Research Report 9806/A Milieumodel Model om milieuvervuiling naar grootteklasse te bepalen drs. K.L. Bangma SCALES SCientific AnaLysis of Entrepreneurship and SMEs Zoetermeer, februari 1999 ISBN: 90-371-0713-3 Prijs: ƒ 20,Bestelnummer: H9806 EIM is een onderzoeksbureau met 170 professionals. EIM verschaft beleidsgerichte en praktijkgerichte informatie van sociaal-economische aard voor en over alle sectoren van het bedrijfsleven en voor beleidsinstanties. EIM is gevestigd in Zoetermeer. Behalve op Nederland richt EIM zich ook op de Europese economie en op andere continenten. Voor meer informatie over EIM en wat EIM voor u kan betekenen, kunt u contact met ons opnemen. Adres: Postadres: telefoon: telefax: Website: Italiëlaan 33 Postbus 7001 2701 AA Zoetermeer 079 341 36 34 079 341 50 24 www.eim.nl De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldiging en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden. The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or texts as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections. Inhoud 1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .5 2 2.1 2.2 2.3 2.4 Beschrijving model . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7 Gerealiseerde jaren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7 Geraamde jaren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .11 Betrouwbaarheid van de uitkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 Modeluitkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .15 CO2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .16 CFK’s en halonen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .17 NOx . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .18 SO2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .19 Afval . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .20 Afvalwater . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .21 Milieumodel 1 Inleiding In dit rapport wordt een model beschreven waarmee de milieubelasting bepaald kan worden naar sector en grootteklasse. De milieubelasting kan zowel bepaald worden voor realisatiejaren als voor toekomstige jaren. Van de resultaten van het model over gerealiseerde jaren (1992 t/m 1995) wordt uitgebreid verslag gedaan in ‘Het milieu profiel van het MKB’, dat onlangs door EIM is gepubliceerd. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het milieumodel. In hoofdstuk 3 wordt kort verslag gedaan van modelresultaten, waarbij het jaar 1995 (realisatiejaar) vergeleken wordt met 1999 (ramingsjaar). 5 Milieumodel 2 Beschrijving model 2.1 Inleiding Met behulp van het milieumodel is het mogelijk de bijdrage van het klein-, midden- en grootbedrijf aan de milieubelasting van het (particuliere) bedrijfsleven te bepalen. Dit kan zowel voor gerealiseerde jaren als voor ramingsjaren. Op dit moment is 1995 het laatste realisatiejaar waarover veel statistische gegevens bekend zijn. Ramingsjaren kunnen betrekking hebben op de korte termijn (bijvoorbeeld 1999), maar ook op de lange termijn (bijvoorbeeld 2010 of 2020). In dit hoofdstuk komt eerst aan de orde op welke wijze met behulp van het milieumodel de milieubelasting van gerealiseerde jaren bepaald wordt. Vervolgens worden de ramingsjaren besproken. 2.2 Gerealiseerde jaren Het milieumodel biedt de mogelijkheid om milieugegevens naar een zeer groot aantal sectoren en grootteklassen te verdelen. Alle sectoren uit het particuliere bedrijfsleven die in BLISS voorkomen (een 70tal sectoren) kunnen worden meegenomen. Om presentatieredenen zullen in hoofdstuk 3 voorbeelden van uitkomsten worden gepresenteerd op een hoog aggregatieniveau van tien sectoren in het particuliere bedrijfsleven. De methodiek om de bijdrage van sectoren en grootteklassen aan de milieubelasting van het (particuliere) bedrijfsleven te bepalen, wordt in figuur 1 grafisch weergegeven. Uit deze figuur komt naar voren dat het bepalen van de bijdrage van grootteklassen aan de milieubelasting van het (particuliere) bedrijfsleven gebaseerd is op twee databestanden, te weten: NAMEA, afkomstig van het CBS (linksboven in figuur 1), en BLISS, afkomstig van EIM (rechts in figuur 1). Hierna wordt eerst ingegaan op de inhoud van beide databestanden. Vervolgens wordt figuur 1 toegelicht. 7 Beschrijving model figuur 1 de gevolgde aanpak om de bijdrage van sectoren en grootteklassen aan de milieubelasting te bepalen NAMEA 1 BLISS of KTO sector 2 subsector mileumodel met verdeelsleutels 3 grootteklasse Bron: EIM. NAMEA De afkorting NAMEA staat voor National Accounting Matrix inclu ding Environmental Accounts. Een samenvatting van dit databestand wordt elk jaar door het CBS in zijn Nationale Rekeningen gepubliceerd. De nationale uitstoot van CO2, N2O, CH4, CFK’s en halonen, NOx, SO2, NH3, P, N, afval en afvalwater staat hierin vermeld.1 Getuige de naamgeving dient NAMEA te worden beschouwd als aanvulling op de nationale rekeningen. NAMEA bevat echter geen bedragen maar hoeveelheden. Zo wordt de uitstoot van CO2 bijvoorbeeld in miljoenen kilo’s geregistreerd. NAMEA bestaat uit een aantal rekeningen. Voor dit onderzoek is de stoffenrekening van belang. Hierin zijn de herkomst en de bestemming van de genoemde milieubelastende stoffen opgenomen. Een onderscheid wordt daarbij gemaakt naar consumenten en producenten, waarbij de laatste worden onderverdeeld naar diverse sectoren. 1 8 In dit rapport wordt de uitstoot van de milieubelastende stoffen N2O, CH4, NH3, P en N niet verder besproken omdat deze uitstoot voornamelijk afkomstig is uit de landbouwsector, een sector die buiten de definitie van particuliere bedrijfsleven valt. Beschrijving model In dit onderzoek is alleen de herkomst van de milieubelastende stoffen belangrijk. Met andere woorden, of deze stoffen in Nederland of in het buitenland terechtkomen is niet van belang. Om het voorbeeld dat in figuur 1 is uitgewerkt, aan te houden: uit de stoffenrekening komt naar voren dat in dat jaar door de chemische industrie 16.940 miljoen kilo CO2 werd uitgestoten. BLISS Behalve van NAMEA wordt in het onderzoek ook gebruikgemaakt van het BLISS-bestand van EIM. De afkorting BLISS staat voor BedrijfsLeven Informatie SySteem. In dit bestand worden de exploitatierekeningen van bedrijven bijgehouden, onderverdeeld naar grootteklasse en sector. De gehanteerde onderverdeling in BLISS is echter veel gedetailleerder dan in NAMEA. Dit maakt het mogelijk om uit de stoffenrekening van NAMEA, zowel de bijdrage van het MKB als die van verschillende subsectoren te schatten. Zo is er bijvoorbeeld in BLISS informatie te vinden over de energiekosten van alle bedrijven uit de basischemie en de chemische eindproducten (twee subsectoren van de chemie), onderverdeeld naar drie grootteklassen: 1-9 werknemers, 10-99 werknemers en 100 of meer werknemers. Toelichting op figuur 1 In de methodiek om de milieubelasting van grootteklassen te bepalen, worden drie stappen onderscheiden. In figuur 1 zijn deze stappen aangegeven met de cijfers 1, 2 en 3: 1. In de eerste stap worden de sectoren uit de stoffenrekening van NAMEA geselecteerd. Dit zijn alleen sectoren uit het particuliere bedrijfsleven. Het particuliere bedrijfsleven bestaat uit sectoren die weinig door de overheid beïnvloed worden. Zo maken onder andere de gezondheidszorg, de landbouw en de overheid geen deel uit van het particuliere bedrijfsleven. 2. In de tweede stap worden de sectorgegevens uit de stoffenrekening van NAMEA opgesplitst naar de verschillende subsectoren. In figuur 1 wordt de chemie (een NAMEA-sector) bijvoorbeeld opgesplitst in de subsectoren basischemie en chemische eindproducten. Dit geschiedt door gebruik te maken van informatie uit BLISS en door het kiezen van een zinvolle verdeelsleutel. Voor CO2 wordt de uitstoot van een sector bijvoorbeeld verdeeld aan de hand van de totale energiekosten van de betreffende subsectoren. De uitstoot van CO2 wordt immers voor het grootste deel veroorzaakt door het energieverbruik van bedrijven. Wanneer nu de 9 Beschrijving model energiekosten van de basischemie en chemische eindproducten aan elkaar gelijk zouden zijn, dan zou de CO2-uitstoot van de chemie gelijk over de twee subsectoren worden verdeeld. Uit figuur 1 volgt echter dat de energiekosten van de chemische eindproducten beduidend lager zijn dan de energiekosten in de basischemie. Vandaar dat de CO2-uitstoot van de chemie grotendeels kan worden toegeschreven aan de basischemie. 3. In de derde stap worden de betreffende subsectoren opgesplitst naar grootteklassen. Voor deze opsplitsing wordt dezelfde procedure als in stap 2 toegepast. De opsplitsing geschiedt op basis van de verdeling van de totale energiekosten binnen de betreffende sectoren over de grootteklassen. Uiteraard is de betrouwbaarheid van deze methodiek afhankelijk van de aanwezigheid van zinvolle verdeelsleutels. Bij de keuze uit mogelijke verdeelsleutels vormt de informatie uit BLISS het uitgangspunt. In dit databestand zijn de volgende milieurelevante kostenposten beschikbaar: brandstofkosten, aardgaskosten, elektriciteitskosten, kosten van water en kosten van grond- en hulpstoffen. Verdeelsleutels In tabel 1 zijn de gebruikte verdeelsleutels weergegeven. Voor elk van de zes milieubelastende stoffen wordt de kostenpost uit het BLISS-bestand weergegeven waarop de verdeelsleutel is gebaseerd. Vervolgens wordt in de tabel een beknopte toelichting gegeven. tabel 1 gehanteerde verdeelsleutels om NAMEA-cijfers aan subsectoren en grootteklassen toe te delen stof verdeelsleutels (kostenpost uit BLISS) CO2 totale energiekosten toelichting De uitstoot van CO2 wordt voor het grootste deel veroorzaakt door het energieverbruik van bedrijven. CFK’s kosten voor grond- en hulpstoffen CFK’s en halonen komen grotendeels vrij bij industriële processen, en halonen gebruik van kunststoffen, als ontvettingsmiddel en bij alle (oude) koelsystemen. De meest zinvolle verdeelsleutel vormen in dit verband de kosten voor grond- en hulpstoffen. NOx totale energiekosten De uitstoot van NOx wordt voor het grootste deel veroorzaakt door het energieverbruik van bedrijven. SO2 brandstofkosten en elektriciteitskosten Zwaveldioxide komt bijna niet vrij bij gasverbranding, maar voornamelijk bij verbranding van kolen en andere brandstoffen, zoals stookolie. Vandaar dat de aardgaskosten niet in de verdeelsleutel zijn opgenomen. afval kosten voor grond- en hulpstoffen Hoe meer grond- en hulpstoffen er in een bedrijf worden gebruikt, hoe meer afval er kan ontstaan. afvalwater kosten van water Meer afvalwater zal tot uiting komen in een hogere rekening voor watergebruik*. * 10 Deze verdeelsleutel zal enige vertekening kunnen geven omdat enkele grote waterverbruikers tegen relatief lage kosten zelf grondwater oppompen of oppervlaktewater innemen. Daar staat echter weer tegenover dat grote waterverbruikers ook vaker een afvalwaterzuivingsinstallatie hebben. Beschrijving model Uit de tabel komt naar voren dat de energiekosten in het BLISSbestand een belangrijk bestanddeel vormen van de gebruikte verdeelsleutels. Onder de energiekosten vallen brandstofkosten, gaskosten en elektriciteitskosten. Bij het gebruik van energiekosten als verdeelsleutel over de subsectoren en grootteklassen wordt impliciet rekening gehouden met het feit dat kleinere bedrijven veelal inefficiënter met energie omgaan dan grotere bedrijven. Als een groot bedrijf namelijk voor het maken van een product minder gas gebruikt dan een klein bedrijf, zullen de energiekosten relatief lager zijn en krijgt het bedrijf bij het toedelen van bijvoorbeeld de CO2-uitstoot naar grootteklasse ook minder toebedeeld. Het energiezuiniger produceren van producten komt dus automatisch in de cijfers tot uitdrukking. Aangezien grootverbruikers vaak andere tarieven hebben dan kleinverbruikers, is er voor deze tarieven gecorrigeerd. Dat is gedaan door uit te gaan van het verbruik in m3 of kWh van de specifieke grootteklasse en sector en dit vervolgens te vermenigvuldigen met het aantal guldens per m3 of kWh zoals die voor de industrie als totaal gelden. Voor andere sectoren dan de industrie zijn geen cijfers bekend en is derhalve niet gecorrigeerd. Energiekosten kunnen bij de uitstoot van CFK’s en halonen, afval en afvalwater niet als verdeelsleutel worden gebruikt, omdat deze stoffen niet energiegebonden zijn. Zoals in de tabel is beargumenteerd, wordt voor de uitstoot van CFK’s, halonen en afval gebruikgemaakt van de kosten voor grond- en hulpstoffen, en voor afvalwater van de kosten van water. 2.3 Geraamde jaren De methodiek om van toekomstige jaren de milieubelasting te bepalen, is vrijwel gelijk aan de methodiek om gerealiseerde jaren te bepalen. Op twee punten wijkt de methodiek af. Het eerste verschil betreft de herkomst van de verdeelsleutels. Deze verdeelsleutels zijn niet afkomstig uit BLISS, maar worden bepaald aan de hand van het KTO-model. Het kan ook aan de hand van het PRISMA-model, maar de uitkomsten van dit model bieden minder verdeelsleutels. Het KTO-model wordt gebruikt voor de korte termijn, terwijl het PRISMA-model wordt gebruikt voor de middellange en lange termijn. Met behulp van beide modellen kunnen onder andere exploitatiegegevens geraamd worden voor sectoren en grootteklassen in het particuliere bedrijfsleven. De standaardramingen van het KTO- 11 Beschrijving model model en het PRISMA-model zijn consistent met bestaande scenario’s van het CPB. In de tweede plaats wordt er een NAMEA-tabel geraamd. Deze tabel wordt geraamd op basis van gegevens van het RIVM zoals gepubliceerd in de Nationale Milieuverkenning. Door RIVM-cijfers te gebruiken, worden algemeen geaccepteerde ramingen van milieugegevens gebruikt, die tevens consistent zijn met ramingen van het CPB. Deze consistentie bevordert de vergelijkbaarheid van de uitkomsten van het milieumodel. Door de gekozen methodiek, zijn de uitkomsten van het milieumodel consistent met scenario’s van het CPB en het RIVM. Het is niet mogelijk om met het milieumodel varianten te maken. 2.4 Betrouwbaarheid van de uitkomsten De aanpak die wordt gebruikt om de bijdrage grootteklassen aan de milieubelasting van het (particuliere) bedrijfsleven te bepalen, kent een aantal beperkingen. Deze worden hieronder besproken. Hierdoor wordt zicht verkregen op de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het model. Bestaande databestanden Een belangrijke beperking van de gekozen aanpak vormt het feit dat wordt uitgegaan van bestaande databestanden, bestanden die niet zijn toegesneden op de voor dit onderzoek gewenste toepassingen. Zo wordt in NAMEA bijvoorbeeld geen opsplitsing gemaakt naar grootteklasse, terwijl in BLISS relatief weinig informatie aanwezig is over de milieukosten die bedrijven maken. Daarnaast loopt NAMEA twee jaar achter bij de actualiteit en BLISS drie jaar. Sub-optimale verdeelsleutels Door het gebruik van bestaande databestanden geschiedt de toedeling van de totale milieubelasting van het particuliere bedrijfsleven naar subsectoren en grootteklassen op basis van sub-optimale ver deelsleutels. Deze sleutels verschaffen niet alle benodigde informatie om tot een zeer betrouwbare opdeling te komen. Om bijvoorbeeld de NOx-uitstoot naar de verschillende subsectoren en grootteklassen toe te rekenen, wordt de hoogte van de totale energiekosten van bedrijven (brandstof, aardgas en elektriciteit) als verdeelsleutel gebruikt. Op zich is deze keuze goed te verdedigen. De emissie wordt namelijk voor het grootste deel veroorzaakt door het 12 Beschrijving model energieverbruik van bedrijven. Indien veel energiebesparende maatregelen zijn genomen, zijn de energiekosten lager en wordt er minder NOx-uitstoot naar het desbetreffende bedrijf toegerekend. Met andere woorden: preventieve maatregelen komen met deze verdeelsleutel tot uitdrukking in de uitkomsten. Als een bedrijf echter veel end-of-pipe maatregelen heeft genomen, zullen de energiekosten even hoog blijven terwijl de milieubelasting van de emissies daalt. Als binnen grote en kleine bedrijven in verschillende mate gebruik wordt gemaakt van dit soort maatregelen, komt dat niet in de uitkomsten tot uitdrukking. Wat is, gezien de bovenstaande opmerkingen, de waarde van de uitkomsten die in dit rapport worden vermeld? De uitkomsten zijn met name waardevol wanneer ze in perspectief worden geplaatst: in een bepaalde periode om ontwikkelingen voor de sectoren afzonderlijk of voor het gehele klein- en middenbedrijf te achterhalen, in een bepaald jaar om de uitstoot van verschillende sectoren met elkaar te vergelijken of de uitstoot van het klein- en/of middenbedrijf met het grootbedrijf. Beide perspectieven kunnen voor beleidsmakers interessant zijn om het milieubeleid voor bedrijven beter te richten. De uitkomsten zijn minder waardevol wanneer ze sec, afzonderlijk worden bekeken. Dit komt, omdat de berekeningswijze niet altijd de garantie biedt voor een zekere hardheid van de cijfers. De redenen hiervoor zijn hierboven uiteengezet. 13 Milieumodel 3 Modeluitkomsten In dit hoofdstuk zullen een aantal modeluitkomsten worden gepresenteerd. Dit zal gedaan worden aan de hand van de milieubelasting in 1995 (het laatste realisatiejaar) en 1999 (een ramingsjaar). Gepresenteerd wordt de milieubelasting naar grootteklasse voor de volgende stoffen: • CO2 • CFK’s en halonen • NOx • SO2 • Afval • Afvalwater 15 Modeluitkomsten 3.1 CO 2 De volgende tabel laat zien dat de CO2-uitstoot in het particuliere bedrijfsleven tussen 1995 en 1999 nog belangrijk toeneemt. Van alle in dit hoofdstuk te behandelen stoffen, stijgt de uitstoot van CO2 het sterkst. Tevens laat de tabel zien dat de uitstoot sterk verschilt per grootteklasse. Het kleinbedrijf veroorzaakt minder dan 10% van de uitstoot, terwijl het grootbedrijf in 1995 meer dan 70% van de uitstoot veroorzaakt. De belangrijkste reden voor dit grote verschil is de aanwezigheid van de aardolie- en chemische industrie in het grootbedrijf. Deze sector veroorzaakt ongeveer 45% van de totale CO2-uitstoot van het particuliere bedrijfsleven. Wel blijkt uit de tabel dat het aandeel van het grootbedrijf in de CO2-uitstoot met 1%-punt terugloopt in de jaren 1995-1999. tabel 2a CO2-uitstoot naar grootteklasse in het particuliere bedrijfsleven, 1995 absoluut (mln. kg) voedings- en genotmiddelenindustrie aardolie- en chemische industrie metaalindustrie overige industrie bouw auto en reparatie groothandel detailhandel en horeca transport zakelijke en overige dienstverlening totaal particulier relatief (%) klein midden groot totaal klein midden groot 262 45 162 652 563 68 1.384 1.187 2.136 1.007 7.466 881 3.878 610 3.409 888 47 2.373 430 3.670 611 16.799 3.465 34.032 7.979 5.805 573 7 1.209 532 4.341 860 58.802 4.608 37.955 8.751 9.865 2.025 122 4.966 2.150 10.147 2.478 83.068 5,7 0,1 1,8 6,6 27,8 55,8 27,9 55,2 21,0 40,6 9,0 19,1 10,2 7,0 34,6 43,9 38,9 47,8 20,0 36,2 24,7 20,2 75,2 89,7 91,2 58,8 28,3 5,4 24,3 24,8 42,8 34,7 70,8 tabel 2b CO2-uitstoot naar grootteklasse in het particuliere bedrijfsleven, 1999 absoluut (mln. kg) voedings- en genotmiddelenindustrie aardolie- en chemische industrie metaalindustrie overige industrie bouw auto en reparatie groothandel detailhandel en horeca transport zakelijke en overige dienstverlening totaal particulier 16 relatief (%) klein midden groot totaal klein midden groot 254 47 164 746 557 78 1.614 1.351 2.436 1.308 8.555 833 4.228 637 4.000 875 55 2.758 485 4.126 808 18.805 3.326 36.439 8.432 6.314 593 7 1.384 599 5.042 1.116 63.252 4.413 40.714 9.232 11.059 2.025 141 5.757 2.434 11.604 3.232 90.612 5,8 0,1 1,8 6,7 27,5 55,6 28,0 55,5 21,0 40,5 9,4 18,9 10,4 6,9 36,2 43,2 39,1 47,9 19,9 35,6 25,0 20,8 75,4 89,5 91,3 57,1 29,3 5,3 24,0 24,6 43,4 34,5 69,8 Modeluitkomsten 3.2 CFK’s en halonen De volgende tabel laat zien dat de CFK-uitstoot in het particuliere bedrijfsleven tussen 1995 en 1999 toeneemt, al is de toename lang niet zo sterk als bij de CO2-uitstoot het geval is. Ook bij CFK’s is het grootbedrijf de grootste vervuiler, maar de situatie is minder extreem dan bij de CO2-uitstoot het geval is. De relatieve uitstoot tussen grootteklassen verandert weinig in de jaren 1995-1999. Het relatieve belang van het grootbedrijf in de CFK-vervuiling neemt met 0,3%punt af, terwijl het met 0,3%-punt toeneemt in het middenbedrijf. tabel 3a CFK-uitstoot naar grootteklasse in het particuliere bedrijfsleven, 1995 absoluut (1.000 kg) voedings- en genotmiddelenindustrie aardolie- en chemische industrie metaalindustrie overige industrie bouw auto en reparatie groothandel detailhandel en horeca transport zakelijke en overige dienstverlening totaal particulier relatief (%) klein midden groot totaal klein midden groot 5 2 0 51 43 0 0 1 0 0 103 27 29 1 127 100 0 0 0 1 0 285 102 237 3 47 83 0 0 0 12 0 485 134 268 4 225 226 0 0 1 14 1 873 3,8 0,8 4,7 22,6 19,2 0,0 0,0 61,0 2,6 34,4 11,8 20,0 10,9 17,9 56,5 44,1 0,0 0,0 19,5 9,2 33,1 32,7 76,3 88,4 77,5 20,9 36,7 0,0 0,0 19,4 88,2 32,5 55,5 tabel 3b CFK-uitstoot naar grootteklasse in het particuliere bedrijfsleven, 1999 absoluut (1.000 kg) voedings- en genotmiddelenindustrie aardolie- en chemische industrie metaalindustrie overige industrie bouw auto en reparatie groothandel detailhandel en horeca transport zakelijke en overige dienstverlening totaal particulier relatief (%) klein midden groot totaal klein midden groot 5 2 0 52 45 0 0 1 0 0 106 27 29 1 133 104 0 0 0 1 0 296 102 237 3 51 89 0 0 0 13 0 495 134 268 4 236 237 0 0 1 15 1 897 3,8 0,8 4,4 22,2 18,8 0,0 0,0 60,3 2,8 34,7 11,8 20,0 10,8 17,0 56,4 43,8 0,0 0,0 19,8 9,7 32,4 33,0 76,2 88,4 78,6 21,4 37,4 0,0 0,0 19,9 87,6 32,9 55,2 17 Modeluitkomsten 3.3 NOx De grootste uitstoot van NOx wordt veroorzaakt door de transportsector. In het kleinbedrijf veroorzaakt de transportsector bijna tweederde van de vervuiling, terwijl dit in het grootbedrijf slechts eenderde is. De relatieve verhoudingen tussen grootteklassen veranderen tussen 1995 en 1999 slechts zeer weinig. tabel 4a NOx-uitstoot naar grootteklasse in het particuliere bedrijfsleven, 1995 absoluut (mln. kg) voedings- en genotmiddelenindustrie aardolie- en chemische industrie metaalindustrie overige industrie bouw auto en reparatie groothandel detailhandel en horeca transport zakelijke en overige dienstverlening totaal particulier relatief (%) klein midden groot totaal klein midden groot 1 0 1 1 4 1 3 3 30 3 47 2 6 2 7 7 0 5 1 41 2 74 7 45 13 14 4 0 3 1 54 4 146 9 51 16 23 15 1 11 6 125 9 267 5,7 0,2 3,5 5,9 27,8 55,8 27,9 55,2 23,8 36,8 17,6 19,1 11,0 13,0 32,4 43,9 38,9 47,8 20,0 33,1 22,2 27,7 75,2 88,9 83,6 61,6 28,3 5,4 24,3 24,8 43,2 40,9 54,7 tabel 4b NOx-uitstoot naar grootteklasse in het particuliere bedrijfsleven, 1999 absoluut (mln. kg) voedings- en genotmiddelenindustrie aardolie- en chemische industrie metaalindustrie overige industrie bouw auto en reparatie groothandel detailhandel en horeca transport zakelijke en overige dienstverlening totaal particulier 18 relatief (%) klein midden groot totaal klein midden groot 1 0 1 1 4 1 3 3 31 5 50 2 6 2 8 7 0 6 1 44 3 79 7 47 14 15 5 0 3 2 57 5 155 10 53 17 24 16 1 12 6 132 13 284 5,8 0,2 3,3 5,8 27,5 55,6 28,0 55,5 23,6 36,7 17,7 18,9 11,1 12,9 32,2 43,2 39,1 47,9 19,9 33,4 22,6 27,8 75,4 88,8 83,8 62,0 29,3 5,3 24,0 24,6 43,0 40,7 54,6 Modeluitkomsten 3.4 SO2 De SO2-uitstoot wordt voor driekwart veroorzaakt door de aardolieen chemische industrie, waardoor het grootbedrijf aanzienlijk meer vervuilt dan het klein- en middenbedrijf. In het klein- en middenbedrijf is het vooral de transportsector die voor de vervuiling verantwoordelijk is. Tussen 1995 en 1999 doen zich geen grote structurele veranderingen in de mate van vervuiling voor. Ook de absolute mate van vervuiling neemt in de jaren 1995-1999 weinig toe. tabel 5a SO2-uitstoot naar grootteklasse in het particuliere bedrijfsleven, 1995 absoluut (mln. kg) voedings- en genotmiddelenindustrie aardolie- en chemische industrie metaalindustrie overige industrie bouw auto en reparatie groothandel detailhandel en horeca transport zakelijke en overige dienstverlening totaal particulier relatief (%) klein midden groot totaal klein midden groot 0 0 0 0 1 0 1 0 6 0 8 0 1 1 2 1 0 2 0 5 0 12 1 71 14 4 0 0 1 0 10 0 102 1 73 14 7 2 0 3 1 21 1 122 6,9 0,0 1,0 4,4 29,6 56,8 25,7 52,3 27,1 34,1 6,7 23,1 2,0 4,4 30,6 45,2 38,0 49,9 19,1 24,0 20,0 10,0 70,0 97,9 94,6 64,9 25,2 5,2 24,4 28,5 48,9 45,8 83,4 tabel 5b SO2-uitstoot naar grootteklasse in het particuliere bedrijfsleven, 1999 absoluut (mln. kg) voedings- en genotmiddelenindustrie aardolie- en chemische industrie metaalindustrie overige industrie bouw auto en reparatie groothandel detailhandel en horeca transport zakelijke en overige dienstverlening totaal particulier relatief (%) klein midden groot totaal klein midden groot 0 0 0 0 1 0 1 0 6 0 8 0 1 1 2 1 0 2 0 6 0 13 1 72 14 5 0 0 1 0 11 0 105 1 74 15 7 2 0 3 1 23 1 126 7,0 0,0 0,9 4,3 29,4 56,6 26,0 52,6 26,5 34,1 6,6 22,8 1,8 4,4 30,4 44,6 38,3 50,0 19,1 24,8 20,0 10,1 70,1 98,1 94,7 65,3 26,0 5,0 24,1 28,4 48,7 45,8 83,3 19 Modeluitkomsten 3.5 Afval Bij bijna alle vervuilingscategorieën neemt de relatieve vervuiling van het grootbedrijf toe ten opzichte van die van het MKB, maar bij de categorie afval is dit anders. Bij de categorie afval is het vooral de bouw die relatief veel vervuilt. De dienstverlening is een relatief schone sector. tabel 6a afval naar grootteklasse in het particuliere bedrijfsleven, 1995 absoluut (mln. kg) klein voedings- en genotmiddelenindustrie 69 aardolie- en chemische industrie 15 metaalindustrie 28 overige industrie 145 bouw 523 auto en reparatie 14 groothandel 20 detailhandel en horeca 126 transport 189 zakelijke en overige dienstverlening 101 totaal particulier 1.229 midden 365 189 141 447 1.202 15 55 40 234 110 2.798 relatief (%) groot totaal klein midden groot 1.395 1.335 427 632 999 2 66 40 324 111 5.332 1.829 1.539 596 1.223 2.724 31 141 207 747 322 9.359 3,8 1,0 4,7 11,8 19,2 44,8 14,2 61,0 25,3 31,3 13,1 20,0 12,3 23,7 36,5 44,1 47,8 38,7 19,5 31,4 34,1 29,9 76,3 86,7 71,7 51,6 36,7 7,5 47,1 19,4 43,4 34,6 57,0 tabel 6b afval naar grootteklasse in het particuliere bedrijfsleven, 1999 absoluut (mln. kg) klein voedings- en genotmiddelenindustrie 71 aardolie- en chemische industrie 16 metaalindustrie 28 overige industrie 149 bouw 538 auto en reparatie 14 groothandel 21 detailhandel en horeca 131 transport 197 zakelijke en overige dienstverlening 109 totaal particulier 1.274 20 midden 370 197 146 466 1.253 15 58 43 245 115 2.909 relatief (%) groot totaal klein midden groot 1.411 1.403 452 667 1.069 2 69 43 358 121 5.594 1.852 1.616 626 1.282 2.860 32 148 217 800 344 9.777 3,8 1,0 4,5 11,6 18,8 44,9 14,2 60,3 24,7 31,5 13,0 20,0 12,2 23,4 36,3 43,8 47,7 39,2 19,8 30,6 33,4 29,7 76,2 86,8 72,2 52,1 37,4 7,4 46,6 19,9 44,7 35,1 57,2 Modeluitkomsten 3.6 Afvalwater De categorie afvalwater is de enige vervuilingscategorie waarbij het grootbedrijf minder dan 50% van de vervuiling veroorzaakt. De relatieve mate van vervuiling neemt tussen 1995 en 1999 iets toe in het grootbedrijf. tabel 7a afvalwater naar grootteklasse in het particuliere bedrijfsleven, 1995 absoluut (in 1.000 inwonersequivalenten) relatief (%) klein voedings- en genotmiddelenindustrie 147 aardolie- en chemische industrie 1 metaalindustrie 46 overige industrie 485 bouw 14 auto en reparatie 115 groothandel 23 detailhandel en horeca 672 transport 25 zakelijke en overige dienstverlening 183 totaal particulier 1.712 midden groot totaal klein midden groot 428 51 78 2.731 29 71 60 274 43 166 3.930 1.379 798 289 1.977 30 19 52 107 94 164 4.908 1.955 850 413 5.193 72 205 135 1.053 162 512 10.550 7,5 0,1 11,1 9,3 18,9 56,3 17,0 63,9 15,5 35,8 16,2 21,9 6,0 19,0 52,6 39,7 34,5 44,4 26,0 26,5 32,3 37,3 70,5 93,9 69,9 38,1 41,4 9,2 38,6 10,1 58,0 31,9 46,5 tabel 7b afvalwater naar grootteklasse in het particuliere bedrijfsleven, 1999 absoluut (in 1.000 inwonersequivalenten) relatief (%) klein voedings- en genotmiddelenindustrie 153 aardolie- en chemische industrie 1 metaalindustrie 47 overige industrie 500 bouw 14 auto en reparatie 121 groothandel 15 detailhandel en horeca 699 transport 33 zakelijke en overige dienstverlening 204 totaal particulier 1.787 midden groot totaal klein midden groot 443 54 82 2.840 29 75 68 276 53 172 4.092 1.457 838 304 2.112 33 19 58 105 84 175 5.186 2.053 893 433 5.453 76 215 142 1.080 170 551 11.065 7,5 0,1 10,9 9,2 18,3 56,2 10,7 64,7 19,2 37,1 16,2 21,6 6,0 19,0 52,1 38,6 34,9 48,1 25,5 31,2 31,2 37,0 71,0 93,9 70,1 38,7 43,0 9,0 41,3 9,7 49,6 31,7 46,9 21 Milieumodel List of Research Reports The research report series is the successor of both the research paper and the ‘researchpublikatie’ series. There is a consecutive report numbering followed by /x. For /x there are five options: /E: a report of the department of Strategic Research, written in English; /N: like /E, but written in Dutch; /F: like /E, but written in French; /A: a report of one of the other departments of the Research Institute for Small and Medium-sized Business; /I: a report of the department of Strategic Research for internal purposes; external availability on request. 9301/E The intertemporal stability of the concentration-margins relationship in Dutch and U.S. manufacturing; Yvonne Prince and Roy Thurik 9302/E Persistence of profits and competitiveness in Dutch manufacturing; Aad Kleijweg 9303/E Small store presence in Japan; Martin A. Carree, Jeroen C.A. Potjes and A. Roy Thurik 9304/I Multi-factorial risk analysis and the sensitivity concept; Erik M. Vermeulen, Jaap Spronk and Nico van der Wijst 9305/E Do small firms’ price-cost margins follow those of large firms? First empirical results; Yvonne Prince and Roy Thurik 9306/A Export success of SMEs: an empirical study; Cinzia Mancini and Yvonne Prince 9307/N Het aandeel van het midden- en kleinbedrijf in de Nederlandse industrie; Kees Bakker en Roy Thurik 9308/E Multi-factorial risk analysis applied to firm evaluation; Erik M. Vermeulen, Jaap Spronk and Nico van der Wijst 9309/E Visualizing interfirm comparison; Erik M. Vermeulen, Jaap Spronk and Nico van der Wijst 9310/E Industry dynamics and small firm development in the European printing industry (Case Studies of Britain, The Netherlands and Denmark); Michael Kitson, Yvonne Prince and Mette Mönsted 9401/E Employment during the business cycle: evidence from Dutch manufacturing; Marcel H.C. Lever en Wilbert H.M. van der Hoeven 9402/N De Nederlandse industrie in internationaal perspectief: arbeidsproduktiviteit, lonen en concurrentiepositie; Aad Kleijweg en Sjaak Vollebregt 9403/E A micro-econometric analysis of interrelated factor demand; René Huigen, Aad Kleijweg, George van Leeuwen and Kees Zeelenberg 9404/E Between economies of scale and entrepreneurship; Roy Thurik 9405/F L’évolution structurelle du commerce de gros français; Luuk Klomp et Eugène Rebers 9406/I Basisinkomen: een inventarisatie van argumenten; Bob van Dijk 23 List of Research Reports 9407/E Interfirm performance evaluation under uncertainty, a multi-dimensional framework; Jaap Spronk and Erik M. Vermeulen 9408/N Indicatoren voor de dynamiek van de Nederlandse economie: een sectorale analyse; Garmt Dijksterhuis, Hendrik-Jan Heeres en Aad Kleijweg 9409/E Entry and exit in Dutch manufacturing industries; Aad Kleijweg en Marcel Lever 9410/I Labour productivity in Europe: differences in firm-size, countries and industries; Garmt Dijksterhuis 9411/N Verslag van de derde mondiale workshop Small Business Economics; Tinbergen Instituut, Rotterdam, 26-27 augustus 1994; M.A. Carree en M.H.C. Lever 9412/E Internal and external forces in sectoral wage formation: evidence from the Netherlands; Johan J. Graafland and Marcel H.C. Lever 9413/A Selectie van leveranciers: een kwestie van produkt, profijt en partnerschap?; F. Pleijster 9414/I Grafische weergave van tabellen; Garmt Dijksterhuis 9501/N Over de toepassing van de financieringstheorie in het midden- en kleinbedrijf; Erik M. Vermeulen 9502/E Insider power, market power, firm size and wages: evidence from Dutch manufacturing industries; Marcel H.C. Lever and Jolanda M. van Werkhooven 9503/E Export performance of SMEs; Yvonne M. Prince 9504/E Strategic Niches and Profitability: A First Report; David B. Audretsch, Yvonne M. Prince and A. Roy Thurik 9505/A Meer over winkelopenstellingstijden; H.J. Gianotten en H.J. Heeres 9506/I Interstratos; een onderzoek naar de mogelijkheden van de Interstratos-dataset; Jan de Kok 9507/E Union coverage and sectoral wages: evidence from the Netherlands; Marcel H.C. Lever and Wessel A. Marquering 9508/N Ontwikkeling van de grootteklassenverdeling in de Nederlandse Industrie; Sjaak Vollebregt 9509/E Firm size and employment determination in Dutch manufacturing industries; Marcel H.C. Lever 9510/N Entrepreneurship: visies en benaderingen; Bob van Dijk en Roy Thurik 9511/A De toegevoegde waarde van de detailhandel; enkele verklarende theorieën tegen de achtergrond van ontwikkelingen in distributiekolom, technologie en externe omgeving; J.T. Nienhuis en H.J. Gianotten 9512/N Haalbaarheidsonderzoek MANAGEMENT-model; onderzoek naar de mogelijkheden voor een simulatiemodel van het bedrijfsleven, gebaseerd op gedetailleerde branche- en bedrijfsgegevens; Aad Kleijweg, Sander Wennekers, Ton Kwaak en Nico van der Wijst 9513/A Chippen in binnen- en buitenland; De elektronische portemonnee in kaart ge-bracht; een verkenning van toepassingen, mogelijkheden en consequenties van de chipcard als elektronische portemonnee in binnen- en buitenland; drs. J. Roorda en drs. W.J.P. Vogelesang 9601/N Omzetprognoses voor de detailhandel; Pieter Fris, Aad Kleijweg en Jan de Kok 9602/N Flexibiliteit in de Nederlandse Industrie; N.J. Reincke 24 List of Research Reports 9603/E The Decision between Internal and External R&D; David B. Audretsch, Albert J. Menkveld and A. Roy Thurik 9604/E Job creation by size class: measurement and empirical investigation; Aad Kleijweg and Henry Nieuwenhuijsen 9605/N Het effect van een beursnotering; drs. K.R. Jonkheer 9606/N Een Micro-werkgelegenheidsmodel voor de Detailhandel; drs. P. Fris 9607/E Demand for and wages of high- and low-skilled labour in the Netherlands; M.H.C. Lever and A.S.R. van der Linden 9701/N Arbeidsomstandigheden en bedrijfsgrootte. Een verkenning met de LISRELmethode; drs. L.H.M. Bosch en drs. J.M.P. de Kok 9702/E The impact of competition on prices and wages in Dutch manufacturing industries; Marcel H.C. Lever 9703/A FAMOS, een financieringsmodel naar grootteklassen; drs. W.H.J. Verhoeven 9704/N Banencreatie door MKB en GB; Pieter Fris, Henry Nieuwenhuijsen en Sjaak Vollebregt 9705/N Naar een bedrijfstypenmodel van het Nederlandse bedrijfsleven, drs. W.H.M. van der Hoeven, drs. J.M.P. de Kok en drs. A. Kwaak 9801/E The Knowledge Society, Entrepreneurship and Unemployment, David B. Audretsch and A. Roy Thurik 9802/A Firm Failure and Industrial Dynamics in the Netherlands, David B. Audretsch, Patrick Houweling and A. Roy Thurik 9803/E The determinants of employment in Europe, the USA and Japan, André van Stel 9804/E PRISMA’98: Policy Research Instrument for Size-aspects in Macro-economic Analysis, Ton Kwaak 9805/N Banencreatie bij het Klein-, Midden- en Grootbedrijf, Henry Nieuwenhuijsen, Ben van der Eijken en Ron van Dijk 25