nectar par 12.3 hoe veranderen moeder en kind

advertisement
NECTAR PAR 12.3
HOE VERANDEREN MOEDER EN KIND
 De eerste twaalf weken van de zwangerschap ontstaan alle organen
van het kindje: embryonale fase
 Aan het eind van de embryonale fase, wanneer het kindje al wel op
een mensje lijkt, heet het kind een foetus
 Pas na twaalf weken wordt de buik van de moeder dikker. Ze kan het
kind ook voelen bewegen.
 Doordat de foetus groter wordt, drukt hij tegen de organen van de
moeder. Hierdoor kan ze last krijgen was oprispend maagzuur. Ook
moet ze vaak naar de WC, omdat de baby tegen de blaas aan drukt
 De moeder krijgt ook grotere borsten. Dit komt omdat haar
melkklieren groeien. Het extra vet in de borsten beschermt de
melkklieren.
HOE LEEFT HET KINDJE IN DE BAARMOEDER?
 Het kindje “zwemt” in vruchtwater. Dit beschermt het embryo, als de
moeder zich bijvoorbeeld stoot.
 Om het vruchtwater liggen de vruchtvliezen.
 Op de plaats waar het embryo zich heeft ingenesteld, groeit de
placenta of moederkoek. De placenta bestaat uit de bloedvaten van
het kind en van de moeder.
 De foetus is via de navelstreng met de moeder verbonden. Door de
navelstreng lopen twee navelstrengslagaders en een navelstengader.
De wanden van deze bloedvaten zijn zo dun dat stoffen hier kunnen
worden uitgewisseld:
 Voedingsstoffen gaan door de navelstengader naar de baby
 Afvalstoffen gaan via de navelstrengslagaders naar de moeder.
 De placenta houdt veel schadelijke stoffen tegen. Stoffen als nicotine,
alcohol, drugs en het rodehond virus worden echter niet
tegengehouden.
 Deze stoffen kunnen een afwijking veroorzaken:
 Van het rodehond virus kunnen ongeboren baby’s
oogafwijkingen en gehoorverlies krijgen.
 Door alcohol groeien de hersenen niet goed.
 Wanneer er iets zonder aanwijsbare reden mis gaat met de
ontwikkeling van het embryo, krijgt de vrouw een miskraam. Het kind
sterft af en wordt afgestoten.
HOE STROOMT HET BLOED IN HET KINDJE?
 Het bloed stroomt via de navelsteng naar de lever van het kindje. Via
de ductus venosus komt het zuurstofrijke bloed in de onderste holle
ader. Vervolgens stroomt het de rechterboezem van het hart binnen.
 Het zuurstofarme bloed in de holle ader wordt vermengt met
het zuurstofrijke bloed in de navelstrengader
 Tussen de linker- en de rechterboezem zit een opening: ovale venster
 Zo gaat een groot deel naar de linkerboezem. Het hele hart
bevat daarom gemengd bloed.
 Als de hartkamers samentrekken, stroomt dit gemengde bloed in
de aorta en de longslagaders
 Tussen de longslagaders en de aorta zit de ductus Botalli
 Omdat de longen minder bloed nodig hebben, stroomt het
grootste deel via de ductus Botalli naar de aorta.
 Vanaf de aorta stroomt het bloed door de navestrengslagaders terug
naar de placenta
 Na de geboorte gaat het kind zelf ademen. Hierdoor veranderd de
bloedsomloop van de baby:
 Ductus venosus sluit en verschrompelt
 Ovale venster sluit
 Ductus Botalli sluit en verschrompelt.
 De navelstrengader en navelstrengslagaders verschrompelen
HOE GAAT DE BEVALLING?
 De zwangerschap duurt ongeveer 40 weken. De baby ligt dan met het
hoofd naar beneden, tegen de baarmoedermond aan.
 Vanaf zes weken voor de bevalling krijgt de moeder af en toe een wee.
Dit is het samentrekken van de spieren in de baarmoederwand. Deze
weeën heten indaling weeën.
 De bevalling gaat in drie fasen:
1. De bevalling begint als de weeën met regelmatige tussenpozen
komen. Door deze wee gaat de baarmoedermond open:
ontsluiting
2. Uitdrijving: de baarmoedermond is open genoeg. De moeder
perst het kind door de vagina
3. Nageboorte: placenta, vruchtvliezen en de rest van de
navelstreng worden naar buiten geduwd.
 Omdat het kind na de geboorte begint te ademen, maakt de
verloskundige het mondje schoon
 Dan wordt de navelsteng met twee klemmetjes dichtgeknepen.
Vervolgens wordt de navelstreng doorgeknipt.
 De navel is het litteken van het stompje van de navelstreng, dit valt na
een paar dagen af.
 Bij een stuitligging ligt de baby met zijn benen tegen de
baarmoedermond. Bij een dwarsligging ligt de baby dwars in de
baarmoeder.
 Bij een dwarsligging besluit een art om een keizersnede te doen. Dit is
een snee onder in de buik. Dit gebeurt ook als de placenta voor de
baarmoedermond ligt.
HOE ONTSTAAT EEN TWEELING?
 Wanneer er twee baby’s in de baarmoeder groeien, heb je een
tweeling:
1. Een eeneiige tweeling: deze ontstaat uit één bevruchte eicel en
één zaadcel. Tijdens de eerste delingen splitst het bolletje cellen
zich in tweeën.
2. Een twee-eiige tweeling: deze ontstaat als er tijdens de eisprong
twee eicellen tegelijk vrijkomen. Als beide cellen worden
bevrucht, heb je ook een tweeling.
 Bij een twee-eiige tweeling zijn er altijd twee placenta’s en ieder
embryo heeft zijn eigen vruchtvliezen. De placenta’s kunnen wel met
elkaar vergroeien.
 Als bij een eeneiige tweeling de splitsing plaats vindt voor de
innesteling, heeft ieder embryo zijn eigen placenta en vruchtvliezen.
 Wanneer de splitsing na de innesteling plaats vindt, delen de embryo’s
een placenta en vruchtvliezen.
 Soms worden er ook meer dan twee baby’s tegelijk geboren. Een
meerlingen zwangerschap is er vaak te weinig ruimte voor elke baby
apart. Daarom worden ze vaak te vroeg geboren.
Download