Bloed - Medica

advertisement
Bloed
Vloeibaar weefsel
5,5l
=>Waterige opl van -Eiwitten
-Ionen
-Metabolieten
-Hormonen
-Cellen
=>Bloedcellen
*Rode bloedcellen
*Witte bloedcellen
*Bloedplaatsjes
Belangrijkste rol van het bloed:
1 Aanvoer van nutriënten en O2 nr de weefsels
2 Afvoer van afbraakproducten en CO2 uit de weefsels
3 Transport van hormonen en andere cytokines van en naar de weefsels
4 Bewaren vd homeostase door te functioneren als een buffer en door mee te werken aan de
thermoregulatie en bloedstolling
5 Transport vd cellen vh immuunsysteem en hun producten
Serum
= Bloed min de gevormde bloedkonter
= Waterige opl waarin de stollingsfactoren ontbreken
Plasma
= bloed min de bloedcellen
= waterige opl met organische en nt-organische bestanddelen
 De verhouding volume cellen / volume plasma bedraagt 45 tegenover 55%
Is een waterige oplossing van
1Plasmaproteïnen
2Anorganische zouten
3Vitamines
4Hormonen
5Aminozuren
6Lipoproteïnen
1Plasmaproteïnen
*Albumine’s (3,5 tot 5 g/l)
Zorgen voor de colloïdale osmotische druk vh bloed
Fungeren als een carrier proteïne en transporteren oa hormonen,
metabolieten, en geneesmiddelen
*Globulines:
-Immunoglobulines of gamma globulines
Dit zijn AB geproduceerd door plasmacellen
-Nt-immunoglobulines of alfa en beta globulines
Zorgen mee voor de colloïdale osmotische druk
Transporteren als carrier proteïne bepaalde stoffen
tot deze groep eiwitten behoren eveneens
-fibronectine
-stollingsfactoren
fibrinogeen: aangemaakt dr de lever
 belangrijk in stollingsproces
-lipoproteïnen
2Anorganische bestanddelen van het bloed
-K zouten
-Na zouten
-Ca zouten
Hoe knn we bloed bestuderen?
I. Door producten die de stolling voorkomen toe te voegen aan het bloed bekomt men
nt-gestold bloed.
Na centrifugaties bekomt men:
Plasma
47%
Dun laagje BP
Dun laagje wbc
3%
Rbc
50%
II. Door maken van een bloeduitstrijkje: geeft informatie over de bloedcellen
Bloedcellen
- w aangemaakt in het beenmerg
- circuleren als losse singuliere cellen
Rbc
5 000 000 per ml
BP
150 000 per ml
Wbc
5 000 per ml
Plaatjes en wbc w pas functioneel actief buiten de bloedbaan
Rbc
*Biconcave schijfjes met diameter van 7 µm
*Vervormbaar dank zij netwerk van spectrine en actine
 Membraaneiwitten: ondermeer bloedgroepantigenen
ABO systeem en Rhesus factor
*Celinhoud: 66% water en 33% hemoglobine
*Volw cellen hebben gn celorganellen
*1% van de rbc hebben nog een kern = jonge rbc of reticulocyten
Fct: transport van O2 en CO2 dmv hemoglobine (14 tot 16 g per 100ml)
*Levensduur: bedraagt 120dagen
Daarna w zij afgebroken dr macrofagen van milt en lever
Slecht gevormde rbc w voortijdig afgebroken
Bloedplaatjes
*Cytoplasmafragmentjes met diameter van 2 tot 3 µm
*Afkomstig vd megakaryocyt
*Bevatten gn kern of kernmateriaal
*Bevatten granulen -Alfa granulen
coagulatiefactoren
-Delta granulen
seroonine
-Lysosomen
-Peroxysomen
*Bevatten een
buizensysteem
Canaliculair systeem
Electronen dens tubulair systeem
*Bevatten sterk ontwikkeld cytoskelet:
Microtubuli en microfilamenten
*Levensduur: 8 tot 10 dagen
Opgeruimd dr de macrofagen vd milt
Functie:
dichten van elk endotheeldefect door vorming van BPklonter
Wbc
*5 tot 9 X 10^9 wbc per l
*5 soorten wbc
1-Neutrofiele granulocyten
40-75%
2-Eosinofiele granulocyten
5%
3-Basofiele granulocyten
0.5%
4-Lymfocyten
20-50%
5-Monocyten
1-5%
Bezitten membraanproteïnen die beantwoorden aan HLA (human leukocyt antigen) antigenen
Granulocyten
1Neutrofiele granulocyten
2Eosinofiele granulocyten
3Basofiele granulocyten
1Neutrofiele granulocyten of polynucleairen
- 40-75% van alle wbc
- W aangemaakt in het beenmerg
- Circuleren een 10 tal uur in het bloed
- Verlaten de bloedbaan thv postcap venulen dmv adhesie-moleculen en hun R’en
- Zijn functioneel actief in het weefsel gedurende 2 dagen12 tot 15 µm groot
- Hebben gelobde kern (2 tot 5lobben)
- Bevatten 3 soorten granulen
o Primaire granulen of lysosomen
Bevatten ondermeer myeloperoxidasen
o Secundaire granulen
Bevatten ondermeer collagenasen
o Tertiaire granulen
Bevatten ondermeer gelatinasen
Indien nodig kan vrij plots een groot # granulocyten het beenmerg verlaten  leukocytose
Migratie v granulocyten vh bloed nr de weefsels  extravasatie
Oiv chemotactische factoren:
-Complementfactoren
-Stollingsfactoren
-Cytokines
 Functie vd neutrofiele granulocyt: het zijn actief fagocyterende cellen
-Lytische enzymes en bactericide bestanddelen komen voor in primaire en secundaire
granulen
-Opruimen van micro-organismen
-Spelen een belangrijke rol in acute ontstekingsprocessen
-Vormen pus
2Eosinofiele granulocyten
- 1-5% van alle granulocyten
- W zoals neutrofielen aangemaakt in beenmerg
- Circuleren in bloed
- W functioneel actief in weefsels
- 12à17 µm diameter
- Hebben een tweelobbige kern
- Dikke sterk eosinofiel aankleurende granulen: deze bevatten oa peroxidasen
 Functie:
1 ruimen micro-organismen op
2 spelen een regulerende rol in allergische processen door
->Fagocytosen van immuun-complexen
->Remmen de degranulatie vd mastcel af
->Neutraliseren histamine
3 zijn bij uitstek geschikt voor het opruimen van parasieten
3Basofiele granulocyten
- hooguit 40 cellen per mm³ (0.5%)
- kleine granulocyten met doorsnee van 10à12 µm
- hebben een tweelobbige kern
- dikke sterk blauw aankleurende granulen: oa heparine en histamine
 Functie: binden IgE aan hun celmembraan
Binden vh Ag leidt tot degranulatie vd basofiel
Basofiele granulocyt versus mastcel
=> Beide hebben Fc receptoren aan hun opp  deze binden IgE
Zodra gebonden IgE bindt aan allergeen veroorzaakt dit degranulatie en vrijzetten van
histamine en allergische symptomen.
Basofiel
7à10 µm
Meerlobbige kern
Bloed
Mastcel
14-20µm
Ronde kern
Weefsels
 Mastcellen w in het beenmerg aangemaakt en differentiëren tot mastcellen in de
weefsels
Mononucleaire bloedcellen
4-Lymfocyten
5-Monocyten
Lymfocyten
*Zij vertegenwoordigen 20 tot 50% van circulerende leucocyten
*Zij komen voor in de bloedbaan maar ook in de weefsels
*Zij w aangemaakt thv het beenmerg
In de bloedbaan circuleren overwegend “mature” lymfocyten.
Het zijn vooral T-cellen en immuun-competente effector cellen en slechts een beperkt aantal
“virgin” of naïeve cellen.
*Hun diameter varieert van 6 tot 9`m
*Het zijn kleine ronde cellen met beperkte hoeveelheid cytoplasma
*Grote ronde kern met kleine indeuking
*Dens chromatine en niet herkenbare nucleool
 Functie vd lymfocyten
 Samen met APC zorgen zij voor de vernietiging of neutralisatie van antigenen
(lichaamsvreemde bestanddelen)
Lymfocyten subpopulaties
Men onderscheidt
B lymfocyten en T lymfocyten
Mature en immature cellen
Naïeve (virgin) cellen en effector cellen
T-lymfocyten staan in voor de cellulaire immuniteit
Mature cellen zijn uitgerust met een T cel receptor
B lymfocyten staan in voor de humorale immuniteit
Mature cellen zijn uitgerust met een Ig receptor
Beide receptoren zorgen voor de herkenning van het antigeen door de lymfocyt
Beenmerg/Thymus
Centrale lymfoide weefsels
Immature B cel

Perifeer bloed/Lymfeklier
Perifere lymfoide weefsels
Ag
Mature B cel 
Plasma cellen
Geheugen cellen
Immature T cel

Ag
Mature T cel 
Effector T cellen
Geheugen cellen
Mogelijkheid om te reageren op een onbeperkte variatie in antigenen berust op onbeperkte
variabiliteit in Ag receptoren.
Dit is het gevolg van “ad randum” gen herschikking.
Genetisch materiaal dat codeert voor Ig op de B lymfocyt en voor TCR op T lymfocyt w
tijdens de maturatie van lymfocyten herschikt.
Pas daarna kan transscriptie optreden en de receptoren aan gemaakt worden.
5Monocyt
*Vertegenwoordigen 2 tot 8% vd circulerende wbc
*Worden aangemaakt in het beenmerg
*Gebruiken het bloed en de bloedbaan als transportbaan
*W functioneel actief in het weefsel
*Zijn 12 tot 20 µm groot en als zodanig de grootste wbc
*Kern is boonvormig of ingedeukt
*Zij hebben een ruime hoeveelheid cytoplasma
*Zij hebben een sterk ontwikkeld golgi complex en talrijke lysosomen
Functie van monocyten
Hun functie is afhankelijk van hun verdere differentiatie in de weefsels.
A.Zij kunnen uitrijpen tot macrofagen die uitgerust zijn om te fagocyteren en het
gefagocyteerd materiaal te verteren.
B.Zij kunnen uitrijpen tot APC. Deze vertonen dan meestal meerdere celuitlopers en worden
aangeduid als dendritische cellen
Macrofagen
-Alveolaire macrofagen in de longen
-Histiocyten in het BW
-Kupffer cellen in de lever
-Mesangiale cellen in de nier
-Microglia cellen in de hersenen
-Osteoclasten in het botweefsel
=> Monocyten w 5 tot 10 maal groter
=> IC organellen nemen toe in aantal en complexiteit
=> Fagocyterende capaciteit neemt toe
=> Productie van hydrolytische enzymes neemt toe
=> Secreteren solubele factoren (IL-1, IL-6, TNF alfa)
Antigeen presenterende cellen of dendritische cellen
-Langerhans cellen
-Interdigiterende reticulum cellen
-Myeloide dendritische cellen
-Lymfoide dendritische cellen
(-Folliculaire dendritische cellen)
*Vertonen lange cytoplasmatische uitlopers
(te vergelijken met dendrieten van zenuwcellen)
*Exprimeren grote hoeveelheden MHC II moleculen
Beenmerg
Hematopoiese of aanmaak van bloedcellen
Alle bloedcellen stammen af van hematopoietische stamcel (HSC)
 pluripotent
(Hematopietische) stamcel
= Cellen die knn uitdifferentiëren tot verschillende soorten cellen
= Cellen die zich zelf knn hernieuwen zodat hun # op peil w gehouden dank zijn celdeling
Uni-potente cellen
Differentiëren uit tot een welbepaalde celsoort
HSC zijn Multi of pluripotente cellen
Differentiëren uit tot verschillende celsoorten
1Erythrocyten
2Granulocyten
3Monocyten
4Mastcellen
5Lymfocyten
6Megakaryocyten
HSC zijn weinig talrijk
Wat weten we over HSC
*Vermits ze zeldzaam zijn weten we relatief weinig
*Hun # blijft cte op volw leeftijd
Indien nodig beschikken zij over enorme proliferatie
Zij differentiëren uit via twee progenitor cellijnen A lymfoide progenitor cel
B myeloide progenitor cel
Progenitor cellen
A lymfoide progenitor cel vormt
1-B lymfocyten
2-T lymfocyten
3-Natural killer cellen
4-Dendritische cellen (APC)
B myeloide progenitor cel vormt progenitor cellen voor de rode reeks
voor de witte reeks
1-Granulocyten
2-Monocyten
3-Megakaryocyten
4-Mastcellen
5-Dendritische cellen
Differentiatie richting w bepaald door groei-factoren en cytokines (gesecreteerd dr
micromilieu)
Hematopoietische cellen groeien in het netwerk gevormd dr het beenmergsteunweefsel
Dit zorgt voor hun groei & hun differentiatie
Hematopoiese inducerend micromilieu
*Nodige celmatrix
*Factoren die groei en differentiatie bepalen
-Oplosbare bestanddelen
-Membraan geboden moleculen (cel-cel contact)
Beenmerg kan bestudeerd worden in vitro
Cultuur van stromale cellen
Inenten van beenmergcellen
Vorming van kleine kolonies die al dan niet HSC bevatten
Groei en differentiatie w bepaald door hematopoietische cytokines en receptoren op target cel
-Colony stimulating factor (CSFs)
-Erythropoïetine (EPO)
Hematopiesis
Hematopoiesis w geregeld dr genetische factoren
Is afh van expressie van cellijn-bepalende en cellijn-specifieke set van genen
(transcriptiefactoren)
*GATA-1
erythroid
*GATA-2
erythroid - myeloid - lymfoid
*PU-1
erythroid – myeloid - lymphoid
*BM11
myeloid - lymphoid
*Ikaros
lymphoid
*Oct-2
B lymphoid
Homeostase vh beenmerg w geregeld dr een zeer complex system
 hoeveelheid en type cytokines aangemaakt dr beenmerg stroma



aanmaak van hematopoietisch actieve cytokines door geactiveerde T cellen en
macrofagen
expressie van cytokine-receptoren op HSC en progenitor cellen
eliminatie van cellen dr gecontroleerde celdood
Celdood of apoptose van wbc
*Elke witte cel heeft een welbepaalde levensduur
*Progenitorcellen ondergaan apoptose zodra CSFs verdwijnen
*Expressie van bepaalde genen spelen een belangrijke rol
Hetzij dr inductie of promotie van apoptose
Fas – Bax – Caspase
Hetzij dr inhibitie van apoptose
Bcl-2
Waar gebeurt de aanmaak van bloedcellen
Beenmerg
W gevonden in de platte beenderen (sternum ileum)
De ruimte tss de beenlamellen w opgevuld
-Vetweefsel
-Steunweefsel
-Bloedvormend weefsel
Bloedvormend weefsel kan onderzocht w mbv
Beenmerg aspiraat en uitstrijkje: cytologie
+ losse cellen: telbaar
- bepaalde cellen w gemakkelijker geaspireerd: vertekend beeld
Botboorbiopt: histologie
+ realistischer beeld
- nt te tellen
Steunweefsel of stroma vh beenmerg
Rijk aan wijdopenstaande “sinussen”
Bloedvaten met een “incomplete endotheel afboording”
Bevordert het contact tss stroma en sinus-inhoud
Talrijke macrofagen zorgen ondermeer voor het opruimen van defecte cellen
Fibroblasten: zorgen voor de aanmaak aan collageen vezels
Reticulaire vezels
Vetcellen
Belangrijke functie vh beenmerg stroma
Controleert de aanmaak en de differentiatie vd bloedcellen
Aanmaak van bloedcellen of hematopoiese
Proces obv ad randum differentiatie en progressieve uitrijping (oiv cytokinen) van
Pluri-potente stamcellen tot
Multi-potente cellen of progenitor cellen en tot
Precursoren of voorloper cellen van mature bloedcellen
Onder te verdelen in drie compartimenten
1 stamcel compartiment
zichzelf vernieuwend
2 progenitor compartiment vooral # verhogen
3 precursor compartiment
knn zichzelf nt bijvullen
Stamcel compartiment
pluripotent
*Bestaat uit een beperkt # stamcellen
Deze staan in voor de aanmaak van progenitor cellen en voor de aanmaak van nieuwe
stamcellen
In stand houden van het stamcelcompartiment
*Stamcellen vormen kleine kolonies of colony forming units (CFU)
Progenitor compartiment
multipotent
*Dit compartiment bevat de afstammelingen vd stamcellen
*Deze cellen hebben een enorm proliferatie vermogen
Zij knn massa’s dochtercellen genereren die progressief maar willekeurig uitdifferentiëren
Zij knn het eigen compartiment nt herstellen
Precursor compartiment
*Dit bevat de hematopoïetische cellen die morfologisch herkenbaar zijn als voorlopers van
welbepaalde bloedcellen
Naarmate deze cellen verder differentiëren w de richting waarin zij knn differentiëren
beperkt: voorlopers v lymfocyten en monocyten zijn schaars
Voorlopers van de rode reeks
1-proerythroblast
2–basofiele erythroblast
3–polychromatofiele erythroblast
4–normoblast
5–polychromafiele erythrocyt
6–reticulocyt
*Het zijn allen opvallend rond cellen met ronde kern
Tijdens de uitrijping
*Worden zij progressief kleiner
*Neemt de hoeveelheid hemoglobine in hun cytoplasma toe
Kleurt blauw, daarna amfofiel, daarna rood
*W ook de kern progressief kleiner
Kleurt progressief donkerder
*W uiteindelijk de kern uitgestoten
Voorlopers van de witte reeks of myeloide reeks
1-myeloblast
2–promyelocyt
3–myelocyt
4–metamyelocyt
5–staafkernige – polynucleaire granulocyt
Het zijn ronde cellen
Hun kern ondergaat een uitgesproken vormverandering
Rond, ingedeukt, staafvormig, uiteindelijk gelobd
In het cytoplasma verschijnen progressief granulen
Megakaryocyten
1-megakaryocyt
2–megakaryoblast
*Het zijn opvallend grote cellen die normaliter nt in de bloedbaan terecht komen
*Zij hebben een ruim cytoplasma
*Zij hebben een sterk gelobde kern die een meervoud van het nl aantal chromosomen bevat
(polypoïd)
*Zij vertonen gn nl celdeling maar een “endomitose”
*Zij vormen BP die via de sinussen terecht komen in de bloedbaan
Lymfocyten en monocyten
*Zij zijn weinig talrijk en weinig opvallend in het nl beenmerg
*In het beenmerg huizen de progenitorcellen vd lymfoide cellen
*Een deel rijpt uit tot B cellen
*Een deel migreert nr de thymus
=> Beenmerg en thymus zijn primaire lymfoide organen
De voorlopers vd granulocyten zitten tegenaan de beenlamellen
De voorlopers vd rode reeks liggen centraal en vormen erythrons
De megakaryocyten liggen bij voorkeur tegenaan de sinussen
Lymfocyten en monocyten
*Zij zijn weinig talrijk
*Weinig opvallend in het nl beenmerg
*Voorlopers nt herkenbaar
Lymfocyten subpopulaties
Men onderscheidt :
B lymfocyten en T lymfocyten en NK cellen
Mature cellen en immature cellen
Naïeve (virgin) cellen en effector cellen
T lymfocyten
*Staan in voor de cellulaire immuniteit
*Mature cellen zijn uitgerust met een TCR
B lymfocyten
*Staan in voor de humorale immuniteit
*Mature cellen zijn uitgerust met een Ig receptor
=> Beide receptoren zorgen voor de herkenning vh Ag dr de lymfocyt
Mogelijkheid om te reageren op een onbeperkte variatie in antigenen berust op onbeperkte
variabiliteit in antigeen receptoren
Dit is het gevolg van “ad randum” gen herschikking
Genetisch materiaal dat codeert voor Ig op de B lymfocyt en voor TCR op T-lymfocyt w
tijdens de maturatie v lymfocyten herschikt
Pas daarna kan transcriptie optreden en de receptoren aangemaakt w
Thymus
Lymfoide weefsels
Primaire (centrale) lymfoide weefsels
Aanmaak en maturatie van B- en T-lymfocyten
- beenmerg
- thymus
Secundaire (perifere) lymfoide weefsels
Antigeen stimulatie van B- en T- lymfocyten
- vorming van plasmacellen en secretie van Ig
- vorming van effector T cellen
- vorming van geheugen B- en T-cellen
 lymfeklieren
 milt
 extranodaal mymfoid weefsel
Thymus
*Volledig omkapsel pyramidaal vormig orgaantje
*Gelokaliseerd in voorste bovenste mediastinum
*Opgebouwd uit twee lobben
*Aan hun onderpool met elkaar versmolten (thv 4de intercostale ruimte)
*Boven pool reikt tot in de nek
*De grijze kleur op doorsnede w progressief vervangen dr een gele kleur
(dit naarmate leeftijd toeneemt)
Kleurverandering is het gevolg vd afname vh lymfoide weefsel en toename van
vetweefsel (V blijft cte)
 Deze atrofie vh lymfoide weefsel in de thymus leidt nooit tot een volledig
verdwijnen vd thymus.
Door fibreuze septa vertrekkende vh kapsel w de thymus opgedeeld in verschillende lobben
Elke lob komt overeen met een structurele eenheid vd thymus. Deze is opgebouwd uit een
cortex (lymfocyten) en een medulla (epitheelcellen).
Beide compartimenten bestaan hoofdzakelijk uit epitheelcellen en T lymfocyten (of
thymocyten).
Het # lymfocyten in de cortex is beduidend groter dan in de medulla. Hierdoor kleurt de
cortex veel donker dan de medulla.
In het subcapsulair gebied zijn de lymfocyten
-groter dan nl
-heeft hun kern een fijn kernchromatine
-en w talrijke mitosen gevonden
Thymus – epitheelcellen
*Deze cellen zijn moeilijk herkenbaar op een routine HE kleuring
*Zij variëren van rond tot spoelvormig en vertonen min of meer sterk ontwikkelde
cytoplasmatische uitlopers
Zij zorgen voor een geëigend micro-milieu waarin T-lymfocyten knn uitrijpen
Bovendien boorden epitheelcellen samen met hun BM de BV af en vormen ze de
perivasculaire ruimte of bloed-thymus barrière
De celuitlopers vd epitheelcellen zijn via desmosomen aan elkaar verbonden
Zo vormen zij een epitheliaal netwerk in het thymus parenchym
De epitheelcellen zijn voorzien ve BM die thv de medulla gaten vertoont
Thv de medulla vormen de epitheelcellen lichaampjes van Hassall
*Deze bestaan uit concentrische gerangschikte epitheelcellen die progressief kenm ve
keratiniserend epitheel verwerven
*De functionele betekenis van deze structuurtjes is nt gekend
Een belangrijk gedeelte van de epitheelcellen (vooral in de medulla) hebben neuro-endocriene
kenm  hierdoor knn zij de uitrijping van T-cellen mee bepalen
T-lymfocyten in de thymus of thymocyten
*Zij zijn opvallend talrijk in de cortex
*Zij vertegenwoordigen een heterogene populatie samengesteld uit de verschillende
maturatie-stadia vd T-lymfocyten
*Subcapsulair komen de grotere of immature lymfocyten voor (mitosen-fijn kernchromatine)
*Verspreid over de cortex vindt de uitrijping tot kleine lymfocyten plaats
Deze migreren nr de medulla toe om de thymus te verlaten en in de circulatie terecht te komen
B-lymfocyten in de thymus
*B-lymfocyten behoren tot het micro-milieu vd medulla
*Zij komen bij voorkeur voor in de buurt vd lichaampjes van Hassall
*Zij knn B-follikels vormen. Deze w vooral gevonden bij jonge personen en bij ptn met
myastenia gravis
Andere celpopulaties in de thymus:
-Macrofagen
-Interdigiterende reticulumcellen (APC)
Vascularisatie vd thymus
Vanuit de interlobaire arteries vertrekken arteriolen
Deze vormen thv de cortico-medullaire junctie een arcade
Vanuit deze arcade vertrekken capillaire lissen nr de cortex
Deze vormen anastomosen die subcapsulair uitmonden in een netwerk van hoog endotheliale
venulen
De thymus heeft gn aanvoerende lymfevaten
Bloed-thymus barrière
Deze anatomische structuur garandeert een Ag-vrij micromilieu thv de cortex.
Dit voorkomt nt-gewenste stimulatie v thymocyten.
De BV in de thymus zijn omgeven dr een uitgebreid netwerk v reticuline vezels. Beiderzijds
is dit netwerk afgeboord dr een BM behorende tot het 1endotheel en tot 2het thymus-epitheel.
Thv de cortex zijn deze perivasculaire ruimtes nauw en bevatten zij vrijwel gn lymfocyten.
Thv de medulla zijn het wijd openstaande ruimtes gevuld met lymfocyten.
Maturatie van T-lymfocyten in de thymus
1.In de thymus treedt er een genherschikking op waardoor T-cellen een TCR aan hun opp
exprimeren
2.In de thymus leren de toekomstige T-cellen de lichaams-eigen cellen te onderscheiden van
lichaamsvreemde cellen
3.In de thymus differentiëren de thymocyten uit tot hetzij CD4, hetzij CD8 positieve Tlymfocyten
Uitrijping T-lymfocyten gaat gepaard met duidelijke wijzigingen in hun fenotype
CD3+ CD4+ CD8+ CD1+ thymocyten
Rijpen uit tot
CD3+ CD4+ CD8- CD1- T-lymfocyten (Th)
CD3+ CD4- CD8+ CD1- T-lymfocyten (Tc)
Hypothesen omtrent dit maturatie proces :
A het instructie model
In dit model treedt =tijdig de differentiatie en de positieve selectie van thymocyten op.
Indien de thymocyten het MHC I complex (epitheelcellen) herkennen, dan zullen zij uitrijpen
tot CD8+ T lymfocyten.
Indien zij het MHC II complex (APC) herkennen, dan zullen zij uitrijpen tot CD4+ T
lymfocyten.
B het selectie model
In dit model speelt het verschijnen van CD4 of CD8 de belangrijkste rol.
Thymocyten uitgerust met een R voor het MHC I complex w alleen geselecteerd indien zij
ook CD8 aan hun opp exprimeren.
Thymocyten uitgerust met een R voor het MHC II complex w alleen geselecteerd indien zij
ook CD4 aan hun opp exprimeren
De meeste thymocyten w nt geselecteerd; zij sterven af en w opgeruimd
Lymfeklier
Perifere lymfoide organen
* lymfeklier
* milt
* extra nodaal lymfoid weefsel
aanvoer antigenen via de lymfe
aanvoer antigenen via het bloed
aanvoer antigenen via een epitheel of mucosa
1lymfeklieren
*Lymfeklieren zijn kleine boonvormige orgaantjes.
*Ze zijn aangesloten op de lymfe circulatie
*Komen vooral voor thv
hals
oksel
liezen,
mediastinum en
retroperitoneum
*Ze zijn rijk aan macrofagen die het grootste gedeelte vh aangeboden vreemd materiaal
fagocyteren en afbreken
*Via de postcapillaire venulen is er een continue aanvoer van lymfocyten vanuit de circulatie
Histologie vd lymfeklier
*De lymfeklier is omgeven dr een BW kapsel
*Vanuit die kapsel vertrekken BW septa waardoor het parenchym in compartimenten w
opgedeeld
*Aan de convexe zijde komen talrijke aanvoerende lymfevaten toe die eindigen in een
randsinus of marginale sinus
*De lymfe loopt vervolgens drheen de corticale sinussen die aansluiten op de medullaire
sinussen en uitmonden thv de hilus in de afvoerende lymfevaten.
De sinussen vormen een labyrint v wijd openstaande ruimten tvg met dunwandige BV
Sinussen w afgeboord ‘sinus-lining’ cells
-Deze cellen hebben zeer lange dendritische uitlopers
-Zij zijn onderling verbonden dr desmosomen
-Zij vormen een discontinue afboording
-Zij w nt ondersteund dr een BM
-Zij vertonen gn fagocyterende activiteit
In het lumen vindt men talrijke macrofagen en histiocyten.
BV bereiken het parenchym via de klier-hilus. Zij vormen thv het parenchym (de paracortex)
een uitgebreid capillair netwerk met ‘hoog endotheliale venulen’.
HEV w afgeboord dr een plomp endotheel. Zij spelen een cruciale rol in de aanvoer v
lymfocyten vanuit de circulatie nr het klierparenchym.
Migratie en influx van lymfocyten
Deze migratie begint met een stroomvertraging en marginatie vd lymfocyten tegenaan de
vaatwand.
Daarna rollen de lymfocyten over de endotheelcellen om er vervolgens aan vast te hechten.
Via de IC ruimtes bereiken de lymfocyten dmv diapedesis het klierparenchym.
Lymfocyten knn eveneens dr emperipoleis (drheen de endotheelcellen zelf) in het
klierparenchym terecht komen.
Deze lymfocyten migratie w grotendeels bepaald dr adhesie moleculen geëxprimeerd dr de
lymfocyten en hun ligandes geëxprimeerd dr de endotheelcellen.
Opbouw klierparenchym
Het klierparenchym w klassiek opgedeeld in drie parallel aan de kapsel georiënteerde
gebieden
A.Cortex
met daarin B follikels
B.Diepe cortex of paracortex
C.Medulla
Loodrecht op deze drie regio’s verloopt het sinusoidaal netwerk en de bloedvoorziening.
Functioneel bestaat het klierparenchym uit meerdere min of meer onafh functionerende
eenheden
=> samengestelde nodi
Deze zijn opgebouwd uit een B follikel en aangrenzend T gebied
Tss deze nodi in bevindt zich het extra folliculair compartiment of passage zone
B follikels
Deze bestaat uit een netwerk van 1 dendritische cellen of folliculaire dendritische cellen
Gekoloniseerd dr
2 B cellen
3 T cellen (weinig)
4 macrofagen (veel)
Primaire follikel
W gevonden in nt gestimuleerd lymfoid weefsel.
Deze follikel bestaat overwegend uit kleine B cellen.
Secondaire follikel
In gestimuleerd lymfoid weefsel bestaat de B follikel uit 3 morfologisch herkenbare gebieden
1.Het germinatief centrum of follikelcentrum
2.De lymfocyten corona
3.De marginale zone
Het germinatief centrum
Bevat twee morfologisch herkenbare B cel populaties
Kleine, onregelmatige cellen of centrocyten
bovenste helft
Grote, ronde cellen of centroblasten
onderste helft
Centrocyten en centroblasten exprimeren gn Bcl2 proteïne. Zij ondergaan apoptose tenzij zij
in contact komen met een Ag dat past op hun R
Follikel centrum geassociëerde T cellen
Dit is een zeer specifieke T cel populatie die geactiveerd w dr Ag gestimuleerde B cellen.
Deze T cellen controleren de vorming vh follikelcentrum evenals de vorming van AB
producerende plasmacellen en geheugencellen
Folliculaire dendritische cellen
Deze dendritische cellen binden Ag’en, geïntegreerd in grote immuuncomplexen (Ag-AB-C3)
voor een lange periode aan haar opp
Deze immuun-complexen zorgen voor een positieve selectie van B cellen in het
follikelcentrum.
Macrofagen
Zij zijn herkenbaar aan het celdebris (afkomsti van apoptotische cellen).
De lymfocyten corona
Bevat een morfologisch uniforme populatie van kleine lymfocyten
Fenotypisch en functioneel is dit een zeer heterogenen populaite naïeve B cellen (IgM&IgD)
geheugen B cellen
T cellen
De marginale zone
Deze bestaat uit
1-marginale zone lymfocyten (monocytoide B cellen)
(grote geactiveerde cellen, immunoblastachtig)
2-plasmacellen
3-macrofagen
4-granulocyten
5-kleine lymfocyten
T nodus
*Goed begrensde tot slecht afgelijde nodulaire gebieden in de paracortex
*Gebaseerd op een netwerk v interdigiterende cellen en Langerhans cellen
*Rijk aan T cellen (vooral CD4+ T cellen)
*Omgeven dr netwerk van HEV
In tegenstelling tot B cellen herkennen T cellen gn ‘nt-gebonden’ antigenen
Tc: CD8+ T cellen herkennen hun Ag slechts indien het samen met MHC I op de
celmembraan voorkomt
Th: CD4+ T cellen herkennen hun Ag slechts indien het samen met MHC II op de
celmembraan voorkomt
Interdigiterende cellen
*Zij zijn afkomstig vh beenmerg
*Het zijn antigeen presenterende cellen APC
*Zij knn antigenen opnemen, gedeeltelijk veranderen en daarna op hun celmembraan
exprimeren en aanbieden aan T cellen samen met MHC II
*Zij knn T cellen die het Ag herkennen activeren en tot proliferatie aanzetten
Deze geactiveerde T cellen brengen een lokale cytokine productie op gang
Geactiveerde CD4+ T cellen controleren de uitrijping van B cellen nr plasmacellen
Geactiveerde CD8+ T cellen interageren met target cellen met lysis v deze cellen tot gevolg
*Interdigiterende cellen zijn cellen met lange celuitlopers of dendrieten
*Aan hun opp exprimeren zij MHCII of HLADr Ag’en
*Hun kern is opvallend geplooid en langwerpig
*Zij vertegenwoordigen een heterogene populatie waartoe ook Langerhanscellen en
plasmacytoide monocyten behoren.
Langerhanscellen
*komen preferentieel voor in de huid
*Zij migreren nr de lymfeklieren bij chron aanbod vh Ag
*Zij bevatten in hun cytoplasma Birbeck granulen
*Zij exprimeren CD1 aan hun opp
Plasmacytoide monocyten
*zijn monocyten die cytologisch gelijken op plasmacellen
*Zij komen voor in kleine groepjes tegenaan de HEV
*Wsl zijn zij voorlopers van interdigiterende cellen
Maturatie van B cellen in de samengestelde nodus
De differentiatie van B cellen tot Ig producerende cellen verloopt in 2fasen
I.genherschikking thv het beenmerg resulteert in de vorming van mature naïeve B cellen
II.vorming van zeer specifieke B cellen gebeurt thv de follikel na contact met het Ag en het
optreden van somatische hypermutaties
Naïeve B cellen w via HEV gerecruteerd in het klierparenchym
1 ofwel w zij ter plaatse geëlimineerd
2 ofwel verschijnen zij terug in de circulatie
3 ofwel komen zij in contact met hun Ag
Contact met het Ag resulteert in een activatie vd B cellen al dan nt gecontroleerd dr T cellen
Afhankelijk vh aangeboden Ag gaan geactiveerde B cellen prolifereren thv de marginale zone
Zij vormen dochtercellen die uitrijpen tot IgM producerende plasmacellen
Een deel vd geactiveerde cellen migreert nr het follikel centrum
Proliferatie van geactiveerde B cellen thv de follikel in een clonale expansie met vorming van
centroblasten
Dit resulteert in de vorming van een follikelcentrum thv de primaire B follikel
Het follikelcentrum vertoont daarna een polarisatie.
Een donkere onderste pool
bestaat uit sneldelende centroblasten; deze accumuleren mutaties in hun herschikte Ig
genen (somatische hypermutatie)
Een bleke bovenpool
is rijk aan folliculaire dendritische cellen, T cellen en centrocyten
(1) Alleen die B cellen die succesvol het maturatie proces in het follikelproces drlopen
(2) En op basis vd affiniteit v hun R voor het Ag (als complex Ag-AB-C3 aanw op het
opp vd folliculaire dendritische cellen) verder overleven
Rijpen uit tot IgG secreterende plasmacellen en geheugencellen
Functionele betekenis vd verschillende B cel compartimenten
Lymfocyten corona
Kleine IgD+ IgM+ Bcl2+ lymfocyten
beantwoorden aan naieve B cellen
Kleine IgD- IgM+ Bcl2+ lymfocyten
beantwoorden aan geheugen cellen
Follikel centrum
IgD- IgM+ Bcl2+ centroblasten en centrocyten zijn Ag geselecteerde cellen; zij vertonen een
zeer hoge mitotische activiteit en puntmutaties
Marginale zone
IgD- IgM+ Bcl2+ marginale zone cellen komen voor daar waar een belangrijke influx v grote
hoeveelheden antigenen verwacht w (milt en extranodaal)
II Milt
*Orgaan in het linker bovenste deel vh abdomen
*Weegt ongeveer 150g
*De milt is omgeven dr een kapsel en is in tegenstelling tot de lymfeklier ingeschakeld op de
bloedbaan
*De bloed aan- en afvoer gebeurt via de vaten aan de hilus.
*Bij doorsnede herkent men de
-Rode pulpa of rode zachte massa
-De witte pulpa of wit-grijze noduli (0,2 tot 0,7 mm) (lymfocyten)
De rode pulpa
Bestaat uit sinussen en uit strengen of blaken van Billroth
De balken van Billroth zijn opgebouwd uit een losmazig steunweefsel (reticulumcellen en
reticuline vezels). Zij zitten volgepropt met 1-Rbc
2-Macrofagen
3-Lymfocyten
4-Plasmacellen
5-Granulocyten
Macrofagen spelen een belangrijke rol bij de opruiming v beschadigde rbc
De witte pulpa
*De witte pulpa bestaat uit een accumulatie van lymfocyten omheen een tak vd arterie, de
‘centrale arterie’.
*Dit lymfoid weefsel w aangeduid als de ‘periarterial lymphatic sheath’ of PALS.
*De PALS vormt een cilindrische koker omheen de centrale arterie.
*In de PALS w er nodulaire verdikkingen of B follikels gevormd; daar ligt de centrale arterie
eccentrisch.
De noduli zijn de B gebieden; de rest vd PALS is T gebied. Samen vormen zij samengestelde
nodi vergelijkbaar aan deze vd lymfeklier.
Opvallend is een sterk ontwikkelde marginale zone die de volledige samengestelde nodus
omgeeft.
Functie vd milt
De milt geeft een dubbele fct
1 immunologische fct
2 hematopoietischt fct (afbraak & opbouw)
1Immunoglogische fct vd milt
A antigeen presentatie
B activatie en proliferatie v B & T lymfocyten
C aanmaak van AB tegen Ag aanw in het bloed
2Hematopoetische fct vd milt
-Opruimten v verouderde, beschadigde en abnormale rbc en BP
-Stapelen van ijzer afkomstig vh hemoglobine v opgeruimde rbc
-Aanmaak v bloedcellen bij de fetus
III Extranodaal lymfoid weefsel
Komt vooral voor thv
De nasofarynx
De maagdarm tractus
De luchtwegen
De urogenitiale tractus
Aanvoer antigenen gebeurt via de epitheelcel barrière
Mucosa Associated Lymphoid Tissue = MALT
Neus-, keel- en tongamandels
Zij vormen een ringvormige band v lymfoid weefsel thv de ingang vd orofarynx.
Zij liggen bedekt met een meerlagig epitheel dat diepe instulpingen of crypten vormt.
MALT bestaat uit
=> Een diffuus lymfocytair infiltraat en lymfoide aggregaten.
*Deze aggregaten zijn nt omkapseld, wel goed begrensd
*Deze aggregaten bestaan uit B follikels en aangrenzend T gebied.
De B follikels tonen meestal een prominent follikel centrum en sterk ontwikkelde
marginale zone.
Platen van Peyer
Deze w gevonden in het ileum.
Ook singuliere samengestelde nodi komen voor in de dundarm en in de dikdarm
Dit lymfoid weefsel w vd darmI gescheiden dr een 1lagig epitheel
Thv appendix
Lymfoide aggregaten vullen de lamina propria op
Dit lymfoid weefsel regresseert bij het ouder w
Het is vooral functioneel op jonge leeftijd
Extranodaal lymfoid weefsel vd huid
Dit lymfoid weefsel bestaat vooral uit een T gebied
1 Met APC of Langerhanscellen gelokaliseerd in het epiderm
2 voorlopers v Langerhanscellen in het derm
3 Naar de lymfeklier migrerende Langerhanscellen of ‘veiled cells’
4 en T lymfocyten
Download