foto cursus - 1 - Buurt- en Belangenvereniging Huis ter Heide

advertisement
FOTO CURSUS – DEEL 1
Iedereen schiet wel eens een plaatje, maar het resultaat is niet altijd zoals verwacht. De foto is
onscherp, te donker of juist te licht, of het onderwerp waar het om gaat staat veel te klein op de foto.
Kortom, het aantal redenen waarom een foto kan 'mislukken' is legio. Toch kun je veel mislukte foto's
voorkomen door beheersing van de basistechnieken, door te weten wat je doet. In dit deel van de
cursus fotografie wordt aandacht besteed aan deze basistechnieken. Maar eerst wordt de werking en
een aantal veelgebruikte termen uitgelegd. Deel 1 van de cursus Fotografie is bedoeld voor de
beginnende fotograaf, ongeacht of nu gefotografeerd wordt met een dure spiegelreflexcamera, een
digitale camera of een pocketcameraatje. Wanneer je de basistechnieken onder de knie hebt, zal de
cursus zich meer en meer toespitsten op de digitale fotografie.
De ontwikkeling in vogelvlucht
Fotograferen betekent letterlijk 'schrijven met licht'. De ontwikkeling van de fotocamera komt voort uit
de ontwikkeling van de camera obscura, een uitvinding uit de Middeleeuwen. De camera obscura is
een optisch instrument dat bestaat uit een donkere ruimte met een miniscuul klein gaatje in een van
de wanden. Door dat gaatje werd een omgekeerd beeld van de buitenomgeving op de
tegenoverliggende wand geprojecteerd. Later werd de camera lucida uitgevonden, een simpel
optisch instrument dat beelden op papier projecteert door middel van een prisma en twee lenzen.
Naast deze twee apparaten was de ontdekking van lichtgevoelige zilverzouten van belang voor de
ontwikkeling van de fotografie. In de achtiende eeuw experimenteerde men al met deze verbindingen,
maar pas na 1800 kwam de chemische techniek beschikbaar om geprojecteerde beelden vast te
leggen op een gevoelige plaat. Uiteindelijk duurde het nog tot 1825 dat de eerste succesvolle foto
werd genomen door de Fransman Joséph Nicéphore Niepce.
Afbeelding 1. De oudst bewaarde foto
Soorten camera's
De werking van een moderne fotocamera is in principe dezelfde als de werking van de eerste camera
obscura. De donkere ruimte is vervangen door een camerahuis (de body) waar licht binnenvalt door
een samenstel van lenzen (het objectief) op de beelddrager (de film). Het objectief is nodig om een
scherper beeld te krijgen, dat ontstaat doordat het alle lichtstralen ombuigt naar hetzelfde brandpunt.
Dit brandpunt bevindt zich op de (lichtgevoelige) film; bij digitale camera's op de beelddrager. In de
natuurkunde is de afstand van de lens tot het brandpunt de brandpuntsafstand. Omdat in de fotografie
het brandpunt valt op de film is de brandpuntsafstand gelijk aan de afstand van de lens tot de film.
Grofweg kun je twee soorten camera's onderscheiden: spiegelreflexcamera's en compactcamera's.
Spiegelreflexcamera's
Bij de spiegelreflexcamera kaatst het licht via een spiegel naar boven en gaat door het pentaprisma,
dat ervoor zorgt dat je door de zoeker een rechtopstaand beeld ziet. Op het moment dat je op de
ontspanner drukt, klapt de spiegel naar boven en opent de sluiter, waardoor het beeld gedurende de
vastgestelde belichtingstijd op de film komt. Door de zoeker zie je exact het beeld dat op de film
geprojecteerd wordt. Dit in tegenstelling tot wat er bij de compactcamera gebeurt.
1
Afbeelding 2. Spiegelreflexcamera
Compactcamera
Afbeelding 3. Zoeker- of compactcamera
Bij de compactcamera zit de zoeker schuin boven de lens. Het beeld dat je door de zoeker ziet, wijkt
iets af van dat op de foto (parallax). Bij een grote afstand is dat te verwaarlozen, maar bij close-up
opnamen moet hier rekening mee worden gehouden, bijvoorbeeld door het onderwerp bijna centraal
in het zoekerbeeld te plaatsen.
Belichting/Lichthoeveelheid
De kwaliteit van een foto is mede afhankelijk van de hoeveelheid licht die op de film valt. Dit wordt in
de fotografie aangeduid als 'belichting' (uitgedrukt in een lichtwaarde). Dit kan met behulp van een
aparte belichtingsmeter gemeten worden, maar meestal zit de lichtmeter in de camera ingebouwd. De
lichthoeveelheid in de camera is een samenspel van het diafragma dat zich in het objectief bevindt, en
de sluiter die zich vlak voor de film bevindt. Bij veel compactcamera's worden het diafragma en de
sluitertijd automatisch ingesteld. Bij de meeste spiegelreflexcamera's en sommige compactcamera's
kun je echter kiezen of je de instellingen met de hand wilt bepalen, of dat je alles automatisch laat
doen.
Diafragma
Het diafragma is uitgevonden door de eerdergenoemde Niepce die ook de eerste foto maakte. De
werking is gebaseerd op de werking van de iris van het menselijk oog. Daarom spreek je ook van een
irisdiafragma. Het irisdiafragma is opgebouwd uit een groot aantal gebogen en overlappende lamellen
(zie afbeelding 4). Afhankelijk van de gewenste hoeveelheid licht op de film wordt de grootte van de
diafragmaopening ingesteld. Deze ontstaat doordat de lamellen over elkaar schuiven waardoor een
cirkelvormige opening ontstaat. Hoe kleiner de opening, hoe minder licht op de film.
2
Afbeelding 4. Irisdiafragma
Om het diafragma volledig te begrijpen zijn drie begrippen van belang: de diafragmaopening (dip), de
brandpuntsafstand en de F-stop (diafragmagetal). De diafragmaopening is hierboven besproken. De
brandpuntsafstand is de afstand die nodig is om met een lens een scherp beeld op een vlak te
projecteren. De brandpuntsafstand wordt niet bepaald door slechts één lens, maar door een
samenstel van lenzen: het objectief. De brandpuntsafstand is af te lezen van de ring op de lens. In
afbeelding 5 is bijvoorbeeld te zien dat je dit objectief kunt instellen op een brandpuntsafstand van 70
mm tot 210 mm.
Afbeelding 5. De lens
Het onderlinge verband tussen de diafragmaopening, de brandpuntsafstand en de F-stop, is te
vangen in de formule
Dip = f / a ofwel
diafragmaopening = brandpuntsafstand / diafragmagetal.
Net als de brandpuntsafstand van de lens wordt de grootte van de diafragmaopening in mm gegeven.
Hieruit kun je afleiden dat het diafragmagetal gelijk is aan de brandpuntsafstand gedeeld door de
diafragmaopening.
Diafragmagetal (F-stop) = brandpuntsafstand / diafragmaopening
Hoe kleiner dus het diafragmagetal, hoe groter de diafragmaopening. De kleinste diafragmaopening
wordt aangegeven met de hoogste waarde. Op een objectief worden de F-stops met getallen
aangegeven: volgens bijvoorbeeld de getallenreeks 4, 5.6, 8, 11, 16, 22. Dus nogmaals, hoe groter
het getal, hoe kleiner het diafragma. Elke opeenvolgende f-stop op een camera laat precies half
zoveel licht door. Zo laat F4 tweemaal zoveel licht door als diafragma 5.6. De F-stops zijn in te stellen
3
via een verstelbare ring onderaan het objectief (zie afbeelding 6).
Afbeelding 6. De F-stops
Het diafragma bepaalt hoeveel licht op de film valt. De maximale opening van het diafragma is
bepalend voor de lichtsterkte van het objectief. Maar niet alleen het diafragma is bepalend voor de
lichthoeveelheid, ook de scherptediepte is afhankelijk van de diafragmainstelling.
Scherptediepte
De scherptediepte is dat deel of gebied van de foto dat scherp wordt afgebeeld. Het gaat hier om de
afstand dichtbij tot de afstand veraf. Landschapsfoto's zijn meestal van voor tot achter zeer scherp
afgebeeld, maar zodra je op een voorwerp scherpstelt zul je merken dat de achtergrond wazig wordt.
De scherptediepte in dit geval wordt kleiner, dat wil zeggen een kleiner deel voor en achter je
onderwerp is nog maar scherp op de foto.
Afbeelding 7. Lensinstellingen
De scherptediepte kun je manipuleren door de lensinstelling (het scherpstellen/brandpuntafstand) en
het diafragma. Bij landschapsfotografie staat de lensinstelling meestal op oneindig, gesymboliseerd
door de acht op z'n kant (zie afbeelding 7 boven de duim). Tegelijkertijd moet de diafragmaopening zo
klein mogelijk zijn (F-stop 22, ofwel F22). Door deze combinatie krijg je een zo groot mogelijke
scherptediepte. De scherptediepte wordt kleiner als je de instellingen van lens en diafragma verandert.
Gouden regel: Hoe kleiner de diafragmaopening (dus hoog diafragmagetal), hoe meer
scherptediepte op de foto. Hoe groter de diafragmaopening, hoe minder scherptediepte op de
foto.
4
Afbeelding 8. Scherptedieptefoto's Corrie
In afbeelding 8 staan drie foto's met dezelfde compositie. In alledrie de foto's is scherpgesteld op
Corrie, alleen is er gekozen voor een variërende diafragmaopening. In de linkerfoto met F22 is alles
scherp. In de middelste foto, met F11, zie je dat de achtergrond wat vervaagt. In de derde foto, met F4,
is de achtergrond helemaal vaag. Tegelijkertijd zie je dat door de grotere diafragmaopening de derde
foto overbelicht is. Dit had gecompenseerd kunnen worden door een kleinere sluitertijd.
In de natuurfotografie waarbij detailopnames van bloemen en insecten worden gemaakt, wordt
gebruik gemaakt van macroringen en voorzetlenzen, waardoor je op slechts enkele centimeters van
5
het onderwerp kunt fotograferen. De scherptediepte is in dat geval dan ook slechts enkele centimeters.
Een bijkomstigheid is dat de hoeveelheid licht ook erg beperkt is. Daarom wordt er bij dit soort
opnames vaak gebruik gemaakt van flitslicht. Het effect hiervan is dat je de achtergrond in het zwart
kunt laten verdwijnen.
Afbeelding 9. Macrofoto's
In afbeelding 8 is de linkerfoto met een gewone 35 mm lens genomen, de rechterfoto is met een
macrolens genomen.
Sluiter- of belichtingstijd
Zoals het diafragma bepaalt hoeveel licht op de film valt, bepaalt de sluitertijd hoe lang het licht op de
film valt. Zoals gezegd bevindt de sluiter zich vlak voor de film. Op het moment dat je een foto maakt
opent de sluiter gedurende een bepaalde tijd: de sluitertijd. De sluitertijd bepaalt mede of een
bewegend onderwerp scherp of 'in beweging' wordt vastgelegd.
Voorbeelden van typische sluitertijden zijn 1/1000, 1/500, 1/250, 1/125, 1/60, 1/30, 1/15, 1/8, 1/2 en 1
seconde.
Afbeelding 10. Sluitertijden
In het algemeen geldt dat een kortere sluitertijd een scherpere foto geeft. Tot aan 1/125 kun je uit
de hand fotograferen. Vanaf 1/60 kun je beter een statief gebruiken. Dit hangt ook af van het
soort film dat je gebruikt. Hier wordt in deel 2 van de cursus verder op ingegaan.
Op de meer eenvoudige, automatische camera's ontbreekt de mogelijkheid de sluitertijd in te stellen.
Dit wordt automatisch door de camera bepaald.
Met de sluitertijd krijg je met een nieuw verschijnsel te maken, de bewegingsonscherpte. Deze treedt
op als je de camera beweegt tijdens de opname, of als het onderwerp (zoals een auto) zich door het
beeld beweegt, met als gevolg een onscherp beeld. Bij een lange sluitertijd zal een bewegend
voorwerp een vage begrenzing krijgen of zelfs als een streep op de foto verschijnen.
Om snel bewegende beelden toch scherp, of zo scherp mogelijk op de foto te krijgen moet je met een
korte sluitertijd fotograferen om de beweging als het ware te 'bevriezen'.
6
Afbeelding 11. Hoe langer de sluitertijd, hoe groter de bewegingsonscherpte
In afbeelding 11 is pas te zien hoe Bas met zijn armen zwaait als de sluitertijd toeneemt. In de laatste
foto is de beweging duidelijk te zien.
Vasthouden camera
Alhoewel je met bewegingsonscherpte mooie effecten kunt bereiken, is dit effect niet altijd gewenst.
Als je met langere sluitertijden werkt, en je wilt toch scherpe foto's hebben is het van belang dat je je
camera goed vasthoudt. Dat wil zeggen dat deze niet beweegt bij het afdrukken. Als je een statief bij
de hand hebt kun je deze natuurlijk gebruiken, maar als je een foto 'uit de losse hand' wilt schieten
moet je de camera in je rechterhand houden. De wijsvinger van de rechterhand moet op de
ontspanner rusten. Met de linkerhand ondersteun je de camera en zorg je ervoor dat je de duim en
wijsvinger van die hand op de verstelring van de lens hebt rusten. Zorg ervoor dat je ellebogen zo
7
dicht mogelijk tegen je lichaam drukken en ga wijdbeens staan (zie afbeelding 12).
Afbeelding12. Vasthouden camera
In het volgende deel van de cursus staan de soorten films, lenzen en compositie centraal. Verder vindt
een uitgebreide vergelijking van 'normale' en digitale camera's plaats.
8
FOTO CURSUS – DEEL 2
In deel 1 van de cursus fotografie heb je geleerd hoe de lichthoeveelheid afhankelijk is van het
diafragma, en de belichtingstijd van de sluiter. Verder is uitgelegd hoe de scherptediepte afhankelijk is
van de diafragma-instelling, en heb je kennisgemaakt met het begrip bewegingsonscherpte.
In deel 2 van de cursus zullen de soorten lenzen/objectieven de revue passeren, en maak je kennis
met de soorten films. Verder wordt uitleg gegeven over de compositie, en wordt een eerste stap
gemaakt richting digitale fotografie. Zo leer je hoe je van een mooie digitale landschapsfoto, een
ansichtkaart kunt maken. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van Photoshop.
Soorten objectieven
Objectieven worden meestal aangeduid met hun brandpuntsafstand en de grootst mogelijke
diafragmaopening. In deel 1 van de cursus is al gesproken over de diafragma-opening en de
brandpuntsafstand. In de fotografie is dit de afstand die nodig is om met een lens een scherp beeld op
het filmmateriaal te projecteren.
De brandpuntsafstand wordt niet door slechts één lens bepaald, maar door een samenstel van lenzen:
het objectief.
In principe zijn er 5 soorten objectieven te onderscheiden:
1. Het standaardobjectief
Het standaardobjectief is de lens die de meeste mensen zullen gebruiken. Een standaardlens heeft
een brandpuntsafstand die ongeveer gelijk is aan de lengte van de diagonaal van het filmformaat
(negatief). Bij kleinbeeld (negatiefformaat 24 x 36 mm) is dat bijvoorbeeld 50 mm.
Vuistregel: De diagonaal van een filmformaat komt ongeveer overeen met de brandpuntsafstand
van het standaardobjectief voor het betreffende filmformaat (zie tabel 1).
Filmformaat:
24 x 36 mm
4,5 x 6 cm
6 x 6 cm
9 x 9 cm
Standaardlens:
50 mm
75 mm
80 mm
105 mm
Tabel 1. Filmformaat en brandpuntsafstand van het bijbehorende standaardobjectief
Met een standaardobjectief fotografeer je met een hoek van 50 graden. Dit komt ongeveer overeen
met het gezichtsveld van de mens, de hoek waarbinnen de mens scherp ziet. Door deze beeldhoek
krijgen de opnamen een natuurgetrouw perspectief.
2. Het Groothoekobjectief
Een groothoekobjectief heeft een grotere beeldhoek dan het standaardobjectief (50 graden). De
scherptediepte voor dit type lens is vrij groot. Over het algemeen spreek je over een groothoek als de
beeldhoek groter dan 60 graden is. Boven de 100 graden spreek je van een supergroothoek. Boven
de 180 graden spreek je over een fisheye-lens.
Groothoekobjectieven worden gebruikt op plaatsen weinig ruimte is, om toch een volledig beeld te
krijgen.
De foto's kunnen er soms wat onnatuurlijk uitzien door vervorming, vooral wanneer ze op afstand
bekeken worden. Als je de foto van dichterbij bekijkt, dan is het perspectief weer normaal. Een
typische brandpuntsafstand voor groothoeklenzen ligt tussen 24-35 mm.
9
Afbeelding 1. Foto van landschap met 28 mm groothoeklens, naast foto van zelfde landschap met
fisheye (Bron: Bermangraphics.com)
3. Het Tele-objectief
Tele-objectieven zijn lenzen met een grote brandpuntsafstand (100-1000 mm). Deze buigen
binnenvallende lichtstralen minder scherp om dan lenzen met een kleine brandpuntsafstand. Teleobjectieven hebben dan ook een kleine beeldhoek, juist hierdoor kunnen objecten op grote afstand
dichtbij gebracht worden. De scherptediepte bij dit soort lenzen is juist erg klein. Tele-objectieven
hebben de eigenschap de werkelijkheid te vervlakken, alles in het beeld lijkt op elkaar geplakt.
Hierdoor kunnen objecten die zich achter elkaar bevinden even groot lijken. Men noemt dit het
samentrekkend effect.
In praktijk kan men de brandpuntsafstand vergroten of verkleinen door gebruik van positieve en
negatieve (convergerende, divergerende) lenzen. Een 500 mm lens zal dus in werkelijkheid geen 50
cm lang zijn.
10
Afbeelding 2. Foto van de maan met een telelens
Doordat de vergrotingsfactor bij tele-objectieven zeer groot is worden alle kleine bewegingen die met
het fototoestel gemaakt vergroot. Daarom is het belangrijk om met een statief te werken, dan wel de
sluitertijd te verkorten.
4. Zoomlenzen
De zoomlens is tegenwoordig de meest gebruikte lens. De lens beschikt over een variabele
brandpuntsafstand (75-200 mm) waardoor één objectief soms zowel als standaard-, groothoek- en
soms tele-objectief gebruikt kunnen worden.
Er kleven wel wat nadelen aan de zoomlens, de belangrijkste is de lagere lichtsterkte, maar voor
normaal gebruik zijn de nadelen te verwaarlozen.
Afbeelding 3. Het effect van zoomen van 50 mm naar 200 mm
De meeste digitale camera's zijn tegenwoordig uitgerust met een zoomobjectief.
5. Macrolenzen
Het macro-objectief is speciaal om dichtbij te fotograferen. Meestal kan je tot op enkele centimeters
van het object komen. Een object/afbeeldingsverhouding van 1:1 is heel normaal.
Afbeelding 4. Foto van insect met macrolens
11
Eventueel zou je in plaats van een macrolens een voorzetlens kunnen gebruiken. Let er wel op dat
deze het beeld min of meer beïnvloeden door breking van het licht.
Filters:
Filters worden gebruikt om een speciaal effect aan de foto toe te voegen, of juist een ongewenst effect
weg te nemen. Je hebt dan ook twee soorten filters: effectfilters en correctiefilters. Effectfilters worden
bijvoorbeeld gebruikt om een bepaalde sfeer aan de foto toe te voegen. Denk bijvoorbeeld aan een
kleurfilter waardoor wolken 'dramatisch' op de foto overkomen.
Als correctiefilter is het bekendste voorbeeld de UV filter. Hoewel het menselijk oog vrijwel ongevoelig
is voor UV licht, is een kleurenfilm dat wel. De blauwige waas op veel foto's genomen aan zee of in de
bergen is het gevolg van UV licht.
Gebruik van het statief
Als je gebruik maakt van een telelens, of je als je werkt met lange sluitertijden, is het belangrijk om
een statief te gebruiken.
Bij langere sluitertijden kan er makkelijk bewegingsonscherpte ontstaan door beweging van de hand.
Dit kun je voorkomen door gebruik te maken van een statief. Voor digitale camera's is een lichtgewicht
statief afdoende. Deze zijn niet duur.
Een aantal statieven is te onderscheiden:
1. Een-been-statieven. Deze hebben een maximale bewegingsvrijheid. Ze worden vaak in de dieren sportfotografie gebruikt omdat je er snel mee kan bewegen terwijl de camera relatief stabiel
blijft.
2. Tafelstatieven. Deze statieven zijn makkelijk mee te nemen, erg handig voor op reis.
3. Grote statieven, de zogenaamde driepootstatieven. Dit zijn de beste statieven maar tegelijkertijd
het prijzigst. Ze hebben drie benen en een kop waar de camera opgeschroefd kan worden.
Afbeelding 5. Tafelstatief
Tip: Let bij aankoop op de statiefkop. Het is handig als je in een enkele beweging de camera
zowel horizontaal als verticaal kunt verstellen. Let bij het plaatsen van het statief op het derde
been. Zorg ervoor dat deze van je afwijst zodat je er niet overheen struikelt.
Bij gebruik van een statief, met name bij macro-opnames, is het gebruik van een statief alleen niet
voldoende om bewegingsonscherpte te voorkomen. Door het indrukken van de ontspanner kan de
camera al teveel bewegen. Eigenlijk moet je voor dit soort opnames een draadontspanner gebruiken.
Voor digitale camera's zou je zelfs een afstandsbediening kunnen gebruiken, maar deze zijn
ontzettend duur.
12
Tip: Gebruik als alternatief voor een draadontspanner of afstandsbediening de zelfontspanner.
Voor niet bewegende beelden een prima alternatief. Verder zou je er voor kunnen kiezen om je
ellebogen te laten steunen op een tafel of bijvoorbeeld het dak van de auto.
Soorten films
Films voor de 'conventionele' fotografie zijn te onderscheiden in zwart/witfilms, kleurenfilms en dia's
(kleurenomkeerfilms).
De verschillende soorten films dienen ieder op een verschillende manier ontwikkeld en afgedrukt te
worden. Het afdrukken van kleurenfilms is vrij complex vergeleken met het afdrukken van zwart/wit
films. Voor kleurenfilms is bijvoorbeeld een constante en relatief hoge temperatuur nodig. Maar ook
het bepalen van de juiste kleuren is een tijdrovende bezigheid. Het afdrukken van kleurenfilms kun je
daarom veel beter overlaten aan de fotowinkel. Het afdrukken van zwart/wit films kan echter makkelijk
thuis, wel moet je de ruimte hebben om een donkere kamer in te richten.
Formaten
Naast de genoemde soorten films, bestaan er ook vele soorten formaten. Het meest gebruikte formaat
is het zogenaamde 'kleinbeeld' (24x36 mm). Dit zal waarschijnlijk ook het formaat zijn dat je voor jouw
camera nodig hebt.
Het kleinbeeld formaat wordt door zowel de amateur als de professional veel gebruikt. Camera's die
dit formaat gebruiken zijn nog goed hanteerbaar.
ISO-waarden
Maar dan zijn we er nog niet. Naast de verschillende soorten films en formaten kun je ook nog kiezen
uit films met verschillende ISO/ASA-waardes of -getallen (bijvoorbeeld 100, 200 of 400). Deze geven
in de traditionele fotografie de lichtgevoeligheid van de film aan. Hoe hoger het getal, hoe 'sneller' de
film. Een snellere film reageert sneller op licht, zodat je een snellere sluitertijd of een kleinere
diafragma-opening kunt gebruiken.
In de winter is vaak een snellere film nodig omdat er minder licht beschikbaar is. In digitale camera's
wordt de ISO-waarde nagebootst. Sommige digitale camera's hebben een vaste ISO-gevoeligheid, bij
andere camera's is de ISO-waarde instelbaar. Maak je zowel in de winter als in de zomer foto's dan is
het aan te raden om een camera te kiezen waarbij de ISO-waarde is in te stellen, dit om onder- of
overbelichte foto's te voorkomen.
13
Net als de sluitertijden en de diafragmawaarden worden filmsnelheden vastgesteld op een halverende
schaal. Dat wil zeggen dat een 100 ISO of ASA film tweemaal zoveel licht nodig heeft als een 200
ASA-film om tot dezelfde belichting te komen.
Voor normaal gebruik heb je voldoende aan een 200 ASA film. Voor binnenhuisfotografie wordt een
ISO-400 film aangeraden.
Er is wel een nadeel. De snellere films bestaan uit een grovere 'korrel'. Deze kun je in de afdrukken
zien, vooral bij de films met een zeer hoge ISO waarde. Neem dus niet te snelle films.
Filmsnelheid
Traag
Medium
Snel
Supersnel
25 - 50
100 - 200
400 - 800
1600 - 3200 ISO
Lichtgevoeligheid bij de digitale fotografie
In de digitale fotografie wordt de lichtgevoeligheid van de CCD uitgedrukt in ISO-equivalenten.
De goedkopere digitale camera's beschikken over een ISO-waarde tussen de 50 en 100 ISO. Dit
houdt in dat die camera's veel licht nodig hebben. Duurdere, meer professionele, camera's hebben
een hogere ISO-waarde, toch ligt deze nog ruim onder de ISO-waardes bij traditionele fotografie. In de
toekomst zullen de ISO-waardes steeds meer die van de traditionele fotografie benaderen, maar tot
nu toe blijft de kwaliteit van digitale fotografie achterlopen op de traditionele fotografie.
Scherpstellen
Iedereen kan zien of een foto scherp is, of juist onscherp. Onscherpte is in de meeste gevallen niet
gewenst. De mooiste foto's zijn vaak superscherp, maar dit blijkt moeilijker te bereiken dan dat het lijkt.
Zelfs met een autofocus camera krijg je niet altijd superscherpe foto's. Het is beter om de camera op
handbediening te zetten, dan heb je hier meer controle over.
Hoe zorg je ervoor dat je een haarscherpe foto maakt?
Hiervoor moeten we eerst weten wat onscherpte in een foto kan veroorzaken:
- Kwaliteit van de lens
- Gevoeligheid van de film
- Beweging van het onderwerp
- Beweging van de camera
- Diafragma en grootte van het onderwerp
Kwaliteit van de lens
Dit spreekt voor zich. Als je een lens hebt met een slechte kwaliteit zul je nooit scherpe foto's krijgen,
wat je ook doet.
Gevoeligheid van de film
Zoals al eerder vermeld bevat een snelle film een grotere korrel. Alhoewel de uiteindelijke foto met
een hele snelle film onscherp lijkt, is het niet werkelijk onscherp, de foto is in dat geval korrelig. Je
moet dus voorzichtig zijn met de keuze van de film. Als je een haarscherpe foto wilt kun je beter een
iets minder snelle film nemen.
Let op: Een onscherpe foto is niet altijd ongewenst. Juist door onscherpte kun je een sfeer in de
foto krijgen of een indruk van beweging geven.
Ook de sluitertijd heeft invloed op de scherpte van de foto. Afhankelijk van de snelheid van de film
moet een sluitertijd gekozen worden die ervoor zorgt dat een scherp beeld op de film wordt gezet.
Voor een korte sluitertijd moet er wel voldoende licht zijn.
Als er te weinig licht is kun je overwegen een flitser te gebruiken. Flitslicht belicht een onderwerp vaak
14
niet langer dan een duizendste van een seconde. Hierdoor wordt de beweging bevroren.
Let op: Bij gebruik van flitslicht is de sluitertijd meestal langer dan de duur van het flitslicht. De
film wordt hierdoor niet alleen blootgesteld aan het flitslicht, maar ook aan het omgevingslicht. Dit
kan tot gevolg hebben dat je een onscherp beeld krijgt met daarop een scherp beeld. Dit kan een
mooi effect hebben, maar is normaal gesproken niet de bedoeling. Flits dus als het écht donker
is, of als de beweging niet al te groot.
Beweging van het onderwerp/camera
De onscherpte door beweging wordt ook wel bewegingsonscherpte genoemd. Dit is al kort besproken
in deel 1 van de cursus. Bewegingsonscherpte treedt op als je de camera beweegt tijdens de opname,
of als het onderwerp (zoals een auto) zich door het beeld beweegt, met als gevolg een onscherp
beeld. Bij een lange sluitertijd zal een bewegend voorwerp een vage begrenzing krijgen of zelfs als
een streep op de foto verschijnen.
Om snel bewegende beelden toch scherp, of zo scherp mogelijk op de foto te krijgen moet je met een
korte sluitertijd fotograferen om de beweging als het ware te 'bevriezen'.
Meestal is de sluitertijd bij fotograferen uit de hand onvoldoende. De meest gebruikte sluitertijden zijn
1/60 en 1/125ste. Om de minimale sluitertijd in te stellen kun je gebruik maken van een regeltje:
1/brandpuntsafstand = minimale sluitertijd
Vaak kun je beter echter de sluitertijd twee keer zo klein maken.
Bij een lens met f = 50 moet je volgens het regeltje een sluitertijd van 1/50 nemen. Dit komt neer op
dichtsbijzijnde sluitertijd op de sluiterknop, 1/60 dus. Maar beter is 1/125ste. Voor een lens met f = 200
zou je al een sluitertijd tussen de 1/250 en 1/500ste moeten kiezen.
Diafragma en grootte van het onderwerp
In deel 1 is het fenomeen scherptediepte, dat deel of gebied van de foto dat scherp wordt afgebeeld,
al uitvoerig aan bod gekomen. Hoe kleiner de diafragma-opening, hoe groter de scherpediepte.
In de P-stand (program) kiest een fotocamera meestal een groot diafragma en een snellere sluitertijd.
Je kunt beter voor de A-stand (Automatic) kiezen. In dat geval kun je zelf de grootte van het diafragma
instellen. Het toestel kiest dan automatisch de beste sluitertijd.
Tip: Ben baas over je camera! Laat niet je camera bepalen wat er op de foto komt, en hoe het op
de foto komt. Denk eerst na voordat je een sluitertijd en diafragma kiest. Wat wil je op de foto, en
hoe wil je dit bereiken?
Compositie
Nu hebben de belangrijkste begrippen wel de revue gepasseerd, maar dat betekent nog niet dat je
gelijk een mooie foto kunt schieten. Het belangrijkste naast goede apparatuur, en 'begrip' van de
apparatuur, zijn de 'regels' voor compositie. Al moet dit met een korreltje zout genomen worden. De
beste fotografen in de wereld bepalen hun eigen regels, en schieten de mooiste foto's. Maar zover zijn
we nog niet, daarom drie basisregels:
1. Zorg ervoor dat de horizon horizontaal is, tenzij je bewust de horizon scheef in beeld wilt.
2. Zorg ervoor dat de horizon niet precies in het midden van de foto staat. Als je nadruk op de lucht
wilt leggen is een lage horizon belangrijk...
3. Zorg ervoor dat je niet te ver van het onderwerp staat.
15
Afbeelding 6. Op de linkerfoto staat Corrie te ver weg
Zoals je ziet in afbeelding 6 is de eerste foto horizontaal genomen, de tweede verticaal. Dit is een
keuze in compositie.In het volgende onderdeel van deze cursus wordt verder ingegaan op regels voor
de compositie. Om deze regels zo duidelijk mogelijk over te brengen is er voor gekozen deze regels
aan de hand van het maken van vakantiefoto's uit te leggen.
Het fotograferen van mensen tegen een mooie achtergrond
Als vakantieherinnering zijn foto's van mensen met op de achtergrond een belangrijke toeristische
trekpleister erg populair. Let hierbij op basisregel 3, zorg ervoor dat diegene om wie het gaat niet te
ver weg staat. Hierdoor verdwijnt deze persoon in het niets en zie je alleen nog maar de
bezienswaardigheid.
Ook zie je vaak dat de persoon die gefotografeerd wordt pal voor de bezienswaardigheid staat, en het
zicht ontneemt, of dat op de attractie is scherpgesteld in plaats van op de persoon.
Hoe voorkom je dit?
Allereerst, zorg ervoor dat de bezienswaardigheid centraal op de foto staat. Het model moet op die
afstand staan dat hoofd en schouders in beeld komen, en stel scherp op de persoon. Bepaal nu je
compositie, en maak de foto!
Het fotograferen van andere 'objecten'
Als je gewoon een foto wilt maken van een bepaald onderwerp, bijvoorbeeld een kerkje, of een mooie
vogel, kiezen veel mensen ervoor deze in het midden van de foto te zetten. Dit levert vaak een saaie
foto op.
Om dit te voorkomen kun je gebruik maken van de regel van derden.
De regel van derden
Bij de regel van derden worden er vier denkbeeldige lijnen getrokken in het beeld van de foto. De
lijnen liggen op eenderde en tweederde van de foto, zowel horizontaal als verticaal. Hierdoor wordt
het beeld in negen gelijke vlakken verdeeld.
Volgens de regel van derden zou het belangrijkste deel van de compositie op één van de vier punten
moeten staan waar de lijnen elkaar kruisen.
Voor je gevoel kan dit een onevenwichtige foto opleveren, maar je zult zien dat het onderwerp waar
het om gaat in balans wordt gehouden door het 'overblijvende' deel van de foto. Maar zoals al eerder
opgemerkt fotograferen de beste fotograferen volgens hun eigen regels. Gelukkig schenden zij de
16
voorgestelde regels regelmatig, met originele en dynamische foto's tot gevolg. Experimenteer dus met
de regel van derden, en probeer je niet ten alle tijden aan de regels te houden.
Afbeelding 7. Regel van derden
Horizontale/verticale compositie
Horizontale foto's lijken het meeste op hoe wij de wereld inkijken, omdat onze ogen ook horizontaal in
ons hoofd staan. De meeste foto's hebben een breedte/lengteverhouding van 3:2, overeenkomstig de
breedte/lengteverhouding van de zoeker.
Dit betekent niet dat je alle foto's horizontaal moet maken. Niemand verbiedt je een foto verticaal te
nemen, sterker nog, soms is het mooier een verticale foto te maken. Dit hangt helemaal af van het te
fotograferen object.
Voor een prachtige weidse landschapsfoto, maak je een horizontale foto. Een horizontale foto
benadrukt de weidsheid. Een verticaal genomen foto benadrukt juist de hoogte, of diepte, van het
beeld.
17
Afbeelding 8. Horizontaal vs. verticaal
Maar net als met die andere regels en suggesties moet je deze als een gegeven accepteren, en
vooral zelf experimenteren. Soms zijn schuine foto's de enige manier om een object tot zijn recht te
laten komen.
En maak bijvoorbeeld niet alleen staandend foto's, ga eens een keer goed door knieën, ga liggen op
buik of rug, of klim desnoods op tafel. Je zult er van staan te kijken wat voor foto's dit oplevert. Met
andere woorden, denk na over wat voor standpunt je in wilt nemen.
Symmetrie
Iedereen heeft de neiging om objecten precies in het midden van het beeld te plaatsen, en als het
mogelijk is de linker- en de rechterhelft van de foto in balans te laten zijn. Bij sommige foto's lijkt het
net of de linker- en rechterhelft elkaars spiegelbeeld zijn. Dit kan mooi zijn, maar soms maak je een
foto extra dynamisch door van de symmetrie af te wijken. Probeer dit eens.
Afbeelding 9. Symmetrie of niet?
Er is nog veel meer over compositie en vakantiefoto's te zeggen. Zo kun je met de hoogte van de
horizon experimenteren, kun je gebruik maken van reflecties, of kun je je richten op een detail.
18
Het maken van je eigen vakantiekaart
Ten slotte kun je van een mooie vakantiefoto je eigen vakantiekaart maken. Dit deel van de cursus is
eerder verschenen in de cursus Photoshop 6 deel 3.
Gebruik hiervoor een eigen foto, of de foto in afbeelding 10.
Opmerking: Voor dit deel van de cursus is enige kennis van Photoshop een vereiste. Deze
kennis kun je opdoen door de gratis cursus Photoshop van HCCnet te volgen.
Op deze foto staat een hangmat met de voeten van ondergetekende met als achtergrond een
mangroveboom. Deze foto is vrij donker en leuk voor het fotoalbum maar niet om als vakantiekaart te
versturen. We gaan nu de foto zodanig bewerken in Photoshop dat we het als een vakantiekaart
kunnen versturen.
Let op: We werken met kleurenfoto's, gebruik nu de RGB mode.
Afbeelding 10. Voeten in hangmat, origineel
Het zou mooier zijn als de achtergrond anders was geweest, bijvoorbeeld een ondergaande zon, zie
afbeelding 11.
Afbeelding 11. Zonsondergang
Maak nu een perfecte selectie van de hangmat met de voeten en maak met gebruik van de stempel
19
het koord van de hangmat iets langer. Deze selectie gaan we plakken in de foto met de
zonsondergang. In de onderstaande afbeelding zie je de selectie van de hangmat met de voeten in de
foto met de zonsondergang geplaatst. Je ziet dat de selectie van de hangmat in een nieuwe laag
wordt geopend.
Afbeelding 12. Voeten met nieuwe achtergrond
Maar ja, als je de foto van afbeelding 12 als vakantiekaart stuurt zal niemand onder de indruk zijn.
Niemand zal je geloven! We moeten dus de voeten op de juiste plaats zetten met de Move tool. Als
we dat hebben gedaan croppen we het geheel tot het juiste formaat en stel je de Brightness/Contrast
van de hangmat met voeten zodanig in dat het past bij het omgevingslicht. Eventueel kun je de
scherpe kantjes nog wat vervagen met de Smudge tool.
Afbeelding 13. Een leuke vakantiekaart
Als finishing touch wil je natuurlijk een persoonlijke groet in de kaart zetten. Dit kan met de text tool.
Het uiteindelijke resultaat kun je als e-kaart sturen.
Afbeelding 14. De vakantiekaart met groet
20
FOTO CURSUS – DEEL 3
In deel 1 en deel 2 van de cursus fotografie heb je kennis gemaakt de basisregels en -technieken van
fotografie. Je hebt kennis gemaakt met de soorten lenzen en met compositieregels. In dit deel van de
cursus staat de meest verbreide vorm van fotografie centraal - de portretfotografie.
Een portret is meer dan alleen een afbeelding van een persoon: het vertelt iets over de
geportretteerde, maar vaak ook over de fotograaf. Voor een portretfoto is een natuurgetrouwe
weergave niet het belangrijkste, het gaat erom dat je de karakteristieken van een persoon in de foto
laat uitkomen. Om dit te bereiken heb je als fotograaf geduld nodig, je moet een band opbouwen met
je model. Voor een portretfoto maak je ook niet slechts een foto, je maakt een hele serie. De eerste
foto's dienen slechts als warming-up.
Het is onmogelijk om in dit cursusdeel de fijne kneepjes van portretfotografie bij te leren, dit is ook niet
het streven. Je zult lezen over belichting, de invloed van het standpunt, kader, compositie en de
houding van het model.
Het model
Mensen vinden het over het algemeen niet prettig om gefotografeerd te worden. Op zich niet vreemd,
de meeste mensen hebben daar helemaal geen ervaring mee. Zorg daarom voor een ontspannen en
ongedwongen sfeer. Zo weinig mogelijk dingen mogen aanwezig zijn die het model kunnen afleiden,
en zorg ervoor dat je 'schietklaar' bent als het model plaatsneemt. Ook de belichting moet al in orde
zijn, de camera van de juiste lens voorzien en de film aangebracht.
Standpunt
Als je alleen foto's neemt op oogniveau kan dit erg saai uitwerken. Door de camerahoek en het
gezichtspunt te veranderen krijg je verbluffende resultaten. Probeer eens een foto te schieten vanaf
een ladder, of vanuit een positie laag boven de grond, liggend bijvoorbeeld.
Een hogere camerapositie komt goed tot zijn recht bij groepsportretten, hierdoor krijgen de foto's extra
diepte. Een iets lagere camerapositie doet het model langer lijken, maar het brengt ook platte stukken
naar voren.
21
Invloed camerastandpunt (Foto Marischa van Zantvoort)
Kader en perspectief
Als fotograaf beslis jij hoe de foto eruit gaat zien. Wil je slechts een deel van het lichaam in beeld, een
close-up van het gezicht of heel het lichaam in beeld? Een deel van het gezicht, of heel het gezicht?
Verschillende brandpuntsafstanden vergroten of verkleinen het kader, tenminste als de afstand tot het
model gelijk blijft. Als je het brandpuntsafstand juist gelijk houdt, maar je varieert de afstand tot het
model dan verandert het perspectief. Grote zoomlenzen maken een foto plat, terwijl kleine lenzen juist
voor een dynamische achtergrond zorgen.
Houding
Belangrijk is dat je als fotograaf al een idee hebt welke houding het model aan moet nemen. De
houding zegt alles over de persoon, zorg er bijvoorbeeld voor dat deze met het bovenlichaam naar de
lens toekomt. Iemand die achterover leunt maakt een afstandelijke indruk. Eventueel kun je het model
ergens op laten leunen, en hierbij een hand het hoofd laten ondersteunen.
Handen in beeld (Foto Marischa van Zantvoort)
22
Lens
Met portretfotografie heb je slechts een klein aantal lenzen nodig. Een standaardlens kun je eigenlijk
niet gebruiken voor portretfotografie. Als je met een standaardlens (50 mm) te dicht bij het model komt
voor bijvoorbeeld een close-up zal deze zich erg ongemakkelijk voelen. Verder treden bij close-ups
vertekeningen op. Beter is een objectief te gebruiken waarvan de brandpuntafstand ongeveer
tweemaal die van de standaardlens is. Voor een kleinbeeldcamera is een objectief met
zoominstellingen tussen 85 en 120 mm prima geschikt om portretfoto's te maken.Een lens met deze
zoominstellingen geeft geen vertekend beeld. Ook sta je als fotograaf niet te dicht op het model.
Bij een grotere afstand tot het model, meer dan 2 m, kun je een lens met een brandpuntafstand van
200 mm nemen.
De afstand tot het model is normaal gesproken 1,5 tot 2 meter, van de lens tot de ogen van het model.
Met deze opname-afstand treden geen vertekeningen op.
Let op: Door een te grotere brandpuntsafstand kan het portret vervlakken, alle diepte verdwijnt uit
de foto.
Softfocus lens
Oudere personen hebben vaak scherpere tekeningen in het gezicht. Een standaardlens versterkt dit
effect. Om het gezicht te verzachten is een softfocus lens de oplossing. Let op, deze objectieven zijn
erg duur.
Invloed van een mistfilter
Filters
Als goedkoop alternatief voor de softfocuslens zou je gebruik kunnen maken van filters of andere
lenzen om de foto minder hard of scherp te maken. Zo krijg je met een Duto-filter vrijwel hetzelfde
resultaat als met een softfocuslens. Andere hulpmiddelen zijn de Softar, mistfilter (fog filter) of diffuser.
Met de diafragmaopening controleer je het effect van het filter op de foto. Bij een maximale opening
heb je het meeste effect. Elke filter heeft een eigen effect, zo kun je met een cross-filter de foto niet
alleen vervagen, maar krijg je ook 'blinksterretjes' op de foto.
23
Foto met cross-filter
Je kunt ook kiezen voor een neutrale filter waar je vaseline op aanbrengt, over de gehele filter of
slechts een deel van de filter.
Het gevaar met filters is dat je de belichting beïnvloedt terwijl deze nog als gewoon afgelezen wordt.
Wees hierop bedacht en varieer daarom met verschillende belichtingstijden.
Voor een scherpe huidstructuur zijn de moderne scherp-tekenende objectieven juist wel geschikt. Ook
flitsen mag, maar let hierbij op dat je de foto's niet overbelicht.
Film
Het soort film speelt een grote rol in hoe het portret er uiteindelijk uit komt te zien. Bij weinig licht is het
verstandig voor een gevoelige film te kiezen, ASA 400 is dan niet overdreven. Maar er zijn ook
speciale portretfilms op de markt die voor een optimale huidweergave en contrast zorgen.
Achtergrond
De achtergrond van een portretfoto is erg belangrijk. Je moet ervoor oppassen dat de achtergrond niet
te druk is, dit leidt af van het model. Je kunt in dat geval de achtergrond wat vervagen door minder
scherptediepte.
Vervaagde achtergrond
De kleur en kleurdiepte van de achtergrond mag niet te veel afwijken van het model. Vaak worden
kleuren gekozen als zwart, bruin of grijs.
24
Bruinige achtergrond
Binnen
In de studio wordt hiervoor gekleurd papier gebruikt. Thuis kun je dit doen met een groot gekleurd
doek.
Buiten
Buiten wordt het lastiger. Kies daar een locatie waar de achtergrond niet overheerst. Zorg er in ieder
geval voor dat er een paar meter ruimte is achter het model, hierdoor vervaagt de achtergrond een
beetje.
Ten slotte kun je ervoor kiezen objecten in het portret op te nemen die iets zeggen over de persoon.
Deze kunnen te maken hebben met zijn of haar beroep, of interesse.
Belichting
Doel van de belichting is het model zo mooi mogelijk op de gevoelige plaat vast te leggen. Je wilt
vooral geen bleek gezicht hebben, of harde trekken. Werk daarom met fotolampen in plaats van met
flitslicht. Professionele fotografen werken met reflectieschermen, flitsparaplu's en lichtbakken om het
portret te verzachten.
De belichting
Toch zullen amateurfotografen over het algemeen geen fotolampen, reflectieschermen en dergelijke
hebben. In dat geval kun je experimenteren met staande halogeenlampen, een diabak als lichtbak, of
wat dacht je van een schemerlamp die je richt op een groot wit vel. Het reflecterende licht heeft een
verzachtend effect op het gezicht.
25
Frontaal
Frontale belichting is in de meeste gevallen af te raden. Een uitzondering vormt de 'invul flits'. Deze
kan gebruikt worden als het model in de felle zon staat. Met de invul flits worden donkere
schaduwvlekken opgelicht, hierdoor verdwijnen sterke contrasten in de foto.
Verder heeft een invul flits bij op- of ondergaande zon het voordeel dat de luchtpartij achter het model
mooi op de foto komt. Nadeel is dat het model zelf snel overbelicht raakt. In dit geval kun je als je over
een digitale camera beschikt twee foto's maken, een met flits en een zonder flits. In Photoshop leg je
de twee foto's over elkaar en bewerk je tot je een geslaagde foto hebt. Deze fotomanipulatie zal in de
cursus Photoshop aan bod komen.
Effect van een invulflits
Licht van opzij
Licht van opzij geeft een ruimte-effect door de schaduwpartijen die duidelijk de textuur weergeven. Als
26
het licht schuin van boven komt simuleert dit de ondergaande zon.
In het extreme kun je voor diepe schaduwpartijen kiezen, en belichting van slechts een kant
(raameffect). Als je een flitser gebruikt of permanente belichting mag het model niet te dicht bij de
belichtingsbron zitten. Let ook op de positie van de lichtpunten, hiermee manipuleer je de
schaduwpartijen.
Door het licht ten opzichte van de lens-model as te bewegen manipuleer je de schaduwpartijen.
Dichter bij de as maakt de schaduwen korten, verder van de as maakt de schaduw langer.
Licht van opzij
Licht van boven
Licht van boven vestigt alle aandacht op het gezicht van het model. De bovenkant van het gezicht is
feller belicht doordat de sterkte met afstand afneemt, hier maak je gebruik van. Je zult zien dat de
neus een grote schaduw veroorzaakt, en de ogen 'wegvallen'. Om dit te compenseren kun je gebruik
maken van een wit doek of bord op de grond geplaatst die de schaduw gedeeltelijk wegneemt.
Theaterlicht
Licht van onderaf wordt nogal eens toegepast in het theater, vandaar ook de naam theaterlicht. De
lichtbron belicht het model van onder. Hier moet je wel voorzichtig mee zijn, al snel krijg je een
spooky-effect.
Licht van achter
Met licht van achter moet je oppassen dat je niet in de lens schijnt. Het effect van deze belichting zijn
lichtranden rond het model. Zorg wel dat je in dit geval ook gebruik maakt van een invul flits, anders
zie je alleen een silhouet.
De professional zal de belichting opbouwen uit alle boven beschreven belichtingsvormen.
Daglicht
Ook kun je ervoor kiezen om portretfoto's in het daglicht te maken. De beste resultaten behaal je dan
bij een bewolkte lucht. Een felle zon kan delen van het gezicht in een diepe schaduw hullen en andere
delen van het gezicht te fel oplichten. Gebruik van de invul flits kan ook hierbij weer helpen.
27
Groot contrast door zonlicht (Foto's Marischa van Zantvoort)
Je hebt nu kennis gemaakt met belangrijke aspecten en regels voor portretfotografie. Vooral in het
begin zijn deze regels handig, maar zodra je meer gevorderd wordt zul je een eigen stijl ontwikkelen
en de regels laten voor wat ze zijn. En dat is maar goed ook.
28
Download