relevante informatie van het afgelopen jaar zoals het jaarverslag

advertisement
In deze brochure vindt u een toelichting op de rechten en plichten van een OR. Deze is gebaseerd op
de Wet op de Ondernemingsraden (WOR). Artikelgewijs is een korte beschrijving opgenomen. Als u
vragen heeft over de toepassing van de WOR kunt u altijd contact opnemen met één van de RMUmedewerkers. Het is mogelijk dat de toepasselijke CAO aan de OR verdere bevoegdheden heeft
toegekend. Kijk daarom altijd in de toepasselijke CAO of aan de OR rechten zijn toegekend.
1. Rechten en bevoegdheden van de OR
De OR heeft vier soorten rechten:
A. Informatierecht (artikel 31, 31a, 31 b en 31 c WOR)
B. Recht van overleg en Initiatiefrecht (artikel 23 WOR)
C. Adviesrecht (artikel 25 WOR)
D. Instemmingsrecht (artikel 27 WOR)
A. Informatierecht
De ondernemer moet de OR (en commissies die door de OR zijn ingesteld) tijdig inlichten en
gegevens verstrekken die de OR nodig heeft om zijn taak te kunnen vervullen.
Aan het begin van een nieuwe zittingsperiode van de OR dient de ondernemer desgevraagd
schriftelijk (basis)gegevens te verstrekken over:
1.
De rechtsvorm van de ondernemer (indien van toepassing met de statuten erbij).
2.
De naam en woonplaats van de persoon, maten of beherende vennoten als sprake is van een
ondernemer/natuurlijk persoon, ondernemer/maatschap of ondernemer/-vennootschap.
3.
De naam en woonplaats van de commissarissen of bestuursleden als sprake is van een
ondernemer/rechtspersoon.
4.
Als de ondernemer deel uitmaakt van een aantal ondernemers dat in een groep is verbonden,
de namen van de ondernemingen, de onderlinge zeggenschaps-verhoudingen, de naam en
woonplaats van degenen die de feitelijke zeggenschap uitoefenen.
5.
De ondernemers of instellingen waarmee de ondernemer duurzame betrekkingen
onderhoudt, die in het belang zijn voor het voortbestaan van de onderneming en de naam en
woonplaats van degenen die daardoor feitelijk zeggenschap over de onderneming kunnen
hebben.
6.
De organisatie van de onderneming, de naam en woonplaats van de bestuurders en van de
belangrijkste overige leidinggevende personen en de wijze waarop de bevoegdheden tussen
deze personen is verdeeld.
Als er wijzigingen optreden in bovengenoemde zaken, dient de ondernemer dat direct (schriftelijk)
te laten weten aan de OR. Gaat het om een personeelvertegenwoordiging, dan mag de ondernemer
de informatie ook mondeling verstrekken.
De ondernemer verstrekt mede ten behoeve van de bespreking van de algemene gang van zaken
van de onderneming ten minste twee maal per jaar aan de OR mondeling of schriftelijk algemene
gegevens over de werkzaamheden en de resultaten van de onderneming.
Alle relevante informatie van het afgelopen jaar zoals het jaarverslag, het sociaal jaarverslag, de
(geconsolideerde) jaarrekening, de accountantsverklaring en de bestemming van de winst moeten
bekend worden gemaakt. Ook relevante informatie voor het komende jaar zoals het te voeren
bedrijfseconomisch beleid en de begroting en het meerjarenplan, dient beschikbaar te worden
gesteld, dit dient ten minste twee maal per jaar te gebeuren. Als de ondernemer wettelijk verplicht
is tot het opstellen van een milieuverslag dient hij dit ter bespreking voor te leggen aan de OR.
1
B. Recht van overleg en Initiatiefrecht
De OR en de ondernemer komen bij elkaar binnen twee weken nadat een van beiden hierom onder
opgaaf van redenen heeft verzocht. In deze overlegvergadering worden onderwerp besproken die
de onderneming betreffen waarvan OR of ondernemer overleg wenselijk vinden. Aan de orde
kunnen komen alle aangelegenheden die de onderneming betreffen, dus sociale, organisatorische,
financiële en economische zaken in de onderneming.
De OR heeft het recht om uit eigen beweging te komen met initiatiefvoorstellen in of buiten de
overlegvergadering. Dit kan op grond van informatie die de OR krijgt van de ondernemer of op grond
van informatie vanuit de achterban.
De overlegvergadering is de vergadering waar het overleg tussen OR en ondernemer plaatsvindt. De
arbeidsvoorwaarden kunnen in dit overleg aan de orde komen.
De OR is ook buiten de overlegvergadering bevoegd aan de ondernemer voorstellen te doen. Een
dergelijk voorstel wordt schriftelijk en voorzien van een toelichting aan de ondernemer voorgelegd.
De ondernemer beslist pas over het voorstel nadat daarover ten minste eenmaal overleg is gepleegd
in een overlegvergadering. Hij kan het voorstel overnemen of naast zich neerleggen. In het laatste
geval dient hij dat te motiveren.
C. Adviesrecht
De OR heeft adviesrecht ten aanzien van onderwerpen die betrekking hebben op de eigen
onderneming. In artikel 25 van de WOR staat opgesomd welke voorgenomen besluiten van de
ondernemer ter advisering moeten worden voorgelegd aan de OR. De ondernemer moet de OR
vroegtijdig op de hoogte brengen van het voorgenomen besluit. De OR kan om advies worden
gevraagd, maar kan ook zelf ongevraagd advies verstrekken (door gebruik te maken van het
initiatiefrecht).
De OR heeft adviesrecht met betrekking tot de volgende onderwerpen:

Overdracht van de zeggenschap over de onderneming;

Overdracht van de zeggenschap over een onderdeel van de onderneming;

Het vestigen van, het overnemen of afstoten van de zeggenschap over een andere
onderneming;

Het aangaan van, het aanbrengen van een belangrijke wijziging in of het verbreken van een
duurzame samenwerking met een andere onderneming (hieronder valt tevens het aangaan, in
belangrijke mate wijzigingen of verbreken van een belangrijke financiële deelneming vanwege
of ten behoeve van een dergelijke onderneming);

Beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming;

Beëindiging van een belangrijk onderdeel van de onderneming;

Een belangrijke inkrimping, uitbreiding of andere wijziging van de werkzaamheden van de
onderneming;

Een belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming;

Een belangrijke wijziging in de verdeling van de bevoegdheden binnen de onderneming;

De wijziging van de plaats waar de onderneming haar werkzaamheden uitoefent;

Het groepsgewijs werven of inlenen van arbeidskrachten;

Het doen van een belangrijke investering ten behoeve van de onderneming;

Het aantrekken van een belangrijk krediet ten behoeve van de onderneming;

Het verstrekken van een belangrijk krediet en het stellen van zekerheid voor belangrijke
schulden van een andere ondernemer, tenzij dit geschiedt in de normale uitoefening van
werkzaamheden in de onderneming;

Invoering of wijziging van een belangrijke technologische voorziening;
2



Het treffen van een belangrijke maatregel in verband met de zorg van de onderneming voor
het milieu, waaronder begrepen het treffen of wijzigen van een beleidsmatige, organisatorische en administratieve voorziening in verband met het milieu;
Vaststelling van een regeling met betrekking tot het zelf dragen van het risico, bedoeld in
artikel 75 derde lid van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering;
Het verstrekken en het formuleren van een adviesopdracht aan een deskundige buiten de
onderneming over de hierboven genoemde onderwerpen.
Bij adviesrecht zijn de volgende stappen van belang:

Algemeen: twee keer per jaar vindt een overlegvergadering plaats over plannen en
verwachtingen van de ondernemer. Hier kunnen afspraken worden gemaakt over de te volgen
adviesprocedure (art. 24);

De ondernemer legt het voorgenomen besluit schriftelijk en gemotiveerd voor;

De adviesvraag moet tijdig bij de OR worden ingediend;

De OR beraadt zich en raadpleegt desgewenst de achterban;

In de overlegvergadering wordt de adviesaanvraag geagendeerd;

De OR geeft advies, schriftelijk of in de overlegvergadering;

De ondernemer neemt een besluit en stelt de OR daarvan op de hoogte.
De OR kan verschillende soorten advies geven:
a.
Positief advies:
Het advies van de OR is overeenkomstig het voorgenomen besluit. De ondernemer kan zijn
besluit tot uitvoering brengen;
b.
Negatief advies/afwijkend advies:
De uitvoering van het besluit wordt door de ondernemer voor één maand uitgesteld, tenzij de
OR aangeeft dat dit niet nodig is. In het uiterste geval kan de OR in beroep gaan bij de
ondernemingskamer;
c.
Ja, mits of nee, tenzij:
De OR kan een genuanceerder antwoord geven dan alleen ja of nee. Soms kan de OR onder
voorwaarden akkoord gaan omdat de ondernemer bepaalde informatie zelf nog niet ter
beschikking heeft. Om de voortgang van het proces niet tegen te houden moet de OR een
genuanceerd advies geven. De formuleringen die de OR daarbij kan gebruiken zijn 'Ja, mits' of
'Nee, tenzij'. De laatste formulering geeft de OR meer ruimte om later alsnog negatief te
adviseren. Ervaring leert dat de formulering 'Ja, mits' vaak wordt opgevat als een ja zonder
voorbehoud, waardoor het voor de OR moeilijk wordt om later alsnog negatief te adviseren.
D. Instemmingsrecht
Instemming van de OR is vereist voor de volgende, in de wet limitatief opgesomde, voorgenomen
besluiten:

Regeling met betrekking tot een pensioenverzekering, een winstdelingsregeling of een
spaarregeling;

Werktijd- of vakantieregeling;

Belonings- of functiewaarderingssysteem;

Regeling op het gebied van:
veiligheid, gezondheid of welzijn in verband met de arbeid of het ziekteverzuim;
het aanstellings-, ontslag- of bevorderingsbeleid;
de personeelsopleiding;
de personeelsbeoordeling;
het bedrijfsmaatschappelijk werk;
werkoverleg;
behandeling van klachten;
3
-
registratie, de omgang en de bescherming van de personeelsgegevens;
voorzieningen die gericht zijn op of geschikt zijn voor waarneming van of controle op
aanwezigheid, gedrag of prestaties van de werknemers.
Voor al deze regelingen geldt dat zij betrekking moeten hebben op alle of een groep van de in de
onderneming werkzame personen.
Ingeval van instemmingsrecht zijn de volgende stappen relevant:

De ondernemer heeft minstens twee keer per jaar overleg met de OR over het te voeren
sociaal beleid (art. 24);

De ondernemer komt met een voorgenomen besluit met betrekking tot één van de
onderwerpen zoals hierboven genoemd en vraagt schriftelijk om instemming;

Het besluit wordt gemotiveerd en de te verwachten gevolgen worden aangegeven;

Dit voorgenomen besluit wordt behandeld in de overlegvergadering;

De OR beraadt zich. Indien nodig wordt overleg gepleegd met de achterban;

De OR besluit, eveneens schriftelijk en gemotiveerd.
De OR kan twee verschillende besluiten nemen:
1.
De OR stemt in.

De ondernemer kan dan het besluit definitief nemen en de OR daarvan op de hoogte
brengen. Vervolgens kan het besluit worden uitgevoerd.
2.
De OR stemt niet in.
Dit heeft twee mogelijke gevolgen:

De ondernemer vraagt na bemiddeling van de bedrijfscommissie aan de kantonrechter
om het besluit te kunnen nemen. Als de kantonrechter toestemming geeft kan de
ondernemer zijn besluit gaan uitvoeren. De OR kan hiertegen in beroep gaan bij de
rechtbank. Als de kantonrechter geen toestemming geeft kan de ondernemer hiertegen
in beroep bij de rechtbank.

De ondernemer voert direct het besluit uit. De OR kan dan de nietigheid van het besluit
inroepen en na bemiddeling van de bedrijfscommissie een verbod tot uitvoering bij de
kantonrechter afdwingen. Tegen de uitspraak die de kantonrechter vervolgens doet
staat weer beroep open bij de rechtbank.
2. Extra bevoegdheden
Ten aanzien van faciliteiten voor het vergaderen en de frequentie van vergaderen dienen nadere
afspraken te worden gemaakt. Er moet duidelijkheid zijn over de randvoorwaarden waarbinnen de
OR functioneert.
Sommige randvoorwaarden staan duidelijk vermeld in de wet, andere staan wel in de wet vermeld
maar zullen in overleg met de ondernemer nader moeten worden vastgesteld.
De volgende randvoorwaarden zijn wettelijk vastgesteld:
A. Recht op faciliteiten (artikel 17, 18 WOR);
B. Procesbevoegdheid (artikel 36 WOR);
C. Recht op overleg (artikel 18, 23, 24 WOR).
A. Recht op faciliteiten
De OR mag gebruik maken van alle middelen en voorzieningen binnen de onderneming die zij voor
de uitvoering van haar taak nodig heeft. De ondernemer moet deze voorzieningen ter beschikking
stellen.
4
Hiermee worden de volgende middelen/voorzieningen bedoeld:

Vergaderruimte;

Gebruik van materiaal (bijvoorbeeld telefoon, kopieerapparaat, briefpapier, fax,
frankeermachine);

Hulp van ondersteunend personeel (bijvoorbeeld typiste, notuliste).
Ook is het mogelijk gebruik te maken van middelen die niet binnen de onderneming worden
aangetroffen. Er moet dan sprake zijn van redelijkerwijs noodzakelijke kosten van de OR. Als de
ondernemer bezwaar maakt tegen het gebruik van bepaalde faciliteiten, dan kan de OR via de
bedrijfscommissie naar de kantonrechter stappen.
De overige randvoorwaarden zijn:
 Doorbetaling van loon tijdens vergaderingen van OR en commissies en de overlegvergaderingen
met de ondernemer;
 Financiële vergoeding of compensatie in tijd voor leden van de OR en de commissies wanneer
OR genoodzaakt is buiten werktijd te vergaderen;
 Vergoeding voor personen die regelmatig werkzaam zijn voor de OR (afspraak in onderling
overleg met de ondernemer);
 Scholing en vorming ten behoeve van OR-werk;
 Per jaar moet minstens 60 uur besteed (kunnen) worden aan overleg. In overleg met de
onderneming kan een hoger aantal uren worden vastgesteld, alles op basis van redelijkheid;
 Per jaar moeten minstens 5 dagen besteed (kunnen) worden aan scholing en vorming. Ook hier
kan in overleg met de ondernemer een ander aantal dagen worden afgesproken;
 Het recht op faciliteiten van de personeelsvertegenwoordiging. De personeelsvertegenwoordiging heeft met enkele beperkingen recht op vergelijkbare faciliteiten als de OR.
Uitzonderingen zijn: wettelijk minimum aantal uren en dagen (voor overleg en scholing) is niet
van toepassing. Het raadplegen van deskundigen en het instellen van commissies kan alleen met
toestemming van de ondernemer.
B. Procesbevoegdheid
De wet op de ondernemingsraden biedt de OR de mogelijkheid om gerechtelijke procedures tegen
de ondernemer te starten. De algemene geschillenregeling (artikel 36 WOR) en de rechtsgang
ingeval van niet naleving van het adviesrecht van de OR (artikel 26 WOR) bieden de OR de
mogelijkheid de rechter of de bedrijfscommissie in te schakelen.
C. Recht op overleg
Wil een OR goed kunnen functioneren dan dient zij in staat te worden gesteld met diverse personen
en instanties te overleggen. Dit recht op overleg is in de WOR vastgelegd.
De OR mag overleggen met:

De achterban;

Deskundigen in de overlegvergadering;

De raad van commissarissen (indien van toepassing) in een overlegvergadering of een ORvergadering;

De ondernemer in de overlegvergadering;

Een onderdeelcommissie (van de OR) met de leidinggevende van het betrokken onderdeel;

(de leden van) de raad van bestuur (indien van toepassing) in de overlegvergadering of een
OR-vergadering;

Vakorganisaties.
5
3. Verplichtingen van de ondernemer
Wat mag de OR verwachten van de ondernemer? In de WOR zijn de volgende verplichtingen voor de
ondernemer opgenomen:

Initiatief nemen om een OR in te stellen. Wanneer de ondernemer niet aan deze verplichting
voldoet dan kan iedere belanghebbende en iedere vakorganisatie die bij deze onderneming
kandidaten kan stellen eerst via de bedrijfscommissie en later via de kantonrechter de
ondernemer verplichten een OR in te stellen (artikel 2 lid 1 WOR);

Faciliteiten bieden aan OR. Bepaalde (minimum) faciliteiten zijn genoemd in de WOR;

Vergoeden van diverse kosten die de OR moet maken om goed te kunnen functioneren.
4. Veranderingen in de onderneming
Als er veranderingen optreden in de onderneming, kunnen er ook veranderingen optreden voor de
medezeggenschap. Wat te doen bij wijziging van de onderneming waardoor het personeelsbestand
zakt onder de 50? Wat te doen als de onderneming fuseert met een andere onderneming waar ook
een OR actief is? Wat als de personeels-vertegenwoordiging overgaat in een OR (of omgekeerd)?
Wijziging in de onderneming
Gedurende de zittingsperiode behoudt de OR de rechten die behoren bij het personeelsbestand dat
bestond op het moment dat de OR werd ingesteld.
Als het personeelsbestand wijzigt, waarmee een OR-grens overschreden wordt, dan wordt eerst
gekeken of deze wijziging van blijvende aard zal zijn. Als dat zo is zal de OR zich qua ledenaantal en
eventueel qua bevoegdheden in de nieuwe zittingsperiode moeten aanpassen aan het nieuwe
personeelsbestand (artikel 2 lid 2 WOR).
Een mogelijkheid die zich voor kan doen is dat het aantal werknemers onder de 50 komt en de OR
niet langer de aangewezen medezeggenschapsinstantie is. De personeelsvergadering behartigt dan
de belangen, tenzij bij CAO is afgesproken dat de ondernemer verplicht is een OR in te stellen
ongeacht het aantal werknemers. Artikel 5a lid 1 WOR geeft dit aan.
Als er geen CAO-afspraken zijn gemaakt, kan de ondernemer ook besluiten om de OR te handhaven.
Schriftelijke mededeling aan de bedrijfscommissie door de ondernemer bevestigt deze situatie.
Artikel 5a lid 2 WOR geeft aan dat de ondernemer vrijwillig dit besluit kan nemen. De bestaande OR
of de vakorganisatie kan de ondernemer wijzen op deze mogelijkheid.
5. Fusie tussen ondernemingen; verzelfstandiging van delen van ondernemingen
Bij iedere fusie, overname of verzelfstandiging van een bedrijf of onderneming is er sprake van een
specifieke eigen situatie. Daarom is de informatie in dit hoofdstuk slechts op hoofdlijnen.
Neem als OR altijd zo spoedig mogelijk contact op met de OR of personeelsvertegenwoordiging van
het bedrijf waarmee fusie wordt beoogd.
Probeer zo snel mogelijk de medezeggenschap in de nieuwe organisatie te regelen.
Vanaf het moment dat de verschillende ondernemingsraden hun advies hebben gegeven kan
formeel het besluit tot fusie worden uitgevoerd. Dat is tevens een goed moment om als betrokken
ondernemingsraden concrete voorstellen te doen over de medezeggenschap in de nieuwe
organisatie.
Afhankelijk van de soort fusie kan worden toegewerkt naar een compleet nieuwe OR waarvoor dan
ook nieuwe verkiezingen worden uitgeschreven, of naar een gemeenschappelijke/centrale OR.
6
6. Juridische stappen OR of personeelsvergadering
Als de OR of de personeelsvergadering van mening is dat de ondernemer zich niet houdt aan de
(wettelijke) afspraken zijn de volgende stappen mogelijk:
6.1 OR
Er valt een onderscheid te maken tussen de algemene geschillenregeling artikel 36 WOR, de
bijzondere geschillenregeling en gerechtelijke procedures buiten de WOR.
a. Algemene geschillenregeling (artikel 36 WOR)
Bedrijfscommissie
Als er een geschil dreigt tussen OR en ondernemer moet allereerst de bedrijfscommissie worden
ingeschakeld. De bedrijfscommissie doet een bemiddelingspoging om partijen weer bij elkaar te
brengen. Als deze bemiddeling lukt, hoeft men niet meer naar de kantonrechter. De
bedrijfscommissie moet binnen twee maanden nadat om bemiddeling is gevraagd adviseren. Met
toestemming van partijen kan dat met 2 maanden worden verlengd. De duur van dit traject is
zodoende maximaal 4 maanden.
Kantonrechter
Als de poging tot bemiddeling mislukt kunnen OR of ondernemer een verzoekschrift indienen bij de
kantonrechter. Dit moet gebeuren binnen 30 dagen nadat de bedrijfscommissie schriftelijk heeft
geadviseerd. De kantonrechter werkt in de plaats waar de onderneming is gevestigd. Nadat het
verzoekschrift is ingediend kan de gedaagde partij een verweerschrift indienen, daarna volgt een
mondelinge behandeling bij de kantonrechter.
De duur van deze procedure is ongeveer drie maanden. Als een uitspraak eerder is gewenst, kan
worden gekozen voor een kort geding procedure. Ook kan aan de kantonrechter worden gevraagd
een voorlopige maatregel op te leggen.
Rechtbank
Tegen de uitspraak van de kantonrechter kunnen partijen beroep instellen bij de rechtbank.
Hoge Raad
Tegen de uitspraak van de rechtbank kunnen partijen in beroep (in cassatie) gaan bij de Hoge Raad.
b. Bijzondere geschillenregeling (artikel 26 WOR)
In artikel 26 WOR is het beroepsrecht geregeld in geval de ondernemer zijn besluit uitvoert zonder
rekening te houden met het advies van de OR of wanneer de OR inmiddels informatie heeft
ontvangen op basis waarvan een ander advies zou zijn gegeven. De OR kan dan beroep instellen bij
de Ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam. Dit gebeurt door het indienen van een
verzoekschrift. De Ondernemingskamer beoordeelt of de ondernemer in redelijkheid tot dit besluit
heeft kunnen komen. Tegen de uitspraak van de Ondernemingskamer kan men in hoger beroep gaan
(cassatie) bij de Hoge Raad.
c. Gerechtelijke procedures buiten de WOR
Kantonrechter
Het is mogelijk om zonder tussenkomst van de bedrijfscommissie een verzoekschrift in te dienen bij
de kantonrechter. Dit kan als het gaat om kwesties over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst
van een (oud) OR- of commissielid. De OR is geen partij bij dit conflict. Ook hier kan de weg worden
gevolgd naar rechtbank en Hoge Raad.
7
Kort geding procedure
Het kan zijn dat de normale gerechtelijke procedure erg lang duurt en dat er toch op korte termijn
een uitspraak is gewenst. Het is dan mogelijk om een kort geding aan te spannen.
Dit geding wordt aangespannen bij de president van de rechtbank in de regio waar de onderneming
is gevestigd.
Het spoedeisende belang moet worden aangetoond. Na ongeveer één week doet de president
uitspraak. De uitspraak kan bestaan uit het opleggen van een voorlopige maatregel.
Tegen de uitspraak staat hoger beroep open in kort geding bij de president van het gerechtshof.
6.2
Personeelsvergadering
Als de ondernemer verplicht is een personeelsvergadering te houden, maar daar geen gehoor aan
geeft, dan kan een individuele werknemer of de vakorganisatie zich op basis van artikel 36a WOR
wenden tot de kantonrechter. De bedrijfscommissie heeft geen rol in dit geheel. Het verzoekschrift
moet worden ingediend bij de kantonrechter in de woonplaats van de werknemer of in de
vestigingsplaats van de vakorganisatie.
Na indiening van een verzoekschrift volgt de mogelijkheid tot verweer (mondeling of schriftelijk).
Tegen de uitspraak van de kantonrechter kan hoger beroep worden ingesteld bij de rechtbank.
In geval van spoedeisendheid kan ook hier een kort geding bij de president van de rechtbank worden
aangespannen.
8
Download