Herinneringen aan de omroeporkesten in de jaren

advertisement
Herinneringen aan de omroeporkesten in de jaren 70 van de vorige eeuw.
Voor de 2e wereldoorlog beschikten een aantal omroepverenigingen over eigen orkesten, in
bezetting variërend van 15 tot ongeveer 50 musici.
Deze ensembles speelden de meest uiteenlopende muziekgenres, alles wat binnen hun
bezetting viel.
De omroepen beschouwden het als één van hun belangrijke taken om veel en veelsoortige
muziek uit te zenden. De grammofoonplaat was in opmars, maar de technische kwaliteit was
vaak discutabel en het beschikbare repertoire was beperkt.
Na de bevrijding, toen het publieke omroepbestel grondig gereorganiseerd werd, besloot men
om een aantal orkesten te formeren voor algemeen gebruik door de diverse
zendgemachtigden.
Het in 1945 opgerichte Radio Filharmonisch Orkest speelde het grote symfonische repertoire,
het Omroep Orkest het wat kleinere repertoire en vooral opera, het Omroep Kamer Orkest
speelde zowel oude(re) als moderne muziek, het iets later (1948) opgerichte Promenade
Orkest concentreerde zich op het licht- klassieke repertoire, de operette en de klassieke
musical.
Dolf van der Linden werd gevraagd om een ensemble samen te stellen voor wat toen werd
beschouwd als lichte muziek en dansmuziek. Dat werd het Metropole Orkest.
Mijn samenwerking met het muziekapparaat van de omroep kwam als volgt tot stand.
In de zomer van 1970 dirigeerde ik een concert met het Residentie Orkest, dat door de radio
werd uitgezonden. Naar aanleiding daarvan nodigde Tjalling Esther, muziekadviseur bij de
omroep die de contacten met de gastdirigenten onderhield, mij uit om een week lang opnames
te maken met het Promenade Orkest. Dat vond plaats in september 1971.
Sinds 1970 was ik dirigent van het Nederlands Ballet Orkest.
Na de enigszins primitieve omstandigheden die ik daar gewend was, kwam ik in een
opgepoetste studio terecht, zonder piepende stoelen, wankele lessenaars en krakende vloeren.
Ook de hoeveelheid technische apparatuur was nieuw voor mij.
Het Promenade Orkest had 58 musici in dienst, chefdirigent was Gijsbert Nieuwland.
Bij de oprichting was de Nederlands-Finse dirigent Benedict Silberman tot chef benoemd, een
paar jaar later kwam daar Hugo de Groot als vaste dirigent bij.
Toen ik begon bij het orkest was Silberman al overleden. Hugo de Groot was met pensioen en
componeerde prettig speelbare muziek in het lichtere genre.
Het merendeel der musici zat sinds de oprichting in het orkest en beheerste een groot deel
van het licht-klassieke standaard repertoire. De muzikanten werden beschouwd als “handige
jongens”.
Er werd zeer goed van het blad gelezen en men was gewend om de op te nemen werken
binnen korte tijd (meestal een dag) geschikt te maken voor de microfoon, dus acceptabel qua
samenspel, balans, intonatie etc..
Veel musici hadden voor de oorlog in theater- en bioscooporkesten gespeeld en waren van
alle markten thuis. Het orkest kon ook, indien nodig, van het blad transponeren, dus in een
andere toonsoort spelen dan genoteerd was, een kunst die geheel verdwenen is.
In de repetities heerste meestal een (soms iets te) opgeruimde sfeer, maar onder deskundige
leiding kon er goed en geconcentreerd gewerkt worden.
Wat opvalt als ik oude opnames terughoor van het PO en andere omroeporkesten, zijn de
enorme homogeniteit en de specifieke transparante speelstijl.
Een groot aanpassingsvermogen en flexibiliteit stonden hoog in het vaandel.
Het Promenade Orkest maakte hoofdzakelijk studio opnames, speelde soms openbare
studioconcerten en zelden concerten op andere locaties.
Er werden per dag één of twee sessies gemaakt, van 9.30 tot 12.30 en van 14.30 tot 16.30, of
één lange sessie tot 14.15.
Deze laatste variant had de sterke voorkeur van zowel de musici als van mijzelf. Tijdens lange
middagsessies zakt de energie en het concentratievermogen vaak tot onder nul.
Omdat mijn samenwerking met het Promenadeorkest voorspoedig verliep, werd ik met enige
regelmaat teruggevraagd voor allerlei producties.
Na een jaar werd ik ook uitgenodigd om het Omroep Orkest te dirigeren.
Dit was een totaal ander soort ensemble, aanmerkelijk groter dan het Promenade Orkest en
gespecialiseerd in een ander repertoire. Het functioneerde eigenlijk als een soort
verbindingsschakel tussen het RFO en het PO en speelde zowel symfonische muziek als
vooral veel operamuziek.
Het orkest had veel kwaliteit in huis, een mooi sonoor strijkorkest en een aantal uitstekende
blazers, allemaal nogal eigenzinnige individualisten.
1e hoboist Ad Mater, 1e klarinettist Gijs Karten en 1e fagottist Arnold Swillens waren toen
prominenten op hun instrument en lieten zich weinig tot niets zeggen door de dirigenten.
Ik ontdekte dat als je ze voornamelijk met rust liet en vertrouwen in en bewondering voor hun
prestaties uitstraalde, het allemaal best in orde kwam.
Het Omroep Orkest had zich een zekere faam verworven door zijn medewerking aan de toen
geheten Matinee op de Vrije Zaterdag, een initiatief van de VARA om de arbeidersklasse, die
zojuist de 5-daagse werkweek had veroverd, cultureel te verheffen.
Met name de concertante uitvoeringen van merendeels onbekend Italiaans operarepertoire
waren enorm populair.
Het Omroep Orkest speelde meestal in de akoestisch verre van ideale KRO concertstudio, het
Promenade Orkest werkte in de iets beter klinkende NCRV studio.
In dit verband mogen de namen van de vaste opnameleiders niet ontbreken.
Bij het PO waren dat componist en arrangeur Rudolf Karsemeijer, Walter Kalischnig en exMetropole pianist Manny Oets.
Het OO werkte met Cor de Groot, George van Renesse, beide befaamde pianisten, en Henk
Milo, ooit repetitor bij de Nederlandse Opera.
De opnameleider, ook wel klankregisseur genaamd, had en heeft de eindverantwoordelijkheid
voor alle opnames en beoordeeld ze op hun uitzendbaarheid.
Hij bepaalt of en zo ja waarom er iets opnieuw moet worden opgenomen.
In het najaar van 1976 werd ik ’s avonds laat opgebeld door de baas van het muziekapparaat
van de omroep, Piet Heuwekemeijer, met het dringende verzoek de volgende ochtend naar de
NCRV studio te komen. Collega Gijsbert Nieuwland had die avond tijdens een concert in
Hoorn een hartaanval gehad. Hij had het redelijk overleefd, maar kon voorlopig niet meer
voor het orkest staan.
Dus toog ik de volgende ochtend Hilversumwaarts en sloeg mij letterlijk door een voor mij
totaal onbekend repertoire heen. Het orkest, dat de meeste stukken kende, was uitermate
behulpzaam, zodat we het concert, reeds die zelfde avond, tot een overtuigend, succesvol
einde konden brengen.
Na enige tijd bleek dat Gijsbert Nieuwland niet meer terug zou keren als chef van het
Promenade Orkest. Na beraad met zowel de zendgemachtigden als de musici vroeg Piet
Heuwekemeijer, of ik beschikbaar en bereid was om die positie te gaan vervullen.
Mijn antwoord was (uiteraard) positief en ik tekende een contract voor tenminste 15 weken
bij het PO en 5 weken bij de andere omroeporkesten. De overeenkomst was voor onbepaalde
tijd.
Het lukte mij om de musici van het PO te motiveren om met elkaar het algehele niveau zowel
technisch als muzikaal aanzienlijk te verbeteren.
Onze prestaties bleven niet onopgemerkt, de omroepen deden steeds vaker een beroep op
onze medewerking, met name voor een paar vast terugkerende programma’s.
Een bijzonder populair radioprogramma was in die jaren “Muzikaal Onthaal”, gepresenteerd
door de onlangs overleden zanger Herman Emmink.
Het programma werd iedere zondagochtend van twaalf tot één uitgezonden vanuit de (te)
kleine AVRO studio.
Er waren altijd een paar gasten die speelden, zongen en soms ook een verhaal vertelden, er
was een soort kwisje en het orkest speelde een paar eigen stukken die we zelf mochten
uitzoeken. Het PO wisselde om de week met het Metropole Orkest.
Aangezien ik dat orkest ook regelmatig dirigeerde, had ik nog maar weinig zondagen echt
vrij.
Het PO werd ook ingezet om muziek voor TV-series zoals Hollands Glorie, De Zevensprong
en Willem van Oranje, allemaal gecomponeerd door Tonny Eyk, op te nemen.
Van hem speelden we ook de muziek bij de film Thomas en Senior.
De AVRO televisie vroeg ons om regelmatig het programma “Jonge Mensen op (weg naar)
het Concertpodium te begeleiden, aanvankelijk afwisselend met het Omroep Orkest. Na enige
tijd gingen wij met het PO alle programma’s spelen, met veel plezier, want het productieteam,
eerst geleid door Jos Cleber, later door Job Maarse, wist telkens weer veelbelovende,
interessante jonge musici te vinden.
Een piepjonge Jaap van Zweden maakte bij ons zijn debuut. Ook andere latere internationale
prominenten als de cellisten Pieter Wispelwey en Colin Carr, hoboïste Pauline Oostenrijk,
fluitist Emanuel Pahud en zanger Ernst Daniel Smid werden bij de start van hun carrière voor
de TV door ons begeleid.
Omdat we vele jaren met het zelfde team werkten, verliepen de voorbereidingen zonder
problemen. Regisseur was de onlangs overleden pianist en componist Joop Stokkermans,
presentator was Cees van Drongelen.
Opgenomen werd het programma in theater “t Spant” in Bussum, qua accommodatie en
akoestiek verre van ideaal, maar blijkbaar was de AVRO nogal verknocht aan deze locatie.
Bepalend voor het muzikale gezicht van het PO waren o.a. concertmeester Gerard Meijer,
solocellist Joop Cantor, solotrompettist Jan Marinus en harpiste Lien Doets.
Gerard Meijer was een rasmuzikant, volledig thuis in met name het Weense repertoire.
In zijn nadagen werd hij doof. Om dit euvel te verhelpen had hij een gehoorapparaat, wat op
zijn spel geen hoorbare invloed had. Als de muziek of de dirigent hem niet aanstonden, zette
hij gewoon zijn gehoorapparaat uit.
Na zijn pensionering werd hij opgevolgd door Stanislav Lukovski, uitstekend violist,
afkomstig uit het RFO, en als alternerend concertmeester Piet Dekker, daarvoor 1e
concertmeester van het OO.
In dat orkest deelde hij zijn functie met de legendarische Willy Busch, over wie veel
kleurrijke anekdotes de ronde deden.
Piet en Willy hielden er volstrekt tegengestelde opvattingen op na over het vioolspel.
Ze speelden om beurten en als een bepaald stuk eerst met Busch was gespeeld en een tijdje
later met Dekker, wisten de strijkers dat alle streken omgedraaid moesten worden. Begon
Willy een frase opstreek, dan was het bij Piet automatisch afstreek. Iedereen wist dat, het was
overbodig om dat steeds weer in de partijen te veranderen.
Met Piet als solist heb ik nog een aantal mooie opnames gemaakt van o.a. onbekende
vioolconcerten van Saint-Saëns. Na zijn pensionering werd hij opgevolgd door de excellente
violist Alex Tal, afkomstig uit Transsylvanië
Jan Marinus was een icoon wat betreft zijn trompetspel. Hij kon zich soms in het orkest vrij
onmogelijk gedragen, maar met enige behoedzaamheid viel er best mee om te gaan.
Lien Doets speelde het klaar om in het Amsterdamse Concertgebouw haar zeer belangrijke
partij in het Intermezzo uit 1001 Nacht van Johann Strauss foutloos uit het hoofd te spelen,
omdat haar partij vlak voor haar inzet tussen de planken van het podium was gevallen.
Manager van het PO, toen “secretaris” geheten, was Bob Wijnschenk, befaamd om zijn
gigantische repertoirekennis. Ook wist hij van (bijna) alle componisten hun exacte voornaam,
in de juiste spelling.
Begin jaren tachtig begonnen stemmen binnen en buiten de omroep op te gaan, of vijf
omroeporkesten niet een al te kostbare luxe was. Na eindeloos heen en weer gepraat werd
besloten om het OO en het PO samen te voegen tot het Radio Symfonie Orkest.
Aanvankelijk speelde dit nieuwe ensemble zowel het vroegere repertoire van het PO als van
het OO. Maar na vrij korte tijd ontwikkelde het zich tot een volledig symfonieorkest, naast het
RFO. Velen waren het met mij eens dat de teloorgang van het PO als typisch radio orkest,
zeer breed inzetbaar, een verlies was.
Tot 1984 werd de Nederlandse omroep wereldwijd benijd om haar prachtige, zeer diverse
muziekapparaat. Daarna hebben politici en omroepbazen kans gezien om in 30 jaar door
consequente fusies en opheffingen de vaste instrumentale ensembles van vijf tot één te
reduceren.
April 2013
Download