De kosmische symfonie Terwijl het laatste boek van Hawking in de boekhandels op stapels te koop ligt tussen de meest recente bestsellers van Donna Tartt en Nicci French, moet je al veel geluk hebben om een exemplaar te vinden van De kosmische symfonie van Brian Greene. Nochtans moet dit populariserend werk over de grondslagen van de natuurkunde absoluut niet onderdoen voor dat van Hawking, integendeel. Op een uiterst gestructureerde manier behandelt Greene het onstaan de snaartheorie, de eigenschappen en de gevolgen ervan, en de aanspraak die de snaartheorie – en het uitgebreidere raamwerk van de M-theorie - maakt als mogelijke zogenaamde theorie van alles. Greene staat zelf in de frontlinie van het snaartheoretisch onderzoek en dat is te merken aan de stijl van het boek: vol enthousiasme vertelt hij over zijn eigen onderzoek, op een manier die een beetje doet denken aan Alan Guth in The inflationary universe. Het is duidelijk dat voor Greene de snaartheorie de waarheid in pacht heeft. Zolang je als lezer blijft beseffen dat er voor de theorie nagenoeg nog geen enkel experimenteel bewijs is geleverd, stoort de geestdrift van Greene echter niet, maar maakt dit het boek des te aangenamer om lezen. Het 15 hoofdstukken tellende boek is ook doorspekt met uitvoerige analogieën ter verduidelijking van bepaalde ideeën. Daarbij wordt vaak gewezen op inherente beperkingen van de gebruikte analogieën, iets wat in veel populariserende werken ten onrechte wordt vergeten. In het eerste deel van het boek, dat de eerste vijf hoofdstukken omvat, wordt de snaartheorie geïntroduceerd als de ultieme oplossing voor het probleem van de onverenigbaarheid van de algemene relativiteitstheorie en de quantummechanica. Greene zet er meteen vaart in: na 10 bladzijden in het inleidend hoofdstuk staat reeds het standaardmodel van de elementaire deeltjes beschreven. Hij verliest zich niet in eindeloze historische uitwijdingen over de geschiedenis van de natuurkunde, maar zorgt wel voor een helder en logisch overzicht van de stand van zaken in het fundamenteel natuurkundig onderzoek tot voor de ontwikkeling van de snaartheorie. De beschrijving van de speciale en algemene relativiteitsleer is aardig geslaagd, die van de quantummechanica is iets te summier, waarbij hij enkel die aspecten beschrijft die hoogst noodzakelijk zijn voor het verdere vervolg van het boek. Het eerste deel wordt afgesloten met een beschrijving van het kernprobleem van de moderne theoretische fysica, namelijk dat de algemene relativiteitstheorie faalt op schalen waar de onzekerheidsrelaties van de quantummechanica zich laten gelden. De volgende 4 hoofdstukken, die een tweede deel van het boek vormen, beschrijven de basisbegrippen van de snaartheorie. Na een kort historisch overzichtje van het ontstaan van de theorie, laat Greene zien hoe de snaar, als unificerend, fundamenteel bestanddeel van de kosmos, een verklaring kan bieden voor het standaardmodel van elementaire deeltjes en er onmiddellijk de zwaartekracht in mee opneemt. Vervolgens schetst hij hoe de snaartheorie het hoger beschreven conflict kan oplossen. Het aardige is dat Greene dit twee keer doet, een keer op wat hij noemt de ‘grove’ manier, en een keer op een ‘nauwkeurige’ manier. Vanaf dan duikt het boek echt in de markante maar boeiende aspecten van de snaartheorie: bijvoorbeeld, wil de theorie logisch samenhangen, dan moet de kosmos 9 ruimtelijke dimensies hebben. Dit klinkt bizar, maar zoals Greene zelf zegt ‘soms zijn onnozel klinkende suggesties gewoon onnozel; soms doen ze de natuurkunde op haar grondvesten wankelen’. Voor zijn beschrijving van het hogerdimensionele heelal gaat Greene trouwens uitgebreid te leen bij Edwin Abbotts klassieker Flatland. Eind jaren tachtig bleken er vijf varianten van de snaartheorie te bestaan, die weliswaar veel gemeenschappelijke eigenschappen hebben, maar toch op belangrijke bijzonderheden verschillen. In het laatste deel van het boek beschrijft Greene hoe onderzoek in het afgelopen decennium heeft aangetoond dat deze verschillende theorieën eigenlijk kaderen in een nog ruimer raamwerk, dat door Edward Witten M-theorie werd gedoopt. De oorspronkelijke snaartheorieën moeten gezien als benaderende versies van de M-theorie, die niet alleen nog een extra tiende ruimtelijke dimensie omvat, maar bovendien naast trillende snaren ook trillende membranen, of algemener p-dimensionale branen. De laatste twee hoofdstukken behandelen meer sterrenkundige aspecten: hoe de M-theorie het verband legt tussen zwarte gaten en elementaire deeltjes, de voorspelling door de snaartheorie van de entropie van zwarte gaten, en tenslotte wat de implicaties zijn van de snaartheorie voor het standaardmodel van de kosmologie. Vooral het laatste deel is speculatief, maar eigenlijk is dat een rode draad door heel het boek: als weerlegbare theorie staat de snaartheorie nog in haar kinderschoenen. Enerzijds zijn de berekeningen van de snaartheorie nog niet nauwkeurig genoeg om toetsbare voorspellingen te doen, anderzijds hebben veel voorspellingen betrekking op zo’n hoge energieniveaus dat die technisch nog niet haalbaar zijn. Greene geeft dit ook uitgebreid toe, maar gaat jammer genoeg helemaal niet in op de mogelijkheid dat de snaartheorie toch een doodlopend onderzoeksspoor is. Desalniettemin verdient het boek alleszins een plaats bij het selecte clubje van de betere populariserende werken. Dat het bovendien prachtig uitgegeven is in een zeer degelijke vertaling – voor een keer is de Nederlandstalige titel zelfs beter dan de oorspronkelijke – maakt het lezen enkel nog aangenamer. Brian Greene, De kosmische symfonie – Supersnaren, verborgen dimensies & de zoektocht naar de Theorie van Alles, De Arbeiderspers, 2001, ISBN 90 295 2199 6, 476 bladzijden, gebonden met stofomslag, 31.30 euro.