les 4 Waar heb je er allemaal twee van

advertisement
Titel van de les
Waar heb je er allemaal twee van?
Leeftijdsgroep
Vier jaar
Kerndoel
Deze les levert een bijdrage aan kerndoel 1: de
leerlingen leren hoeveelheidbegrippen gebruiken en
herkennen
Leerstofonderdeel
Getal als hoeveelheid
1.1_2 het begrip ‘hoeveel’ kennen als aanduiding om
een aantal te bepalen
1.2_1 kleine tastbare hoeveelheden (tot en met 2)
tellen en benoemen
1.2_1 een aantal tot 2 (voorwerpen) in een keer
herkennen
1.3_1 onderscheid maken tussen 2 voorwerpen of
geen 2 voorwerpen
Doel van de les
De hoeveelheid twee verkennen aan het eigen
lichaam
Benodigdheden
- papier
- lijm
- afbeeldingen van twee ogen, oren enzovoorts
Korte samenvatting
In de kring houdt u een gesprek over de hoeveelheid
‘twee’ aan je lichaam. In kleine groepen maken
kinderen vervolgens ieder een poster door plaatjes
van twee oren, etc. erop te plakken.
Organisatie
Klassikaal (in de kring) en individueel
Activiteiten
Kring: Twee oren, ogen, armen, …
Schrijf het getalsymbool ‘2’ op het bord, en vertel kort
dat dit de ‘twee’ is en dat het daar vandaag over gaat.
Laat de kinderen zo veel mogelijk lichaamsdelen
opnoemen en aanwijzen waar ze er twee van hebben:
ogen, armen, voeten etc. Laat kinderen daarbij hun
twee ogen, enzovoorts in een spiegel bekijken. “Heb
je ook twee oren? Laat eens zien! Ik zie maar één
oor, waar is je andere oor?”
In de loop van het gesprek komen afbeeldingen van
de lichaamsdelen bij de ‘2’ op het bord te hangen.
Individueel: Poster maken
U laat de kinderen vervolgens
ieder een poster maken met
steeds twee afbeeldingen van
de lichaamsdelen waarvan ze
er twee hebben.
Differentiatie
Makkelijker
-
-
Stel als doel dat leerlingen zich bewust worden
van hun ogen, oren, armen, etcetera. Gebruik
hier bijvoorbeeld een spiegel voor. Benoem
expliciet dat je van alles twee hebt, of laat
andere leerlingen in de klas dit benoemen.
In kleine groepen: geef het kind de juiste
afbeeldingen en laat die vrij opplakken of
vraag om de oren bij elkaar te zoeken, zodat
er twee oren bij elkaar zichtbaar zijn. Indien
het kind de afbeeldingen niet in paren
groepeert, vraag dan (bij het nakijken) waar
het andere oog is. En benoem expliciet dat er
twee ogen zijn: “Het zijn dus twee ogen; hier
één en hier nog één. Twee ogen.”
Moeilijker
- In de kring: Bij een kind dat al meer van de
‘twee’ weet, kunt u vragen naar lichaamsdelen
waarvan je er minder of meer dan twee hebt.
Meer vingers, meer haar, maar één neus,
enzovoorts.
- In kleine groepen: Laat het kind de
afbeeldingen uit een grotere verzameling van
afbeeldingen kiezen, waarbij er ook één neus
is, één mond, één navel. Zorg dat er geen
twee afbeeldingen van bijvoorbeeld dezelfde
neus zijn; dat werkt verwarrend.
Variatie
Met kleding
Deze activiteit kunt u herhalen met kleding: twee
sokken, twee schoenen, twee oorbellen, twee
mouwen, enzovoorts. In de kring kunt u in plaats van
afbeeldingen echte kledingstukken gebruiken. Deze
kledingstukken kunnen bijvoorbeeld worden
tentoongesteld in een ‘hoek van de twee’.
Download