Uitwerkingen extra opgaven hoofdstuk 4 Opgave 4.1 Gegeven: m 0,800 kg; 20 m in 0,20s s Gevraagd: Fres Oplossing: Fres m a a 20 m s 100 m s2 0,2 s Fres 0,800 kg 100 m s2 800 kg m s2 800 N Opgave 4.2 Deze krachten werken op verschillende massa’s. De kogel krijgt een veel grotere versnelling omdat de massa veel kleiner is. Opgave 4.3 Oplossing: 12,5 N 1,27 kg 9,81 N kg Het gewicht is de kracht die de massa op de veer uitoefent. G = 12,5 N Fveer Fz m g 12,5 m 9,81 m Opgave 4.4 Oplossing: FV FZ FZ 7,8 N met vloeistof FV Fopw FZ Fopw FZ FV 2,1 N Opgave 4.5 Gegeven: m 80 kg; g 9,8 N kg ; snelheid van 300 km 20 km h h Gevraagd: a) F bij 300 km w h b) F na openen parachute w c) F bij 20 km w h Oplossing: a) Bij 300 km/u is de luchtwrijving even groot als de zwaartekracht. Fw m g 80 kg 9,8 N 784 N kg b) Net na het openen wordt de oppervlakte van de parachute zeer groot en neemt de luchtwrijving sterk toe. De luchtwrijving is dus veel groter dan de zwaartekracht? De parachutist vertraagt sterk. 1 c) Bij 20 km/u is de luchtwrijving weer even groot als de zwaartekracht. De oppervlakte is groot en de snelheid een stuk kleiner. Fw Fz 784 N Opgave 4.6 Gegeven: Gegeven: mB 1000 kg; Fw,rol 200 N; a 2 m s2 of N kg Gevraagd: Spankracht Oplossing: Fres Fs Fw m a Fs 200 N 1000 kg 2 N kg Fs 1200 N Opgave 4.7 Gegeven: afstand voorwerp tussenruimte : s 15,0 cm; O 15,0 cm; v 3,00 m s Gevraagd: a) Aantal voorwerpen per seconde. b) nP Oplossing: a) 300 cm s 20 1 of 20 rps of 20 per seconde aantal s 15,0 cm b) nP cm v 300 s 20 omw of 20 rps s O 15,0 cm Opgave 4.8 De deeltjes met de grootste dichtheid hebben de grootste massa en ondervinden dus een grotere zwaartekracht. Bij het bezinken ondervinden alle deeltjes dezefde opwaartse kracht. De zwaarste deeltjes hebben een constante snelheid bij een grotere wrijving ,dus bij een grotere snelheid. Opgave 4.9 De wrijvingskracht blijft hetzelfde. Bij een ruwere leiding is de wrijvingskracht bij een kleiner debiet even groot als bij een gladde leiding bij een groter debiet. 2 Opgave 4.10 200 N 35 mm Oplossing: lengte Fs 35 mm lengte FW 30 mm 1 mm 200 N 1mm 5,7 N Fw 30 mm 5,7 N 170 N mm 35 mm Opgave 4.11 Gegeven: m 30,0 kg; g 9,8 N kg ; hoek 35 ; Fs 200 N; v constant Gevraagd: FN en FW Oplossing: Fz m g 30 kg 9,8 N kg 294 N FW Fs cos 350 200 cos 350 164 N FN Fs sin 350 Fz FN 294 N 115 N 179 N 1 mm 3 200 N 1mm 5,7 N Fw 30 mm 5,7 N 170 N mm 35 mm Opgave 4.12 Op het bolletje werken : Fz ,Fopw en Fw Door het meten van de valhoogte en de valtijd kun je de valsnelheid bepalen. Door het meten van de diameter kun je het volume berekenen. Met de dichtheid van de vloeistof en de dichtheid kan de zwaartekracht en de opwaartse kracht berekend worden. Uit de krachtenbalans Fz Fopw Fw kan de viscositeit berekend worden. Opgave 4.13 Gegeven: m 5,0 kg; r 20 cm; n 3000 rpm Gevraagd: Fmpz en Fop wand Oplossing: Fmpz m v2 r v v n O 3000 1 π 0,40 m 3768 m min min O 3768 v 63 m s 60 n Fmpz 4 2 5,0 kg 632 m 0,20 m s 2 99225 kg m s2 99 kN