid kan op het moment van de betaling van de factuur zelfs volledig
opgeheven worden, als men dan correct zijn inhoudings- en doorstortingsplicht (zie 3) vervult.
Het bevrijdend karakter van de storting van de inhoudingen vormt een belangrijk verschil met de
vroegere regeling. De hoofdelijke aansprakelijkheid die voortvloeide uit het contracteren van een nietgeregistreerde aannemer, werd vroeger niet volledig gedekt door het storten van inhoudingen bij de
betaling van de factuur. Deze stortingen kwamen wel in mindering van het bedrag waarvoor men
aansprakelijk kon gesteld worden, maar er bleef telkens nog een saldo dat later mogelijks nog door de
RSZ of de Belastingen kon opgeëist worden. In de nieuwe regeling werkt het correct uitvoeren van de
inhoudingen en stortingen bevrijdend. De RSZ en Belastingen zullen dus geen bijkomende betalingen
meer kunnen eisen bovenop het bedrag van de correct gestorte inhoudingen.
2.3 BEPERKING AANSPRAKELIJKHEID TOT RECHTSTREEKSE MEDECONTRACTANT
Nieuw is ook dat de hoofdelijke aansprakelijkheid steeds beperkt blijft tot de rechtstreekse
medecontractant. De automatische opklimmende ketenaansprakelijkheid verdwijnt.
Om het verdwijnen van de ketenaansprakelijkheid op te vangen werd er wel een regeling uitgewerkt
waarbij onrechtstreeks toch een vorm van ketenaansprakelijkheid kan ontstaan. De schulden
waarvoor de hoofdelijke aansprakelijkheid geldt, omvatten in de nieuwe regeling ook de bedragen die
geëist worden in toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling. Wanneer een aannemer
door de RSZ wordt aangesproken voor de sociale schulden van zijn onderaannemer en hij vereffent
de geëiste bedragen niet binnen de 30 dagen na verzending van een aangetekende ingebrekestelling,
zal hij in de publiek toegankelijke databank van de RSZ worden aangeduid als schuldenaar (ook al
heeft hij geen eigen sociale schulden of stelt hij geen personeel tewerk). Dit betekent dat de
opdrachtgever of de aannemer die op hem beroep doet van dan af inhoudingen moet verrichten en
storten. Voert die opdrachtgever of aannemer dit niet correct uit, dan wordt hij hoofdelijk aansprakelijk
voor de bedragen die van zijn medecontractant geëist worden in toepassing van de hoofdelijke
aansprakelijkheidsregeling.
Eénzelfde mechanisme geldt voor de bedragen die de fiscus in toepassing van de hoofdelijke
aansprakelijkheidsregeling opeist.
Een concreet voorbeeld ter verduidelijking: stel aannemer A doet beroep op onderaannemer B die op
zijn beurt beroep doet op een andere onderaannemer C. B heeft geen sociale schulden maar C wel. B
voert echter bij de betalingen aan C de vereiste inhoudingen en stortingen niet correct uit. B is dus
hoofdelijk aansprakelijk voor de sociale schulden van C. B wordt door de RSZ aangesproken voor de
betaling van de sociale schulden van C, maar geeft hieraan geen gevolg, B zal door de RSZ in zijn
databank worden aangeduid als schuldenaar waarvoor een inhoudingsplicht geldt. Aannemer A moet
van dan af inhoudingen verrichten en storten bij betalingen aan B. Voert A deze niet correct uit, zal hij
dus op zijn beurt hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de sociale schulden van C.
2.4 DE HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VOOR SOCIALE SCHULDEN
De hoofdelijke aansprakelijkheid voor sociale schulden trad op 1 januari 2008 in werking.
In de veronderstelling dat de inhoudingen en stortingen bestemd voor de RSZ niet correct werden
uitgevoerd, is de opdrachtgever of de aannemer hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de
sociale schulden van zijn medecontractant. Deze aansprakelijkheid geldt voor de sociale schulden
die bestonden op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst als ook voor de sociale
schulden die ontstaan in de loop van de uitvoering van de overeenkomst.
2.4.1 Voor welk bedrag?
De hoofdelijke aansprakelijkheid wordt beperkt tot de totale prijs van de werken (exclusief BTW)
die aan de aannemer of onderaannemer zijn toevertrouwd. In vergelijking met de vroegere regeling
wordt de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de sociale schulden dus flink opgetrokken (van 50% naar
100%). Maar, wanneer diezelfde opdrachtgever of aannemer in toepassing van de hoofdelijke
aansprakelijkheidsregeling al eerder is aangesproken door de fiscus voor de betaling van de fiscale
schulden van de betrokken medecontractant, dan kan de RSZ de opdrachtgever of aannemer in
kwestie nog voor maximaal 65% van de prijs van de werken (exclusief BTW) aanspreken. Op die
manier wordt vermeden dat bij een gecombineerde toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheid
door de RSZ en de fiscus, de opdrachtgever of aannemer voor meer dan 100% van de prijs van de
werken zou moeten opdraaien voor de betaling van de sociale en fiscale schulden van zijn
medecontractant.
2.4.2 Voor welke schulden?
De sociale schulden omvatten in de nieuwe regeling zowel de eigen sociale schulden van de
aannemer of onderaannemer als de bedragen die van hem geëist worden in toepassing van de
hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling. Dit laatste moet dus het wegvallen van de
ketenaansprakelijkheid opvangen (zie 2.3).
Men kan sociale schulden hebben bij de RSZ en als bouwonderneming bij de PDOK-Zegelstelsel.
Ten aanzien van de RSZ is er sprake van sociale schulden als:
de onderneming niet alle vereiste aangiften (tot en met deze met betrekking tot het voorlaatste
kwartaal) heeft ingediend;
en/of
de onderneming aan de RSZ een bedrag van meer dan € 2.500, als bijdragen, bijdrage-opslagen,
forfaitaire vergoedingen, verwijlintresten of gerechtskosten, verschuldigd is;
en/of
de werkgever, behorende tot het Paritair Comité voor de Bouw, de specifieke voorschottenregeling,
voorzien bij het bereiken van de tewerkstellingsdrempel van 3 arbeiders, niet gerespecteerd heeft. Het
gaat hierbij om een werkgever die geen bijdragen verschuldigd was voor het overeenstemmend
kwartaal van het voorgaande jaar. Hij moet als bouwbedrijf (ter vervanging van de gebruikelijke
maandelijkse voorschottenregeling) uiterlijk de 5de van iedere maand een voorschot van € 619,73
storten vanaf de 3de werknemer die hij op het einde van de voorgaande maand tewerkstelt. In de
praktijk moeten de aldus bepaalde voorschotten tijdens de eerste vier kwartalen vanaf de
indienstneming van personeel betaald worden;
en/of
de werkgever, behorend tot het Paritair Comité voor de Bouw, de specifieke voorschottenregeling,
voorzien bij de toename van zijn arbeiderspersoneel aan het einde van
de maand met tenminste 3 arbeiders in vergelijking met het overeenstemmend kwartaal van het vorige
kalenderjaar, niet gerespecteerd heeft. Dit bijkomend voorschot bedraagt € 700 per maand en per
arbeider vanaf de 3de bijkomende arbeider;
en/of
de onderneming (al dan niet ingeschreven bij de RSZ als werkgever) die hoofdelijk aansprakelijk
gesteld werd (in toepassing van § 3 en 4 van artikel 30bis) en die de gevorderde bedragen niet
betaald heeft binnen de 30 dagen na het verzenden van een aangetekende ingebrekestelling.
Ten aanzien van het PDOK (Fonds voor Bestaanszekerheid van de werklieden in het Bouwbedrijf) is
er sprake van sociale schulden als:
het gaat om een onderneming die tot het Paritair Comité 124 van het Bouwbedrijf behoort;
voor dewelke niet alle gegevens met betrekking tot de brutovergoedingen van de arbeiders tot en met
het voorlaatste vervallen kwartaal in het bezit zijn van de Patronale Dienst voor Organisatie en
Controle van de Bestaanszekerheidsstelsels (PDOK);
en/of
die debiteur voor meer dan € 70 aan bijdragen verschuldigd in het stelsel van weerverlet- en
getrouwheidszegels.
Er zijn geen sociale schulden als de onderneming hiervoor een afbetalingsplan verkregen heeft
zonder gerechtelijke procedure of bij gerechtelijke beslissing die in kracht van gewijsde is getreden en
ze de opgelegde termijnen strikt naleeft.
2.5 HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VOOR BELASTINGSCHULDEN
Dit onderdeel van de reglementering is pas in werking getreden op 1 januari 2009 toen de
databank voor de controle van de fiscale schulden operationeel geworden is.
In de veronderstelling dat de inhoudingen en stortingen bestemd voor de fiscus niet correct werden
uitgevoerd, is de opdrachtgever of de aannemer hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de
fiscale schulden van zijn medecontractant. Deze aansprakelijkheid geldt voor de fiscale schulden die
bestonden op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst alsook voor de fiscale
schulden die ontstaan in de loop van de uitvoering van de overeenkomst.
2.5.1 Voor welk bedrag?
De hoofdelijke aansprakelijkheid wordt beperkt tot 35% van de prijs van de werken (exclusief BTW)
die aan de aannemer of onderaannemer zijn toevertrouwd. Maar, net als bij de sociale schulden is er
een regeling getroffen die moet vermijden dat de samenloop van de hoofdelijke aansprakelijkheid op
fiscaal en sociaal vlak de 100% van het bedrag van de toevertrouwde werken zou overtreffen. Daarom
vervalt de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de fiscale schulden, wanneer de opdrachtgever of
aannemer in toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling al eerder is aangesproken door
de RSZ voor de betaling van de sociale schulden van de betrokken medecontractant.
2.5.2 Voor welke schulden?
De hoofdelijke aansprakelijkheid geldt voor de betaling in hoofdsom, verhogingen, kosten in intresten,
ongeacht hun datum van vestiging, van de volgende schulden:
alle schulden inzake directe en met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen op de
inkomsten;
alle schulden inzake voorheffingen;
de buitenlandse belastingschuldvorderingen waarvoor in het kader van een internationale
overeenkomst de invorderingsbijstand is gevraagd;
de niet betaalde bedragen in het kader van de hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling.
2.6 HOOFDELIJKHEID CONFORM BURGERLIJK WETBOEK
De hoofdelijke aansprakelijkheid voor de sociale en fiscale schulden van een aannemer blijft
onderworpen aan de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake hoofdelijkheid (art. 1200 tot 1216).
Dit heeft o.m. tot gevolg dat de RSZ en de Belastingen de schuldenaar mogen vervolgen die zij
verkiezen en dat zij niet tot schuldsplitsing hoeven over te gaan. Het instellen van een vervolging
tegen één van de hoofdelijke schuldenaars, stuit dan weer de verjaring ten aanzien van alle
medeschuldenaars.
2.7 DE VASTSTELLING VAN SOCIALE EN FISCALE SCHULDEN
2.7.1 Via websites
Dit gebeurt volledig via het Internet: de RSZ stelt voor de vaststelling van de sociale schulden een
gegevensbank ter beschikking via haar website www.socialezekerheid.be. Voor iedere onderneming
die actief is als werkgever in België en het uitvoeren van onroerende werken als haar normale
activiteit heeft, wordt er een attest 30bis aangemaakt.
Ook voor de aannemers of onderaannemers die op een werkmelding voorkwamen, wordt er in
principe een attest aangemaakt.
De attesten 30bis kunnen als volgt opgevraagd worden via de site van de Sociale Zekerheid:
www.socialezekerheid.be → aannemers onroerend goed → artikel 30bis – inhoudingsplicht →
consulteren inhoudingsplicht sociale zekerheid.
Als er geen 30bis-attest beschikbaar is (op het scherm verschijnt de boodschap “geen gegevens 30bis
beschikbaar met bovenstaande criteria”), mag men er vanuit gaan dat deze onderneming geen sociale
schulden heeft. Het is belangrijk om het attest 30bis dan even af te printen met vermelding van datum
en uur van consultatie.
Het valt ons hierbij op dat portaalsite van de sociale zekerheid geen datum en uur van consultatie
weergeven.
Deze mogelijkheid wordt wel geboden via de website van de Confederatie Bouw: via
www.confederatiebouw.be → Toegang leden → Bouwdatabank → Bedrijven zoeken en controleren →
Alle bedrijven, kan er wel een attest 30bis bekomen worden waarop datum en uur van consultatie
worden weergegeven.
Via onze website kan men ook een controlelijst van een aantal onderaannemers laten aanmaken en
bewaren. Van deze lijst kan er om het even wanneer een rapport opgevraagd worden waarin de
toestand van de ondernemingen op het vlak van sociale en fiscale schulden weergegeven wordt.
Voor de fiscale schulden dient er gecontroleerd te worden via www.minfin.fgov.be → My Minfin →
Naar MyMinfin zonder authentificatie → E-services → consulteren.
De toegang tot de beschikbare gegevens voor de controle van de fiscale schulden is enkel mogelijk
via een ondernemingsnummer. Bij gebrek aan een dergelijk nummer of als de raadpleging via de
toepassing één van volgende berichten tot resultaat heeft:
-
onjuist ondernemingsnummer;
-
onbekend ondernemingsnummer;
-
onderneming niet opgenomen als hebbende activiteiten in de bouwsector;
-
niet geactiveerd ondernemingsnummer;
dan moet u van uw aannemer of medecontractant een attest (afkomstig van het Ontvangkantoor van
de Directe Belastingen) eisen waaruit het bedrag van zijn schuld blijkt.
Op de website van de Confederatie Bouw kan men via de Bouwdatabank ondernemingen
controleren op zowel sociale als fiscale schulden.
2.7.2 Geldigheidsduur en bijwerking van de beslissingen
Elke laatste vrijdag van de maand worden de attesten op de sociale databank automatisch
geactualiseerd op basis van een bijwerking van de toestand op het niveau van de RSZ en de PDOK.
Hiertoe maakt de PDOK maandelijks aan de RSZ de situatie over de bouwbedrijven inzake de
weerverlet- en de getrouwheidszegels.
Als er een vrijstelling van inhoudingsplicht is, wordt er ineens ook een geldigheidsdatum geafficheerd
die tot de laatste donderdag van de maand geldt.
Als er inhoudingsplicht is, kan de onderneming die sociale schulden heeft, deze op gelijk welk
ogenblik vereffenen of een uitstel van betaling verkrijgen dat nauwkeurig nageleefd wordt.
Zij kunnen in dit geval contact opnemen met de Inningdiensten van de RSZ (op de telefoonnummers
02/509.31.84, 02/509.31.87 of 02/509.31.80) met het verzoek om het attest aan te passen naar een
vrijstelling van de inhoudingsplicht.
Voor de fiscale databank worden in principe ook elke laatste vrijdag van de maand de attesten op de
fiscale databank automatisch geactualiseerd (behalve indien de vrijdag samenvalt met een wettelijke
feestdag of een officiële vakantiedag voor de openbare diensten in welke gevallen de actualisatie
wordt verschoven naar de eerstvolgende werkdag).
Als er een vrijstelling van de inhoudingsplicht is, wordt er ineens ook een geldigheidsdatum
geafficheerd die tot de laatste donderdag van de maand geldt.
Als er inhoudingsplicht is, kan de onderneming die fiscale schulden heeft, die op gelijk welk ogenblik
vereffenen of een uitstel van betaling verkrijgen dat nauwkeurig nageleefd wordt. Zij kunnen in dit
geval contact opnemen met hun Ontvangkantoor van de Directe Belastingen met het verzoek om het
attest aan te passen aan de vrijstelling van de inhoudingsplicht.
3 DE INHOUDINGSPLICHT
3.1 PRINCIPE
Bij de betaling van een gedeelte of het geheel van de factuur moet de opdrachtgever of de
aannemer nakijken of zijn rechtstreekse medecontractant al dan niet sociale en/of fiscale
schulden heeft. Het bestaan van dergelijke schulden, te controleren via de attesten op het internet,
brengt de verplichting tot inhouding en doorstorting met zich mee.
Deze controle moet uitgevoerd worden bij iedere betaling van een factuur (of een deel ervan)
waarbij een aannemer of onderaannemer werken in onroerende staat factureert.
Opvallend in vergelijking tot vroeger is dat de regeling in de relatie opdrachtgever – aannemer sinds 1
januari 2008 identiek is aan de regeling in de relatie aannemer – onderaannemer (zelfde
toepassingsgebied, zelfde voorwaarden, zelfde bedrijven). Het verschil in inhoudingspercentage dat er
vroeger bestond bij ontvangst van een factuur voor werken PC Bouw, dan wel voor andere
onroerende werken buiten het PC Bouw (bijvoorbeeld elektriciteitswerken), is volledig komen te
vervallen.
De inhoudingsplicht ten aanzien van de RSZ is volledig losgekoppeld van de inhoudingsplicht ten
aanzien van de fiscus. Ook dit is nieuw.
Als er in de vroegere regeling een inhoudingsplicht was, moest er een doorstorting naar zowel de RSZ
als de Belastingsdiensten gebeuren.
In het nieuw stelsel kan het dat er slechts ten aanzien van één van beide instellingen stortingen
moeten uitgevoerd worden.
Het sociale luik van de inhoudingsplicht geldt sinds 1 januari 2008.
Het fiscale luik geldt sedert 1 januari 2009.
3.2 INHOUDINGEN VOOR DE RSZ
3.2.1 Principe
De opdrachtgever die een deel of het geheel van de prijs van werken in onroerende staat betaalt aan
een aannemer die op het ogenblik van de betaling sociale schulden heeft, is verplicht bij die betaling
35% van het door hem verschuldigde bedrag (exclusief BTW), in te houden en te storten aan de RSZ.
Voor de opdrachtgever wordt het bedrag van de te storten inhouding dus opgetrokken van 15% naar
35%.
Voor de aannemer geldt dezelfde regel: bij betaling van een deel of het geheel van de prijs van
werken in onroerende staat aan zijn onderaannemer is, is hij verplicht 35% van het door hem
verschuldigde bedrag (exclusief BTW), in te houden en te storten aan de RSZ, wanneer zijn
onderaannemer op het ogenblik van betaling sociale schulden heeft.
De sociale schulden worden op het niveau van de inhoudingsplicht op dezelfde manier gedefinieerd
als op het niveau van de hoofdelijke aansprakelijkheid. We verwijzen voor de definitie van sociale
schulden naar 2.4.2.
Het bestaan van sociale schulden zal blijken uit de attesten 30 bis die op het Internet gepubliceerd
worden.
3.2.2 Beperking van de inhouding
De inhouding kan beperkt worden tot het bedrag van de schuld van de rechtstreekse
medecontractant op het ogenblik van betaling. Dit bedrag moet blijken uit een attest van de RSZ
(met droogstempel) die de aannemer of onderaannemer kan voorleggen aan zijn opdrachtgever of
aannemer. Bij ontvangst van een factuur van € 7.143 of meer nodigt de opdrachtgever of aannemer
zijn rechtstreekse medecontractant hiervoor uit. Als de schuld groter is dan te verrichten inhouding of
als er geen attest binnen de 30-dagentermijn wordt voorgelegd, dan moet de volledige 35%
ingehouden en doorgestort worden.
Het RSZ-attest vermeldt zowel de RSZ-schulden als de schulden bij het Fonds voor
Bestaanszekerheid (PDOK-zegelstelsel) zodat bij de PDOK geen apart attest moet aangevraagd
worden.
Is het bedrag van de factuur kleiner van € 7.143, dan is zo’n attest niet nodig en kan de volledige 35%
aan de RSZ gestort worden als de medecontractant sociale schulden heeft. Dit heeft te maken met de
definitie van schuldenaar bij de RSZ (= schuld van minstens € 2.500). Een inhouding van 35% op een
factuur beneden € 7.143 bedraagt sowieso minder dan € 2.500 en is dus steeds lager dan de schuld
bij de RSZ.
De RSZ-attesten met droogstempel die het bedrag van de schuld vermelden hebben slechts een
beperkte geldigheidsduur van 20 dagen. Als er een betaling buiten deze termijn gebeurt, moet de
inhouding toegepast worden.
3.2.3 Buitenlandse werkgevers
De bestaande uitzondering voor betalingen aan buitenlandse werkgevers blijft bestaan. De
inhoudingen zijn niet van toepassing op de betalingen verschuldigd aan een niet in België gevestigde
werkgever, op voorwaarde dat hij geen sociale schulden in België heeft en al zijn werknemers in het
bezit zijn van een geldig detacheringsbewijs. In dit kader blijft de controle van de
detacheringsbewijzen dus een must en volstaat de controle van de ontvangstbewijzen van de
LIMOSA-melding niet.
De LIMOSA-meldingsplicht blijft uiteraard onverkort van toepassing.
3.2.4 Praktische modaliteiten
Het bedrag van de inhouding moet op hetzelfde moment aan de RSZ worden gestort als de betaling
van de factuur van de medecontractant gebeurt.
Het rekeningnummer van de RSZ voor deze stortingen is 679-0000192-95.
Op de overschrijvingsformulieren die de RSZ ter beschikking stelt na ontvangst van een werkmelding
moet naast de naam, het ondernemingsnummer en in voorkomend geval het adres van de aannemer
of onderaannemer ook de woorden “Art. 30bis” worden vermeld. De datum, nummer en bedrag (excl.
BTW) van de factuur zouden er ook moeten op voorkomen.
De opdrachtgever of aannemer die de stortingen doet is verplicht om een aantal inlichtingen per brief
aan de RSZ over te maken.
Hij moet de documenten ADII 30bis 4.2 (opdrachtgever) of ADII 30bis 4.1 ingevuld naar de RSZ
terugsturen, tezamen met een fotokopie van de factuur waarop de inhouding gebeurde. Als de RSZ
geen documenten opstuurde (omdat er bijvoorbeeld geen werfmelding voor de betrokken aannemer of
onderaannemer moest gebeuren), moet u spontaan de storting op het rekeningnummer van de RSZ
verrichten en zal de RSZ zelf de nodige inlichtingenformulieren verzenden met het verzoek om deze
onmiddellijk ingevuld terug te bezorgen.
3.2.5 Aanwending van de gestorte bedragen
Op basis van de bekomen inlichtingen boekt de RSZ de uitgevoerde betaling ten gunste van de
rekening van de medecontractant. Deze aanrekening gebeurt binnen de 10 werkdagen vanaf de
ontvangst van het ingevuld inlichtingenformulier. Zij gebeurt op de schulden tot en met het kwartaal
dat voorafgaat aan dat waarin de bedragen worden gestort.
Voor zover het gestorte bedrag niet gebruikt wordt voor het aanzuiveren van de gerechtskosten, de
bijdragen (RSZ-PDOK), de bijdrageopslagen, de forfaitaire vergoedingen, de verwijlintresten en de
buitenlandse schuldvorderingen inzake socialezekerheidsbijdragen, die verschuldigd zijn door de
aannemer of de onderaannemer in wiens hoofde het werd aangerekend, wordt het op zijn aanvraag
door de RSZ ten spoedigste en uiterlijk binnen een termijn van 3 maanden terugbetaald. Deze termijn
vangt aan op het einde van het kwartaal tijdens hetwelk de aanvraag bij de RSZ binnenkomt.
Deze termijn vangt nochtans niet aan vóór de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop
de RSZ in het bezit wordt gesteld van alle gegevens betreffende de door de aannemer of de
onderaannemer tewerkgestelde werknemers en hun prestaties, of, in voorkomend geval, volgend op
de dag waarop een rechterlijke uitspraak aangaande een geschil omtrent de door de aannemer of de
onderaannemer aan de RSZ verschuldigde bijdragen kracht van gewijsde gekregen heeft.
Deze termijn vangt niet aan wanneer er een gerechtelijk onderzoek loopt, wanneer een strafrechtelijke
procedure ingeleid werd (pro justitia), of wanneer een inspectiedienst een onderzoek uitvoert om
bijkomende aangiften op te stellen.
3.2.6 Sancties bij het niet inhouden en doorstorten aan de RSZ
De opdrachtgever of de aannemer die een medecontractant met sociale schulden volledig betaalt, is
aan de RSZ, naast het bedrag van de te storten inhouding, een bijslag verschuldigd die gelijk is aan
de te betalen som.
Voor iedere € 100 die men aan een medecontractant met sociale schulden betaalt, loopt men bij het
niet correct inhouden en doorstorten dus een risico van € 70.
In de reglementering werd voorzien dat men een volledige vrijstelling kan toestaan van de bijslag: als
de betrokken aannemer en onderaannemer geen schuldenaar meer zijn van sociale
zekerheidsbijdragen, kan deze vrijstelling bekomen worden.
Een vrijstelling van 50% van deze bijslag kan toegestaan worden indien de niet-betaling van de
inhouding te wijten is aan uitzonderlijke omstandigheden.
Het niet correct uitvoeren van inhoudingen en doorstortingen impliceert ook dat de hoofdelijke
aansprakelijkheid voor de sociale schulden toegepast kan worden, tenminste indien de rechtstreekse
medecontractant sociale schulden had op het ogenblik van de afsluiting van de overeenkomst.
3.3 DE INHOUDING VOOR DE FISCUS
3.3.1 Principe
Met de inhoudings- en doorstortingsplicht ten aanzien van de fiscus moet pas rekening
gehouden worden sedert 1 januari 2009, het moment dat de fiscale databank operationeel
geworden is.
In de reglementering is voorzien dat de inhouding voor de fiscus ongewijzigd op 15% van het
verschuldigd bedrag (excl. BTW) blijft.
De opdrachtgever die een deel of het geheel van de prijs van werken betaalt aan een aannemer die
op het ogenblik van de betaling fiscale schulden heeft, is verplicht bij die betaling dit percentage (=
15%) in te houden en te storten aan de fiscus. Hetzelfde geldt voor de aannemer wanneer zijn
onderaannemer op het ogenblik van betaling fiscale schulden heeft.
Het bestaan van fiscale schulden in hoofde van de aannemer of onderaannemer kan eveneens
gecontroleerd worden via een publiek toegankelijke databank (zie 2.7.1).
In tegenstelling tot de sociale schulden wordt hier geen minimumbedrag bepaald om iemand als
schuldenaar aan te duiden.
Om te bepalen of er al dan niet schulden bestaan, zal er geen rekening gehouden worden met de
schulden waarvoor een correct nageleefd afbetalingsplan bestaat.
3.3.2 Beperking van de inhouding
Net als de inhouding ten gunste van de RSZ kan ook de inhouding voor de Belastingen voor facturen
van meer dan € 7.143 beperkt worden tot het bedrag van de fiscale schuld op het ogenblik van
betaling. Ook hier moet daarvoor door de medecontractant van zijn Ontvangkantoor van de Directe
Belastingen een attest worden voorgelegd dat het bedrag van de schuld vermeld. De geldigheidsduur
van dit attest bedraagt eveneens 20 dagen.
3.3.3 Praktische modaliteiten, aanwending & terugbetaling
In geval van inhoudingsplicht voor fiscale schulden, moet u bij de betaling 15% van het verschuldigde
bedrag (excl. BTW) inhouden en aan de fiscus storten.
Rekeningnummer: 679-2002320-46
(IBAN BE 33 6792 0023 2046)
(BIC PCHQBEBB)
Ontvangkantoor Directe Belastingen Brussel 3 en Bijzondere Ontvangsten, Kruidtuinlaan 50 Bus 3110
te 1000 Brussel (tel.: 02/577.15.60)
De storting bevat volgende vermeldingen:
- ondernemingsnummer van de aannemer/onderaannemer;
-
bedrag en datum van de factuur waarop de storting betrekking heeft;
-
naam van de aannemer.
Een kopie van de factuur waarop de storting betrekking heeft moet aan het voormelde ontvangkantoor
worden overgemaakt.
De gestorte inhoudingen worden aangerekend op de belastingschulden van de betrokken aannemer
of onderaannemer, die daarvan door de fiscus in kennis wordt gesteld. Wanneer de belastingschulden
volledig aangezuiverd zijn, kan men bij het voormelde ontvangkantoor een aanvraag indienen tot
teruggave van het overschot van de gedane stortingen. Ook hier is de terugbetalingstermijn ingekort
geworden (uiterlijk 2 maand i.p.v. vroeger 6 maand).
3.3.4 Sancties
Wanneer de inhoudingen en stortingen niet correct zijn uitgevoerd is de hoofdelijke aansprakelijkheid
van toepassing wanneer de medecontractant fiscale schulden had op het
moment van het afsluiten van de overeenkomst. Daarbij worden de bedragen die eventueel wel
gestort zijn, in mindering gebracht op de bedragen waarvoor men aansprakelijk wordt gesteld.
Net als bij de sociale inhouding is er, naast de hoofdelijke aansprakelijkheid, ook nog een boete
bepaald (administratieve boete gelijk aan het dubbele van het verschuldigde bedrag).
Wanneer de inhouding en doorstorting niet is verricht, wordt de administratieve boete, voor ten
hoogste drie overtredingen, verminderd tot een achtste, een vierde of de helft van die boete
naargelang het respectievelijk een eerste, een tweede of een derde overtreding betreft, op
voorwaarde dat degene die de storting niet heeft verricht, een overeenkomst had afgesloten met een
aannemer die op het ogenblik van het afsluiten ervan geen fiscale schulden had, en dat die aannemer
op het ogenblik van de vaststelling van de overtreding:
-ofwel, geen fiscale schulden meer heeft;
-ofwel, nog steeds fiscale schulden heeft en degene die de storting niet heeft verricht, op
verzoek van de administratie alsnog de vereiste storting heeft uitgevoerd binnen de door haar
opgelegde termijn en het bewijs van storting wordt voorgelegd.
4 MELDING VAN WERKEN EN ONDERAANNEMERS AAN DE RSZ
4.1. WELKE WERKEN MOETEN GEMELD WORDEN?
Vanaf 1 juni 2009 is het toepassingsgebied uitgebreid tot alle werken in onroerende staat alsmede
bepaalde andere werken voor zover zij geen werken in onroerende staat zijn (voorheen was het
beperkt tot de werken die vielen onder het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf).
Het betreft in concreto volgende werken:
Wettelijke grondslag
Het toepassingsgebied van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 is dat welk in artikel 20, § 2 van
het Koninklijk Besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening
van de belasting over de toegevoegde waarde wordt omschreven. Dit artikel bepaalt dat hierbij
worden beoogd alle werk in onroerende staat alsmede bepaalde andere werken voor zover zij geen
werken in onroerende staat zijn.
“Alle werken in onroerende staat”
D.i. alle werken die betrekking hebben op het bouwen, het verbouwen, het afwerken, het inrichten, het
herstellen, het onderhouden, het reinigen en het afbreken, geheel of ten dele, van een uit zijn aard
onroerend goed1 alsmede elke handeling die zowel erin bestaat een roerend goed te leveren en het
meteen op zodanige wijze aan te brengen aan een onroerend goed dat het onroerend uit zijn aard
wordt (art. 19, § 2 van het Wetboek).
1 Voorbeelden van onroerende goederen uit hun aard: de vloer en de kelderverdieping; de gebouwen:
individuele woongelegenheden, appartementsgebouwen, openbare gebouwen, fabrieken, bungalows,
chalets, hoeven, garages.
Andere beoogde werken
Zelfs indien zij geen werken in onroerende staat in de zin van de hierboven geformuleerde definitie
uitmaken, worden de hierna volgende activiteiten eveneens bedoeld:
iedere handeling die tot voorwerp heeft zowel de levering als de aanhechting aan een gebouw:
van de bestanddelen of een gedeelte van een installatie voor centrale verwarming of airconditioning,
daaronder begrepen de branders, de reservoirs en de regel- en controletoestellen verbonden aan de
ketels of aan de radiatoren;
van de bestanddelen of een gedeelte van een sanitaire installatie van een gebouw en, meer
algemeen, van alle vaste toestellen voor sanitair of hygiënisch gebruik aangesloten op een
waterleiding of een riool;
van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een elektrische installatie van een
gebouw, met uitzondering van toestellen voor de verlichting en van lampen;
van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een elektrische belinstallatie van
brandalarmtoestellen, van alarmtoestellen tegen diefstal en van een huistelefoon;
van opbergkasten, gootstenen, gootsteenkasten en meubels met ingebouwde gootsteen, wastafels en
meubels met ingebouwde washoek, zuigkappen, ventilators en luchtverversers waarmee een keuken
of badkamer is uitgerust;
van luiken, rolluiken en rolgordijnen die aan de buitenkant van het gebouw worden geplaatst;
iedere handeling die tot voorwerp heeft zowel de levering van wandbekleding of vloerbedekking als de
plaatsing ervan in een gebouw, ongeacht of die bekleding of bedekking aan het gebouw wordt
vastgehecht of eenvoudig ter plaatse op maat wordt gesneden volgens de afmetingen van de te
bedekken oppervlakte;
ieder werk dat bestaat in het aanhechten, het plaatsen, het herstellen, het onderhouden en het
reinigen van goederen bedoeld in de vorige twee .
Wordt ook bedoeld de terbeschikkingstelling van personeel met het oog op het verrichten van een
werk in onroerende staat of van een onder de vorige drie hierboven vermelde handelingen.
Praktische toepassing
Om praktische redenen wordt een lijst van 28 activiteiten voorgesteld zodat de aannemers, die
aangifte doen, in staat zijn om gemakkelijk de werken te identificeren die worden uitgevoerd door de
onderaannemers waarop zij beroep doen. Deze lijst wordt vervolledigd door niet exhaustieve
voorbeelden, details en toelichtingen. Er moet worden opgemerkt dat de activiteiten in kwestie worden
bedoeld in de context van de definitie van “alle werk in onroerende staat”: bouw, onderhoud,
herstelling, enz. …
Lijst van activiteiten die behoren tot het toepassingsgebied van artikel 30bis van de wet van 27
juni 1969
Nr. Activiteiten
01 Waterbouwkundige werken, zee- en stroomwerken
02 Grondwerken
03 Slopingswerken
04 Metsel- en betonwerken
05 Leggen van kabels en diverse leidingen
06 Voegwerken
07 Timmer- en schrijnwerk en metalen schrijnwerk
08 Dakbedekken en isolatie tegen vochtigheid
09 Thermische en/of geluidsisolatie
10 Plaatsing van prefabelementen
11 Plaatsen van houten voorwerpen of producten
12 Glaswerken
13 Stukadoorswerken
14 Werken die verband houden met het schilderen, stofferen en behangen
15 Restauratiewerken
16 Steen- en marmerwerken
17 Muur- en grondbekledingswerken (met uitzondering van hout)
18 Sanitaire installaties, centrale verwarming, loodgieters- en zinkwerk, aanleg van buizen en
leidingen
19 Installatie van steigers
20 Metaalconstructies en metalen kunstwerken
21 Werken aan wegen
22 Bouw van niet-metalen kunstwerken
23 Spoorlijnwerken
24 Elektrotechnische werken
25 Aanleg en onderhoud van diverse terreinen
26 Landbouwwerken
27 Schoonmaak- en onderhoudswerken
28a Speciale installaties
Uitzondering :
De reeds bestaande uitzondering op de meldingsplicht blijft van kracht, m.n . wanneer:
het totaalbedrag (excl. BTW) voor werken kleiner is dan € 25.000
EN
de aannemer voor deze werken geen beroep doet op een onderaannemer
dan wordt deze vrijgesteld van de meldingsplicht.
4.2. WANNEER MOET DE MELDING GEBEUREN?
De geviseerde werken moeten worden gemeld vooraleer deze een aanvang nemen.
Zodra de elektronische verzending van de werkmelding wordt bevestigd, wordt de aannemer-melder
op de hoogte gebracht van de toekenning van een identificatienummer van de melding van
geografische werf (informatie die via de opdrachtgever wordt gedeeld met de overige aannemers die
rechtstreeks met deze opdrachtgever en voor deze werf een overeenkomst zijn aangegaan) alsmede
van de toekenning van een identificatienummer dat specifiek voor de geviseerde werken geldt.
Indien tijdens de uitvoering van de werken andere onderaannemers moeten tussenkomen, is de
aannemer ook verplicht om de RSZ hier voorafgaandelijk van op de hoogte te brengen. Hiertoe moet
elke onderaannemer die zelf een beroep doet op een andere onderaannemer, de aannemer die een
overeenkomst gesloten heeft met de opdrachtgever, daarvan voorafgaandelijk schriftelijk in kennis
stellen. De aannemer zal op basis van het identificatienummer 30bis de onderaannemers via de
webapplicatie kunnen toevoegen.
Belangrijk: wanneer het werk aanvankelijk vrijgesteld is van melding, maar tijdens de uitvoering wordt
de voormelde drempel overschreden of wordt er toch beroep gedaan op een onderaannemer, dan
moet de werf onmiddellijk aan de RSZ gemeld worden. Duid dan op de elektronische aangifte het
vakje aan om aan te geven dat de werf aanvankelijk onder de uitzonderingen viel, om te vermijden dat
de aangifte als laattijdig zou beschouwd worden.
4.3. WIE MOET DE MELDING VERRICHTEN?
De verplichting om de werken te melden berust bij de aannemer die de aannemingsovereenkomst
met de opdrachtgever heeft gesloten. In de melding moet de aannemer alle onderaannemers
opnemen die op de werf een geviseerde activiteit uitoefenen. Dit betekent dat de aannemer niet alleen
zijn eigen onderaannemers moet melden, maar ook de subonderaannemers van zijn
onderaannemers, enzovoort.
Wie als onderaannemer tussenkomt heeft geen rechtstreekse meldingsplicht ten aanzien van de RSZ.
Maar om de aannemer toe te laten een correcte melding te doen, is een onderaannemer wel verplicht
om voorafgaandelijk en schriftelijk aan de aannemer mee te delen op welke onderaannemers hij op
zijn beurt beroep doet.
Sedert 1 januari 2008 is er een belangrijke wijziging voor de melding voor werken in eigen beheer:
vóór 1 januari 2008 moest een aannemer die ook opdrachtgever was, zich niet om de werfmelding
bekommeren.
Sinds 1 januari 2008 moet de melding 30 bis aan de RSZ ook door de aannemer gebeuren die
geviseerde werken voor eigen rekening uitvoert of laat uitvoeren om het onroerend goed daarna
geheel of gedeeltelijk te vervreemden.
Hierdoor worden onder meer situaties geviseerd waarbij een aannemer eerst zelf een bouwperceel
aankoopt, daarop een gebouw opricht of laat oprichten en het daarna eventueel op plan of tijdens de
uitvoeringsfase verkoopt.
4.4. HOE DE WERKMELDING VERRICHTEN?
Sedert 1 juni 2009 mag de melding enkel nog elektronisch gebeuren, en NIET meer op papier.
Hiertoe is er een webtoepassing beschikbaar om de werkmelding in te voeren. De Unieke
werkmelding (UWM) bevindt zich op de portaalsite van de Sociale Zekerheid
(www.socialezekerheid.be) onder het gedeelte “onderneming”.
Deze toepassing zorgt ervoor dat ondernemingen in het bijzonder nog aan andere verplichtingen (bv.
melding aan het NAVB, de melding aan de inspectie in het kader van de reglementering betreffende
de veiligheidscoördinatie en enkele specifieke meldingen (asbestverwijdering, werken in hyperbare
omgeving of zandstraalwerken) dan de werkmeldingen aan de RSZ kunnen voldoen. Daarom is zij,
binnen een luik dat gemeenschappelijk is voor alle betreffende wetgevingen, opgebouwd rond het
begrip “geografische bouwplaats” en moet zij in het luik 30bis aangevuld worden met informatie over
de contracten en de uitgevoerde werken.
Via de website van de Confederatie Bouw, www.confederatiebouw.be wordt een link gelegd naar de
site van de sociale zekerheid (toegang leden → bouwdatabank → uw aangiftes → werkmeldingen).
Wanneer u een Unieke Werfmelding invoert, heeft u de keuze om dit al dan niet in de beveiligde
zone te doen. In de beveiligde zone moet u zich inloggen met uw gebruikersnaam en paswoord.
In deze zone beschikt u over een uitgebreid aanbod aan functionaliteiten:
- aanpassen van de informatie van het gemeenschappelijk deel of het luik 30bis, zelfs als de
melding reeds is doorgestuurd;
-
raadplegen van een reeds verstuurde melding (enkel de contracten die de aangever ingediend
heeft);
-
weergave van de volledige historiek van de aangiftes per aangever;
-
weergave van een lijst met de laatste 10 onderaannemers die ingevoerd werden. Dit dient om het
proces te versnellen als er voor een andere werf op dezelfde onderaannemer beroep gedaan
wordt;
-
opmaken van een overzicht van de melding (als PDF-document);
-
bijhouden van een kladversie van een melding. Dit kan nuttig zijn wanneer de gebruiker de
aangifte niet direct kan vervolledigen en deze op een later tijdstip wenst te beëindigen.
Het blijft ook steeds mogelijk om een werfmelding in te voeren zonder aangemeld te zijn. Als u zich
niet aanmeldt, kan u enkel een werfmelding indienen en deze later aanvullen indien nodig. U heeft
dan geen toegang tot de hierboven beschreven functionaliteiten. Het is dan ook aangewezen om
steeds gebruik te maken van de beveiligde zone.
Hoe een gebruikersnaam en paswoord verkrijgen?
Indien u nog niet over de nodige login-gegevens beschikt, kan u deze aanvragen. Hiervoor moet u
een formulier invullen dat u verkrijgt via een link in de beveiligde zone. Eenmaal u alle gegevens
ingevuld hebt, kan u het formulier:
- online handtekenen met uw elektronische ID-card. Nadien wordt het formulier online
doorgestuurd;
-
uitprinten en ondertekend met de post versturen.
Wanneer uw aanvraag verwerkt is, ontvangt u binnen de week uw persoonlijke login-gegevens.
Overgangsmaatregel
Bij wijze van overgang en in het vooruitzicht van de invoering, op 1 januari 2010, van de transfer van
de werkmeldingen 30bis per batch voor bepaalde ondernemingen met een aanzienlijk aantal
meldingen, aanvaardt de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid als aangifteformaat (30bis) een uittreksel
van de databases van deze ondernemingen. Deze uittreksels moeten worden doorgestuurd per fax of
per e-mail na contact met de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en na goedkeuring van het
formaat en de procedure door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
4.5. WELKE INFORMATIE MOET GEMELD WORDEN?
Alvorens te beginnen met de geviseerde werken (zie 1) zal de aannemer op wie de opdrachtgever
een beroep zal doen, aan de RSZ alle juiste informatie moeten verstrekken die nodig is om de
belangrijkheid van de werken te ramen en er de opdrachtgever en, in voorkomend geval, in welk
stadium ook, de onderaannemers van te identificeren. Als tijdens de uitvoering van de werken andere
onderaannemers tussenkomen, zal deze aannemer de RSZ hiervan voorafgaandelijk op de hoogte
moeten brengen. Daartoe zal elke onderaannemer die op zijn beurt een beroep doet op een andere
onderaannemer, voorafgaandelijk de aannemer hiervan schriftelijk in kennis moeten stellen.
Tot de inlichtingen die moeten worden overgemaakt aan de RSZ behoren o.a.:
-
datum van einde van de werken: datum waarop de aanwezigheid van de aannemers en de
eventuele onderaannemers op de werf niet langer gerechtvaardigd is, omdat de bestelde werken
zijn beëindigd, het materiaal en de werknemers van de betrokken aannemer(s) zich niet langer
gerechtvaardigd op de werf bevinden en de werf is opgekuist;
-
de tussenkomst van een onderaannemer;
- afmelden van een gemelde onderaannemer wanneer hij niet tussenkomt in de uitvoering van de
werken.
4.6. SANCTIES
De aannemer die de verplichting om werken aan te geven niet of niet tijdig naleeft, is aan de RSZ
een boete verschuldigd die gelijk is aan 5% van het totale bedrag van de werken, exclusief BTW,
die niet gemeld werden.
De onderaannemer die nalaat om aan de aannemer schriftelijk te signaleren dat hij een beroep
doet op één of meerdere andere onderaannemers is zelf aan de RSZ een boete verschuldigd die
gelijk is aan 5% van het totale bedrag van de werken, exclusief BTW, die hij toevertrouwd heeft aan
zijn onderaannemer of aan zijn onderaannemers.
Indien de som die van de aannemer gevorderd wordt, veroorzaakt werd door een fout van een
onderaannemer, wordt deze som verminderd met het bedrag dat door de betrokken onderaannemer
voor deze fout daadwerkelijk betaald werd aan de RSZ.
Ook moet de afzegging van de gemelde tussenkomst van een onderaannemer gemeld worden.
Aanpassing van de sanctie
De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kan de aannemer en de onderaannemers vrijstellen van de
betaling van de toegepaste sancties wanneer zij aantonen dat zij onmogelijk hun verplichtingen
binnen de termijnen konden nakomen ingevolge een geval van verantwoorde overmacht.
De vrijstelling kan ook toegekend worden wanneer het gaat om een eerste overtreding op die
bepaling uit hoofde van de overtreder en voor zover geen enkele inbreuk op de wetgeving inzake
sociale zekerheid of inzake werkloosheid of op de sociale wetgeving werd vastgesteld die verband
houdt met de geviseerde werken die niet gemeld werden.
De toegepaste boete kan tot 50% verminderd worden wanneer de niet-naleving van de verplichting
van de aannemer en van de onderaannemer die een beroep gedaan heeft op een andere
onderaannemer als uitzonderlijk beschouwd kan worden en voor zover zij de verplichtingen naleven
die zijn voorgeschreven door de wet van 27 juni 1969 en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten,
evenals de verplichtingen die zijn voorgeschreven door het Koninklijk Besluit van 5 november 2002 tot
invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling (Dimona-aangifte), met toepassing van
artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van
de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
5. DE REGISTRATIE ALS AANNEMER
Niettegenstaande de loskoppeling van de toepassing van de inhoudingen en de hoofdelijke
aansprakelijkheid, blijft de registratie als aannemer toch behouden.
De registratie is nog altijd van belang voor de toepassing van heel wat (vooral fiscale) maatregelen.
Hun toepassing is gekoppeld aan de voorwaarde dat de aannemer die de werken uitvoert,
geregistreerd is. Zo kan het verlaagde BTW-tarief van 6% voor renovatiewerken voor woningen ouder
dan 5 jaar enkel aangerekend worden door een geregistreerde aannemer. Ander voorbeeld zijn de
belastingsverminderingen bij energiebesparende investeringen. De particulier die hiervan wil genieten,
moet de werken laten uitvoeren door een geregistreerde aannemer.
De procedure om een registratie aan te vragen blijft voorlopig ongewijzigd. Dit betekent dat de
aannemer die zich wenst te laten registreren nog steeds een aanvraag moet indienen bij de bevoegde
registratiecommissie. Het is de bedoeling dat de aanvraag in de toekomst via een ondernemingsloket
zal verlopen. Het centraal informaticaplatform langs waar het ondernemingsloket alle nodige gegevens
aan de registratiecommissies zou moeten overmaken is echter nog niet operationeel.
6. TABELLEN – PRAKTISCHE TOEPASSING VAN DE NIEUWE REGLEMENTERING
6.1. SOCIALE LUIK
Overeenkomst
Toestand op
Toestand op
Inhouding
Sanctie
afgesloten met
het ogenblik
het ogenblik
van afsluiting
van de betaling
overeenkomst
van de factuur
1) in hoofde van de opdrachtgever
Aannemer
Heeft geen
Heeft geen
Neen
sociale schulden sociale schulden
Heeft geen sociale
schulden
Heeft sociale
schulden
Ja 35% (1)
Heeft sociale
schulden
Heeft sociale
schulden
Heeft geen sociale
schulden
Heeft sociale
schulden
Neen
2) in hoofde van de aannemer
Onderaanneme Heeft geen
r
sociale schulden
Ja 35% (1)
Heeft geen
sociale schulden
Neen
Heeft geen sociale
schulden
Heeft sociale
schulden
Ja 35% (1)
Heeft sociale
schulden
Heeft sociale
schulden
Heeft geen sociale
schulden
Heeft sociale
schulden
Neen
Bron: http://www.confederatiebouw.be
Ja 35% (1)
Bijslag gelijk aan het
bedrag van de
inhouding (3)
Toepassing van de
hoofdelijke
aansprakelijkheid (2)
+ bijslag gelijk aan
het bedrag van de
inhouding (3)
-
Bijslag gelijk aan het
bedrag van de
inhouding (3)
Toepassing van de
hoofdelijke
aansprakelijkheid (2)
+ bijslag gelijk aan
het bedrag van de
inhouding (3)
Download