EXPEDITIE NOORD-AMERIKA Go west, young man! In 1804 trok een gezelschap de Amerikaanse wildernis in met maar één doel: een route over land vinden naar het uiterste noordwesten, tot aan de Stille Oceaan. Tussen alle ­ont­beringen door beschreven expeditieleiders Lewis en Clark honderden onbekende planten en dieren voor de wetenschap. Het verhaal van een legendarische expeditie. TEKST EN FOTOGRAFIE IMCO LANTING 144 SEASONS SEASONS 145 EXPEDITIE NOORD-AMERIKA U itgestrekte prairies, majestueuze gebergtes en imponerende rivie­ ren en regenwouden. Net als twee eeuwen geleden is een reis door het dunst bevolkte deel van de ­Verenigde Staten ook tegenwoordig nog een adembenemende ervaring. Toen, in het voorjaar van 1804, begon in het hart van Amerika een avontuur dat een van de belangrijkste gebeurtenissen in de geschie­ denis van de Verenigde Staten zou worden. De nog jonge Lewis (29) en Clark (33) plus een geselecteerde groep mannen waren met drie volgepakte boten de wildernis ingetrokken in opdracht van de toenmalige Amerikaanse president Thomas Jefferson. De opdracht die ze meegekregen was klip en klaar. Ze moesten een route over land vinden naar het uiterste noordwesten van het continent en onderweg alles noteren wat ze tegenkwamen. De reis liep uit op een uniek avontuur vol verbazingwekkende ­ontdekkingen van flora en fauna. De ontdekkingsreizigers doorstonden alle denkbare ontberingen gedurende de tocht, van extreme hitte, wekenlang aanhoudende regens en sneeuwstormen, tot ziektes en confrontaties met beren, bizons en indianen­ stammen. En dan te bedenken dat er voor het grootste deel van de expeditie ook een 15 jaar jonge indiaanse vrouw, Sacagawea, met haar pasgeboren baby meereisde. Van alle gevaren die de expeditieleden onderweg tegenkwamen, was het grootste nog wel de eigen roekeloosheid. Toen Lewis op de tweede dag van de reis tijdens een > De expeditieleiders: Lewis en Clark Ontmoetingen met dieren De expeditieleden maakte onderweg kennis met allerlei onbekende dieren. Groot en klein, onschuldig maar soms ook levensgevaarlijk. SEASONS Talloze vreemde dieren kruisten het pad van de expeditie, maar het enige waarover Lewis en Clark met onverbloemde afschuw in hun dagboeken schreven, was een oude bekende: de mug. Elke keer als de groep weer eens werd belaagd door enorme zwermen stekende plaaggeesten, deden beiden daar verslag van. Tegen de muggenaanvallen was blijkbaar zelfs het berenvet, dat toen gold als antimuggenmiddel, niet bestand. ‘Zelfs mijn hond huilt de hele tijd vanwege zijn kwellingen’, staat in Lewis’ dagboek. ‘Ze zijn overal en met zo velen dat ze recht onze kelen ­invliegen als we inademen.’ Duizenden wilde bizons op de prairie Confrontatie met een grizzlybeer Het dier waarvoor de expeditieleden het grootste ontzag hadden, was de grizzlybeer, door Lewis en Clark in hun dagboeken aangeduid als ‘witte beer’. Lewis, die later tijdens de reis de allereerste wetenschappelijke verhandeling over de grizzly zou schrijven, noteert in april 1805: ‘De indianen vertellen ons over de kracht en gewelddadigheid van dit beest, dat ze alleen maar durven aan te vallen in groepen van zes tot tien personen. En zelfs dan gebeurt het nog geregeld dat iemand de confrontatie met de beer niet overleeft.’ Later ondervond Lewis zelf hoe het was om bedreigd te worden door een grizzly. Hij had een bizon afgeschoten en bleef kijken naar het stervende dier, zonder meteen zijn geweer te herladen. Achter hem naderde een beer, die op de geur van bloed was afgekomen. Lewis zag de enorme beer pas toen die nog maar twintig stappen van hem was verwijderd en sloeg op de vlucht. De beer rende achter Lewis aan – ‘met open bek en op volle snelheid’ zo noteert hij later in zijn dagboek. In paniek sprong hij in de rivier, en dat werd zijn redding. De ­grizzly stopte zijn aanval en droop af. Meriwether Lewis (1774-1809), hier afgebeeld op een postzegel (uiterst rechts), werd geboren in de staat Virginia. De latere president Thomas Jefferson woonde vlakbij en was goed bevriend met zijn ouders. Toen hij in 1801 president werd, nam Jefferson Lewis aan als persoonlijk secretaris. Er ontstond een hechte vriendschap tussen de twee. Een paar jaar later ging Lewis het leger in, waar hij luitenant William Clark (1770-1838) ontmoette. Meteen was er een klik. Toen de president Lewis vroeg de leiding van de gewaagde expeditie op zich te nemen, wist hij meteen met wie hij dit avontuur wilde aangaan: Clark. De expeditie startte in 1804 in Illinois en duurde 2 jaar; hij legde de grondslag voor de expansie naar het westen van de VS. 146 Meest gevreesd: de mug Een maand na vertrek zagen de expeditieleden voor het eerst de indrukwekkende verschijning van de bizon. Het was de eerste van vele ontmoetingen met de ‘heerser van de prairie’, want de vlaktes van Noord-Amerika ­werden bevolkt door tientallen miljoenen bizons. Die ongelooflijke aantallen maakten indruk, zo is te lezen in het dagboek dat William Clark bijhield: ‘Ik beklom de heuvel en keek uit over een kudde bizons, vele malen groter dan ik ooit heb gezien. Minstens twintig­duizend ­moeten het er zijn geweest die voor m’n ogen aan het grazen waren.’ Van verschillende indianenstammen leerden de mannen op de bizon jagen. Naast belangrijke voedselbron werden de huiden bewerkt tot kleding, schoenen (mocassins) en zelfs kleine ronde Vlees en huiden kwamen van de wapiti Naast de bizon was de wapiti de belangrijkste bron van vlees voor de expeditie. Van de huiden werden bovendien kleren en leer gemaakt. Tijdens een jachtpartij op wapiti’s in 1806 werd Lewis in zijn achterste geschoten door een van zijn mannen, een incident dat hij ook dit keer wonderwel overleefde. boten. Levensgevaarlijk konden de tot duizend kilo wegende kolossen soms zijn. Zo beschrijft Lewis een incident waarbij een bizon ’s nachts per ongeluk tegen een van de boten zwom, in paniek de oever opklauterde, en daar een van de expeditie­ leden, die lag te slapen, dreigde te vertrappen. Een collega die de wacht hield, kon het beest nog maar net op tijd afleiden en van koers doen veranderen. In de decennia na de expeditie van Lewis en Clark werd de Amerikaanse bizon, vooral door toedoen van blanke kolonisten die goud geld verdienden aan de huiden, vrijwel uitgeroeid. Tegenwoordig zijn alleen in enkele nationale parken, zoals Yellowstone, nog wilde kuddes bizons te vinden. EXPEDITIE NOORD-AMERIKA De eekhoorn die prairiehond werd Tijdens een wandeling door het grasland liepen Lewis en Clark plotseling te midden van een zee van heuveltjes. Op sommige daarvan zaten kleine beesten rechtop. Ze leken op de uitkijk te staan, want kwamen de twee mannen dichterbij, dan sloegen ze korte hoge fluittonen aan en schoten hun holen in. Franse pelsjagers, die het dier allang kenden, vertelden Lewis en Clark dat het dier ‘kleine hond’ werd genoemd, maar dat vonden ze niks. Dit dier leek niet op een hond, het leek maar meer op een soort eekhoorn. Clark vond daarom ‘gravende eekhoorn’ een betere naam, Lewis kwam met ‘blaffende eekhoorn’. Sergeant Ordway, ook lid van de expeditie, hakte uiteindelijk de knoop door: het moest tóch prairiehond worden en dat is het nog steeds. Amerikaanse dwergstern die een latino bleek Indiaanse tolken Twee bijzondere leden van de expeditie waren Sacagawea en haar pasgeboren zoontje Jean Baptiste. Als indiaanse kon ze van pas komen als tolk tijdens ontmoetingen met indianenstammen. Daarnaast was ze getrouwd met de Franse pelsjager Toussaint Charbonneau, die ook verschillende indiaanse talen beweerde te spreken – wat in werkelijkheid nogal tegenviel. Lewis noch Clark schrijven in hun dagboeken veel over Sacagawea en haar zoon en om die reden is onduidelijk hoe zij de expeditie ervoeren. Toch kunnen we ervan uitgaan dat ze zich als vijftienjarige moeder actief heeft ingezet voor de expeditie. Ze was immers geboren en getogen in de wildernis, en wist veel over eetbare en medicinale planten en wortels. Misschien liepen er in dit immense gebied nog wel dinosauriërs, hoopte men > wandeling op een honderd meter hoge, Lewis beschreef de vogel uitgebreid, maar maakte daarbij een vergissing. Hij ging ervan uit dat de stern het hele jaar in Noord-Amerika leeft, maar in werkelijkheid overwintert het dier in Latijns- en Zuid-Amerika. Op www.seasons.nl/ lewis-en-clark meer verhalen over de dieren die Lewis en Clark tegenkwamen steile klif langs de rivier plantenmonsters aan het verzamelen was, kwam hij te dicht bij de rand en gleed uit. Het was enkel te danken aan wat uitstekende takken en struiken, die hij wist vast te grijpen, dat hij het overleefde. Een paar keer dreigde de hele expeditie op een grote mislukking uit te lopen. Door een onhandige manoeuvre bij plotselinge harde windstoten maakte de boot, waarop alle dagboeken, navigatieapparatuur, platte­ gronden en plantenmonsters lagen, slagzij. In paniek gaf de schipper een ruk aan het roer, waarmee hij het nog erger maakte; de kano sloeg nu bijna om. Veel spullen spoelden overboord. De enige vrouw in het gezelschap, de indiaanse ­Sacagawea, reageerde rustig en doortastend­. Zij wist vrijwel alles uit het water te vissen en ­daarmee de voortgang van de expeditie te verzekeren. Een andere keer liepen de spanningen tussen expeditieleden en één van de vele indianenstammen die ze ­onderweg tegenkwamen, zo hoog op dat een gewapende confrontatie dreigde. Niet alleen stal een indiaan van de Lakota-stam het paard van een expeditielid, daarnaast wilden de indianen Lewis, Clark en hun mannen alleen in ruil voor één van de boten door hun gebied laten reizen. Lewis en Clark wisten: als ze daaraan toegaven, dan zou de stam vrijwel zeker meer spullen eisen. Maar als zijzelf hun wapens inzetten, dan zouden ze te maken krijgen met een overmacht van duizenden krijgers, die geen spaander heel zouden laten van de ­expeditie. De impasse hield dagenlang aan, maar op een ochtend lukte het Lewis en Clark met een gezamenlijke actie te ­ontsnappen. Ze boden het opperhoofd een lading tabak aan, waarmee hij zo blij was, dat hij zei dat de expeditie mocht ­vertrekken. De mannen wisten niet hoe snel ze de ­trossen moesten losgooien en > ervandoor gaan. SEASONS 149 EXPEDITIE NOORD-AMERIKA > Ondanks de loodzware omstandigheden lukte het Lewis en Clark meestal toch ­gedisciplineerd hun werk te doen. Elke avond schreven ze bij kaarslicht over hun ontmoetingen met indianenstammen en tekende Clark nauwkeurige kaarten van de omgeving. Lewis op zijn beurt observeerde en beschreef de vele onbekende planten en dieren die ze onderweg tegenkwamen. Hij droogde bloemen en bladeren van ­struiken en bomen, plukte bessen en ­knollen, en schoot soms dieren dood om ze te kunnen onderzoeken. Hoe onbekend het immense westelijke deel van NoordAmerika begin negentiende eeuw voor de blanken was, blijkt uit het feit dat ­verscheidene wetenschappers hoopten dat er nog levende dinosaurussen zouden ­rondlopen. Deze wens kwam niet uit, maar de ontdekkingen die Lewis en Clark wél deden, waren overweldigend genoeg. Na ruim twee jaar, in het najaar van 1806, was de expeditie terug in de bewoonde wereld. De avonturiers hadden meer dan elfduizend kilometer afgelegd. In de stad Saint Louis werden de expeditieleden als helden onthaald. Hun reis was geslaagd, Amerika was een stap dichter bij het doel om het hele continent in te lijven en ­biologen konden met de nieuw ontdekte flora en fauna aan de slag. En Lewis en Clark? Hun namen maakten, of ze zich ervan bewust waren of niet, in één klap een onlosmakelijk onderdeel uit van de geschiedenis van hun land. Miniserie over Lewis en Clark De Amerikaanse producent HBO is bezig met een miniserie over de ­expeditie van Lewis en Clark. De ­zesdelige serie, geproduceerd door onder anderen Tom Hanks, Brad Pitt en Edward Norton, zal najaar 2016 of voorjaar 2017 uitkomen. 150 SEASONS Planten die verrasten Gedurende de expeditie prepareerde Lewis, in vaak lastige omstandig­heden, bladeren, bloemen en bollen van tot dan toe onbekende planten en bomen. Daarnaast leerde hij van de indianen alles over eetbare en medicinale soorten. Zo waren verschillende bessen nieuw voor de wetenschap, maar al eeuwen vast onderdeel van het menu van de inheemse bevolking. Nieuwe bomen Ook een aantal bomen konden dankzij de expeditie worden toegevoegd aan de tot dan toe bekende lijst van soorten. Daarvan maakten vooral de sitkaspar en rode cederboom (of reuzenlevensboom) aan de westkust indruk op de expeditieleden. Tot wel honderd meter staken deze groenblijvende giganten de lucht in. Veel van de bomen waren honderden jaren oud. Van een veel bescheidener formaat was de gele den (de Pinus ponderosa). Uit deze boom leerden Lewis en Clark kano’s maken. Eetbare planten De expeditieleden leerden veel van de ­indianen over eetbare planten. De berendruif combineerde het lekkerst met vlees en de ribes werd verwerkt in pemmikan, een indiaans gerecht met gedroogd, fijngemalen vlees, gesmolten vet en beenmerg. De ­wortel van de ‘prairie-koolraap’ vond Lewis, die het ‘witte appel’ noemde, maar zo-zo: ‘Het is nogal smaak- en karakterloos, maar het is zeker gezond en voedzaam.’ De indianen mengden de wortel graag met bizonvet en bessen. Aan de kust van de Stille Oceaan leerden de expeditieleden de wortels van distels, lisdodde en heermoes Planten die geschiedenis schrijven Medicijnen uit de natuur De natuur leverde de inheemse bevolking sinds mensenheugenis medicijnen, die voor Lewis en Clark volstrekt onbekend waren, maar wel al snel door hen werden overgenomen. Wondinfecties ging je te lijf met wilde gember, terwijl inwendige infecties, huid- en nierproblemen goed te bestrijden waren met Gaillardia, een bloem die tegenwoordig te koop is bij elk tuincentrum. Ook kamperfoelie (vochtafdrijvend) en Echinacea (tegen slangen- en muggenbeten) stonden al eeuwen voordat Lewis en Clark langs­ kwamen in de inheemse medicijnkast. Van alle plantenmonsters die Meriwether Lewis tussen 1804 en 1806 verzamelde, zijn er 239 bewaard gebleven, afkomstig van 177 verschillende soorten. De meeste daarvan worden bewaard in Philadelphia, in de Academy of Natural Sciences of Drexel University, waar ook de dagboeken van Lewis en Clark worden bewaard. Een klein deel is in Londen te vinden. De eeuwenoude plantenmonsters bieden wetenschappers de kans onderzoek te doen naar de klimatologische omstandigheden vóór de Industriële Revolutie. In het spoor van Lewis en Clark? Tips vindt u op www.seasons.nl/ lewis-en-clarkroute roosteren. De bollen van pijlkruid groeiden in de bodem van moerasgebieden. Ze ­werden door lokale vrouwen, diep wadend door het water, met de tenen uit de grond gewroet, waardoor ze boven kwamen ­drijven. Het door hem beschreven bitterkruid, waarvan de wortel gegeten werd, kreeg zijn naam, Lewisia. Helaas moest Lewis Na de expeditie stuurde Lewis de plantenmonsters op naar president Jefferson, en werd de hele collectie zorgvuldig beschreven, zoals deze originele annotaties laten zien. precies van deze wortel niets weten. Hij omschreef de smaak als bitter: ‘Ik gaf mijn portie snel terug aan de indianen, die er smakelijk van aten.’ Naast de Lewisia werden ook de Philadelphus lewisii, uit de hortensiafamilie, naar hun ontdekker genoemd. Clarks naam kwam terug in de Clarkia pulchella, uit de teunisbloemenfamilie.