Hoofdstuk 3 Optica 3.1 Zien Dit hoofdstuk gaat over licht beelden. Een lichtbeeld is een afbeelding van een voorwerp die je kunt zien op een plaats waar het voorwerp niet is. Je kunt ze maken met lenzen& spiegels. Je ziet een voorwerp als licht via een voorwerp op je netvlies komt. 3.2 Lenzen Een lens is meestal van plastic of glas. Een bolle lens is positief, en een holle lens negatief. Optisch midden (O) midden van de lens 1,2 & 3 bol 4, 5 & 6 hol Hoofdas lijn door O O Brandpunt (F) Heeft deze naam omdat als je de lens in de zon houdt, op dit punt een gaatje kan ontstaan (met een bolle lens). F is het punt waarbij de lichtstraal van een evenwijdige bundel bij elkaar komen Brandpuntsafstand ( f ) de afstand van het optisch midden van de lens tot het brandpunt F 1.) sterker de lens 2.) kleiner de brandpuntsafstand f Evenwijdig convergent Hoe boller de lens, des te: divergent Als de brandpuntsafstand 2x zo groot wordt, wordt de sterkte dus 2x zo klein omgekeerd evenredig verband Lenssterkte (S) met eenheid dioptrie (dpt) vb: negatieve lens negatieve brandpuntsafstand negatieve sterkte ( f in meters!) 1 1 dpt = 1 𝑀 = 1 m -1 Bij een scherpe afbeelding, wordt een divergente bundel, die afkomstig is van 1 punt van het voorwerp door een bolle lens samengebracht in een punt het beeldpunt Alle beeldpunten samen, vormen het beeld een scherpe afbeelding van een voorwerp De plaats van het beeld is door tekenen precies te bepalen construeren A een licht straal door het optisch midden, gaat gewoon rechtdoor B een lichtstraal evenwijdig aan de hoofdas, door brandpunt F C een lichtstraal door F gaat evenwijdig aan de hoofdas verder Waar de drie lijnen kruisen is het beeldpunt A een licht straal door het optisch midden, gaat gewoon rechtdoor B een lichtstraal evenwijdig aan de hoofdas aan de hoofdas lijkt uit het brandpunt F aan dezelfde zijde van de lens te komen C een lichtstraal gericht op F aan de andere zijde van de lens gaat evenwijdig aan de hoofdas verder. Waar de drie lijnen kruisen is het beeldpunt Een reëel beeld is af te belden op een scherm, een virtueel beeld zie je als je door een lens heen kijkt. Positieve lens meestal reëel beeld Negatieve lens altijd virtueel beeld 3.3 Fototoestel Vergroting: geeft aan hoeveel keer zo groot het beeld is als het voorwerp N= 𝑁= 𝑔𝑟𝑜𝑜𝑡𝑡𝑒 𝑣𝑎𝑛 ℎ𝑒𝑡 𝑏𝑒𝑒𝑙𝑑 / 𝐴∗𝐵∗ 𝑁= 𝐴𝐵 𝑔𝑟𝑜𝑜𝑡𝑡𝑒 𝑣𝑎𝑛 ℎ𝑒𝑡 𝑣𝑜𝑜𝑟𝑤𝑒𝑟𝑝 𝑏𝑒𝑒𝑙𝑑𝑎𝑓𝑠𝑡𝑎𝑛𝑑 KOMT DUS ALLEMAAL OP HETZELFDE NEER! 𝑁= / 𝑣𝑜𝑜𝑟𝑤𝑒𝑟𝑝𝑠𝑎𝑓𝑠𝑡𝑎𝑛𝑑 𝐵 𝑉 Groter beeld vergroting groter dan1 kleiner beeld vergroting kleiner dan 1 ! Bolle lens geen beeld als het scherm te dichtbij staat VERKLARING: de lens kan dan een divergente lichtbundel niet voldoende convergeren 3.4 De lenzenformule De lenzenformule = de sterkte van de lens DUS: 𝑆 = 1𝑣 + 1 𝑏 OF 𝑆 = 1f OF 1 𝑣 + 1 𝑏 = 1 𝑓 KOMT DUS ALLEMAAL OP HETZELFDE NEER! v: voorwerpsafstand in m b: beeldafstand in m S: sterkte van de lens in dpt f: brandpuntsaf in m 3.5 Bril en contactlenzen In de pupil komt licht binnen. Ze verkleinen als er veel licht is. Op het netvlies worden de beelden gevormd die we waarnemen (weliswaar op zijn kop) Je oog ziet voorwerpen op verschillende afstanden scherp door de sterkte van de ooglens aan te passen. Dit is accommoderen. Dit is apart, bij gewone lenzen verandert de beeldafstand namelijk niet. Verziendheid (veraf wel scherp!): bij sommige mensen komt het beeld van veraf gelegen voorwerpen achter het netvlies terecht als ze niet accommoderen. voorwerp is alleen te zien als de lens bol gemaakt wordt. Om dit optelossen wordt er een positieve lens gebruikt die helpt convergeren. (zie 1 a & b) Oudziendheid: Als je dichtbij iets scherp wil zien moet je sterk accommoderen (bv bij lezen) Bij ouderen is de elasticiteit van de oogspier niet goed meer. Een positieve lens kan helpen (grote afstand prima te zien) (zie 2 a & b) Bijziendheid (dichtbij wel scherp!): bij deze mensen kan de ooglens niet plat genoeg worden. De convergerende werking is te sterk, en het beeld komt voor het netvlies. Een negatieve divergerende lens compenseert. Figuur 1 a & b - 2 a & b Vertepunt: het verst weggelegen punt dat je nog scherp kunt zien nabijheidspunt: het dichtbij gelegen normaal oog punt dat je nog scherp kunt zien. verziend oudziend bijziend vertepunt oneindig oneindig oneindig minder (bv 25cm) nabijheidspunt ongv. 20 cm voor het oog meer dan 20 cm meer dan 20 cm ongv. 10 cm 3.6 Breking en spiegeling De hoek van inval = de hoek van terugkaatsing of wel < = hoek <i = <t (de hoek van interval wordt gemeten ten opzichte van de normaallijn = loodrechte lijn die op het spiegeloppervlak staat) Breking treedt op als een lichtstraal schuin invalt op een doorzichtig oppervlak. De breking gebeurt in het grensvlak van de twee stoffen. Dit verschijnsel heet lichtbreking. Hiermee is de werking van lenzen te verklaren. 3.7 Afsluiting Wat moet ik weten: Wat een beeld is De werking van twee verschillende soorten lenzen Met een bolle lens een beeld vormen op een scherm Een beeld construeren bij een bolle lens De vergroting berekenen uit de grootte van het voorwerp en de grootte van het beeld De vergroting berekenen uit de beeldafstand en de voorwerpsafstand Rekenen met de lenzen formule Wat accommoderen van je oog inhoudt De verschillen tussen normaalziende, bijziende, verziende en oudziende ogen Welke oogafwijkingen met lenzen gecorrigeerd kunnen worden Wat het vertepunt en het nabijheids punt is De spiegelwet Wat een normaallijn is Wat het verschijnsel breking inhoudt Waarom een lens werkt zoals hij werkt