Examen Inleiding en Criminologische Psychologie (Probeer het aub overzichtelijk!!! te houden ...dat is voor iedereen handig :p ) Inleiding psychologie 1) Bij de experimenten van Skinhead et al. over zelfherkenning bij duiven, wordt gebruik gemaakt van: geen chaining = achterwaarts aanleren shaping = vormgeven A) wel chaining en wel shaping B) geen chaining, maar wel shaping C) wel chaining, maar geen shaping D) geen chaining en geen shaping Shaping wel toch? Pikken op eigen lichaam is toch ongewoon gedrag? => ik denk B Ik zou zeggen B, Shaping (= vormgeven) is de lat eerst laag leggen (dus blauwe stippen op makkelijk bereikbare plekken) en dan steeds een ‘stapje verder’, om uiteindelijk bij het tikken op stippen die ze niet direct (dus indirect via spiegel) zien Ik twijfel tussen B en D. (t’is zeker één van die twee) https://nl.wikipedia.org/wiki/Shaping chaining is iets achterwaarts aanleren en dat kwam niet voor bij de duiven. Het ging in stapjes dus is het shaping 2) Correlatie schatten(dus zonder rm) tussen de scores van 4 studenten op de examens psychologie en criminologische psychologie: 4, 6, 8 en 11 op 12. En 8, 7, 6, 6, 4 A) 0,35 B) 0,00 C) ­0,95 D) ­1,00 de cijfers gingen van klein naar groot en van groot naar klein, heel extreem zelfs: dus ik dacht net negatieve correlatie: degenen die goed scoorden, scoorden slechter op het andere examen. het kan zijn dat ze onafhankelijk zijn, dat betekent niet dat ze niet correleren, dat betekent dat er geen causaal verband is!! dus ik denk c Antwoord: A Niet berekenen...dat is gewoon het meest logische...als het punt op examen 1 stijgt dan stijgt het punt op examen 2 ook...positieve correlatie. B is ook positief… Want ik snap dat je zegt dat als ze al goede resp. slechte punten halen op een examen, ze ook goed resp. slecht scoren op een ander examen.. Berekening plz? Ik had uitgerekend met de formule op de ppt en ik kom 0.909 uit.. Kan je even zeggen op welke slide die formule staat? Of de formule geven H1 slide 56 maar eigenlijk is het niet de bedoeling dat we dat kunnen uitrekenen, er staat dan ook “schatten” Wat is hier nu het juiste?????? Kan dit niet nul zijn? (antwoord B) er is toch geen relatie tussen twee verschillende examens? Als je zoveel scoort op het ene wil dat in se toch niets zeggen over het andere? Of begrijp ik de vraag niet? Als één persoon betere punten haalt wilt dit zeggen dat het examen makkelijker was en zal de andere dus waarschijnlijk ook beter halen. De laatste persoon heeft toch “minder goed” gescoord op het 2de examen? Bedoel jij hier dan antwoord b: 0? B) Er is geen verband tussen de 2 examens. (Vb. De uren studeren en punten correleren wel), maar die 2 examen uitslagen zijn onafhankelijk van elkaar, correlatie = 0.00. Is het nu A of B? Hier is toch wel verband tussen de 2 vakken? Iemand die goed is in psychologie zijn punten zullen ook hoger zijn voor criminologische psychologie. Dus positieve correlatie, of is dit een foute redenering???? Als die persoon nu voor inleiding meer gedaan heeft als voor crimpsy (zoals vele doen)? Deze 2 uitslagen zijn totaal onafhankelijk. Dus B... 3) Hoe komt fraude het vaakst aan het licht? A) klokkenluider­ peer review ­ replicatie B) klokkenluider ­ replicatie ­ peer review C) peer review ­ klokkenluider ­ replicatie D) replicatie ­ klokkenluider ­ peer review Antwoord: A Klokkenluider kan toch ook gebeuren voor peer preview door coauteur? Inderdaad. Wij hebben klokkenluider gezien met 21/40 dus ik denk dat het A is. Letterlijk in de PPT meestal door klokkenluiders In de cursus staat dat er te weinig aandacht is voor replicatie dus dit zal wel laatste zijn. 4) Welk deel gebruik je om 82 x 72 uit te rekenen? A) korte duur geheugen en semantisch geheugen B) impliciet geheugen en semantisch geheugen C) episodisch geheugen en semantisch geheugen D) korteduurgeheugen en episodisch geheugen Weet iemand dit? A dus? Ja inderdaad, impliciet is om dingen te doen zonder er bij na te denken. Impliciet ook niet. dat is hoe we iets moeten doen = procedureel geheugen impliciet geheugen en procedureel geheugen is hetzelfde ... Zijn deze 4 mogelijkheden wel de juiste mogelijkheden. Geen enkel van juist volgens mij. 82x72 ­> semantische geheugen, semantische geheugen hoort bij langeduurgeheugen. Ik denk toch A, je gebruikt semantisch geheugen om enerzijds 82*72 uit te rekenen doormiddel van te splitsen, maar ook je korte duur geheugen om de deeluitkomsten te onthouden (bv (80*72)+(2*72)=82*72). Er wordt bovendien ook niet expliciet gezegd dat een combinatie van korte en langeduurgeheugen niet mag. ­>er is zelfs altijd een combinatie van korte en lange duur want ze volgen elkaar op Dit gaat inderdaad kloppen, deeluitkomsten worden in kortetermijngeheugen opgeslagen Semantirische geheugen: opslag van geaccumuleerde kennis van de wereld, bv: rekenregels, alfabet 5) Wat was in de experimenten van Pavlov, waarbij een belsignaal gekoppeld werd aan het geven van voedsel, de afhankelijke variabele? A) de voorwaardelijke prikkel B) de onvoorwaardelijke prikkel C) de voorwaardelijke respons D) de onvoorwaardelijke respons Is het tijdens het experiment niet nog de onvoorwaardelijke respons? Dat denk ik ook Nee!! je moet het zo bekijken: dat belsignaal (= voorwaardelijke stimulus/prikkel) wordt gekoppeld aan het kwijlen van de hond, dat eens het gekoppeld is aan die prikkel als voorwaardelijke respons wordt beschouwd! Het is een onvoorwaardelijke respons zolang de hond kwijlt na het zien van het eten, i.p.v. het horen v.d. bel. → +1 6) Wat detecteer je met het olfactief systeem?<­ hahahaha (amai gij zijt grappig), wtf wa voor retard was da A) Druk B) Geur C) Geluid D) Smaak 7) Ik ben van plan om 100 keer met een dobbelsteen te gooien en het aantal ogen op te tellen. Ik gooi eerst een 6 en zal daarna nog 99 keer gooien. Ik controleer ook het geboorteregister van mijn stad en tel het aantal jongens bij de laatste 10.000 geboortes. Ik weet dat er in ons land even veel jongens als meisjes geboren worden. De eerste 10 geboortes die ik tel zijn allemaal jongens. Wat is de beste schatting van het resultaat van deze twee ‘tellingen’? A) 350 ogen en 5000 jongens B) 352.5 ogen en 5005 jongens C) 325,5 ogen en 5005 jongen D) 350 ogen en 5000 jongens waarom kan dit niet D zijn ? de steekproef is toch voldoende groot → daarom 10 + (9990/2) = 5005­>dan kloppen de dobbelstenen niet meer ogen: 6 + (3.5 * 99) = 352.5 = 6+ 99/6 + 2*99/6 + 3*99/6 + 4*99/6 + 5*99/6 + 6*99/6 jongens: 10 + (9990/2) = 5005 Kan iemand uitleggen waarom die 3,5 als je kijkt naar 6, wat is dan de middelste waarde? of gewoon gemiddelde nemen: (1+2+3+4+5+6)/6 = 3.5 6+ 99/6 + 2*99/6 + 3*99/6 + 4*99/6 + 5*99/6 + 6*99/6 8. Wat past niet in het rijtje? A) Mijn hond een pootje geven B) Boer die met fles voedsel schudt om zo zijn duiven te lokken C) Zeuren bij mijn moeder om zo aandacht te krijgen D) een jongen moet overgeven na een nachtje stappen bij het ruiken van alcohol iemand uitleg bij vraag8? b is door klassieke conditionering en a en c door operante met bekrachtiging? of zie ik dit fout A Waarom? Weet iemand dit? Dat A operante is wil ik wel snappen...maar wrm is c dat ook? is daar een heel lang en actief proces aan voorafgegaan? nee toch?! kan iemand dit toelichten aub c is operant omdat uw gezaag ambetant is, en als ze u aandacht geeft dan stopt ge met zagen => beloning: negatieve prikkel wegnemen Dus het is d? Wat is het hier dus?? Zou het D kunnen zijn? aangezien alle andere antwoorden over conditionering gaan en D is gewoon een lichamelijke/biologische reactie op alcohol? D is volgens mij voedselaversie (klassieke conditionering) A = operant a is ook klassieke… een hond leer je een pootje geven met eten als beloning B = klassiek C = ?? kan dit ook klassiek zijn als moeder = hond bij Pavlov, en zeuren = elektrische schok ?? geen primaire bekrachtiger hier, bij de andere 3 wel. Dus c is fout D = klassiek 9. Een van de volgende omschrijvingen is een operationele definitie, welke? a)een Gestalt is een perceptuele organisatie of configuratie b)een behoefte is een aangeboren of verworven en relatief stabiele persoonlijkheidsdispositie c)onder sterke honger verstaan we 48 uur gevast hebben d)een geheugenspoor zorgt ervoor dat ingeprent materiaal kan gereproduceerd worden D zou ik zeggen, de andere opties zeggen eerder wat het ‘is’ ­> essentialisme ipv operationeel. Klopt Criminologische psychologie 1. A) B) C) D) Hoe wordt het oorspronkelijke intelligentiequotiënt van Henry Goddard berekend? Verstandelijke leeftijd/ lichamelijke leeftijd Lichamelijke leeftijd/verstandelijke leeftijd (Verstandelijke leeftijd/ lichamelijke leeftijd) x100 (Lichamelijke leeftijd/verstandelijke leeftijd) x100 2. ‘persoonlijkheid’ en ‘intelligentie’ zijn wat voor soort variabelen in de (criminologische) psychologie? A) Onafhankelijke variabelen B) Controle variabelen C) Mediërende variabelen D) Afhankelijke variabelen 3. ‘broken homes’ A) Hebben een verhoogde invloed op crimineel gedrag B) Hebben een consistente invloed, maar enkel in samengang met een lage sociale­economische status. C) “” D) “” 4. Een volwassen man wordt seksueel opgewonden van een kleuter van 3jaar die op het strand naar zijn geslachtsdeel wijst. De man vat dit op als dat het kind hem signalen geeft/ verleidt. (Ongeveer) A) De man liegt want kinderen van 2­3 jaar zijn enkel bezig met hun eigen lichaam. B) Kinderen van die leeftijd hebben inderdaad een intresse voor het lichaam van andere en zichzelf, maar zonder meer. De man heeft last van cognitieve distortie . C) D) ..