Snaartheorie Uit: http://users.telenet.be/bewustzijn/ Snaartheorie of stringtheorie is een hypothetische theorie die poogt de vier fundamentele natuurkrachten in de natuurkunde (de elektromagnetische kracht, de sterke en zwakke kernkracht en de zwaartekracht) in één universele omvattende theorie onder te brengen. Het is dus een kandidaat voor de zogenaamde unificatietheorie. (theorie van alles) Experimentele verifieerbaarheid van de snaartheorie en motivatie Er zijn nog geen experimentele bewijzen die de theorie ondersteunen. Een groot probleem is dat de energieschaal waarop bepaalde aspecten van de snaartheorie zichtbaar zouden worden misschien nog erg ver van de huidig haalbare energieniveaus in deeltjesversnellers verwijderd is. Dat maakt het moeilijk om de theorie te falsifiëren, of om te selecteren welke versie van snaartheorie ons universum beschrijft. In juni 2009 is een fysisch verschijnsel verklaard met behulp van de snaartheorie. Het is wel mogelijk dat bepaalde deelaspecten van snaartheorie in de meer nabije toekomst wetenschappelijk geverifieerd worden (wat uiteraard de theorie zelf nog niet zou bewijzen of ondersteunen). De snaartheorie veronderstelt immers een tien- of elfdimensionale ruimte en supersymmetrie. De meest waarschijnlijk geachte plaats voor het ontdekken van deze nieuwe fysica is de nieuwe deeltjesversneller in CERN, de LHC. Deze zou misschien het bestaan van extra dimensies kunnen aantonen: als er energie verdwijnt tijdens een experiment, zou deze energie zich bevinden in een andere dimensie. De LHC zou ook supersymmetrie kunnen aantonen. Als de wereld waarin wij leven inderdaad supersymmetrisch is (zoals vele theoretische fysici denken en hopen), betekent dat dat elk deeltje een supersymmetrische partner heeft. Zo is een squark de supersymmetrische partner van een quark. De supersymmetrische partners zijn echter veel zwaarder. Als die 'partnerdeeltjes' gezien zouden worden in CERN, is dat dus een ondersteuning van het bestaan van supersymmetrie. Echter, het bestaan van een supersymmetrische partners of extra dimensies wordt ook in andere theorieën voorspeld, en is dus geen bewijs voor de snaartheorie. Tevens is het mogelijk dat deze deeltjes pas ontdekt kunnen worden met veel sterkere deeltjesversnellers. Het bovenstaande legt dus een aantal fundamentele problemen en tekortkomingen van snaartheorie op, maar er zijn ook een aantal aspecten die de theorie juist heel aantrekkelijk maken. Ten eerste is snaartheorie in staat om kwantummechanica op een elegante manier met relativiteitstheorie te verzoenen. Met andere woorden, het legt uit hoe zwaartekracht op de allerkleinste lengteschalen er uit ziet. Dit is een zeer bijzondere eigenschap, en kan door weinig andere theorieën geëvenaard worden. (Een uitzondering is de zogeheten loop-kwantumzwaartekracht.) Bovendien is snaartheorie in staat om veel ogenschijnlijk verschillende theorieën te beschrijven als verschillende toestanden van één enkele theorie. Er zijn bijvoorbeeld 5 of 6 verschillende versies van snaartheorie (namelijk, de vijf supersnaartheorieën en M-theorie) maar men weet dat deze in wezen dezelfde theorie zijn, maar gewoon op een andere manier beschreven. Tot slot is snaartheorie ook in staat om de microscopische en dus meest fundamentele eigenschappen van zwarte gaten te beschrijven en te verklaren, wat wederom een zeer opmerkelijk feit is. Snaartheorie heeft ook de reputatie complex te zijn. Er komt veel wiskunde aan te pas, en snaartheorie heeft op die manier ook al tot verschillende nieuwe inzichten in de wiskunde geleid. Plaats van de snaartheorie in de natuurkunde De vier fundamentele natuurkrachten in de natuurkunde (de elektromagnetische kracht, de sterke en zwakke kernkracht en de zwaartekracht) worden beschreven in twee theorieën: De relativiteitstheorie beschrijft de natuur op grote afstanden, en bij hoge snelheden. Het is dus een macroscopische beschrijving van de gravitatie. (Bij lage snelheden en lage massa's kan men zwaartekracht ook beschrijven met Newton's gravitatietheorie.) De kwantummechanica beschrijft het gedrag van de materie op zeer kleine schaal. Deze beschrijft dus hoe fundamentele deeltjes op elkaar inwerken. De sterke-, zwakke- en elektromagnetische kracht moeten dus beschreven worden met een kwantumtheorie. Deze theorie werd gevonden in de tweede helft van de twintigste eeuw, en noemt men nu het Standaardmodel van de deeltjesfysica. In 'alledaagse' situaties waarin geen sprake is van zeer grote snelheden of massa's, en waarin het gedrag van de materie op zeer kleine schaal te verwaarlozen is, herleiden de bovenstaande theorieën tot klassieke of Newtoniaanse mechanica, en de meer vertrouwde wereld van vloeistoffen, gassen en vaste stoffen. Dit geeft dan aanleiding tot de beter bekende takken van de fysica, zoals bijvoorbeeld de fysica die in het secundaire onderwijs geleerd wordt. Meestal hebben kwantummechanica, klassieke mechanica en relativiteitstheorie hun eigen toepassingsgebied, door het verschil in grootteschaal waar ze van toepassing zijn. (Het is bijvoorbeeld duidelijk dat men geen kwantummechanica nodig heeft om het macroscopisch gedrag van een gas te beschrijven. Ook heeft men geen relativiteitstheorie nodig om de baan van een vallend voorwerp te verklaren: in deze situatie is de gravitatietheorie van Newton meer dan goed genoeg voor een beschrijving.) Er zijn echter wel toepassingen waarbij zowel met kwantummechanica als met relativiteitstheorie rekening moet houden, bijvoorbeeld de gravitatie op kleine schaal bij zwarte gaten ook als men de tijd vlak na de oerknal wilt bestuderen. Deze situaties zijn heel interessant voor een dieper inzicht in ons universum, en het is dus problematisch dat er nog steeds geen omvattende theorie bekend is, die tegelijkertijd relativistische als kwantummechanische effecten kan beschrijven. Reeds lang zoekt men één universele theorie, die dit wél kan, de zogenaamde unificatietheorie. Het feit dat snaartheorie zowel relativiteitstheorie als kwantummechanica omvat, maakt het dus een zeer goede kandidaat voor de unificatietheorie (ook wel Theorie van alles). Dit is dus de reden dat de snaartheorie zoveel bestudeerd wordt. Snaren en extra dimensies Hierboven werd uitgelegd dat snaartheorie erin slaagt Einsteins algemene relativiteitstheorie te combineren met kwantummechanica. Men zegt ook wel dat snaartheorie een consistente kwantumgravitatie-theorie is. De snaartheorie veronderstelt dat deeltjes in werkelijkheid kleine, trillende, een-dimensionale snaren zijn. Verschillende trillingswijzen van een snaar worden dan waargenomen als verschillende deeltjes. Zoals een snaar van een viool verschillende tonen kan voortbrengen door de lengte van de snaar te veranderen, kan een snaar verschillende basisdeeltjes vormen, zoals quarks of elektronen. Er is dus nog een extra unificerend aspect aan snaartheorie: alle verschillende deeltjessoorten worden dus op een elegante manier verenigd in één enkel fundamenteel object. Zoals in de inleiding staat, zijn deze snaren (als ze bestaan) wel erg moeilijk om waar te nemen: ze zouden afmetingen hebben, om en bij de Plancklengte (10-35 meter), terwijl met de huidige techniek kleinst meetbare afstand 10-15 meter is. Een ander aspect van snaartheorie is dat wiskundige consistentie een meerdimensionale ruimte vereist. In onze huidige wereld kennen we drie tastbare ruimte-dimensies, plus één tijdsdimensie. In het totaal zijn er dus vier ruimtetijdsdimensies. De snaartheorie gaat er echter van uit dat op zeer kleine schaal de ruimte niet vier-, maar tien-, of zelfs elfdimensionaal is. De zes 'extra' dimensies zijn 'opgerold', en daardoor niet waarneembaar. Omdat we ze ook met de huidige deeltjesversnellers nog geen extra dimensies gevonden hebben, moeten de extra dimensies zeker kleiner zijn dan de lengteschaal die de deeltjesversnellers tot nu toe kunnen 'zien', ongeveer 10-15 meter. Een vergelijking die vaak gebruikt wordt om het begrip van 'opgerolde' (ook wel 'compacte') dimensies uit te leggen, is de volgende: een tuinslang is een object dat er voor 'grote' waarnemers uitziet als een ééndimensionaal object. Een tuinslang heeft immers één richting: zijn lengterichting. Echter, voor een mier die op de tuinslang loopt ziet dit er anders uit. Voor hem is er (naast de lengterichting) ook nog de richting rondom de tuinslang. Een mier ziet dus één dimensie meer dan wat een waarnemer ziet die alleen grote lengteschalen kan waarnemen. Op dezelfde manier zouden wij (als macroscopische waarnemers) kleine dimensies in het dagelijkse leven 'over het hoofd' kunnen zien, terwijl deze kleine richtingen wel zichtbaar zouden kunnen zijn voor heel kleine deeltjes (of snaren), of bij heel hoge energieën (in bepaalde experimenten in toekomstige deeltjesversnellers). Verschillende versies, dezelfde theorie Zoals hierboven reeds vermeld werd, zijn er verschillende versies van snaartheorie. In het begin werd dit gezien als een gebrek. Als er verschillende versies van een theorie zijn, is het moeilijker om na te gaan of één daarvan misschien juist is. Het is echter duidelijk geworden dat de verschillende versies eigenlijk dezelfde theorie zijn, maar op een andere manier beschreven. Dit zijn de zogeheten dualiteiten tussen verschillende snaartheorieën. Het feit dat de bestaande versies van snaartheorie dezelfde fysica kunnen beschrijven op een ogenschijnlijk andere manier, wordt vandaag de dag juist gezien als een belangrijk aspect, en niet meer als een gebrek. Deze dualiteiten laten immers toe voor een bepaald probleem de beschrijving te kiezen in dewelke de berekeningen het eenvoudigst zijn. Typisch treedt het volgende op: des te moeilijker een probleem in één beschrijving, des te gemakkelijker de berekening in een andere beschrijving. Meer technisch wordt de grootte van de koppelingsconstante omgekeerd bij de overgang van één theorie naar zijn/een duale. Voorbeelden van veelgebruikte dualiteiten in berekeningen zijn de open/gesloten-dualiteit, S-dualiteit, en T-dualiteit. Een onderscheid tussen de verschillende versies van snaartheorie, is het al dan niet voorkomen van open snaren. Open snaren zijn trillende snaren, met twee eindpunten (zoals een koordje). Dit is in tegenstelling tot de gesloten snaren, welke geen eindpunten hebben (zoals een elastiekje). Snaartheorieën met open snaren hebben ook nog een ander soort fundamentele objecten: de zogeheten D-branen (genoemd naar de wiskundige Johann Dirichlet). De D-branen zijn hoger-dimensionale objecten (denk bijvoorbeeld aan een tweedimensionaal oppervlak), waaraan de eindpunten van de open snaren vastgehecht zijn. D-branen zijn erg belangrijk in pogingen om onze wereld te beschrijven met snaartheorie. Het opzetten van een snaartheoretisch model van onze werkelijkheid blijkt immers geen makkelijke taak. D-branen zijn een belangrijk hulpmiddel voor pogingen om zulke modellen te bouwen. Een veel onderzocht voorbeeld is het volgende. Stel dat onze wereld eigenlijk een drie-dimensionaal D-braan is. Als alle snaren, met uitzondering van die van de gravitonen, open zijn, zitten de meeste deeltjes en krachten 'vastgeplakt' aan het braan. Zwaartekrachtdeeltjes zijn gesloten, waardoor ze niet langer aan een dimensie vastzitten. Ze kunnen dus onze dimensies verlaten, wat zou verklaren waardoor de zwaartekracht zoals wij deze waarnemen relatief erg zwak is t.o.v. de andere drie krachten. Dat model zou dus meteen een gegronde verklaring geven voor één van de grote vragen van de natuurkunde, namelijk de vraag waarom de zwaartekracht tussen fundamentele deeltjes zo zwak is. Er zijn verschillende snaartheorieën, waarvan er vijf werken met supersnaren. Deze vijf supersnaartheorieën zijn met elkaar verwant, alsof ze de werkelijkheid vanuit een verschillend standpunt belichten. Tot slot is er ook nog de M-theorie. Deze geeft een samenvattende beschrijving van de vijf snaartheorieën, maar helaas is deze theorie nog niet goed begrepen. De fundamentele objecten van M-theorie zijn bovendien geen snaren maar zogeheten membranen, twee- of vijfdimensionale objecten. Renate Loll, hoogleraar theoretische fysica aan het Instituut voor Theoretische Fysica van de Universiteit Utrecht,bezig met het ontwikkelen van een theorie over kwantumzwaartekracht, waarin ze de geometrische beschrijving van ruimte en tijd van Einsteins algemene relativiteitstheorie wil combineren met het inzicht dat alle fysica op het allerkleinste niveau door kwantumwetten dient te worden omschreven,is niet bepaald voorstander van de snaartheorie. Zij denkt dat het universum maar één dimensie heeft. Metingen van o.a. geluidsgolven van de achtergrondstralen van de oerknal hebben ondertussen aangetoond dat het heelal niet de vorm heeft van een voetbal, maar van een afgeknotte icosaëder, een wiskundig figuur, een toeter. Aan het ene einde zit het heelal opengevouwen, als een uitwaaierende klankhoorn. En aan het einde waar je het mondstuk zou verwachten, loopt het heelal spits toe – oneindig ver. Het gekromde weefsel van het universum zou ons uitzicht op de sterren vervormen – net zoals gezichten verwringen als ze weerspiegelen in een trompet. Ongetwijfeld is het laatste woord over de kwestie nog niet gezegd. Het is misschien even slikken, maar als het nieuwste model van de kosmos werkelijk klopt, dan bestaan er plaatsen waar je je eigen achterhoofd kunt zien en is er een plek waar je het heelal kunt uitvliegen – om het ergens anders weer ín te vliegen. Momenteel zijn ze aan het berekenen waar de aarde zich precies zou bevinden in de toeter.