Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-2011 De uitvoering van de resoluties van de VN Veiligheidsraad in de strijd tegen het terrorisme sinds 2001 Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Nils Deschrijver (studentennummer: 20051293) (major: sociaal en economisch recht) Promotoren Prof. dr. Marc Cogen Prof. dr. Frank Maes WOORD VOORAF Ik had hierbij graag vooreerst mijn dank geuit naar professor Marc Cogen toe die mij in het eerste masterjaar heeft bijgestaan bij het prille begin van deze masterproef. Zijn zienswijze en ideeën hebben immers rechtstreeks aanleiding gegeven tot de structuur en inhoud van dit werkstuk. Ook ben ik ontzettend dankbaar dat ik dit onderwerp na aanvraag toegewezen heb mogen krijgen. Ook had ik graag assistente Cécile Vandewoude bedankt voor de begeleiding die zij mij heeft verstrekt. Een antwoord op een vraag werd steeds graag en vlot gegeven, ook elektronisch, en de feedback was soepel. Op die manier kon ik mijn eigen tempo aanhouden en vooral zelfstandig en rustig doorwerken. De door haar verschafte inlichtingen maakten mijn werk veel aangenamer en het sporadische duwtje in de rug zorgde er voor dat ik zelden met frustratie te maken heb gekregen. Verder had ik ook graag professor Frank Maes bedankt, die uiteindelijk mijn promotor is geworden en zichzelf akkoord heeft verklaard om mij in mijn laatste masterjaar bij te staan. Op die manier werd ook de afwerking van mijn thesis tot een goed einde gebracht. Vooral de vlotte wijze waarop de overgang van promotor is gebeurd kan ik ook ten zeerste appreciëren. Waarvoor dank aan de Facultaire Studentenadministratie. Tenslotte, heb ik het ook bijzonder gewaardeerd dat de Universiteit Gent allerlei faciliteiten ter beschikking heeft gesteld van zijn studenten gaande van toegang tot online databanken tot de nieuwste tekstverwerkingssoftware in de bibliotheek en thuis. INHOUDSOPGAVE Abstract ............................................................................................................................................................ 5 Situering in duplo van het onderwerp van deze thesis ....................................................................................... 6 De VN Veiligheidsraad .................................................................................................................................. 6 Organisatie en werking ............................................................................................................................. 6 Rechtsinstrumenten en diens werkingskracht ........................................................................................... 7 Terrorisme.................................................................................................................................................... 8 Sociaal-politiek ......................................................................................................................................... 8 Juridisch ................................................................................................................................................... 9 De uitvoering van de resoluties door de VN Veiligheidsraad uitgevaardigd ...................................................... 11 Situering ..................................................................................................................................................... 11 Resoluties ................................................................................................................................................... 12 United Nations Security Council Resolution 1368 (2001) ......................................................................... 12 United Nations Security Council Resolution 1373 (2001) ......................................................................... 18 United Nations Security Council Resolution 1377 (2001) ......................................................................... 22 United Nations Security Council Resolution 1526 (2004) ......................................................................... 24 United Nations Security Council Resolution 1535 (2004) ......................................................................... 27 United Nations Security Council Resolution 1540 (2004) ......................................................................... 29 United Nations Security Council Resolution 1566 (2004) ......................................................................... 31 United Nations Security Council Resolution 1617 (2005) ......................................................................... 33 United Nations Security Council Resolution 1624 (2005) ......................................................................... 37 United Nations Security Council Resolution 1822 (2008) ......................................................................... 40 United Nations Security Council Resolution 1904 (2009) ......................................................................... 41 United Nations Security Council Resolution 1963 (2010) ......................................................................... 43 Problemen inzake de implementatie van de VN resoluties .............................................................................. 44 Het falen van de klassieke preventiemiddelen............................................................................................. 44 De schending van de rule of law en de mensenrechten ............................................................................... 44 De rule of law ......................................................................................................................................... 45 De mensenrechtenproblematiek ............................................................................................................ 46 Concrete voorbeelden ............................................................................................................................ 47 Organisatie en bevoegdheden van de VN Veiligheidsraad ........................................................................... 54 De desinformatie bij de burgers .................................................................................................................. 55 Enggeestige strategieën .............................................................................................................................. 57 Geldigheidsduur van de VN resoluties ......................................................................................................... 59 Conclusie ........................................................................................................................................................ 65 ABSTRACT In het abstract dat de tekst voorafgaat wordt de lezer, die op zoek is naar bronnen, geïnformeerd over de precieze draagwijdte van de tekst. Hier wordt met andere woorden dan ook nog eerst even kort geschetst waar de gehele tekst nu over handelt. De inhoudstafel geeft net als de situering al enige duiding, maar toch is een verder woordje uitleg wenselijk. In de hierna volgende bladzijden zal de lezer bij de hand worden genomen en een rondleiding verkrijgen in de wereld van de internationale strijd tegen het terrorisme. De uitvoering op het nationaal vlak valt inderdaad buiten het onderwerp maar hier en daar is het toch aangenaam bevonden eens een concreet nationaal of (sub)regionaal voorbeeld te geven, ter illustratie van een theorie. De lezer zal voornamelijk kennis opdoen over zowel het geheel aan maatregelen die werden genomen als over de implementatie van deze. Vooreerst zal daarbij een korte inleiding worden gegeven die handelt over enerzijds de VN Veiligheidsraad en anderzijds het fenomeen terrorisme. Vervolgens worden de resoluties weergegeven die aangenomen zijn in de strijd tegen het internationaal terrorisme door de VN Veiligheidsraad uitgevaardigd sinds 2001. Een selectie werd zeker gemaakt, maar niettemin worden nagenoeg alle teksten bondig vermeld. Men kan dit werk bijgevolg dan ook gaan raadplegen als een collectie van legislatief materiaal ter zake. De resolutie die handelt over nucleaire, biologische en gelijksoortige wapens is daarbij een vreemde eend in de bijt. Twee andere resoluties, zo zal worden uitgelegd, zijn dan op hun beurt eerder kenmerkend omwille van hun algemeen normerend karakter. Deze teksten worden daarbij enkel inhoudelijk besproken in zoverre dat nodig is voor de uitvoering. Men zal hier dus geen omstandige bespreking vinden van de maatregelen, acties en andere erin vervat. Verder, komen er bij de behandeling van de effectieve implementatie vele zaken aan bod. Zo worden er afzonderlijke typerende problemen aangehaald, bijzondere karakters besproken, komen de comités aan bod die over de implementatie moeten waken et cetera. De belangrijkste problemen worden dan tenslotte nog eens in de daaropvolgende rubriek algemeen uitvergroot. De problematiek van de mensenrechten en de kwestie van de geldigheidsduur van VN resoluties in het algemeen is daarvoor kenschetsend. Men zal met andere woorden een summiere bespreking van de resoluties afgewisseld zien met de implementatie ervan en de problematiek. Deze laatste twee elementen zijn geen synoniemen. Waar mogelijk wordt alsook een persoonlijk inzicht of mening gegeven, om het geheel toch die toegevoegde waarde mee te geven. Hopelijk bereikt dit werkstuk zijn doel en kan de geïnteresseerde er iets degelijks van opsteken. SITUERING IN DUPLO VAN HET ONDERWERP VAN DEZE THESIS Deze thesis handelt zoals in de titel staat beschreven over de uitvoering van de resoluties van de VN Veiligheidsraad in de strijd tegen het terrorisme sinds 2001. Daarbij worden de resoluties na voorzichtige selectie omstandig besproken en eens we weten wat de doelstelling ervan is, wordt nagaan of en hoe de staten de verplichtingen uitvoeren om dit doel effectief te gaan bereiken. Deze bespreking is soms analytisch en beschrijvend, waarbij onder meer verbanden worden gelegd tussen de teksten, maar hier en daar zal waar het waarde heeft een persoonlijke mening worden ingeschreven. Tijdens de bespreking zullen problemen naar voren komen die bij de implementatie waargenomen worden. Zij worden uiteengezet bij de resolutie in kwestie maar komen op het einde van deze tekst terug doordat de problemen die gemeenschappelijk zijn daar nog eens afzonderlijk worden behandeld. Zo verkrijgt men een tekst die een accuraat beeld geeft van de terroristische dreiging en meer bepaald van hoe staten op internationaal en nationaal niveau die dreiging zeer concreet tegengaan om de burgers en staatsbelangen te beschermen. Het moet voorts gezegd dat de afbakening van deze thesis niet eenvoudig kan gemaakt worden. De resoluties van de VN Veiligheidsraad sinds 2001 waarvan de uitvoering moet worden besproken, zijn immers die die handelen over het fenomeen terrorisme. Terrorisme is echter niet gedefinieerd. Dit zal later blijken uit de verdere behandeling van het thema. Dit concept kan bijgevolg zeer ruim worden genomen. Zo kan men interstatelijk geweld ook als zodanig kwalificeren en bijgevolg bijvoorbeeld United Nations Security Council Resolution 1366 (2001) on the role of the Security Council in the prevention of armed conflicts gaan opnemen in deze thesis. Immers, indien we het voorbeeld nemen van de conflictrelatie tussen Libanon en Israël dan kunnen we vaststellen dat de Hezbollah een politieke partij is in Libanon die bestaat uit een militante beweging van sjiitische moslims met antiwesterse sentimenten. De vraag rijst dus of deze zijn te kwalificeren als een terroristische beweging die aldus terroristische daden stelt wanneer zij het Israëlisch grondgebied binnentreedt en raketten afvuurt. Dat lijkt me wel zo te zijn. Men kan daarentegen ook terrorisme eng gaan interpreteren. Deze werkwijze wordt in deze thesis aangehouden. Niet alleen omdat de kern van de zaak adequaat besproken moet kunnen worden maar ook omdat een ruime definiëring soms andere motieven kent en kan inspireren. Zoals daar zijn, het misbruik van de notie om oppositie de mond te snoeren in niet-rechtstaten. Welke resoluties werden besproken, hangt dan ook af van het gewicht dat hun door de rechtsleer werd toegekend in relatie met het fenomeen terrorisme en de bestrijding ervan. Zo worden nagenoeg alle resoluties besproken die de VN Veiligheidsraad zelf heeft aangemerkt als uitgevaardigd omwille van threats to international peace and security caused by terrorist acts maar ook sommige andere die misschien kunnen verbazen. Zo hebben we ook een resolutie inzake kernwapens te behandelen. Twee elementen uit deze titel dienen alleszins kort verder geanalyseerd, niet alleen om het onderwerp verder af te bakenen maar evenzeer om een noodzakelijke achtergrond te bieden aan de lezer waaraan dan een correct beeld kan worden opgehangen doorheen de rest van dit schrijven. Deze twee elementen zijn ‘VN Veiligheidsraad’ en ‘terrorisme’. DE VN VEILIGHEIDSRAAD ORGANISATIE EN WERKING De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft de primaire verantwoordelijkheid, haar opgedragen door het VN Handvest1, om internationale vrede en veiligheid in stand te houden. De VN Veiligheidsraad bestaat uit vijftien leden waaronder vijf permanente leden zijnde China, Engeland, Frankrijk, Rusland en de Verenigde staten van Amerika. De overige tien leden worden telkens voor een periode van twee jaar gekozen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Elk lid van de VN Veiligheidsraad heeft een stem. Besluiten over procedurekwesties kan de VN Veiligheidsraad nemen indien minstens negen van de vijftien leden voor stemmen. Besluiten over inhoudelijke kwesties vereisen negen stemmende leden en de afwezigheid van een tegenstem van een van de vijf permanente leden. Alle vijf de permanente leden hebben ooit gebruik gemaakt van deze tegenstem, die de facto een vetorecht uitmaakt. Een permanent lid dat een bepaald besluit niet steunt, maar het anderzijds niet wil tegenhouden met een veto, kan zich onthouden van stemming en zodoende de aanvaarding van de resolutie mogelijk maken. Het orgaan is verder zo georganiseerd dat het in staat is om continu te functioneren. Wanneer een klacht, die een bedreiging voor de vrede uitmaakt, aan hen wordt voorgelegd dan is de initiële actie die meestal door de VN Veiligheidsraad wordt genomen, het aanraden aan de betrokken partijen om tot een akkoord te komen met behulp van vreedzame middelen. In sommige gevallen zal de VN Veiligheidsraad zelf een onderzoek starten of aan actieve bemiddeling doen. Wanneer een conflict evolueert naar een gewapend treffen dan is de eerste zorg van de VN Veiligheidsraad, het zo snel mogelijk tot een einde brengen van dit conflict. In vele gevallen zal zij dan ook zogenaamde cease-fire directives uitvaardigen die nuttig zijn in het voorkomen van een uitdeining van het conflict. Ook kunnen er United Nations peacekeeping forces worden gestuurd naar de conflictzone, om er aldaar voor te zorgen dat de spanningen worden verminderd, dat de opponenten uit mekaar worden gehouden of dat er een kalmere sfeer wordt gecreëerd in dewelke vreedzame regelingen kunnen worden gezocht. Ook kan de VN Veiligheidsraad een missie zenden, bijzondere gezanten benoemen of een beroep doen op de goede diensten van de Secretaris-Generaal. De Veiligheidsraad is echter niet het enige orgaan van de Verenigde Naties. Daarnaast zijn er ook onder meer de Algemene Vergadering, de Economische en Sociale Raad, het Secretariaat, het Internationaal Gerechtshof en een heel aantal gespecialiseerde instanties. Vaak is er een wisselwerking tussen deze. Het is bijvoorbeeld zo dat een Verdragspartij, tegen wie actie is ondernomen door de VN Veiligheidsraad, kan worden geschorst van het uitoefenen van zijn rechten en privileges verbonden aan zijn lidmaatschap door de Algemene Vergadering op verzoek van de VN Veiligheidsraad. Een Verdragspartij die herhaaldelijk de principes van het VN Handvest heeft geschonden kan zelf worden verbannen uit de Verenigde Naties door de Algemene Vergadering op verzoek van de VN Veiligheidsraad 2 . Een aantal bevoegdheden moet de VN Veiligheidsraad bovendien delen met de Algemene Vergadering. De VN Veiligheidsraad heeft verder twee internationale straftribunalen in het leven geroepen om misdaden tegen de mensheid te vervolgen die werden gepleegd in het voormalige Joegoslavië en in Rwanda. Beide tribunalen zijn hulporganen van de Veiligheidsraad van de VN. Na 9/11 heeft de VN Veiligheidsraad eveneens de Commissie Contraterrorisme ingesteld, ook een hulporgaan. Deze laatste zal uitgebreid aan bod komen. RECHTSINSTRUMENTEN EN DIENS WERKINGSKRAC HT 1 Het Handvest van de Verenigde Naties, http://www.europa-nu.nl/id/vh9lpkb93no0/handvest_van_de_verenigde_naties (consultatie 10 mei 2011). 2 Voor meer informatie kan u terecht op hun officiële website, http://www.un.org/Docs/sc/unsc_background.html. Voor de politieke oplossing van geschillen bedient de VN Veiligheidsraad zich van twee soorten maatregelen die worden aanvaard in de vorm van resoluties. De eerste soort maatregelen hebben betrekking op de vreedzame regeling van geschillen. Dit gebeurt onder Hoofdstuk VI van het VN Handvest. De leden hebben op zich de verplichting genomen om hun geschillen te regelen door onderhandelingen, feitenonderzoek, bemiddeling, conciliatie, arbitrage, een rechterlijke beslissing, het inschakelen van regionale akkoorden en andere vreedzame middelen. De tweede soort maatregelen betreffen het optreden met betrekking tot bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede en daden van agressie. Dit gebeurt onder Hoofdstuk VII van het VN Handvest waar er een gradueel onderscheid moet worden gemaakt tussen de types maatregelen die kunnen worden genomen. Zo kan de VN Veiligheidsraad voorlopige maatregelen nemen krachtens artikel 40. Krachtens artikel 41 kan de VN Veiligheidsraad maatregelen nemen waar geen gewapend optreden aan te pas komt. Het artikel bevat aldus de juridische basis voor niet-militaire sancties en verschaft tevens een niet-exhaustieve lijst van maatregelen. De maatregelen van dit artikel binden de lidstaten en hun regionale structuren zoals de Europese Unie op een juridische wijze. Men is dan ook verplicht de maatregelen te doen respecteren en wanneer men dat als lidstaat niet doet, is men aansprakelijk jegens de Verenigde Naties. Wanneer de maatregelen krachtens artikel 41 niet volstaan, en dus in subsidiaire orde, kan de VN Veiligheidsraad een beroep doen op artikel 423. Dit artikel handelt over het inzetten van gewapende strijdkrachten en is aldus de juridische basis voor militair optreden. Concreet, kan de VN Veiligheidsraad krachtens Hoofdstuk VII van het VN Handvest onder meer besluiten tot dwangmaatregelen in de vorm van economische sancties, wapenembargo's, financiële sancties, een reisverbod of een gezamenlijk militair optreden. Sancties zijn dus overduidelijk een belangrijk instrument van de VN Veiligheidsraad bij het bevorderen van de internationale vrede en veiligheid. Alle op dit moment van kracht zijnde sanctieprogramma's omvatten uitgekiende of gerichte sancties om ongewenste neveneffecten uit te sluiten of maximaal te beperken. Men tracht dit te bereiken door sancties toe te spitsen op diegenen die verantwoordelijk zijn voor het door de internationale gemeenschap veroordeelde beleid terwijl de bevolking net als de internationale handelsbetrekkingen er geen of minieme schade van ondervinden4. TERRORISME SOCIAAL-POLITIEK Het verschijnsel terrorisme is vooreerst uiteraard een socio-politiek fenomeen. We kunnen niet anders dan vaststellen dat deze notie – indien benaderd vanuit een sociaal en maatschappelijk perspectief – telkenmale verschilt. Dit is logisch aangezien de geschiedenis van een volk, net als actuele gebeurtenissen, kleur kunnen geven aan een concept. Echter, niet enkel de tijdsgeest maar ook andere factoren zoals cultuur en ervaringen beïnvloeden de manier waarop men terrorisme concipieert. Indien men de terroristische acties bijvoorbeeld legitiem acht, zal men eerder spreken van freedom fighters dan van terroristen. Dit alles maakt universele definities moeilijk. Het is ook een zeer actueel concept. Om de haverklap bericht de media over terroristische aanvallen of meer subtiel over financiering van terrorisme of rekrutering. Onder dat laatste kan dan de ideologische beïnvloeding van jongeren worden verstaan om hen voor te bereiden op de gewapende strijd. Zij 3 4 M. COGEN, Handboek Internationaal Recht, Mechelen, Kluwer, 2003, 369. Voor meer informatie kan u terecht op de onafhankelijke en actuele website, http://www.europa-nu.nl. worden klaargestoomd om zichzelf op te offeren voor de Jihad of worden getraind in technieken om ondervragingen door inlichtingendiensten heelhuids te doorkomen. Schrijnender echter zijn uiteraard de eigenlijke aanslagen, die een onmiddellijke impact hebben op de levens van mensen, de (bescherming van) democratische waarden in een samenleving en het veiligheidsgevoel in het algemeen. Hoe het zich ook veruitwendigt, de aanhoudende ontwikkelingen kennen in ieder geval een culminatiepunt in de notie van het zogenaamde modern terrorisme. Eerder dan een modewoord is dat vooral een aanduiding – vastgesteld door bijvoorbeeld rechters, maar ook door veiligheidsexperts – van de bijzondere manieren waarop men heden ten dage te werk gaat. Rechters verklaarden reeds vaker gedurende een proces dat zij door de rechtszaak een vernieuwde kijk verworven hadden op het concept. Soorten terrorisme zijn onder meer anarchistisch terrorisme, terrorisme door extreem-linkse en extreem-rechtse organisaties, individueel terrorisme, nationalistisch terrorisme en religieus terrorisme5. JURIDISCH Hier wordt een overzicht gegeven van de juridische definiëring van de notie terrorisme – of alleszins de poging daartoe – door de Verenigde Naties (of diens voorloper de Volkenbond). Een schets die duidelijk zal maken dat de internationale gemeenschap reeds decennialang met terrorisme bezig is. Maar het zal evenzeer de grote verdeeldheid aantonen van de gemeenschap om met het concept op een globale wijze om te gaan. Bovendien zijn de elf wereldwijde conventies tegen terrorisme geenszins door alle staten geratificeerd. Zelf in de gevallen waar een grote meerderheid van de staten partij is, is niet voorzien in een institutioneel raamwerk voor de controle op hun naleving. Het ‘conventionele’ VN-systeem zal derhalve zeer lacuneus en onvolkomen blijken6. Het is ook daarom niet zo verwonderlijk dat de Verenigde Staten na de aanslagen van elf september ervoor geopteerd hebben, om voor een aantal dringende actiesporen, de VN Veiligheidsraad in te schakelen veeleer dan te wachten op de verdere onderhandeling en inwerkingtreding van de internationale verdragen. Reeds in 1937 werd in het kader van de Volkenbond een internationaal verdrag voor de voorkoming en de bestraffing van terrorisme aangenomen. Een rechtstreekse aanleiding voor dit verdrag waren de terroristische moordaanslagen op de Franse minister van Buitenlandse Zaken en de Joegoslavische koning in 1934 en de moord op de Oostenrijkse kanselier datzelfde jaar. Overigens kwam het eveneens tot een verdrag tot oprichting van een Internationaal Strafhof dat specifiek voor terroristische misdrijven bevoegd zou zijn. Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog traden echter geen van beide instrumenten in werking7. Na de Tweede Wereldoorlog is het – naast regionale initiatieven zoals het Europees verdrag tot bestrijding van terrorisme, in 1977 gesloten in de schoot van de Raad van Europa – in het kader van de VN aanvankelijk tot niet minder dan tien verdragen over internationaal terrorisme gekomen. Er bestond echter van bij de aanvang grote verdeeldheid bij het zoeken naar een definitie van terrorisme. De vaststelling dat one person’s terrorist is another person’s freedom fighter bleek onontkoombaar in de debatten van de Algemene Vergadering van de VN. Dit thema kwam vooral op bij de bespreking van het recht op zelfbeschikking van volken en het Midden-Oosten conflict. Om die reden heeft de VN lange tijd 5 J. TAMERUS, P. HORSTEN, E. VAN DEN BOGERT, Terrorisme Ontrafeld, Mechelen, Kluwer, 2007, 175. Dit is een inzicht verworven op basis van de lezing van een werkpaper genaamd “Elf september 2001 en het internationaal recht, nooit meer hetzelfde?”dat Jan Wouters heeft geschreven in maart 2002 voor het Instituut voor Internationaal Recht. 7 R. BERNARDT, Terrorism, Amsterdam, North-Holland, 1999, 847. 6 geopteerd voor een zogenaamde instrumentele benadering, waarbij zij zich niet inliet met de motieven en beweegredenen van aanslagen maar eerder de gehanteerde technieken aan banden legde. Technieken zoals vliegtuigkaping, terreur op luchthavens of tegen internationaal beschermende personen en diplomaten, gijzelneming, diefstal van nucleair materiaal, bomaanslagen en zo meer. Naast deze tien eerdere conventies, sprak men dan in het kader van de VN over twee nieuwere teksten. Zie ook de oplijsting hieronder8. Het eerste verdrag is dat voor de bestrijding van nucleair terrorisme, aangenomen in 2005. De fragmentatie qua inhoud en toezichtmechanismen in al deze voorgaande teksten en het feit dat deze tevens niet op elkaar zijn afgestemd versterkt echter enkel maar de behoefte aan een integrale, globale en allesomvattende aanpak9. Vandaar dat de tweede tekst net dit betrachte. Men wou een globaal verdrag inzake internationaal terrorisme opstellen die tevens een al even globale definitie zou bevatten van terrorisme. Men heeft echter geen consensus kunnen bereiken over een definitie die voor eenieder zou gelden, alhoewel afgaande op de besprekingen, het er toch op leek dat de onderhandelaars voor een allesomvattende definitie van de notie opteerden. De Verdragsstaten zouden dan worden verplicht deze over te nemen en met passende straffen strafbaar te stellen in hun nationale wetgeving. Dit had onmiddellijk het einde betekend van de tot hier toe gehanteerde technieken-gerichte benadering. Ook zou het de staten verplichten elkaar de ruimst mogelijke bijstand te verlenen en geen van de misdrijven als een politiek misdrijf te aanzien. Naast alle inspanningen die de internationale gemeenschap reeds heeft geleverd in de strijd tegen het terrorisme werd dus tevens in samenwerking met de EU en andere landen gewerkt aan de aanname van een allesomvattende VN conventie ter bestrijding van terrorisme, die niet alleen een duidelijke definitie ter zake maar ook een ondubbelzinnige veroordeling van terrorisme in al zijn verschijningsvormen zou bevatten10. Helaas, dit laatste bleef algeheel fictie en werd nooit realiteit. In geen enkele internationale tekst stelt men een definitie in. Men gebruikt daarentegen heden ten dage loutere werkdefinities om besprekingen mogelijk te maken. Daarop blijft het dus voorlopig wachten, alhoewel men er nog steeds mee bezig is. India diende eind vorig jaar nog een voorstel ter zake in dat zeer goed door vele landen werd onthaald. De globale antiterrorismeconventie heeft van zijn kant ook nooit het daglicht gezien, mede door het gehakketak over de definitie die het zou bevatten. Hierna volgt de oplijsting van de elf besproken conventies: 8 Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen - Tokio, 14.9.1963. Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen Den Haag, 16.12.1970. Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart - Montreal, 23.9.1971. Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen van geweld op luchthavens voor de internationale burgerluchtvaart, in aanvulling op het Verdrag ter bestrijding van M. J. BOSSUYT, J. WOUTERS, Grondlijnen van Internationaal Recht, Antwerpen, Intersentia nv, 2005, 1086. De bestrijding van internationaal terrorisme: de rol van het internationale recht op weg naar een integrale aanpak, http://media.leidenuniv.nl/legacy/Cleveringa%20Suriname%2019%200oktober%202007.pdf (consultatie 10 mei 2011). 10 N. DESCHRIJVER, The Policy of the European Union on Combating Terrorism: How Terrorism and Terrorism Related Subjects Are Defined In Various Legal Instruments, ‘onuitg.’, verhandeling, Master in de Rechten, Ugent, 2009. 9 wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart - Montreal, 24.2.1988. Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten - New York, 14.12.1973. Verdrag tegen het nemen van gijzelaars - New York, 17.12.1979. Verdrag inzake de fysieke beveiliging van nucleair materiaal - Wenen, 3.3.1980. Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart - Rome, 10.3.1988. Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat - Rome, 10.3.1988. Verdrag inzake het merken van kneedspringstoffen ten behoeve van de opsporing ervan Montreal, 1.3.1991. VN-Verdrag inzake de bestrijding van terroristische bomaanslagen - New York, 15.12.1997. VN-Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme - New York, 9.12.1999. VN-Verdrag ter bestrijding van nucleair terrorisme - New York, 13.04.2005. DE UITVOERING VAN DE RESOLUTIES DOOR DE VN VEILIGHEIDSRAAD UITGEVAARDIGD SITUERING Niemand zal ontkennen dat het internationale terrorisme is opgekomen als de grootste hedendaagse dreiging van de veiligheid en vrijheid van eenieder. Men dient evenwel te beseffen dat, zoals gezegd, terrorisme een fenomeen is dat reeds langer bestaat. Het is immers zo dat dit concept een andere verschijningsvorm heeft gekend naarmate de tijd vorderde. In de documentaire ‘Age of Terror’ geproduceerd door de BBC onderscheidt men bijvoorbeeld vier stadia. De laatste en actuele manifestatie van terroristische activiteiten is het islamitisch extremisme. Dit is ineens de concrete invulling van de bovengenoemde notie van het modern terrorisme. Het gaat dus om een internationaal en religieus terrorisme. Terrorisme heeft echter niet steeds een mondiale bedreiging gevormd, in de strijd tegen de Westerse waarden en culturen. Denk maar aan het IRA, die zich verzette tegen de Britse bezetting van Ierland. Met bomaanslagen tegen de burgerbevolking terroriseerde zij voornamelijk de eigen bevolking en haar eigen overheid. Maar intussen kennen we nu dus wel deze internationale dreiging. Dit is eveneens terug te vinden in de praktijk van de VN Veiligheidsraad11. Waar voordien terrorisme niet als dusdanig werd beschouwd, is het zo dat sinds United Nations Security Council Resolution 731 (1992) – in dewelke de aanval op de Pan Am vlucht 103 werd veroordeeld – daden van internationaal terrorisme worden beschouwd als a threat to international peace and security. Deze praktijk werd bevestigd in 1995 wanneer een aanslag op het leven van de president van Egypte werd beraamd, doch ook in 1996 toen de Amerikaanse ambassades in Kenya en Tanzania zo goed als geheel werden verwoest door bomaanslagen en bij de aanname van sancties tegen het Taliban-regime in 1999. Waarom is het nu van belang dat de VN Veiligheidsraad deze kwalificatie maakt. We hebben hierboven reeds een beschrijving gegeven van de VN Veiligheidsraad als instelling en een overzicht 11 A. BIANCHI, “Security Council's Anti-Terror Resolutions and Their Implementation by Member States: Criminal Law Responses to Terrorism after September 11”, IJCJS 2006, 1044 – 1073. voorgelegd van diens bevoegdheden en van de door hen gebruikte rechtsinstrumenten. Daaruit bleek dat de VN Veiligheidsraad onder Hoofdstuk VII van het VN Handvest, een ruimere bevoegdheid heeft om te bepalen welke acties nodig zijn ter remediering van een conflict. Artikel 39 van het VN Handvest bepaalt het als volgt: De Veiligheidsraad stelt vast of er sprake is van een bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede of daad van agressie, en doet aanbevelingen, of beslist welke maatregelen zullen worden genomen overeenkomstig de artikelen 41 en 42 tot handhaving of herstel van de internationale vrede en veiligheid. Hier is de Veiligheidsraad van de VN dus niet beperkt tot het maken van aanbevelingen maar kan zij concrete actie ondernemen met inbegrip van het gebruik van geweld, om de internationale vrede en veiligheid te bewaren of te herstellen. Het belang van de kwalificatie is dus dat de VN Veiligheidsraad, door het aanmerken van internationaal terrorisme als een bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid, zich een rechtsbasis verschaft volgens dewelke zij verregaande maatregelen kan nemen in de strijd tegen het terrorisme. Het is daarbij best verstaanbaar dat de verwoestende en onmenselijke aanslagen op Amerikaans grondgebied op 11 september 2001, het internationaal terrorisme als een globale zelf-evidente werkelijkheid deden aanvoelen en de VN ertoe noopte om middels zijn Veiligheidsraad een wereldwijde prominente rol te gaan vervullen in de strijd tegen het fenomeen. Gezien de afwezigheid van andere adequate mechanismen én zich steunend op zijn bevoegdheden ex Hoofdstuk VII van het VN Handvest, zag de VN Veiligheidsraad zichzelf geschikt om een tweeledige rol te vervullen. Daarbij gaat zij enerzijds verplichtingen opleggen soms met een algemene draagwijdte ten opzichte van staten en anderzijds gaat zij tegelijkertijd gerichte sancties opleggen aan individuen en ondernemingen die steun verlenen aan terrorisme, hier in casu aan onder meer het Al Qaeda-netwerk. Sommige critici stellen dat de VN zich hier tevens voor het eerst heeft gedragen, niet als een wereldwijde gezant van de vrede, maar als een wereldregering. Zij hebben geen ongelijk. RESOLUTIES UNITED NATIONS SECURITY COUNCIL RESOLUTION 1368 (2001) De directe aanleiding voor de uitvaardiging van deze resolutie door de VN Veiligheidsraad was de verwoestende aanslag op Amerikaanse bodem op elf september 2001, uitgevoerd door de SaoediArabische multimiljonair Osama bin Laden en zijn islamitische terreurorganisatie Al Qaeda. De resolutie dateert dan ook van zeer kort na die bewuste aanval, en werd aangenomen op twaalf september 2001. Het is deze resolutie die de bal werkelijk aan het rollen heeft gebracht waardoor deze ook als eerste kort wordt besproken. Vooreerst bevestigt de VN Veiligheidsraad in formele bewoordingen alle principes en intenties vervat in het VN Handvest en verklaart zij zichzelf geëngageerd om alle bedreigingen voor de internationale vrede en veiligheid veroorzaakt door terrorisme te bestrijden. Zij erkent daarbij eveneens in één adem, het inherente recht op individuele of collectieve zelfverdediging van staten in overeenstemming met het VN Handvest. Dit laatste wordt als volgt verwoord: Recognizing the inherent right of individual or collective self-defense in accordance with the Charter; Verder, veroordeelt de VN Veiligheidsraad in sterke bewoordingen de aanslagen en laat zij eveneens verstaan dat dergelijke daden – net als elke andere daad van internationaal terrorisme – een bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid uitmaken. Hierboven werd reeds uiteengezet waarom de VN Veiligheidsraad deze kwalificatie heeft aangenomen en welke gevolgen dit heeft. Hier kan enkel worden toegevoegd dat deze praktijk dus ook in 2001 werd voortgezet. De VN Veiligheidsraad betuigt eveneens ook onmiddellijk haar medeleven aan de (familie van de) slachtoffers en aan de Verenigde staten van Amerika. Zij roept tevens alle staten op om dringend te gaan samenwerken om de betrokkenen tot rechtvaardigheid te brengen. Als betrokkenen vermeldt zij diegenen die de aanslagen hebben gepleegd maar eveneens diegene die ze hebben georganiseerd en gefinancierd. Ook diegenen die voornoemde personen onderdak zouden verlenen, ze zouden helpen of steunen, riskeren aansprakelijk te worden gesteld. Belangrijk hier is dat de eerder genoemde verdragen, die een verdrag-specifieke definitie van terrorisme bevatten, duidelijk een inspiratiebron zijn geweest voor diegenen die hier worden genoemd als zijnde aansprakelijk voor wat is gebeurd. Ik verwijs daarbij zeer concreet naar de bewoordingen participates, organizes en or in any other way contributes van het VN-Verdrag inzake de bestrijding van terroristische bomaanslagen van 1997. De VN Veiligheidsraad verklaart ook haar bereidheid om alle mogelijke stappen te ondernemen om te reageren op de bewuste aanslag en om alle mogelijke vormen van terrorisme te bestrijden in acht genomen haar verantwoordelijkheden onder het VN Handvest. Zij wenst aldus het incident verder te gaan opvolgen. Tenslotte, doet zij een oproep aan de internationale gemeenschap en wel als volgt: Calls also on the international community to redouble their efforts to prevent and suppress terrorist acts including by increased cooperation and full implementation of the relevant international anti-terrorist conventions and Security Council resolutions, in particular resolution 1269 (1999) of 19 October 1999; De twee geciteerde paragraven zijn de belangrijkste en zullen nu nader worden toegelicht. ARTIKEL 51 VAN HET VN HANDVEST Wat de eerste paragraaf betreft valt onmiddellijk op dat de bewuste zin woord voor woord is overgenomen uit artikel 51 van het VN Handvest. Dit is een zeer belangrijk artikel. Tot aan de Eerste Wereldoorlog hadden staten immers een vrijwel onbeperkt recht op oorlog. Nu geldt evenwel het tegenovergestelde: staten mogen in de regel geen geweld gebruiken en ook niet dreigen met het gebruik van geweld in hun internationale betrekkingen. Dit verbod is opgenomen in artikel 2, lid 4 van het Handvest van de Verenigde Naties. Het VN Handvest bevat dan twee uitzonderingen op dit verbod. Artikel 51 bevestigt enerzijds het recht van staten op individuele of collectieve zelfverdediging (dit recht bestaat ook krachtens het internationaal gewoonterecht). Hoofdstuk VII van het VN Handvest geeft de VN Veiligheidsraad anderzijds de bevoegdheid om tot het gebruik van geweld over te gaan of staten daartoe te machtigen wanneer zij een bedreiging of verbreking van de vrede of een daad van agressie vaststelt. In deze twee gevallen is het gebruik van geweld dus in overeenstemming met het internationaal recht, mits aan een aantal bijkomende voorwaarden (waaronder de proportionaliteit) is voldaan. In alle andere gevallen is het gebruik van geweld in principe onrechtmatig. Het principiële verbod op gebruik van geweld is volgens de meeste rechtsgeleerden bovendien een regel van ius cogens. Dat is een regel die dwingend is en waarvan staten niet kunnen afwijken12. We zullen verder in deze verhandeling evenwel zien dat de Verenigde Staten daar reeds meer dan een keer aanzienlijke inbreuken tegen heeft gemaakt. Dat artikel 51 van het VN Handvest hier letterlijk wordt overgenomen lijkt op zich niet bijzonder. Echter, door louter de bewoordingen van het artikel te herhalen zonder ze op de specifieke casus toe te passen geeft de VN Veiligheidsraad de indruk dat ze geen positie inneemt wat betreft het al dan niet voldaan zijn aan de voorwaarden die het VN Handvest stelt om van dit recht gebruik te mogen maken. De reden daartoe laat zich gemakkelijk raden. De resolutie werd namelijk reeds de dag na de aanslagen uitgevaardigd, op een moment waarop men nog niet wist wie achter de aanslagen zat en/of ze uitgevoerd werden door een vreemde mogendheid. Het was dus niet aangeraden de VS hier de ongebreidelde toestemming te geven om geweld te gaan gebruiken tegen staten die vermoed werden banden te hebben met terrorisme. Het gebruik van geweld is uiteraard een zeer ernstige inbreuk op de staatssoevereiniteit en vereist aldus een doordachte machtiging. Deze paragraaf houdt dan ook niet op zich het recht in voor de Verenigde staten van Amerika om gewapend geweld te gebruiken. Wat er wel in kan worden gelezen is de politieke aanvaarding van het gebruik van gewapend geweld wanneer men zijn recht op zelfverdediging uitvoert om zich tegen terrorisme te beschermen. Niet iedereen zal zich in deze zienswijze kunnen vinden aangezien men uit een loutere verwijzing naar een artikel in een resolutie moeilijk met zekerheid een standpunt kan afleiden 13. Na 9/11 hebben de Amerikanen, samen met de Britten, echter de gewapende tegenaanval ingezet middels een zwaar bommenoffensief jegens Afghanistan. Om dit te rechtvaardigen trachtten zij zich te beroepen op voornoemd artikel 51 van het VN Handvest, zoals veruitwendigd in de resolutie, als eerste uitzondering op het principiële verbod van gewapend optreden. We hebben reeds geponeerd dat de loutere opname van artikel 51 van het VN Handvest in de resolutie, op zich aan de V.S. niet het recht geeft gewapend op te treden. Aan de voorwaarden die het VN Handvest stelt om gebruik te kunnen maken van artikel 51 van het VN Handvest zal dus effectief moeten zijn voldaan. De vraag die dan nog rest is, of dat ook wel degelijk het geval was. Het antwoord op de gestelde vraag zal negatief blijken te zijn14. Dit wordt hieronder besproken. Vooreerst zal worden nagegaan wat de voorwaarden zijn die het VN Handvest stelt om van artikel 51 gebruik te gaan maken. Daarna, zal worden nagegaan of de (voortgezette) aanvallen op Afghanistan gerechtvaardigd zijn onder dit artikel. Ten slotte, zal worden uiteengezet hoe de internationale gemeenschap dergelijke problemen zou kunnen remediëren. Dat dit een belangrijke vraag is aangaande de uitvoering van de resolutie is duidelijk. Sinds de tegenaanval is ingezet, zijn talloze levens immers verloren gegaan. Ook onze Belgische soldaten zijn daarbij betrokken, voornamelijk diegenen die zijn gestationeerd in de provincie Kunduz. Niet enkel militairen sneuvelden maar ook vele burgerslachtoffers werden gemaakt als gevolg van een continu aanhoudend luchtbombardement. Rechtstreeks doordat men in de vuurlinie terechtkwam of onrechtstreeks doordat men omkwam van de honger omwille van de ontregelde voedseltransporten. Families werden uiteengerukt doordat men moest vluchten uit huizen naar vluchtelingenkampen in onder meer Pakistan en Iran. Zelf in acht genomen de geschiedenis van Afghanistan inzake oorlogsvoering in de laatste dertig jaar kan worden gesteld dat de invasie van de Amerikanen, een haast onmeetbaar lijden voor de mensen aldaar heeft meegebracht. De klokkenluiderwebsite WikiLeaks15 heeft ter zake een hele resem geheime militaire documenten online geplaatst. Deze bevestigen helaas het onnoemelijke lijden door de burgerbevolking. A 12 F. NAERT, “Humanitaire Interventies in het Internationaal Recht”, Interaxis 2002, 4-34. G. MARTIN, The New Era of Terrorism: Selected Readings, North-America, SAGE, 2004, 291. 14 S. S. AHMED, “U.S. Attacks on Afghanistan: An Act of Self Defense under Article 51”, Seattle J. Soc. Just. 2007, 153-210. 15 Het gaat hier uiteraard om http://wikileaks.org/. 13 posteriori het beleid van de Verenigde Staten van Amerika beoordelen middels het nagaan van de legaliteit van het militair optreden is inderdaad de beste aanpak. Uiteraard spelen ook nog andere factoren een rol zoals daar zijn de inspanningen geleverd voor wederopbouw, ondernomen rehabiliterende projecten eens men van het lijden van de bevolking op de hoogte was en zo meer. In de eerste sectie zal aldus worden besproken welke gedragingen nu precies onder de noemer zelfverdediging vallen conform artikel 51 van het VN Handvest. Artikel 2, lid 4 van het Handvest van de Verenigde Naties proclameert alvast het volgende: Bij het nastreven van de in artikel 1 genoemde doelstellingen, dienen de Organisatie en haar Leden te handelen overeenkomstig de volgende beginselen: in hun internationale betrekkingen onthouden alle Leden zich van bedreiging met of het gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van een staat, en van elke andere handelwijze die onverenigbaar is met de doelstellingen van de Verenigde Naties. Artikel 51 van het Handvest stelt evenwel het volgende: Geen enkele bepaling van dit Handvest doet afbreuk aan het inherente recht tot individuele of collectieve zelfverdediging in geval van een gewapende aanval tegen een Lid van de Verenigde Naties, totdat de Veiligheidsraad de noodzakelijke maatregelen ter handhaving van de internationale vrede en veiligheid heeft genomen. Maatregelen die door de Leden zijn genomen bij de uitoefening van dit recht tot zelfverdediging dienen onverwijld ter kennis van de Veiligheidsraad te worden gebracht en tasten op geen enkele wijze de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid van de Veiligheidsraad ingevolge dit Handvest aan om op enigerlei tijdstip over te gaan tot zulk optreden als hij nodig acht voor de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid. Maatregelen dienen dus in eerste instantie te worden genomen als een antwoord op een gewapende aanval, indien zij als zelfverdediging wil worden beschouwd conform voornoemd artikel. Een gewapende aanval is dus een noodzakelijke voorwaarde en de terminologie is niet toevallig. Een dergelijke aanval valt immers te onderscheiden van een daad van agressie. Deze laatste bewoording hebben diegenen die het VN Handvest hebben opgesteld willen vermijden, omdat de term te ruim is. Wat dient men nu te verstaan onder gewapende aanval. Conform artikel 31 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht tussen staten en internationale organisaties of tussen internationale organisaties 16 dient een verdrag ter goeder trouw te worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het verdrag in hun context en in het licht en het voorwerp van het doel van het verdrag. De notie van gewapende aanval, zoals terug te vinden in verschillende woordenboeken, blijkt telkens te impliceren dat er effectief schade dient te zijn toegebracht in tegenstelling tot de loutere dreiging met het gebruik van geweld. Daarbij komt nog dat artikel 51 in zijn Engelstalige versie het woord occurs gebruikt in relatie met gewapend geweld. Andermaal wordt aldus het louter dreigen met geweld als niet afdoende beschouwd. Kortom, enkel het gebruik van eigenlijk gewapend geweld dat plaatsvindt en waardoor de territoriale integriteit van een staat wordt geschonden, geeft aanleiding tot de kwalificatie van een gewapende aanval. Laat ons nu stellen dat de terroristische aanslagen op elf september tegen de V.S. wel degelijk een dergelijke gewapende aanval uitmaakten (zie de tweede sectie voor de eigenlijke analyse). Men zou al snel 16 Het verdrag van wenen inzake het verdragenrecht tussen staten en internationale organisaties of tussen internationale organisaties, https://www.law.kuleuven.be/iir/nl/info/verdragen/verdragsteksten/VCLT1986NL.pdf (consultatie 10 mei 2011). besluiten dat men het recht op zelfverdediging zou kunnen uitoefenen. Maar tot op welk niveau dient een staat betrokken te zijn bij de terroristische activiteiten om die staat als dusdanig verantwoordelijk te kunnen houden en er tegen te ageren. Deze kwestie werd gelukkig reeds beslecht, al zij het in algemene bewoordingen, door het Internationaal Gerechtshof van de Verenigde Naties in de zaak Nicaragua v. United States17. Daarin stelde het Hof dat de assistentie gegeven door Nicaragua, aan de rebellen in de vorm van het leveren van wapens en het verzorgen van logistieke en andere ondersteuning, geen gewapende aanval uitmaakt die aanleiding kan geven tot het gebruik van het recht op zelfverdediging ex artikel 51 VN Handvest. Men mag dus zeker niet al te snel besluiten tot het voldaan zijn aan de voorwaarde van een gewapende aanval als er particulieren bij betrokken zijn, zoals in onderhavige zaak. Bovenstaande uitspraak in de zaak wordt immers zo geïnterpreteerd dat, tenzij een orgaan van de staat zelf betrokken is bij het terrorisme, elke daad van logistieke, financiële of strategische ondersteuning enzovoort gegeven aan een terroristische beweging onvoldoende is in dit verband. Er is dus enkel een gewapende aanval – in de hypothese dat we te maken hebben met particuliere strijders – indien de staat in kwestie aan sponsoring doet van de terroristische beweging en die beweging zich bovendien onder de directe controle en het bevel van die staat bevindt zodat de terroristische groepering de facto als een orgaan van die staat ageert. In de tweede sectie zal zoals gezegd worden besproken of de Amerikaanse aanvallen op Afghanistan gerechtvaardigd zijn onder dit artikel en of met andere woorden aan de voorwaarden die we net hebben gezien, in dit geval, is voldaan. Men zou hierbij nog een verder onderscheid kunnen creëren en de initiële tegenaanval van de voortdurende bombardementen gaan onderscheiden maar dat valt mijn inziens buiten deze thesisbespreking. We hebben het dus kort louter over het oorspronkelijk tegenoffensief. We kunnen vooreerst beargumenteren dat de aanval op de Verenigde staten een gewapende aanval was. Aan deze noodzakelijke voorwaarde is alleszins voldaan, aangezien men moeilijk kan betwisten dat een dergelijke manifeste schending van territorialiteit onder die noemer zou vallen. Geen dreiging met geweld maar eigenlijk en aanzienlijk leed werd berokkend. Wat men wel zou kunnen opmerken is dat deze gewapende aanval helemaal niet uitging van een staat maar wel van een terroristische organisatie. Sommigen beargumenteren dan ook dat middels een formalistische letterlijke lezing van het VN Handvest men zich dan ook niet op dit artikel zou kunnen beroepen. Deze stelling kan echter niet worden aanvaard. Men moet immers rekening houden met de bedoeling van de oorspronkelijke opstellers van het VN Handvest die de bescherming tegen een gewapende aanval voor ogen hielden, zonder uiteraard te weten dat ooit een particuliere terroristische groepering machtig genoeg zou zijn om staten deze aanzienlijke schade te kunnen toebrengen. Dit staat evenwel los van de verantwoordelijkheidskwestie. Met name of een staat voor deze groepering kan verantwoordelijk geacht worden, waardoor tegen deze laatste kan worden geageerd. Zoals hierboven gezien, is de hamvraag dus of Afghanistan Al-Qaeda heeft gesponsord en of zij directe leiding aan deze heeft gegeven. Hier loopt het mis. Men kan met een grote zekerheid zeggen dat dit immers helemaal niet het geval is. Afghanistan is een arm land uitgeput door burgeroorlog zonder de nodige financiële middelen om een bombastische organisatie zoals Al-Qaeda leiding te geven. Men kan Afghanistan en het Taliban regime eigenlijk niet veel meer verwijten dan het herbergen van terroristen door er geen actieve maatregelen tegen te nemen. Het antwoord is 17 IGH, Military and paramilitary activities in and against Nicaragua (Nicaragua v. United States of America), Judgement, ICJ Reports 1986, 14. dus zoals eerder aangegeven negatief en de Verenigde Staten kan zich niet op dit artikel beroepen ter rechtvaardiging van zijn oorlog aldaar. Men zou zich verkeerdelijk de indruk kunnen aanmeten dat deze discussie een louter academische is. Men moet echter beseffen dat de Verenigde Naties deze werkwijze indirect hebben goedgekeurd. De VN Veiligheidsraad blijkt immers geen problemen te hebben met Operation Enduring Freedom. Op deze manier verlaagde zij niet enkel de drempel van staatsbetrokkenheid maar maakte zij het inroepen van artikel 51 VN Handvest haast tot een unilaterale beslissing. Dat dit de deur voor misbreuken openzet is evident. Het mag dan ook worden opgemerkt dat deze evolutie de weg heeft vrijgemaakt voor de invasie van de Amerikanen in Irak alsook de aanval van Israël op Libanon en de verdere ontwikkeling van de Bush doctrine. Hoewel Sarah Palin het bij de laatste Amerikaanse presidentsverkiezingen niet wist te zeggen, weet deze auteur het wel. De Bush doctrine stipuleert dat de Verenigde Staten zich het recht voorbehoudt om als eerste toe te slaan, indien zij vermoedens hebben dat er een aanval op til is. Lees: het recht op zelfverdediging van artikel 51 van het VN Handvest geldt ook preventief. In de derde sectie bespreek ik nog even hoe de internationale gemeenschap deze problemen zou kunnen remediëren. De rechtsgeleerde auteur Sikander Ahmed Shah denkt er het zijne van 18. Hij wil niet dat het artikel 51 van het VN Handvest wordt gewijzigd. Als reden daarvoor geeft hij aan dat de opstellers van het artikel zeer duidelijke taal hebben gebruikt gebaseerd op extensieve voorgaande analyses en deliberaties. Alsook dat het artikel tot op heden zeer effectief bleek in de voorkoming van oorlog. En dus besluit hij dat het ongemoeid moet worden gelaten en dat staten met dit artikel eenvoudigweg voorzichtiger moeten omgaan door zich beter te informeren en niet zomaar besluiten te gaan nemen op basis van publiek beschikbare informatie en mediaberichten. Graag had ik daar een aantal kanttekeningen bij gemaakt. Indien men dit artikel zou wijzigen, zou men eveneens zeer voorzichtig te werk kunnen gaan en zich gaan baseren op experten opinies. Dat het tot op heden effectief was in de bestrijding van oorlog valt eveneens te betwisten, rekening houdend met wat hierboven werd gezegd over de Bush doctrine. Tenslotte, is het niet ondenkbaar dat staten wel degelijk zeer goed geïnformeerd zijn en artikel 51 niettemin aanwenden voor andere redenen, denk maar aan het rechtvaardigen van oorlogen omwille van oliebelangen. OPROEP NAAR DE INTERNATIONALE GEMEENSCHAP TOE In de tweede en laatst geciteerde paragraaf van United Nations Security Council Resolution 1368 (2001) tenslotte wordt de internationale gemeenschap opgeroepen door de VN Veiligheidsraad om hun inspanningen te verdubbelen inzake de preventie en suppressie van terroristische daden. Dit kunnen zij doen door nauwere samenwerking te betrachten maar ook door de volledige implementatie van een aantal door de VN uitgevaardigde rechtsinstrumenten. Wat dit laatste betreft heeft men het over alle relevante internationale verdragen gericht op het bestrijden van terrorisme en tevens over de resoluties van de VN Veiligheidsraad in dit gebied. Het is duidelijk dat men alle voorheen aangenomen verdragen en resoluties die de materie raken ten volle uitgevoerd wil zien. Dit is inderdaad de logische eerste stap als men weet dat het amalgaam verdragen dat ter zake reeds is tot stand gekomen maar moeizaam navolging vindt. Men kan daarentegen ook zeggen dat zelf de aanname ervan door de staten die nog geen partij zijn, weinig zal uithalen gezien de gebrekkige institutionele omkadering. Ook dit werd hierboven reeds uiteengezet. Hoewel de bewoordingen 18 S. S. AHMED, “War on Terrorism: Self Defense, Operation Enduring Freedom and the Legality of U.S. Drone Attacks in Pakistan”, Wash. U. Global Stud. L. Rev. 2010, 546-597. algemeen zijn vermeldt men niettemin een zeer specifieke resolutie, namelijk United Nations Security Council Resolution 1269 (1999) van 19 oktober 1999. In deze laatste resolutie verklaarde de Verenigde Naties zich bezorgd over het groeiend aantal daden van internationaal terrorisme, veroordeelde zij deze daden en riep zij de staten op om aan alle eerdere antiterrorisme conventies uitvoering te geven. Deze resolutie is belangrijk omdat het de eerste keer was dat de VN Veiligheidsraad zich over de kwestie van terrorisme uitsprak op een algemene wijze en dit terwijl zij niet had gedefinieerd wat nu precies onder terrorisme moest worden verstaan. UNITED NATIONS SECURITY COUNCIL RESOLUTION 1373 (2001) Vooraleer we deze resolutie grondig bespreken gaan we hier al even kort in op wat deze resolutie nu allemaal precies vooropstelt, als een algemene inleiding. De resolutie beoogt de inperking van de bewegingsvrijheid, de organisatie en de financiering van terroristische groeperingen. Ze vestigt de aandacht op resoluties 1189 (1998), 1269 (1999) en 1368 (2001). Alle leden van de Verenigde Naties worden bovendien opgeroepen om hun kennis van terroristische groeperingen te delen, om zo de wereldwijde strijd ertegen te faciliteren. Ook worden alle staten opgeroepen om hun nationaal recht aan te passen zo dat zij alle bestaande internationale instrumenten inzake terrorisme kunnen ratificeren. Zo zouden terroristische activiteiten een ernstig misdrijf moeten vormen volgens statelijk recht. De resolutie richtte de Commissie Contraterrorisme (CTC) op met een duaal takenpakket. Het was ook gericht op de restrictie van immigratiewetgeving in die zin dat vooraleer vluchtelingen status te geven, alle mogelijkheden moeten zijn aangewend om na te gaan of deze personen niet zinnens zijn terroristische daden te plegen. Alsook mag de uitlevering van potentiele terroristen niet geweigerd worden op grond van het betrokken zijn van politieke overwegingen. De resolutie bevat echter jammer genoeg geen definitie van het concept terrorisme. EEN BIJZONDER KARAKTER Het bijzondere karakter van United Nations Security Council Resolution 1373 (2001) is een eerste interessante punt. Zijn buitengewoon karakter kan allerminst worden ontkend. Later, meer bepaald in United Nations Security Council Resolution 1535 (2004), zal de VN Veiligheidsraad zelf de speciale aard van de resolutie benadrukken. Voor de eerste maal immers, wordt het onderwerp internationaal terrorisme aangesneden zonder enige verwijzing naar een specifieke situatie. Sterker nog, deze resolutie – aangenomen onder Hoofdstuk VII van het VN Handvest – legt aan de staten een hele reeks verplichtingen op. Deze verplichtingen hebben bovendien een wel heel algemeen karakter en gelden zonder temporele of territoriale beperkingen. Alhoewel verschillende van deze verplichtingen reeds eerder werden gestipuleerd in voorgaande resoluties, bestaat er deze keer geen enkele twijfel omtrent het bindende karakter ervan. Het opstellen van de resolutie alsook het taalgebruik impliceren de wil van de VN Veiligheidsraad om effectief bindende maatregelen op te leggen. Nogmaals, het verschil met de vroegere praktijk bestaat erin dat hier de verplichtingen die de VN Veiligheidsraad oplegt aan de staten los staan van enige specifieke gebeurtenis en een algemene toepassing vinden. Het is net daarom dat velen deze resolutie kwalificeren als een wetgevende tekst19. Met andere woorden, door verplichtingen op te leggen aan staten met een abstract en 19 P. C. SZASZ, “The Security Council Starts Legislating”, AM. J. INT'L L. 2002, 901-905. algemeen karakter gaat de VN Veiligheidsraad gaan optreden als een wetgevende instantie20. Velen aanzien dit als een aanzienlijk knelpunt in het antiterrorisme beleid van de VN Veiligheidsraad, aangezien de staten te kennen hebben gegeven het niet eens te zijn met deze ontwikkeling. Dit wordt dan ook besproken onder de rubriek ‘problemen en vooruitzichten inzake de implementatie van de door de VN genomen initiatieven tegen terrorisme’ verder in de thesis. Er zijn een aantal personen die de Verenigde Naties verwijten dat ze zich gedraagt als een new world order. Deze mensen kunnen hier de spreekwoordelijke stok vinden om de hond te slaan. DE COMMISSIE CONTRATERRORISME Wat betreft de implementatie ervan verdient het CTC een afzonderlijke behandeling. Deze resolutie heeft immers het CTC op poten gezet. De letters CTC staan daarbij voor Counter-Terrorism Committee. In het Nederlands heet dit dan de Commissie Contraterrorisme Volgend fragment zal dit afdoende illustreren: Acting under Chapter VII of the Charter of the United Nations. Decides to establish, in accordance with rule 28 of its provisional rules of procedure, a Committee of the Security Council, consisting of all the members of the Council, to monitor implementation of this resolution, with the assistance of appropriate expertise, and calls upon all States to report to the Committee, no later than 90 days from the date of adoption of this resolution and thereafter according to a timetable to be proposed by the Committee, on the steps they have taken to implement this resolution; Het CTC , bestaande uit de leden van de VN Veiligheidsraad, kreeg daarbij een dubbele taak zijnde enerzijds de nauwgezette opvolging van de implementatie van de resolutie door de staten en anderzijds de versterking van de capaciteit van de staten waar nodig. Dit laatste zodat de staten zich wel degelijk in de mogelijkheid zouden bevinden de resolutie correct uit te voeren en de strijd tegen het terrorisme verder te zetten op de door de VN Veiligheidsraad voorziene wijze. Staten dienen bijgevolg aan het CTC te gaan melden welke stappen zij ondernemen om de resolutie in kwestie ten uitvoer te leggen. Iedere rapportage wordt opgevolgd door een antwoord van het CTC, waarin het de staat voorlegt op welke punten er nog verbeteringen dienen plaats te vinden in de regelgeving en in de uitwerking van het nationaal instrumentarium21. Doordat het CTC zoals gezegd eveneens tracht in kaart te brengen welke landen op welke terreinen assistentie nodig hebben voor de uitvoering van de resolutie en door welke landen deze assistentie kan worden geboden, werkt dit orgaan feitelijk als een schakelbord. Zie daarvoor ook verder United Nations Security Council Resolution 1377 (2001). Maar het orgaan bleek na verloop van tijd gebrekkig in diens werking en een herstructurering was noodzakelijk. Aldus werd in een poging het orgaan nieuw leven in te blazen een additioneel orgaan ter ondersteuning opgericht namelijk het CTED. Deze lettertekens staan op hun beurt voor CounterTerrorism Committee Executive Directorate. Zie daarvoor ook verder United Nations Security Council Resolution 1535 (2004). Beide instituties tonen duidelijk aan dat de VN Veiligheidsraad op steeds verder gaande wijze middelen gaat creëren, zij het op een ad hoc basis, om zijn toezicht te verscherpen op de implementatie van de door hun aangenomen resoluties in de strijd tegen het terrorisme. Wat dat ook met zich meebrengt is dat de Verenigde Naties nu beschikt over werelds grootste bron van informatie aangaande de capaciteiten inzake terrorismebestrijding van de 192 20 A. BIANCHI, “Security Council's Anti-Terror Resolutions and Their Implementation by Member States: Criminal Law Responses to Terrorism after September 11”, IJCJS 2006, 1044 – 1073. 21 U. ROSENTHAL, Terrorisme: Studies over Terrorisme en Terrorismebestrijding in Nederland, Mechelen, Kluwer, 2008, 996. lidstaten22. Uiteraard zijn we benieuwd naar de Belgische capaciteiten. Uit de data blijkt dat België alvast meewerkt aan de procedure door rapporten in te dienen, wat niet zo vanzelfsprekend is als het op het eerste zicht lijkt. De werking van het comité wordt immers in aanzienlijke mate bemoeilijkt door wat sommigen politieke onwil noemen. Hier volgt een excerpt uit een Belgisch verslag aan het CTC ter illustratie van de werking van resolutie 1373. Gezien de recente blunder van de Belgische inlichtingendiensten – waarbij zij van derde landen dienden te vernemen dat Belgische bedrijven nucleair materiaal uitvoeren naar twijfelachtige landen – was ik wel benieuwd naar het antwoord op de vraag inzake informatievergaring en uitwisseling tussen landen. Die specifieke paragraaf wordt hier dan ook in eigen cursivering weergegeven. Which necessary steps are taken to prevent the commission of terrorist acts including by provision of early warning to other States by exchange of information? Within the European Union, the police and intelligence agencies of the Member States have several systems and bilateral or community-wide alert procedures. Those systems and procedures were re-examined after the attacks of 11 September in particular through the creation of an anti-terrorist unit within the European Police Office (Europol). In addition, close judicial and police cooperation has existed with the United States since aforementioned events. VERDERE INHOUD EN IMPLEMENTATIE We hebben nu reeds de bijzondere aard besproken van deze resolutie alsook de oprichting en het takenpakket van het CTC. Nu rest ons nog een analyse van de verdere inhoud van de resolutie en hoe zij in de praktijk wordt uitgevoerd23. Om de overzichtelijkheid te bewaren, zal de uiteenzetting eerst het algemene raamwerk weergeven waarop het CTC zich steunde om daarna de concrete implementatie te behandelen. Dit laatste aan de hand van een voorbeeld van een implementatievoorstel door het CTC ontwikkeld. Eerst wordt zoals gezegd een deel van het algemene raamwerk weergegeven. Daarmee wordt bedoeld, een aantal juridische en informatieve bronnen waarop het CTC zich heeft willen steunen bij het ontwikkelen van zijn implementatievoorstellen. Hierdoor krijgt men inzicht in de eigenlijke tenuitvoerlegging. De resolutie vergt onder meer dat staten een aantal maatregelen nemen om de financiering van terrorisme te voorkomen of tegen te gaan. Om dit in de praktijk ten uitvoer te leggen zal moeten worden gekeken naar de verschillende conventies van de Verenigde Naties ter zake – die hierboven reeds werden opgelijst – en de normen en standaarden geproclameerd door 40 Recommendations and Nine Special Recommendations of the Financial Action Task Force on Money Laundering (FATF). In de resolutie zijn er ook een aantal verplichtingen geformuleerd inzake grensbeveiliging. Ten gevolge van deze stringente vereisten zullen er maatregelen moeten worden genomen in verscheidene domeinen waaronder immigratie, douane, luchtvaart, scheepvaart en goederenvervoer. Immers, grensbeveiliging omvat controle op de beweging van personen (migratie) en goederen (douane) maar heeft eveneens betrekking op het voorkomen van onrechtmatige tussenkomst door personen in de gebieden van luchtvaart, scheepvaart en goederenvervoer. Voor de uitvoering van deze verplichtingen kan men op zijn beurt te rade bij de standaarden uitgewerkt door respectievelijk de International Civil Aviation Organization (ICAO), de International Maritime 22 Statelijke rapporten door het CTC uitgewerkt, http://www.un.org/en/sc/ctc/resources/countryreports.html (consultatie 10 mei 2011). 23 Technical guide to the implementation of United Nations Security Council Resolution 1373 (2001), http://www.un.org/en/sc/ctc/docs/technical_guide_2009.pdf (consultatie 10 mei 2011). Organization (IMO) en de World Customs Organization (WCO). We noemen er hier slechts enkele. Wat specifiek migratie betreft is het probleem natuurlijk vooral dat terroristen misbruik maken van de uitgebreide, eengemaakte en snellere transportnetwerken. Staten hebben bovendien individueel gereageerd op de toenemende massa mensenstromen en visumaanvragen, bij gebreke aan een wereldorganisatie de het beleid in een richting stuwt. Vandaar dat het CTC in zijn technisch rapport voorstellen doet gebaseerd op de consultatie van experts en de International Organization for Migration (IOM). Wat betreft tenslotte antiterrorisme maatregelen als luik van rechtshandhaving zijn er geen internationaal voorziene standaarden. Vandaar dat ook hier de CTC in zijn technisch rapport een aantal aanbevelingen doet. Deze zijn gebaseerd op en worden aangevuld met Best Practices in Combating Terrorism. Dit laatste werd ontwikkeld door de International Criminal Police Organization (INTERPOL). Alsook dient rekening gehouden met praktijken ontwikkeld door de European Police working group on terrorism en andere regionale politionele organisaties. Opgemerkt moet worden dat er ook standaarden aanwezig zijn in het gebied van de mensenrechten waaronder de Code of Conduct for Law Enforcement Officials24 en de Basic Principles on the Use of Force and Firearms by Law Enforcement Officials25. Dit houdt men best in het achterhoofd wanneer men het segment over de mensenrechtenproblematiek leest. Nu we inzicht verkregen in hoe de implementatievoorstellen door het CTC en hun technische werkgroepen werden ontwikkeld, gaan we er concreet een bespreken. We nemen daarvoor de verplichting tot het criminaliseren van de financiering van terrorisme en samenhangende witwaspraktijken. In hun advies naar staten stellen zij dat de financiering van terrorisme zowel een alleenstaand misdrijf zou moeten zijn én een onderdeel van het misdrijf witwassen. Het louter strafbaar stellen op basis van het helpen van terroristen en het medeplichtig zijn aan terrorisme is alleszins onvoldoende. De reikwijdte van het misdrijf zoals dat terug te vinden is in artikel 2 van het VN-Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme dient eveneens in acht genomen te worden. Meer was dit niet. We sluiten dan ook af met de vraag in welke mate de staten, al dan niet met behulp van de Commissie Contraterrorisme, nu aan hun verplichting hebben voldaan om deze resolutie correct uit te voeren. Daarom kijken we of en hoe België deze laatst genoemde verplichting heeft uitgevoerd. In België werd er effectief resultaat geboekt en wel als volgt. In een eerste eerder algemene fase werd het wetgevend instrumentarium uitgebreid. Zo kregen het Europees aanhoudingsmandaat en de gemeenschappelijke onderzoeksteams een wettelijk kader. Er werd een nieuw hoofdstuk inzake 'terroristische misdrijven' in ons Strafwetboek ingeschreven. De bijzondere opsporingsmethoden en andere methoden kregen een nieuw wettelijk kader zodat ze ook in de strijd tegen het terrorisme kunnen worden gebruikt. En in terrorisme gespecialiseerde onderzoeksrechters doen in de strafprocedure hun intrede. In een tweede fase werden initiatieven genomen om de werking van de politie-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten beter op elkaar af te stemmen. Voor de analyse van de terroristische dreiging tracht men maximaal gebruik te maken van alle beschikbare informatie26. Wat concreet de strijd tegen de financiering van terrorisme betreft heeft België voornamelijk geageerd binnen de regionale structuur van de Europese Unie. Hier kan Verordening 24 Resolutie 34/169 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (17 december 1979) , UN Doc. A/RES/34/169 (1979). 25 De zogenaamde Basic Principles on the Use of Force and Firearms by Law Enforcement Officials maakt integraal deel uit van de vermelde Code of Conduct en werd aangenomen op het achtste VN congres inzake de preventie van misdaad en de behandeling van misdadigers dat plaats had van 27 augustus tot 7 september 1990 in Havana,Cuba. 26 Website van de Belgische dienst voor het strafrechtelijk beleid, http://www.dsbspc.be/web/index.php?option=com_content&task=view&id=40&Itemid=64 (consultatie 10 mei 2011). (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme27 worden vermeld. Deze verordening is rechtstreeks toepasselijk in België en alle andere lidstaten van de Europese Unie. Naast verordeningen bestaan er echter ook richtlijnen die op hun beurt harmonisatie in de materie nastreven. Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme is daarbij een uitstekend voorbeeld. Deze dienen, in tegenstelling tot verordeningen, uiteraard in nationaal recht te worden omgezet om uitwerking te krijgen. Daarbij kunnen problemen rijzen. Ierland bijvoorbeeld had aanzienlijke moeite met het voldoen aan deze verplichting en werd daardoor voor het Hof Van Justitie van de Europese Unie gebracht. Het Hof besliste in de zaak C-532/0828 dat Ierland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk waren om te voldoen aan richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verbintenissen niet is nagekomen. Ierland voldeed dus niet aan zijn verplichting jegens de Europese Unie. Dit laatste is zeker interessant om eens aan te merken. Zo ziet men eens meer gedetailleerd waartoe staten bewogen worden en welke problemen ze kunnen ondervinden ten gevolge van de uitgevaardigde resoluties. Des te meer waardevol om eens te vermelden, aangezien de regionale uitvoering uiteraard ook internationaal publiekrecht is. UNITED NATIONS SECURITY COUNCIL RESOLUTION 1377 (2001) In de voorgaande resolutie hebben we gezien dat het CTC werd opgericht. Deze resolutie gaat daarop verder. De VN Veiligheidsraad verklaarde in deze resolutie immers de bijhorende annex aan te nemen en het belangrijkste aan die annex is de paragraaf die geheel op het einde kan worden terug gevonden. Het CTC werd daarbij uitgenodigd om in samenspraak met internationale, regionale en subregionale organisaties na te gaan hoe zogenaamde best practices kunnen worden ontwikkeld in dit domein met inbegrip van modelwetten en hoe bestaande technische, financiële en andere bijstandsprogramma’s daarop kunnen worden toegespitst. Dit met als ultieme doel de volledige implementatie en uitvoering van United Nations Security Council Resolution 1373 (2001) te bekomen. Volgend op dit mandaat aan het CTC gegeven, stelde het comité een assistent-expert aan met een specifieke verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid bestond erin dat hij de leiding van assistentie en relaties met de Verdragsstaten en internationale organisaties op zich diende te nemen. Het CTC heeft daarnaast ook een technisch team op poten gezet, namelijk het TAT (Technical Assistance Team), om het gehele programma uit te voeren. Het TAT werd dan belast met een actieplan met gedetailleerde objectieven. Het opstellen van een Directory of Assistance and Guidance op de website van het CTC was een van die taken. Deze applicatie had als inhoud informatie over standaarden, best practices en beschikbare assistentie en had als uiteindelijke doel het faciliteren van zelfhulp aan alle betrokken partijen. Maar zij moedigen bijvoorbeeld ook regionale organisaties aan om hun capaciteiten uit te breiden zodat zij tegemoet zouden kunnen komen aan de geuite noden van hun leden. Zoals gezegd is de doelstelling hier de volledige uitvoering van de 27 Een excerpt uit de preambule van de verordening luidt als volgt. In resolutie 1373 (2001) van 28 september 2001 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties besloten dat alle staten moeten overgaan tot het bevriezen van tegoeden en andere financiële of economische middelen van personen die terroristische daden plegen, pogen te plegen of aan het plegen van dergelijke daden deelnemen of de uitvoering ervan vergemakkelijken. 28 HvJ C-532/08, Commission of the European Communities v Ireland, 2009. voorgaande resolutie te bewerkstelligen. Vandaar ook dat het CTC de staten helpt om een geheel platform te ontwikkelen met zowel legislatieve als executieve capaciteiten. Dit gebeurt uiteraard niet eenvoudigweg van vandaag op morgen. Vandaar dat de uitvoering van United Nations Security Council Resolution 1377 (2001) vooral gelegen is in het continu verrichten, door het CTC, van de volgende activiteiten29. Vooreerst verricht zij bilaterale consultaties met de staten die verklaren nood te hebben aan dergelijke assistentie. Ook zullen zij de staten adviseren over de belangrijkheid van het remediëren van eventuele tekortkomingen die zij ervaren inzake capaciteit en hun duidelijk maken dat assistentie voorzien is en hoe er gebruik van kan worden gemaakt. Ook worden er met de hulpverstrekkers onderhandelingen en gesprekken aangeknoopt zodat zij eveneens weten welke staten welke problemen ondervinden en waar de respectievelijke prioriteiten gelegen zijn. De Commissie Contraterrorisme blijft ook niet ter plaatse trappelen en gaat simultaan nieuwe projecten in het leven roepen die andermaal uiteindelijk assistentie zullen kunnen verlenen aan de staten bij het uitvoeren van United Nations Security Council Resolution 1373 (2001). Ook zullen zij, zoals hierboven reeds aangegeven werd, gaan aankloppen bij de regionale organisaties zoals de Europese Unie om hen te verzoeken assistentieprogramma’s voor hun leden in het leven te roepen, dit uiteraard binnen hun competenties en mandaat. Naarmate de assistentie nauwer wordt uitgewerkt en er bijkomende middelen beschikbaar worden, zal de bovenvermelde Directory of Assistance and Guidance uiteraard ook worden aangepast. Het takenpakket van de CTC bestaat ten slotte eveneens in het bijwonen van allerhande conferenties ter zake en zelf het helpen construeren van politieke moed zodat United Nations Security Council Resolution 1373 (2001) correct en integraal zou worden uitgevoerd. Men zou trouwens na deze lezing kunnen besluiten dat het CTC ook direct hulp verleent aan diegene die er om verzoekt maar dat zou een foute conclusie zijn. Zij beperkt zich immers enkel tot het organiseren van de assistentie en verleent dus slechts indirect een helpende hand. Men kan zich bovendien de vraag stellen hoe zoiets complex kan worden georganiseerd. Ik kan me inbeelden dat men het voorgaande een aantal keer moet lezen om werkelijk volledig vat te hebben op de activiteiten alleen al. Het CTC gebruikt voor zijn werk de zogenaamde Assistance Matrix. De verzoeken om hulp worden gebundeld in deze matrix die bovendien frequent wordt geüpdatet en doorgegeven aan de assistentie verleners. Deze matrix heeft als doel het vermijden van overlappingen in assistentieverlening maar ook het snel identificeren van lacunes in de dienstverlening. Onder lacunes wordt verstaan de sectoren die nog niet gedekt zijn onder het huidige aanbod. De CTC staat trouwens zeker niet alleen met zijn inspanningen om de resolutie gehele uitwerking te laten krijgen. Het kan terloops gezegd dat de gehele familie van gespecialiseerde organisaties die met de VN verbonden zijn is ingeschakeld om actie te ondernemen ter preventie en bestrijding van terroristische aanslagen. Zij hebben uiteraard andere taken en werken meer direct. Om maar enkele voorbeelden te noemen. Het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) ontwikkelt strengere waarborgen om te voorkomen dat nucleair materiaal in terroristische handen belandt. De International Civil Aviation Organization (ICAO) heeft zich beraden over nieuwe maatregelen om de veiligheid in de luchtvaart te versterken en de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) doet hetzelfde ter voorkoming van terroristische aanslagen op schepen. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) bestudeert hoe men zich kan beschermen tegen 29 P. WALLENSTEEN, C. STAIBANO, International Sanctions: Between Words and Wars in the Global System, Taylor & Francis, Oxfordshire 2005, 251. bioterrorisme (zie de antrax-terreurgolf in de V.S. de dato september 2001) en andere vormen van opzettelijke besmetting. Zo kan men wel meerdere voorbeelden bedenken30. UNITED NATIONS SECURITY COU NCIL RESOLUTION 1526 (2004) AFGELEGDE WEG Vooreerst dient gezegd dat deze resolutie inderdaad door een aantal resoluties is voorafgegaan die ook de materie raken maar mijn inziens minder belangrijk zijn. Het gaat dan voornamelijk om politieke veroordelingen zonder veel juridische waarde en meer bepaald over: United Nations Security Council Resolution 1438 (2002) die de bomaanslagen in Bali, Indonesië van 12 oktober 2002 veroordeelde; United Nations Security Council Resolution 1440 (2002) die de gijzelneming in Moskou van 23 oktober 2002 veroordeelde; United Nations Security Council Resolution 1450 (2002) die de bomaanslag op een hotel in Kenya en de gepoogde raketaanval op Arkia Israëli Airlines vlucht 582 op 28 november 2002 veroordeelde; United Nations Security Council Resolution 1452 (2002) die onder meer besliste dat de financiële sancties te nemen tegen terreurgroeperingen zoals Al-Qaeda en de Taliban geen betrekking zouden hebben op onder andere kosten gemaakt voor het bekomen van voedsel en medicijnen; United Nations Security Council Resolution 1455 (2003) die onder meer de implementatie van een aantal maatregelen – waaronder het bevriezen van fondsen – tegen Al-Qaeda en de Taliban zo nodig binnen een termijn van 12 maanden wou verbeteren; United Nations Security Council Resolution 1456 (2003) die voor het eerst melding maakte van de verplichting het internationaal humanitair recht en de mensenrechten te respecteren in de strijd tegen het terrorisme; United Nations Security Council Resolution 1465 (2003) die de bomaanslag in Bogota, Colombia van 7 februari 2003 veroordeelde; United Nations Security Council Resolution 1516 (2003) die de bomaanslagen in Istanbul, Turkije van 15 november en 20 november 2003 veroordeelde; Nu we een kort overzicht hebben gegeven van de voorgeschiedenis, bespreken we concreet de inhoud en implementatie van United Nations Security Council Resolution 1526 (2004) zelf. GLOBALE SANCTIES Laat ons voor de bespreking van UNSCR 1526 (2004) eerst even duidden waar we nu precies aangekomen zijn. Het is nu reeds drie jaar geleden dat de verschrikkelijke gebeurtenissen van elf september zich hebben voorgedaan en de Verenigde Naties speelde reeds een aanzienlijke rol inzake terrorismebestrijding. Zij deed dit door sinds United Nations Security Council Resolution 1368 (2001) 30 Dit opnieuw op basis van de werkpaper genaamd “Elf september 2001 en het internationaal recht, nooit meer hetzelfde?”dat Jan Wouters heeft geschreven in maart 2002 voor het Instituut voor Internationaal Recht. een reeks politieke statements aan te nemen die verschillende terroristische gebeurtenissen over de gehele wereld veroordeelden. Zij nam ook United Nations Security Council Resolution 1373 (2001) aan die verplichtingen oplegde aan de staten en het CTC oprichtte om de implementatie ervan op te volgen. We weten ondertussen ook dat het CTC een aanzienlijke rol heeft gespeeld bij de verbetering van de capaciteiten van staten en de coördinatie van antiterrorisme maatregelen. Hier komen we dan uiteindelijk bij het opleggen door de VN van sancties ten aanzien van terroristische groeperingen31. Daarover handelt deze resolutie. In de resolutie legt de VN Veiligheidsraad globale sancties op tegen Al-Qaeda, de Taliban, Osama Bin Laden en hun medeplichtigen. Staten dienen daartoe andermaal een aantal maatregelen te implementeren. Deze maatregelen behelzen het bevriezen van financiële middelen alsook het opleggen van een reisverbod en wapenembargo. Maatregelen die dienen te worden verbeterd binnen een termijn van 18 maanden of zelf vroeger indien dit vereist zou zijn. De geviseerde personen en entiteiten werden opgenomen op een lijst32, die wordt beheerd door een comité. Deze lijst zal voor heel wat problemen gaan zorgen, kort na de instelling ervan. Dat wordt uitvoerig besproken bij de mensenrechtenproblematiek. Het comité, dat werd opgericht door United Nations Security Council Resolution 1267 (1999), wordt in het kort het 1267 Committee genoemd. Hun opdracht bestaat erin de implementatie door staten van resolutie 1526 op te volgen door het ontvangen van geschreven of mondelinge rapporten. Een fenomeen die we reeds eerder tegenkwamen. Voor zijn taak krijgt het 1267 Committee hulp van het Monitoring Team. Dat gezegd zijnde zal hier verder het Al-Qaeda/Taliban sanctioneringsmechanisme worden besproken. Eerst wordt het drievoudig sanctiemechanisme kort toegelicht waarna een overzicht wordt gegeven van de successen en de mislukkingen van staten om deze te implementeren. Ten slotte, wordt België in het bijzonder nog even onder de loep genomen. Het bevriezen van tegoeden betekent33 dat staten de verplichting hebben om onmiddellijk over te gaan tot het bevriezen van fondsen, financiële middelen en economische bronnen. Daaronder begrepen vastgoed dat direct of zelf indirect door een organisatie of een persoon op de lijst wordt gecontroleerd om er aldus voor te zorgen dat deze genoemde middelen direct noch indirect de persoon, entiteit, hun onderdanen of territorium ten goede komen. De bedoeling is uiteraard ervoor te zorgen dat deze tegoeden terrorisme niet kunnen ondersteunen. Zolang zij op de lijst voorkomen zijn zij dus alle controle op de hun toebehorende middelen kwijt, in die zin dat een gebruik, wijziging, verplaatsing of gelijkaardige handeling geheel onmogelijk is zonder een voorafgaande toestemming van het 1267 Committee. Dat men ze bevriest betekent zeker niet dat de eigendom ervan overgedragen wordt of dat men over gaat tot confiscatie. Dit gaat allemaal eveneens behoorlijk ver daar zelf interesten op deze tegoeden worden bevroren. Het opleggen van een reisverbod betekent34 dat de mobiliteit van de personen en entiteiten op de lijst wordt beperkt. Dit gebeurt door het toevoegen van deze, door staten, aan de zogenaamde visum uitkijklijsten en nationale waaklijsten. Ook andere maatregelen kunnen worden genomen zoals het intrekken van een visum of het 31 E. ROSAND, "The Security Council's Efforts to Monitor the Implementation of Al-Qaeda/Taliban Sanctions”, AM. J. INT'L L. 2004, 745–763. 32 De geconsolideerde lijst opgesteld en onderhouden door het 1267 Committee, http://www.un.org/sc/committees/1267/pdf/consolidatedlist.pdf (consultatie 10 mei 2011). 33 Bevriezing van tegoeden en de uitleg van de condities ter zake, http://www.un.org/sc/committees/1267/pdf/EoT%20assets%20freeze%20-%20English.pdf consultatie 10 mei 2011). 34 De reisban en de uitleg van de condities ter zake, http://www.un.org/sc/committees/1267/pdf/EOT_Travel_Ban_9_12_2008_ENGLISH.pdf (consultatie 10 mei 2011). weigeren er een te verlenen. In het algemeen moeten staten er voor zorgen dat deze personen en entiteiten hun territorium niet binnenkomen noch doorkruisen. Het 1267 Committee legt er bovendien de nadruk op dat dit slaat op elke vorm van doorgang en in alle omstandigheden geldt. Dit laatste is alvast interessant om onthouden. Dit zal immers expliciet worden teruggefloten door de VN Veiligheidsraad in een latere resolutie. Het wapenembargo betekent35 dat de staten verplicht zijn om de directe of indirecte verkoop, levering en overdracht van wapens, gerelateerd materiaal (waaronder militaire voertuigen) en zelf het verschaffen van technische assistentie en uitleg te voorkomen ten aanzien van eenieder die onder haar soevereiniteit ressorteert. Verduidelijkt wordt nog dat aangezien Al-Qaeda alle mogelijke explosieven gebruikt die ze te pakken kan krijgen, de staten voornoemde verplichting best interpreteren als slaande op militaire, civiele alsook geïmproviseerde explosieven. Dit lijkt me geen evidente kwestie gezien men met eenvoudige materialen, zoals benzine en kaliumnitraat, al behoorlijk krachtige springstoffen kan gaan improviseren. Niettemin is dit een zeer nuttige en nodige maatregel. De Taliban in het bijzonder heeft namelijk in IED (Improvised Explosive Devices) haar krachtigste wapen gevonden. Zo een 20% van alle militairen die in Afghanistan sneuvelen, zou aan zijn of haar einde komen door een dergelijke bermbom. Deze bevatten dan eender welke springstof gekoppeld aan een struikeldraad of mobiel toestel.. Dit brengt ons bij de resultaten. In een verslag36 bespreekt de voorzitter van het comité de successen en mislukkingen van de staten aangaande de implementatie van voornoemde verplichtingen. Het 1267 Committee schrijft neer dat het verslag van het Monitoring Team aangeeft dat 34 staten samen ongeveer 91.2 miljoen US dollar hadden bevroren in financiële deviezen. Maar liefst 74 percent werd bevroren door de inspanningen van slechts drie staten. Dit leidde het comité tot de conclusie dat niet alle staten hun verplichtingen onder de resolutie ernstig namen. Bovendien zouden terroristische organisaties kunnen profiteren van het gebrek aan waakzaamheid van deze staten om hun tegoeden aldaar veilig te stellen. Het comité dringt daardoor aan op het besef dat efficiënte actie tegen organisaties zoals Al-Qaeda, middels het bevriezen van hun werkingsmiddelen, een complexe en uitdagende taak is die enkel kan worden verwezenlijkt door synergiën te creëren op nationaal en internationaal niveau. Niettemin blijkt men bijzonder tevreden over het nieuw geïntroduceerde STR systeem dat verdachte transacties gaat rapporteren. Het werd een effectief instrument genoemd in de bestrijding van de financiering van terroristische netwerken. Na inzage van het rapport van het Monitoring Team blijkt verbetering echter nog mogelijk. De financiële instituties zouden immers duidelijkere criteria moeten aangereikt krijgen om verdachte transacties te identificeren. Wat het reisverbod betreft hadden staten aanzienlijke inspanningen gedaan om het geheel te implementeren. De reisbeperking doorvoeren bleek immers geen eenvoudige klus. Vele staten ervoeren moeilijkheden, ten gevolge van een gebrek aan details inzake de personen en entiteiten op de lijst vermeld, maar ook door een gebrek aan passend technisch materiaal aan de grenzen. Dit mag niet verbazen. De Europese Unie werkt met zijn 27 lidstaten reeds langer samen om de grenzen zo veel als mogelijk open te gooien. Bepaalde staten rapporteerden daarentegen minder goed nieuws. Zij bleken niet in staat om bepaalde reizen tegen te gaan van bepaalde op de lijst voorkomende 35 Het wapenembargo tenslotte en de uitleg van de condities ter zake, http://www.un.org/sc/committees/1267/pdf/EOT%20Arms%20embargo_ENGLISH.pdf (consultatie 10 mei 2011). 36 Chairman of the Security Council Committee established pursuant to resolution 1267 (1999) concerning Al-Qaeda and the Taliban and associated individuals and entities, Letter addressed to the President of the Security Council, 20 December 2006, S/2006/1046, http://www.un.org. personen. Het wapenembargo bleek bovendien een flop in vergelijking met de twee voorgaande sanctioneringsmiddelen. De staten kloegen over een gebrek aan informatie maar rapporteerden daarbij in dergelijke mate dat het 1267 Committee geeneens voldoende informatie had om een verslag op te stellen omtrent de materie. Wat tenslotte specifiek ons Belgenland betreft37, gaan we na hoe wij precies de strijd tegen de Taliban en Al-Qaeda zijn aangegaan onder United Nations Security Council Resolution 1526 (2004). Ik beperkt me daarbij tot de juridische kwesties. Het volgende kan gezegd worden inzake onze nationale juridische rechtsgrond om tegoeden te bevriezen. De noodzakelijke maatregelen zijn bevolen door een Koninklijk Besluit van 17 februari 2000 en een aantal aanvullende Ministeriële Besluiten ter uitvoering van de Wet van 11 mei 1995. Deze laatste wet geeft de Koning de bevoegdheid om in een door de Ministerraad vastgelegde volgorde maatregelen te nemen nodig voor de implementatie van de bindende beslissingen van de VN Veiligheidsraad waaronder maatregelen ter vastzetting van financiële tegoeden. Deze tegoeden kunnen dan in beslag worden genomen door een rechterlijk vonnis. Door de omzetting in Belgisch recht van de European Union Framework Convention on the Definition of Terrorist Acts wordt terrorisme eveneens als een zelfstandig misdrijf aangemerkt waardoor het bevriezen van tegoeden eveneens wordt vergemakkelijkt. De reisban wordt uitgevoerd doordat twee controles plaats hebben. Namelijk enerzijds wanneer een visum wordt uitgereikt in een buitenlandse Belgische ambassade of consulaat en anderzijds wanneer er grenscontrole is. De buitenlandse autoriteiten die bevoegd zijn voor het uitreiken van visums krijgen daarenboven regelmatig de geüpdatete lijst doorgestuurd. Een database werd eveneens ontwikkeld op Belgisch niveau onder meer op basis van de gekende lijst, tot dewelke alle relevante autoriteiten toegang zouden verkrijgen. Op de vraag of België ooit al eens iemand die op de lijst voorkomt aan zijn grenzen of elders heeft weten tegen te houden werd negatief geantwoord. Ook werden nooit visumaanvragen ontvangen van voornoemde personen. Wat tenslotte de implementatie van het wapenembargo betreft, kan men kort zijn. Deze wordt gehandhaafd krachtens de nieuwe wapenwet. Deze is de strengste van geheel Europa. Ik had daarbij graag wel nog even opgemerkt dat elke Belg minstens eenmaal per jaar louter op voorlegging van zijn identiteitskaart in een schietclub training kan verkrijgen, zelf met oorlogswapens. Dat voldoet mijn inziens niet echt aan wat van de staten wordt verlangd, ook al is de training op die manier beperkt. Men mag niet vergeten dat bij de aanslagen van 9/11 de kapers-piloten ook enkel konden vliegen en niet opstijgen of landen. Maar dat zijn details. UNITED NATIONS SECURITY COU NCIL RESOLUTION 1535 (2004) AFGELEGDE WEG Vooreerst kan ook hier louter voor de volledigheid worden vermeld dat deze resolutie werd voorafgegaan door een andere, minder belangrijke, in dezelfde materie. Het gaat daarbij opnieuw om een politieke afwijzing geuit door de VN Veiligheidsraad. In United Nations Security Council Resolution 1530 (2004) veroordeelde zij de bomaanslagen in Madrid, Spanje van 11 maart 2004 zoals die werden opgeëist door het ETA. De Euskadi Ta Askatasuna, beter bekend onder de afkorting ETA en onder de naam Baskische Afscheidingsbeweging, is een terroristische organisatie die een 37 Permanent Representative of Belgium to the United Nations, Letter addressed to the Chairman of the Committee, 12 September 2003, S/AC.37/2003/(1455)/71, http://www.un.org. onafhankelijke, socialistische Baskische staat wil stichten. Het ETA voert een verbeten strijd tegen wat zij de Spaanse bezetting van het Baskenland noemt en beschouwt zichzelf alsdusdanig in staat van oorlog. DE COMMISSIE CONTRATERRORISME REVISITED United Nations Security Council Resolution 1535 (2004) is daarentegen wel een belangrijke resolutie, en verdient aldus een eigen bespreking, omdat zij de Commissie Contraterrorisme aanbelangt. Naast de gebruikelijke verklaringen en oproepingen tot gehele implementatie en ratificatie van de relevante resoluties en conventies gaat men het CTC eveneens gaan hervormen, herstructureren en revitaliseren. Dit gebeurde op initiatief van het comité zelf. De voorzitter van deze laatste verstuurde immers een brief naar de VN Veiligheidsraad waarin werd aangegeven waarom nu precies het CTC diende te worden hervormd en wat de doelstellingen ervan waren. Een voorstel van nieuwe structuur werd ook toegevoegd. De hervorming was noodzakelijk aangezien, volgens het CTC en daar klaarblijkelijk in gevolgd door de VN Veiligheidsraad, de procedures en werkingsmiddelen onaangepast waren aan de proactieve rol die het CTC diende te vervullen in de strijd tegen het terrorisme. De nieuw opgezette organisatie was nagenoeg integraal volgens de wens van het comité. Daarbij werd in de resolutie een plenaire vergadering ingesteld, bestaande uit de lidstaten van de VN Veiligheidsraad, en een bureau, bestaande uit een voorzitter en vicevoorzitter. Hier werd eveneens het eerder vernoemde CTED (Counter-Terrorism Committee Executive Directorate) opgericht om het comité bij te staan. Deze vernieuwing werd hierboven reeds aangegeven bij de bespreking van de werking van het CTC. We gaan hier nog even kort in op hoe het CTED in de praktijk vorm heeft gekregen. Het CTED verkreeg volledige werkingsmiddelen waaronder voltallig personeel in september 2005 en werd officieel operationeel verklaard drie maand later. Dit laatste is belangrijk want door het gewichtige werk geleverd door het CTC werd het nodig geacht deze zijn toenmalige structuur te laten behouden tot men besliste dat het CTED klaar was om zijn taak aan te vangen. Zo werd het werk van het CTC niet belemmerd door de consolidatie van het CTED in diens structuur. Het personeelsbestand telt 40 mensen, ongeveer de helft waarvan juristen. Deze laatste hebben als taak het analyseren van de rapporten ingediend door staten. Deze rapporteringen handelen over legislatief werk, de financiering van terrorisme, grenscontrole en douanecontrole, rechtshandhaving, wapenhandel en dergelijke meer. Het CTED is daarbij onderverdeeld in twee secties zijnde enerzijds het Assessment and Technical Assistance Office (ATAO), verder verdeeld in drie geografische clusters, en anderzijds het Administrative and Information Office (AIO). Dit lijkt wat abstract en dus kan de vraag worden gesteld of en hoe in de praktijk nu werkelijk een meerwaarde wordt gerealiseerd die kan afgewogen worden ten aanzien van de meerkost. Deze additionele waarde is er zeker en bestaat erin dat het CTED, in tegenstelling tot het CTC die zich voornamelijk baseert op schriftelijke rapporten, nu ook persoonlijke visites kan afleggen op het grondgebied van de lidstaten mits toestemming van deze. Daarnaast zal het CTED regulier, meer bepaald minstens maandelijks, rapporteren over de vooruitgang van staten bij de implementatie van resolutie 1373 en in welke mate zij internationale conventies en protocollen ratificeren in de strijd tegen het terrorisme38. Hierboven hebben we reeds een extract gegeven uit een rapport dat door België werd ingediend bij het CTC, ter illustratie van de werking van United Nations Security Council Resolution 1373 (2001). Hier geven we een gelijkaardig voorbeeld ter illustratie van United Nations Security Council 38 E. J. CÁRDENAS, “The United Nations Security Council's Quest for Effectiveness”, MIJIL 2004, 1341-1348. Resolution 1535 (2004). Hier volgen als resultaat daarvan de meest recente cijfers (2004) die beschikbaar zijn aangaande de Belgische capaciteiten inzake de bestrijding van terrorisme39. Wat vervolgingen betreft, is nog niemand veroordeeld inzake het financieren van terrorisme sinds de aanname van United Nations Security Council Resolution 1373 (2001). Wat betreft terroristische activiteiten en het verlenen van hulp aan terroristen, moet een onderscheid worden gemaakt tussen zaken waarin reeds een uitspraak werd gewezen en zaken die nog in de onderzoeksfase zijn. Wat betreft deze eerste, zijn er vier zaken waarin sinds 28 september 2001 een verdict is gevallen. Geen van deze procedures waren echter gebaseerd op de Wet van 19 december 2003 betreffende terroristische misdrijven (B.S. 29 december 2003) in uitvoering van het Europees Kaderbesluit van 13 juni 2002. Deze wet is van kracht sinds 1 januari 2004. Conclusie is hier dat de individuen dus onder gewoon recht werden veroordeeld maar voor daden in de context van terrorisme, als ik het zo mag uitdrukken. Zo werden er negen mensen veroordeeld voor het plegen van terroristische activiteiten en achttien voor het voorzien van hulpmiddelen en steun allerhande. Wat betreft de tweede categorie, worden er dertien mensen iets ten laste gelegd. Acht mensen worden daarbij vermoed terroristen te zijn en vijf worden ervan vermoed om hulp te verlenen aan terroristische groeperingen. UNITED NATIONS SECURITY COUNCIL RESOLUTION 1540 (2004) Deze resolutie heeft als ultiem doel de non-proliferatie van massavernietigingswapens, en hoort bij de bespreking van de resoluties in het kader van deze thesis, aangezien men daarmee de bestrijding van terrorisme wel degelijk als doel had. De volgende paragraaf uit de resolutie toont dit aan. Decides also that all States, in accordance with their national procedures, shall adopt and enforce appropriate effective laws which prohibit any non-State actor to manufacture, acquire, possess, develop, transport, transfer or use nuclear, chemical or biological weapons and their means of delivery, in particular for terrorist purposes, as well as attempts to engage in any of the foregoing activities, participate in them as an accomplice, assist or finance them; De hele tekst ademt deze bedoeling uit, daar ze telkens spreekt niet over staten maar over nietstatelijke actoren. Verder in deze tekst wordt het verband nog duidelijker aangegeven. Er bestaat trouwens redelijk wat controverse over de resolutie in kwestie. Vele staten hebben ze aangemerkt als een loutere poging door de Verenigde Staten om anderen te gaan betrekken in hun zogenaamde war on terror. Ook zouden resoluties als deze te veel middelen opslorpen die nationaal beter kunnen worden besteed. Dat de Verenigde Naties zich te veel mengt in de statelijke soevereiniteit door wetgevend op te treden komt hierna aan bod. DE DRIEVOUDIGE VERPLICHTING Alle staten verkrijgen in de resolutie een drievoudige verplichting. De VN Veiligheidsraad besloot namelijk dat geen land een niet-land mocht steunen bij het bekomen, bouwen, ontwikkelen, verplaatsen of gebruiken van nucleaire, chemische en biologische wapens. Ook moesten ze de nodige nationale wetgeving inbouwen om dit te verbieden, en vooral voor terreurdoeleinden. Verder moesten ze de nodige maatregelen nemen om de wapens in eigen bezit te beveiligen en de illegale handel erin tegen te gaan. De verspreiding van massavernietigingswapens onder niet-statelijke 39 Chairman of the Security Council Committee established pursuant to resolution 1373 (2001) concerning counter-terrorism, Letter addressed to the President of the Security Council, 20 December 2004, S/2004/993, http://www.un.org. actoren wordt dus als een bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid aangemerkt, onder de termen van Hoofdstuk VII van het VN Handvest. Door zijn universele werking en zijn bindend karakter is deze resolutie een belangrijke stap vooruit in de materie. Daarvoor werd alles immers gereguleerd door verschillende overlappende akkoorden die alleszins niet in een universele bindende werking voorzagen. Men kan zich bovendien afvragen waarom men niet verder werkt met deze internationale conventies maar zich onrechtstreeks met nationale wetgeving gaat behelpen. Dit is uiteraard doordat internationale rechtsinstrumenten geen betrekking hebben op individuen maar slechts op staten. ANDERMAAL EEN BIJZONDER KARAKTER Het is ontzettend van belang aan te merken dat het hier de tweede keer is dat de VN Veiligheidsraad Hoofdstuk VII van het VN Handvest gaat inroepen zonder daarbij te gaan verwijzen naar een bepaalde in tijd en plaats gesitueerde gebeurtenis. Na United Nations Security Council Resolution 1373 (2001), gebeurt het hier aldus opnieuw met United Nations Security Council Resolution 1540 (2004). We zeiden al eerder dat vele staten niet bepaald gelukkig zijn met deze evolutie. Dit blijkt ook uit de voorbereidende werken van deze resolutie. Ondanks de unanimiteit met dewelke de resolutie werd goedgekeurd werden er ter zake een aantal opmerkingen gemaakt. Munir Akram die Pakistan vertegenwoordigde verklaarde dat zijn land de opinie steunt zoals zij door anderen naar voren werd gebracht tijdens het open debat van de VN Veiligheidsraad, in die zin dat ook zij van mening zijn dat de VN Veiligheidsraad zich niet kan gedragen als een zogenaamde wetgever voor de wereld. Indië trad dat bij door te zeggen dat ook zij bijzonder bezorgd zijn over de uitoefening van wetgevende bevoegdheden door de VN Veiligheidsraad in combinatie met hun mandaat onder Hoofdstuk VII van het VN Handvest. Dit zou immers, volgens hen, een verstoring kunnen uitmaken van het evenwicht van bevoegdheden en macht tussen de VN Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering van de VN zoals dat in het VN Handvest staat ingeschreven. RELATIE MET ANDERE RECHTSINSTRUMENTEN Men kan zich afvragen of er tussen resolutie 1373 en resolutie 1540 dan een verband bestaat en in welke mate resolutie 1540 wel terroristen viseert. Beide vragen kunnen worden beantwoord door aan te geven dat resolutie 1373 uiteraard strekte tot het counteren van internationaal terrorisme en dat de mogelijkheid van het in handen krijgen door terroristen van massavernietigingswapens reeds overwogen werd in deze resolutie, meer specifiek in zijn paragraven 3a en 4. Daarin staat dat de VN Veiligheidsraad een beroep doet op de staten om de uitwisseling van operationele informatie op te drijven en te versnellen met het oog op onder meer de dreiging die uitgaat van het bezit door terroristische groeperingen van nucleaire wapens. Ook verklaarde de VN Veiligheidsraad bezorgd te zijn over de schijnbare ernstige correlatie tussen internationaal terrorisme en het illegale verhandelen van nucleaire, biologische en andere potentieel dodelijke wapens. Ten gevolge daarvan eiste ze een betere nationale, regionale, subregionale of internationale samenwerking zodat de vredesbedreiging kon worden aangepakt. Resolutie 1540 gaat drie jaar later verder in op deze twee paragraven. Wat het verband betreft met andere reeds bestaande conventies inzake de materie, kan gezegd dat de resolutie de implementatie van conventies over massavernietigingswapens gaat aanmoedigen en promoten. Toch blijven staten die bij een dergelijk verdrag nog geen partij zijn hun voorrecht behouden dat zo te gaan houden. Deze resolutie is met andere woorden gericht tegen niet-statelijke actoren doordat tegen hen actie zal worden genomen op basis van, door de staten te creëren, nationale wetgeving. De internationale verdragen (the Non-Proliferation Treaty, the Chemical Weapons Convention and the Biological and Toxin Weapons Convention) die gericht zijn op staten zijn niet de kern van deze resolutie maar we kunnen zeggen dat er hier niettemin ter zake wel een duwtje in de rug wordt gegeven. HET 1540 COMMITTEE Nog een tendens die de werking van de VN Veiligheidsraad kenmerkt, wordt met deze resolutie verder gezet. Namelijk het oprichten van een comité om de implementatie van de resolutie te verzekeren op nationaal niveau en assistentie te verlenen aan staten waar ze het moeilijk hebben. Het 1540 Committee werd ingesteld en neemt aldus een deel van de taak van het CTC over. Dit ad hoc comité werd opgericht voor een initiële periode van twee jaar, die reeds meerdere malen werd verlengd. De staten werden vriendelijk verzocht binnen de zes maanden na de uitvaardiging van de resolutie aan het comité een rapport te laten bekomen waarin zij uitlegden wat hun huidige situatie was en wat hun toekomstplannen zijn om aan deze verplichtingen te gaan voldoen. Het zal niet verbazen dat, zoals het reeds eerder gebeurde bij de andere comités, vele staten die termijn toch te kort vonden en iets langer namen om medewerking te verlenen. Andere staten dienden algeheel geen rapport in. Dit zette de VN Veiligheidsraad dan ook aan om in United Nations Security Council Resolution 1810 (2008) het nog eens te proberen en andermaal de staten tot medewerking aan te manen. Met behoorlijk wat succes, aangezien inmiddels toch 161 staten aan deze oproep gehoor hebben gegeven40. UNITED NATIONS SECURITY COUNCIL RESOLUTION 1566 (2004) Deze resolutie gaat vooreerst het CTC/CTED gaan verzoeken om dringend werk te maken van visites op het grondgebied van de lidstaten om zo de uitvoering van United Nations Security Council Resolution 1373 (2001) beter op te volgen. Dit is het vermelden waard, aangezien dit illustreert wat hierboven werd gezegd. Het CTC/CTED heeft immers zoals aangegeven deze bijkomende bevoegdheid verkregen om de correcte implementatie te verzekeren van resolutie 1373. HET 1566 COMMITTEE Belangrijker nog is de werkgroep die door deze resolutie in het leven werd geroepen. Het 1566 Committee. Verder bij de bespreking van de voornaamste en gemeenschappelijke problemen bij de uitvoering van de resoluties zullen we zien dat de VN Veiligheidsraad voor de uitvoering van zijn resoluties algeheel afhankelijk is van de bereidheid en politieke wil van de staten om de resoluties uit te voeren. Het welslagen ervan hangt dan ook vaak af van de mogelijkheden die staten hebben om de omzetting in nationale wetgeving adequaat te laten gebeuren. Men ziet dat hier steeds meer in verdergaande mate controle door de Verenigde Naties wordt uitgeoefend op de staten om de resoluties op de door haar voorgestane wijze uit te voeren. Na het CTC en de hervorming met het CTED, daarin begrepen de bevoegdheidsuitbreidingen en revitaliseringen, hebben we hier de zoveelste maatregel om resolutie 1373 algeheel en zo snel mogelijk toepasbaar te zien worden. De 40 Niettemin bleven onder meer Kaapverdië, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Tsjaad, Congo, Ivoorkust, de Democratische Volksrepubliek van Korea, de Salomonseilanden, Somalië, Swaziland, Timor-Leste, Togo, Zambia en Zimbabwe in gebreke. werkgroep zelf bestaat uit alle leden van de VN Veiligheidsraad en heeft tot taak om aanbevelingen in te dienen en te overwegen aangaande praktische maatregelen die men zou kunnen nemen tegen individuen, groepen of entiteiten die betrokken zijn bij het verrichten van terroristische activiteiten. Deze aanbevelingen hebben wel geen betrekking op deze die door het Al-Qaeda/Taliban Sanctions Committee kunnen worden geformuleerd. Deze aanbevelingen kunnen zo procedures behelzen om de personen en entiteiten waarvan sprake is meer efficiënt ter gerechtigheid te brengen. Er worden dus voorstellen gedaan inzake onder meer prosecutie, uitlevering, het bevriezen van tegoeden en de beperking van de bewegingsvrijheid. Ook procedures ter implementatie van de voorgaande vallen onder deze aanbevelingen. In nagenoeg elke resolutie die de materie terrorisme betreft wordt trouwens sinds de uitvaardiging van resolutie 1373 steeds opgeroepen om deze te gaan uitvoeren of ook nog om andere relevante conventies te gaan ratificeren of zijn medewerking aan de totstandkoming ervan te verlenen. Denken we maar aan het wetsvoorstel betreffende een allesomvattende conventie inzake internationaal terrorisme en de internationale conventie inzake de repressie van daden van nucleair terrorisme bijvoorbeeld. Tevens is het eveneens belangrijk dat deze resolutie aan de net opgerichte werkgroep vraagt om zich te beraden over het creëren van een internationaal compensatiefonds voor slachtoffers van terrorisme en hun families. EEN INTERNATIONAAL COMPENSATIEFONDS VOOR SLACHTOFFERS VAN TERRORISME Dit fonds zou bestaan uit bijdragen die vrijwillig door staten worden gedoneerd. Wat ik daar persoonlijk zeer goed aan vind is dat in de resolutie expliciet wordt gezegd dat deze bijdragen afkomstig mogen zijn van tegoeden die door staten aan de terroristische organisaties werden ontnomen in de strijd tegen het terrorisme. Zo wordt de financiële last niet noodzakelijk op de schouders van de burgers gelegd. Dit compensatiefonds is uiteraard van belang en hier gaan we er dan ook nog even op in41. Dit doen we door vooreerst te gaan kijken naar wat wenselijk is aangaande de organisatie van het fonds vertrekkende vanuit het oogpunt van de slachtoffers daarbij sociale en criminologische inzichten in aanmerking nemend. Daarna worden een aantal aanbevelingen weergegeven, om ten slotte af te sluiten met waarom het fonds wenselijk wordt geacht. Doorheen dit alles worden implementatievoorstellen gedaan. Alle slachtoffers hebben compensatie nodig dat eerlijk, passend, tijdig en toegankelijk is. Op die manier zien we geen verschil tussen terrorismeslachtoffers en slachtoffers van andere misdrijven. Voor beiden geldt dit onverkort. Dit dient wel genuanceerd. Men kan beiden niet geheel gaan gelijkstellen. Doordat terrorisme als misdrijf op grote schaal schade kan aanrichten is er bijvoorbeeld vaak nood aan meer herstelmaatregelen dan bij gewone misdrijven. Zo kunnen publieke erkenning en herdenkingsplechtigheden de schade helpen beperken. Het is tevens zo dat de schade die wordt aangericht van een geheel ander niveau kan zijn. De graad van de weerslag verschilt dus. Zo zijn de kwetsuren over het algemeen meer ernstig en is de materiele schade eveneens groter wat tot een hogere kost leidt. Verder is de kans op het ontwikkelen van psychologische trauma’s aanzienlijk groter bij de slachtoffers van terrorisme. Dit heeft uiteraard allemaal gevolgen voor de wijze waarop het fonds dient beheerd te worden en dus in de praktijk tot stand moet worden gebracht. Men zal bijvoorbeeld moeten beseffen dat er voldoende reserves aangehouden moeten worden. Alsook dat er voldoende werkingsmiddelen moeten toevloeien naar het fonds. Het is immers niet ondenkbaar 41 De presentatie kan men terug vinden via volgende hyperlink, http://www.euforumrj.org/readingroom/Terrorism/Compensationpresentation.pdf (consultatie 10 mei 2011). dat men te maken zal krijgen met problemen op het procedureel niveau wanneer vele mensen tegelijk eenzelfde schadeclaim gaan instellen. Indien de middelen beperkt zijn kan men zodoende beslissen om bepaalde schadeposten gedeeltelijk of geheel niet te vergoeden zoals bijvoorbeeld de materiele schade. Een aantal aanbevelingen ingevolge een studie door het International Victimology Institute in Tilburg werden door Dr. Rianne Letschert voorgesteld op de Conference on Victims of Terrorism van 10 en 11 maart 2008. Men stelde onder meer dat rekening houdend met het feit dat de terugvordering van schadevergoeding van de veroorzakers bij dit misdrijf moeilijker is, adequate compensatieschema’s voorzien moeten worden die in het bijzonder eveneens geschikt zijn om massale aanvragen op een korte tijd te behandelen. Niet alleen rechtstreekse slachtoffers maar ook indirecte zoals rouwende familieleden zouden aanspraak op een vergoeding moeten kunnen maken. Eveneens moet rekening worden gehouden met de noden van slachtoffers over de grens, die misschien geen aanspraak kunnen maken op een vergoeding volgens bestaande nationale fondsen of technieken. Om de woede en de angst die gepaard gaat met een dergelijk levenswijzigend drama een plaats te geven moeten er ook herstelmaatregelen worden voorzien. Dit alles ligt in de lijn van wat hierboven werd geschreven. Waarom werd dit fonds nu eigenlijk in het vooruitzicht gesteld. De wens tot oprichting is vooral gestoeld op politieke motieven. Het is de staat die de burgers niet afdoende beschermd en dus tevens verantwoordelijk is om de schade die daaruit voortvloeit minstens gedeeltelijk te gaan remediëren. Terroristische aanvallen worden immers geacht gericht te zijn op staten. Het probleem daarmee is dat dit internationaal fonds wel bepaalde minimumvoorwaarden zal opleggen om in aanmerking te komen voor vergoeding, wat normaal is. Hoe gaat men echter verantwoorden dat deze slachtoffers recht hebben op additionele bescherming en slachtoffers van natuurrampen bijvoorbeeld niet. De staat zal met andere woorden indirect toegeven voor de slachtoffers van terrorisme verantwoordelijk te zijn. Men zou dit kunnen omzeilen door voor te houden dat een dergelijk fonds wordt opgericht, niet uit een verantwoordelijkheidsgevoel, maar uit een gevoel van sympathie en medeleven. Een additioneel probleem is dat sommige staten zullen zeggen dat zij geen probleem hebben met terrorisme en dus niet willen tussenkomen in de financiële last. Dit lijkt me echter niet zo een groot probleem. België bijvoorbeeld heeft amper met de materie te maken gehad als land op zich maar heeft niettemin al grote bedragen geconfisqueerd (zie hierboven). Nog een reden waarom dit fonds wenselijk wordt geacht, naast de politieke redenen en het verantwoordelijkheidsgevoel, is omwille van solidariteit. Men wil de mensen terug op de been helpen. Als dit de drijfveer is voor het oprichten van het internationaal fonds voor de vergoeding van slachtoffers van terrorisme zou het fonds zo moeten worden uitgewerkt dat het ageert als een veiligheidsnet. Met andere woorden, mensen die geen hulp nodig hebben bij het herstellen van hun dagelijkse leven zouden geen vergoeding mogen bekomen en de bedragen die worden uitgekeerd zouden niet vast doch variabel moeten zijn. Dit eventueel gekoppeld aan de verzekeringstechniek. In België bijvoorbeeld worden natuurrampen gedekt onder de brandverzekering. Met dekking van schade voortvloeiend uit terrorisme zou men hetzelfde kunnen doen. UNITED NATIONS SECURITY COUNCIL RESOLUTION 1617 (2005) AFGELEGDE WEG Vooreerst kan andermaal voor de volledigheid worden opgemerkt dat er hier nog een resolutie aan is voorafgegaan. Dit is met name United Nations Security Council Resolution 1611 (2005) concerning threats to international peace and security caused by terrorist acts. Daarin werd een louter politieke verklaring afgelegd. De VN Veiligheidsraad veroordeelde daarbij in sterke bewoordingen de aanslagen in Londen van 7 juli 2005. Zij sympathiseerde eveneens met de slachtoffers en hun familie. Bij die terroristische aanslagen in kwestie werd Londen tijdens de ochtendspits opgeschrikt door vier bomexplosies. Binnen een half uur deden drie ontploffingen zich voor in de metro en een half uur later een vierde aan boord van een bus. Het aantal doden bedroeg 56, waaronder de 4 daders. Naar schatting waren er 700 gewonden waarvan 22 ernstig gewond. In de geschiedenis van het Verenigd Koninkrijk is dit de aanslag met de meeste doden sinds de aanslag op Pan Am-vlucht 103 boven Lockerbie in 1988. De aanslag werd vrijwel direct opgeëist door een onbekende groep genaamd 'AlQaeda in Europa'. Deze groepering publiceerde op een website een verklaring waarin de aanslag werd gepresenteerd als een vergelding voor de Britse inmenging in de oorlog in Irak. Op 1 september 2005 zond de televisiezender Al Jazeera ook een videoboodschap van Al-Qaeda uit waarin de organisatie de aanslagen opeiste. Zowel Muhammad Sadiq Khan, een van de verdachten, als Ayman al-Zawahiri verschenen in beeld. De Verenigde Naties waren niet de enigen die reageerden op de gebeurtenissen. Allerlei wereldlijke en geestelijke leiders drukten hun afschuw uit. Onze toenmalige premier Guy Verhofstadt veroordeelde de aanslagen in de Kamer. Hij sprak over een laffe, terroristische aanslag op burgers die geen kans hebben zich te verdedigen en weerloos zijn. VERRUIMDE DEFINITIE VAN HET GEASSOCIEERD ZIJN MET TERREURGROEPERINGEN United Nations Security Council Resolution 1617 (2005) is echter wel een resolutie met een juridische meerwaarde in de strijd tegen het terrorisme. Ook hier werden enerzijds verklaringen opgenomen maar anderzijds ook daadwerkelijke handelingen in het vooruitzicht gesteld. De verklaringen gaven blijk van een grote bezorgdheid omtrent het gebruik van online communicatiemiddelen door terroristische bewegingen en de door hun gebruikte materialen in hun strijd. Zo wordt het internet door Al-Qaeda en gelijksoortigen gehanteerd, niet alleen voor de verspreiding van propaganda maar eveneens voor rekrutering. Het Committee 1566 werd dan ook vriendelijk verzocht deze evolutie in acht te willen nemen bij de uitvoering van zijn taken. Met materialen wordt dan weer bedoeld ManPortable Air Defence Systems (MANPADS), commercieel beschikbare explosieven en chemische, biologische en nucleaire wapens. Ook interessant is dat in een adem een dankwoord wordt uitgesproken ten aanzien van de reeds eerder vernoemde International Civil Aviation Organization, die klaarblijkelijk inspanningen heeft gedaan om te voorkomen dat reisdocumenten in de handen van terroristen zouden kunnen komen. Na een zeer lange preambule kan wat de genomen handelingen betreft het volgende worden gezegd. De noodzaak werd aangehaald van samenwerking tussen de reeds opgerichte comités en hun respectievelijke groepen en panels van experten. Dit met het oog op een betere uitwisseling van informatie, gecoördineerde visites aan lidstaten en dergelijke meer. Veel belangrijker evenwel, wordt er nogmaals opgeroepen om de voorziene sancties op te leggen ten aanzien van de Taliban, Usama bin Laden en Al-Qaida. Het gaat hierbij om de sancties die werden aangenomen in eerdere resoluties. De sancties werden hierboven reeds besproken en behelzen een wapenembargo, reisverbod en bevriezing van tegoeden. De maatregelen van resolutie 1617 dienen echter ook genomen tegen alle andere individuen, groepen en entiteiten die er mee geassocieerd zijn. Wie als geassocieerd kan worden aangemerkt wordt bepaald aan de hand van de resolutie zelf. De gegeven definitie is nieuw want ruimer. Ter zake werd het volgende bepaald en wegens de belangrijkheid van de bewoordingen is deze tekst in het Engels overgenomen. Onder daden of activiteiten die een individu of groep stelt, en die hem bijgevolg associëren met Al-Qaida, Usama bin Laden of de Taliban dient te worden verstaan: - participating in the financing, planning, facilitating, preparing, or perpetrating of acts or activities by, in conjunction with, under the name of, on behalf of, or in support of; - supplying, selling or transferring arms and related materiel to; - recruiting for; or - otherwise supporting acts or activities of; Al-Qaida, Usama bin Laden or the Taliban, or any cell, affiliate, splinter group or derivative thereof. Deze definitie zou er potentieel toe kunnen leiden dat – aangezien iemand die support (ondersteuning) verleent als geassocieerd wordt aangemerkt, zonder dit verder in de resolutie te definiëren – een eenvoudige briefschrijver die morele en politieke steun verleent daaronder komt te vallen. Dit dan naast militaire of financiële steun. Dit is een ingrijpende wijziging. De vraag is of dit een positieve wending is. Mijn inziens is het zo dat rekening houdend met de vrijheid van meningsuiting alsook met de ernstige gevolgen die met een dergelijke classificatie gepaard gaan, dit geen goede zaak is. Men gaat hier te ver. Net hier vinden we dus de eigenlijke relevantie van de resolutie en de reden ook waarom ze in de oplijsting werd opgenomen. Namelijk in de uitbreiding van de definitie van diegenen die als geassocieerd met Al-Qaida, Usama bin Laden of de Taliban moeten worden beschouwd. Deze briefschrijver-sympathisant en alle anderen die onder de uitgebreide definitie vallen, worden nu immers aan dezelfde sancties blootgesteld als de voornoemde groeperingen zelf. DE CONNECTIE MET DE MENSENRECHTENPROBLEMATIEK Om administratief beter te kunnen werken dienen al deze voorgaande personen en entiteiten te worden opgenomen op de geconsolideerde lijst, ook wel de terroristenlijst genoemd. In verband daarmee had ik graag ook nog even de volgende paragraaf weergegeven. Requests relevant States to inform, to the extent possible, and in writing where possible, individuals and entities included in the Consolidated List of the measures imposed on them, the Committee’s guidelines, and, in particular, the listing and delisting procedures and the provisions of resolution 1452 (2002); Deze alinea is belangrijk omdat hieronder bij de mensenrechtenproblematiek zal worden besproken dat de praktijken van de Verenigde Naties aangaande hun terroristenlijst de mensenrechten niet ten volle respecteren, en dit doordat zij een loopje nemen met enkele fundamentele waarborgen. In het kader van een eerlijk proces moeten verdachten onder andere immers op de hoogte worden gesteld van de incriminaties die hun ten laste worden gelegd. We zullen zien dat er een positieve evolutie is en deze paragraaf in deze resolutie zorgt daar deels voor. Eveneens geldt ten aanzien van de bewijslevering ten gevolge van deze resolutie dat de staat die een naam aandraagt voor plaatsing op de lijst verplicht is om aan het VN sanctiecomité een verklaring over te leggen waarin wordt beschreven waarop het voorstel is gebaseerd. Deze verplichting die is neergelegd in paragraaf 4 komt ook op zijn beurt de mensenrechtenproblematiek tegemoet. Men kan dus concluderen dat ook in dit opzicht deze resolutie van behoorlijk belang is. DE VERSCHEIDENE COMPONENTEN GEILLUSTREERD Voor een concrete implementatie van United Nations Security Council Resolution 1617 (2005) die op zijn beurt verwijst naar vorige resoluties waaronder United Nations Security Council Resolution 1333 (2000) en United Nations Security Council Resolution 1267 (1999) richten we onze blik naar de Europese Unie. Het gaat hier meer specifiek om Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qaida-netwerk en de Taliban en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan. Dit vind ik immers een bijzonder mooie illustratie van implementatie aangezien niet alleen wordt aangetoond hoe de sancties door de landen worden opgelegd maar ook hoe die lijst in de praktijk werkt en zelf een probleempunt inzake mensenrechten uitlokt. We weten vooreerst dat het de staten zijn die de verplichtingen moeten nakomen zoals zij door de VN Veiligheidsraad naar voren worden gebracht in hun resoluties. De 27 lidstaten van de Europese Unie voldoen aan deze verplichting door op regionaal niveau daartoe een regeling uit te werken. Zo worden in artikel 2 alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan, eigendom zijn of in het bezit zijn van natuurlijke of rechtspersonen, groepen of entiteiten die door het sanctiecomité zijn aangewezen en op de lijst staan bevroren. Bij de verordening hoort inderdaad eveneens een lijst met namen. Onder meer de Al-Barakaat Bank, Mogadishu, Somalië staat daarin ingeschreven. Deze groep wordt door de Verenigde Staten aangemerkt als the quartermasters of terror. De leden van de Nederlandse SPfractie stelden in 2006 binnen de vaste commissie voor Justitie een pertinente vraag aan de regering aangaande de verordening in kwestie. Zij wouden immers weten of het mogelijk is om te procederen tegen plaatsing op een lijst behorend bij een verordening. Volgens deze leden was dit niet mogelijk en zou dit stranden vanwege het Plaumann-criterium. De reden van deze vraag wordt hieronder bij de mensenrechtenproblematiek besproken. In het kort, gaat het om een nationale procedure die noodzakelijk is ter bescherming van fundamentele waarden bij gebreke aan een internationaal orgaan die de zaken opvolgt. Uit het Plaumann-arrest en het door deze leden aangehaalde criterium kan volgens de regering echter niet worden afgeleid dat het niet mogelijk zou zijn om op grond van artikel 230 EU-Verdrag de wettigheid van Verordening 881/2002 door de gemeenschapsrechter te laten toetsen. Artikel 230 EU-Verdrag bepaalt dat iedere natuurlijke of rechtspersoon beroep kan instellen tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, hem rechtstreeks en individueel raken. Er wordt wel gesproken van onechte verordeningen. Het doel van de verdragsbepaling is de bescherming van particulieren tegen beschikkingen die worden genomen in de vorm van een verordening. In het Plaumann-arrest heeft het Hof van Justitie in dit verband geoordeeld dat de verdragsbepalingen die samenhangen met het beroepsrecht van particulieren niet restrictief mogen worden uitgelegd. De omstandigheid dat het besluit is genomen in de vorm van een verordening, staat dus een procedure op grond van artikel 230 niet in de weg42. 42 Tweede Kamer der Staten-Generaal, Verslag van het schriftelijk overleg inzake de goedkeuring van het op 24 april 1986 te Straatsburg tot stand gekomen Europees verdrag inzake de erkenning van de rechtspersoonlijkheid van internationale nietgouvernementele organisaties alsmede invoering van enige regels met betrekking tot in een terrorismelijst vermelde organisaties en andere organisaties waarvan het doel of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, 13 januari 2006, 28 764 nr. 8, www.nctb.nl. UNITED NATIONS SECURITY COUNCIL RESOLUTION 1624 (2005) AFGELEGDE WEG Deze resolutie werd inderdaad nog voorafgegaan door een enkele resolutie. Dit is met name United Nations Security Council Resolution 1618 (2005). Deze is andermaal eerder een politiek statement doch wordt hier voor de volledigheid niettemin opgenomen .De VN Veiligheidsraad verklaarde immers zijn morele steun aan de burgers van Irak gedurende de politieke transitieperiode. Des te meer omwille van de aanhoudende aanvallen in het land. De VN Veiligheidsraad veroordeelde de terroristische aanslagen in Irak tegen de burgerbevolking alsook tegen buitenlandse diplomaten die werden ontvoerd en gedood. Bijgevolg verklaarde de VN Veiligheidsraad dat daden van terrorisme geenszins de politieke en economische overgang mochten hinderen en riep zijn lidstaten dan ook op om enerzijds alle resoluties aangaande terrorisme (en Irak) uit te voeren en anderzijds Irak te steunen in het beschermen van de geviseerde diplomaten en ander buitenlands personeel. Ook werd UNSCR 1624 op de wereldbijeenkomst opgevolgd door United Nations Security Council Resolution 1625 (2005). Hoewel men deze beide vaak in één adem vernoemt, hebben ze niks met elkaar te maken qua materie. Deze laatsgenoemde komt hier dan ook niet aan bod EEN RESOLUTIE IN DE SCHOOT VAN DE 2005 WORLD SUMMIT United Nations Security Council Resolution 1624 (2005) kwam tot stand door een tekst geredigeerd door het Verenigd Koninkrijk. Deze werd dan unaniem aangenomen op de 2005 World Summit, die een bijeenkomst was van staatshoofden en regeringsleiders. De preambule van deze resolutie is zwaar geladen en snijdt een geheel aan thema’s aan, gaande van de mensenrechtenproblematiek tot economische destabilisatie. De VN Veiligheidsraad verklaarde immers alle vormen van terrorisme te zullen blijven bestrijden conform met het VN Handvest en ander internationaal recht. Terrorisme blijft in hun ogen een bedreiging van de mensenrechten en de vrede, stabiliteit en economische ontwikkeling van staten. Zeer belangrijk is dat de VN Veiligheidsraad hier de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aanhaalt en ook in sterke bewoordingen gaat zeggen dat het recht op vrije meningsuiting moet worden gerespecteerd. Dit wordt verder behandeld bij de problemen inzake de implementatie van de VN resoluties. Verder had de VN Veiligheidsraad graag gezien dat staten actief in dialoog zouden gaan met hun onderdanen om hun begrip voor andere culturen en religies te versterken. De gehele strijd tegen terrorisme, die zich voornamelijk richt tegen moslim fundamentalisten, kan natuurlijk al gauw een verkeerd beeld gaan scheppen. Volgens de Verenigde Naties moeten de bedrijven, de media en de gemeenschap in zijn geheel dan ook trachten deze discriminaties tegen te gaan. Deze paragraaf wordt hier even aangehaald en besproken. Stressing the importance of the role of the media, civil and religious society, the business community and educational institutions in those efforts to enhance dialogue and broaden understanding, and in promoting tolerance and coexistence, and in fostering an environment which is not conducive to incitement of terrorism. De laatste zin van deze paragraaf lijkt me daarbij even interessant. Deze handelt niet over een informeren maar over het scheppen van een omgeving. Directe actie is met name zeker nodig tegen geplande aanslagen en opererende terroristische groeperingen. Dit is de logische reactie op de bedreiging van de vrede die ze veroorzaken. De VN Veiligheidsraad gaat daarbij resoluties aan nemen waarbij ze maatregelen oplegt. Deze maatregelen behelsden tot nu toe steeds vooral de bestrijding van terroristen. Wanneer het gaat om de preventie gaat het dan vooral om het voorkomen dat er schade door terroristen wordt aangericht middels bijvoorbeeld een wapenembargo of een reisverbod. Bij mijn weten is het hier echter de eerste keer dat er klaarblijkelijk een maatregel wordt genomen die erin bestaat de vorming van terroristen te voorkomen. Het is een wens (en een opgelegde verplichting, zie verder) van de Verenigde Naties om een omgeving gecreëerd te zien waarin terroristen niet kunnen gedijen. Indirecte actie dus door sociale leefwerelden binnen de staten te betrachten die jongeren net aanzetten niet het slechte pad op te gaan. Indien bij wijze van spreken de geïmmigreerde moslimjeugd dezelfde kansen krijgt als de autochtone bevolking dan lijkt het mij inderdaad zo dat zij minder vatbaar zullen zijn voor indoctrinatie. Burgers met goede vooruitzichten overtuigen deel te nemen aan de heilige oorlog via internet fora zal bijvoorbeeld alvast moeizamer verlopen. Toch markant, dat dit in deze resolutie voorkomt. Men kan als staat aan die opmerking gevolg geven door bijvoorbeeld zijn onderwijsbeleid er op af te stemmen. In België hebben we zo het gelijkekansenonderwijs. Het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap streeft immers naar maximale, gelijke onderwijskansen voor eenieder. Ook andere maatregelen werden evenwel genomen. Een lijst daarvan vindt men in de staatsrapporten van het CTC. Na de preambule werden er vijf effectieve verplichtingen aan staten opgelegd. Vooreerst, dienen alle staten ervoor te zorgen dat het aanzetten tot terrorisme eveneens een misdrijf is. Ten tweede, dienen staten te trachten dit misdrijf te voorkomen. Ten derde, dient ze zich te onthouden van het verschaffen van een toevluchtsoord aan personen die in alle waarschijnlijkheid en volgens geloofwaardig bewijs hun schuldig hebben gemaakt aan voorgenoemd misdrijf. Ten vierde, werd aan alle landen gevraagd om hun internationale grensposten beter te beschermen door onder meer het tegengaan van de verspreiding van frauduleuze reisdocumenten en de versterking van veiligheidsprocedures die reizigers moeten doorgaan. Dit net opdat schuldigen aan het voornoemde misdrijf het territorium niet zouden kunnen betreden. Tenslotte, werd de hierboven vermelde religieuze educatie van de burgerbevolking als verplichting opgenomen. Al deze voorgaande verplichtingen dienen uitgevoerd, in acht nemend het internationaal recht. Het zal daarbij niet verbazen dat de vooruitgang in deze materie dient te worden gemeld aan de Commissie Contraterrorisme. Deze laatste heeft immers ook hier andermaal een belangrijke rol te spelen. Zij zal de staten engageren in discussies over de best mogelijke manier van juridische uitvoering en informatieverspreiding. Binnen de twaalf maanden zal ze de VN Veiligheidsraad op de hoogte brengen van haar bedenkingen. De uitvoering van de resolutie in kwestie wordt dus beoordeeld door het CTC. Het CTC heeft een zekere vaste werkwijze. Laten we deze handelswijze even toepassen op de uitvoering van deze resolutie, met België als voorbeeld. Het werk van het CTC en het CTED kan worden onderverdeeld in volgende categorieën. Vooreerst het bezoeken van landen, op hun verzoek, niet alleen om na te gaan wat hun vorderingen zijn maar eveneens om te evalueren welke technische bijstand het land in kwestie zou kunnen vereisen. Daarnaast zorgt zij ervoor dat de landen die effectief dergelijke bijstand nodig hebben in contact worden gebracht met technische, financiële en juridische bijstandsprogramma’s alsook potentiele collega-landen die een handje willen toesteken. Zij zal eveneens rapporten opstellen per land waarbij zij een comprehensief plaatje nastreeft van de antiterrorisme capaciteiten van een land. Deze rapporten zijn ook een hulpmiddel bij de communicatie tussen de lidstaten en het CTC zelf. Ook zal het CTC de landen aanzetten om de uitvoering niet zomaar te gaan doorvoeren maar met in acht name van de zogenaamde best practices. Dat zijn de algemeen aanvaarde uitgewerkte procedures, regels en standaarden om aan een bepaalde verplichting te voldoen. Uiteraard wordt dit dan gemodelleerd per staat volgens diens noden en behoeften. Ten slotte, en minstens even belangrijk, is het verzorgen van bijzondere bijeenkomsten zodat uitvoerende staten vooreerst contact zouden hebben met internationale, regionale en zelf subregionale organisaties vooraleer zij tot implementatie overgaan. Een nuttig iets omdat er op die wijze sterkere banden worden gesmeed alsook beter wordt gecoördineerd, dit met het oog op het vermijden van dubbele regelgeving en wat neerkomt op het verkwisten van schaarse nationale middelen. Laat ons dus zoals gezegd even België nemen als subject. Wat de staatsbezoeken betreft, is ons land in 2009 bezocht geweest. Er is daar echter geen publieke mededeling over gebeurd. Wat het resultaat ervan is, heb ik dan ook niet kunnen terugvinden. Een erg actieve speler op het internationale forum blijken we niet te zijn. In het kader van geen enkele resolutie lijkt België zich bij het CTC te hebben aangemeld om andere landen technische bijstand te verlenen bij de uitvoering. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat België er voor kan hebben gekozen om dit wel te doen maar in alle confidentialiteit. Er zijn verder intussen vier bijzondere bijeenkomsten geweest en een vijfde wordt momenteel voorbereid. Op deze allerlaatste bijeenkomst waren er vooral internationale, regionale en subregionale organen aanwezig. Ook waren er vele landen present die een rol als waarnemer vervulden. Ik moet vaststellen dat sommige van onze buurlanden daar aanwezig waren maar België zelf niet. De rapporten die de status quo per land opmaken brengen het voornaamste licht op de zaak43. Hierna wordt weergegeven hoe België zeer concreet elke afzonderlijke verplichting van deze resolutie ten uitvoer legde. Zij zal daarbij desgevallend rekening hebben gehouden met de opgestelde best practices44. De eerste en tweede verplichting heeft België uitgevoerd door gehoor te geven aan Europese regelgeving ter zake, namelijk artikel 4.1 van het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten. Kijken wij in het Strafwetboek dan zien we in de artikelen 137 – 141ter in juncto artikel 66 en 67 inderdaad dat er daartoe een rechtsbasis aanwezig is. Artikel 1 van de Wet van 25 maart 1891 is bovendien zeer specifiek tegen het aanzetten tot terroristische daden gericht. Ook wordt het anti-terrorismeverdrag van de Raad van Europa momenteel bestudeerd met het oog op ratificatie. Al deze maatregelen gelden eveneens voor het voorkomen van het aanzetten tot terroristische daden. Niettemin worden nog andere rechtsbronnen vermeld die specifiek voor de voorkoming dienstig kunnen zijn, zoals de antiracismewet van 13 juli 1981. Voor de derde verplichting heeft België eveneens meerdere maatregelen genomen. Vooreerst is zij lid bij de Conventie van Geneve van 1951. Bij het toekennen van asiel gaan de verantwoordelijken na of artikel 1(f) ervan van toepassing is, die een weigeringsgrond ter zake bevat. België meent immers dat subonderdeeltje (c) in dit kader van toepassing is namelijk het schuldig worden bevonden aan daden die strijdig zijn met de doelstellingen en principes van de Verenigde Naties. België nam tevens stappen om zijn wetten inzake uitlevering te wijzigen. Ook wordt het Plan Radicalisme vermeld dat is aangenomen in 2006. Ik begrijp niet goed waarom dit naar voren wordt gebracht. Als men dit plan bekijkt dan ziet men geen maatregelen die iets te maken hebben met de weigering tot het grondgebied of het niet verschaffen van een toevluchtsoord. Gezien louter maatregelen worden genomen om het aanzetten tot terrorisme tegen te gaan in al zijn vormen, had men dit beter in de voorgaande categorie ingepast. 43 Permanent Representative of Belgium to the United Nations, Letter addressed to the Chairman of the Counter-Terrorism Committee, 22 September 2006, S/2006/762, http://www.un.org. 44 Compilation of international good practices, codes and standards compiled by the Counter-Terrorism Committee Executive Directorate (CTED), http://www.un.org/en/sc/ctc/docs/bestpractices/res1624.pdf (consultatie 10 mei 2011). De proactieve onderzoeken, door België naar voren gebracht, hebben wel uitstaans met de eigenlijke vraag. Dat terroristen in een vroege fase kunnen worden vervolgd, belet mijn inziens inderdaad dat ze zich gedurende een langere tijd in België kunnen ophouden. Dit onder meer met het oog op het ontlopen van vervolging in het buitenland. De vierde verplichting werd bijzonder goed uitgevoerd hier te lande. Ik geef slechts een korte samenvatting. België participeert in het Schengen Informatie Systeem of SIS. De laatste jaren zijn er nieuwe functies geïntroduceerd in dit systeem van informatieuitwisseling, onder meer met het oog op terrorismebestrijding. Dit wat betreft de controle op personen. Wat frauduleuze papieren betreft het volgende. De Europese Unie heeft vooreerst een uniform visa voorzien waarvan de uitreikingsprocedure en specificaties ontwikkelt zijn net met het oog op het tegengaan van vervalsing. België participeert verder aan het BIODEV systeem – dat een biometrische database aanlegt van visa applicanten – en heeft eind 2004 het ons gekende biometrische paspoort ingevoerd. Deze laatste biedt een grote weerstand tegen vervalsing. Ook de politie is een belangrijke speler. Niet enkel de dienst die de luchthavens bewaakt en de passagierslijsten controleert maar eveneens de federale politie die samenwerkt met derde landen om de problematiek te bestrijden. De vijfde verplichting werd hierboven reeds uiteengezet. UNITED NATIONS SECURITY COUNCIL RESOLUTION 1822 (2008) AFGELEGDE WEG Toch nog even, naar goede gewoonte, voor de volledigheid een aantal resoluties vermelden die hieraan zijn voorafgegaan. Allen minder belangrijk maar toch het vermelden waard. Ze hebben gemeen dat zij geen directe impact hebben inzake terrorismebestrijding. Zij betreffen veelal organisatorische bepalingen en trachten bestaande problematiek aan te kaarten. Zo hebben we vooreerst United Nations Security Council Resolution 1735 (2006), die bij de concrete voorbeelden van de rule of law en mensenrechtenproblematiek in navolgende rubriek wordt behandeld. Zij zal bestaande opmerkingen en verzuchtingen inzake niet-conformiteit van VN procedures met de mensenrechten tegemoet komen. Dit door aan publiciteit, transparantie, notificatie en dergelijke een groter gewicht toe te kennen. De volgende is United Nations Security Council Resolution 1787 (2007). Deze gaat de net aangenomen Global Counter-Terrorism Strategy verwelkomen in de preambule. Op die manier wordt ook aangetoond dat de verschillende organen van de Verenigde Naties, elk vanuit hun bevoegdheden, naar een gezamenlijke doelstelling streven. Deze werkwijze komt ook de overzichtelijkheid ten goede. Wat eigenlijke maatregelen betreft zien we dat het gerevitaliseerde CTC/CTED zijn werkingsperiode verlengd ziet. Deze periode die eind 2007 afloopt wordt hierdoor tijdig verlengd tot maart 2008. Ook wordt het CTED hier dan ook bijgevolg gevraagd om het eerder opgestelde reorganisatieplan nogmaals te amenderen in het kader van deze vernieuwing. Ook United Nations Security Council Resolution 1805 (2008) Is hier van belang en gaat op de voorgaande verder in die zin dat er opnieuw instructies aan het CTC worden gegeven. Zo wordt de voorgaande werkingsperiode nogmaals verlengd tot 2010. Ook interessant is dat het CTC klaarblijkelijk, bij de uitvoering van zijn taken, reeds rekening is beginnen houden met de eigen aanbevelingen geformuleerd door het zonet vernoemde heropgestelde reorganisatieplan. De allerlaatste paragraaf van UNSCR 1805 is evenwel de belangrijkste. Het CTED staat immers klaar om de samenwerking aan te gaan met de Counter-Terrorism Implementation Task Force (CTITF), in het kader van de Global Counter-Terrorism Strategy. Hierdoor blijft de aanpak van de Verenigde Naties coherent en consistent. HET SANCTIEREGIME EN DE CONNECTIE MET DE MENSENRECHTENPROBLEMATIEK United Nations Security Council Resolution 1822 (2008) behelst wel substantiële maatregelen. Zij voert immers andermaal sancties in tegen individuen en entiteiten die geassocieerd zijn met AlQaeda, de Taliban en Osama Bin Laden. Deze specifieke maatregelen dienen dan door de lidstaten te worden aangenomen. Ik zal deze niet opnieuw allemaal weergeven maar wat wel kan gezegd is dat dit sanctieregime de meest prominente en actieve maatregel is die tot hier toe is aangenomen onder Hoofdstuk VII van het VN Handvest. Van de elf maatregelen tot hier toe genomen, steekt deze er dus bovenuit45. Indien men zich met andere woorden de vraag stelt hoe sterk de internationale gemeenschap optreedt tegen terrorisme, dan is deze resolutie het antwoord. De reden waarom de VN Veiligheidsraad deze sancties wenst aan te nemen is duidelijk. Zoals ook uit de inleiding van dit werkstuk blijkt, is het zo dat op deze manier de internationale gemeenschap zonder geweld kan optreden. Door het aannemen van economische sancties worden staten en andere entiteiten zonder wapengekletter gedwongen de verplichtingen door de VN opgelegd na te leven. Wat de uitvoering ervan betreft heeft bijvoorbeeld Afghanistan, als natie die er om bekend staat onderdak aan terroristen te verlenen en een vorm van gedoogbeleid te voeren, via zijn regering een aantal onafhankelijke nationale antiterrorisme organen gecreëerd die genesteld zijn binnen het ministerie en die tot taak hebben het fenomeen terrorisme te bestuderen en op de voet te volgen. Dit door zowel terroristen zelf als de hun ondersteunende elementen op te sporen via een spiedend waakzaam oog richting de financiële en de bankensector. Zo zouden ze rekeningen waarvan ze vermoeden dat ze toebehoren aan terroristen gaan blokkeren in uitvoering van UNSCR 1822 46. Bij de problematiek van de mensenrechten, nu reeds meerdere malen aangehaald, zullen we zien dat er een positieve evolutie is. Velen zijn er van overtuigd dat de VN procedures niet steeds afdoende de fundamentele mensenrechten in acht nemen. De VN Veiligheidsraad heeft daar uit eigen beweging verbetering willen in aanbrengen door het uitvaardigen van resoluties. Deze resolutie is er één van. We zullen in de navolgende rubriek evenwel opmerken dat de vorderingen hier gemaakt echter nog steeds onvoldoende zijn om aan de relatief strenge standaard te beantwoorden die naar voren werd gebracht in de zaak Kadi en Al Barakaat. Ten gevolge daarvan zal Scheinin dan ook blijven pleiten om op het niveau van de Verenigde Naties zelf een mechanisme van onafhankelijke beoordeling in te stellen. Preferabel in de vorm van een quasi-rechterlijk orgaan bestaande uit onafhankelijke veiligheidsexperts47. Deze instantie zou immers volgens hem een grote legitimiteit hebben en als zodanig worden erkend door nationale en supranationale rechtelijke instanties. Maar dat is voor later. UNITED NATIONS SECURITY COUNCIL RESOLUTION 1904 (2009) Deze resolutie zag het licht doordat de VN Veiligheidsraad in steeds toenemende mate bezorgd werd over de ontvoeringen en andere misdaden die Al-Qaida en consoorten pleegden. Deze werden immers ook ten dele uitgevoerd om geld op te halen om hun ondernemingen te financieren of om politieke toegevingen te verkrijgen. Het is dan ook weinig verbazend dat hier andermaal de 45 D. P. STEWART, “United Nations Security Council Resolution 1822. Introductory Note”, I.L.M. 2008, 164-178. Statement by Mr. Mohammad Erfani Ayoob as Minister Counsellor of the Permanent Mission of Afghanistan to the United Nations on agenda item 106, Measures to Eliminate International Terrorism, 2009, http://www.afghanistan-un.org. 47 C. PORTELA, “National Implementation of United Nations Sanctions”, Int'l J. 2010, 564-597. 46 bestaande sanctieregimes worden aangepast. We gaan dus verder op het elan van het wapenembargo, de reisban en de bevriezing van tegoeden. Hoewel deze techniek reeds sinds United Nations Security Council Resolution 1267 wordt gebruikt, blijven er maar verfijningen op komen. Iets wat kan worden toegejuicht omwille van de consistentie die dit met zich meebrengt. Het is goed om zien dat de VN Veiligheidsraad geen rigide orgaan is en met de actualiteit meebeweegt. De vraag die eveneens kan rijzen is of het wel afdoende is slechts deze economische sancties aan te nemen. Sinds 1999 zijn er 13 soortgelijke resoluties verschenen. In vogelvlucht kan men zeggen dat er elf mechanismen ter tonele kwamen, waarna een twaalfde strengere aanpassing kwam om dan hier opnieuw te gaan fine-tunen. We zijn nu goed twaalf jaar verder en er is klaarblijkelijk weinig bewogen in terroristische kringen. Nog steeds dezelfde groepen worden geviseerd en ze doen het niet minder slecht, integendeel. De Amerikanen en geallieerden hebben hun handen vol in Afghanistan mede door asymmetrical warfare. Om maar te zeggen dat het misschien eerder wenselijk zou zijn bijkomende andere economische sancties te gaan treffen. Van bepaalde landen weet men bijvoorbeeld heel goed, het is net geen publiek geheim, dat ze deze organisaties steunen en onderdak verlenen. Welke andere instelling dan de Verenigde Naties is beter geplaatst om daar tegen op te treden middels bijvoorbeeld handels- in plaats van wapenembargo’s. Cuba en NoordKorea werden er al door getroffen maar Pakistan bijvoorbeeld wordt ongemoeid gelaten. De VN Veiligheidsraad zegt het nochtans zelf in elke resolutie. Ze wil terrorisme bestrijden met elk mogelijk middel, op elke mogelijke manier. Niettemin kan men de diversiteit van het gehele sanctieapparaat op een servetje samenvatten. En deze eenvoud leidt zoals gezegd niet noodzakelijk tot goede resultaten. Al zeg ik dat met enig voorbehoud. Alhoewel ik het moeilijk kan nagaan, er zijn nagenoeg geen cijfers over, kan ik het afleiden uit de dagelijkse berichtgeving over de situatie in conflictgebieden of (gepoogde) aanslagen of nog uit de hier besproken resolutie zelf. In UNSCR 1904 verklaart de VN Veiligheidsraad aanzienlijk bezorgd te zijn dat er 10 jaar na het uitvaardigen van UNSCR 1267 nog steeds een continue dreiging van terrorisme uitgaat. Net zoals bij de vorige resolutie zal ik me er bijgevolg van onthouden om andermaal die sancties uit de doeken te doen. Voor de volledigheid geef ik een voorbeeld van een wijziging. Eruit zal blijken dat dit effectief verfijningen zijn eerder dan nieuwe sancties. Zo moeten staten vermijden dat personen die op de lijst staan toegang krijgen tot hun grondgebied of erdoor reizen. Dit verplicht de staten evenwel niet om eigen onderdanen uit te leveren. Dit was reeds bekend. Echter, nu wordt nader gespecifieerd dat ook doorgang zal worden verleend indien dit nodig is in het kader van een rechterlijke procedure of indien het Committee ad hoc beslist dat het mogelijk is. Neen, veel nieuw is hier niet in terug te vinden en de uitvoering van deze resoluties is dan ook marginaal. Het is daarentegen een gegeven dat deze laatste resoluties wel degelijk een aanzienlijk belang hebben, maar dan in een ander verband. Inderdaad, ook hier is het zo dat de relevantie van deze resolutie andermaal te vinden is in het helen van de mensenrechtenproblematiek. Hieronder wordt dit behandeld bij de concrete voorbeelden die van een schending worden gegeven. In die verhandeling zal men zien dat deze resolutie de zoveelste in de rij is, waarbij de VN Veiligheidsraad zelf uit eigen initiatief, de kritiek van de internationale gemeenschap en vooral van de nationale rechters poogt tegemoet te komen. Het draait dan steeds om hetzelfde thema. De Geconsolideerde Lijst die de namen van verdachten bevat wordt uitgebreid (listing) of ingekort (delisting) zonder veel aandacht voor procedurele waarborgen. Naast opnieuw bepalingen over deze herzieningen, komt hier echter ook de ombudsman naar voor. Zie verder. UNITED NATIONS SECURITY COUNCIL RESOLUTION 1963 (2010) We zijn aangekomen bij de allerlaatste resolutie van de VN veiligheidsraad in de strijd tegen het terrorisme sinds 2001. Hoewel deze keer weinig over de uitvoering zal kunnen worden gezegd. Immers, deze resolutie is opnieuw van weinig feitelijke belang. Na voorzichtige lezing kan men niet anders besluiten dan dat deze resolutie een beperkt aantal wezenlijke beslissingen inhoudt. Wat men vooral doet is als het ware een status quo geven van de huidige situatie, alsof men in gedachten had dat het inderdaad een tijdje zou duren alvorens een nieuwe zou worden uitgevaardigd. Alle maatregelen die staten moeten nemen worden hier zeer kort herhaald. Waarom dit moet gebeuren is dan de vraag. Ik vind dit een spijtige zaak. Het komt de overzichtelijkheid niet ten goede en dat is natuurlijk inefficiënt. Als sommige resoluties maatregelen en sanctieregimes aannemen en andere deze op hun beurt wijzigen, is het al een behoorlijke klus voor de ambtenaren van de uitvoerende staat om na te gaan wat nu precies dient te gebeuren. Als men dan nog eens teksten uitvaardigt die neerkomen op een ongenuanceerde samenvatting, wordt het een chaos. De reden waarom ik dit aanmerk, is omdat ik vermoed dat het misschien iets te maken heeft met de geldingsduur in de tijd van resoluties door de VN Veiligheidsraad aangenomen. Er kan – naast betutteling van de staten – geen andere logisch aanneembare verklaring voor zijn. Dat wordt hieronder dan ook bekeken bij de problemen inzake de implementatie van de VN resoluties. De weinige nieuwigheden die deze resolutie biedt zijn de volgende. Na uitgedrukt te hebben dat het CTC een aanzienlijke rol speelt bij de implementatie van resolutie 1373, verlengt zij de werkingsperiode van het CTED tot 31 december 2013. Dat het CTC en CTED cruciale entiteiten zijn geweest in de uitvoering van de resoluties van de VN Veiligheidsraad komt inderdaad in deze thesis sterk naar voor. Waar vroeger de implementatie moest worden gezocht bij de nationale staten of de regionale overkoepelende instanties, is het aandachtcentrum nu ten dele verschoven naar het niveau van de Verenigde Naties zelf. Zoals uitgebreid uitgelegd, voorziet zij steeds meer zelf in maatregelen om de uitvoering kracht bij te zetten. Zo waarborgt ze niet enkel de tenuitvoerlegging maar ook een implementatie op de wijze die zij voorstaat. Vandaar dat hier in deze verhandeling de problemen inzake de implementatie geen predominante rol meer hoefden te spelen. Vroeger had dat daarentegen wel zeker het geval geweest aangezien dit het enige aspect was van tenuitvoerlegging die zich op het internationale niveau afspeelde. Nu is de implementatie van resoluties – ook deze in de strijd tegen het terrorisme – geen loutere nationale kwestie meer. Zo zijn er om de haverklap resoluties die geen verplichtingen (denk aan sanctieregimes) opleggen maar zich daarentegen richten naar de door de VN Veiligheidsraad opgerichte internationale comités. Dit opdat zij steeds beter in staat zouden zijn hun taak als toezichthouder op de implementatie uit te voeren. Dit gezegd zijnde, ook met het oog op een verdere situering van de problematiek van de uitvoering die hier onmiddellijk zal worden besproken, kijken we nog even verder naar de genomen maatregelen. Naast een verlenging van diens termijn werd aan het CTC en CTED opgedragen om rapporten op te stellen tegen 30 juni en 31 september 2011. Deze zouden een synthese uitmaken van de huidige toestand inzake de implementatie van de twee belangrijkste resoluties, zijnde respectievelijk United Nations Security Council Resolution 1373 (2001) en 1624 (2005). Deze worden helaas na het indienen van deze thesis gepubliceerd. Het zou nochtans onwaarschijnlijk interessant zijn. Deze twee rapporten zullen wellicht voor alle staten afzonderlijk bepalen hoe goed zij deze resoluties hebben ten uitvoer gelegd. Het gaat daarbij dus eveneens over de implementatie van de resoluties van de VN Veiligheidsraad in de strijd tegen het terrorisme sinds 2001. Het essentiële verschil met deze thesis is dat de analyse van het CTC/CTED als focal point de statelijke uitvoering zal hebben. Hier gaan we slechts zelden – ter illustratie – nationale gegevens aanhalen. Meer wordt in deze resolutie niet gezegd, dat nieuw is. Staten worden evenwel andermaal aangemaand elkaar te blijven steunen en indien mogelijk nieuwe strategieën uit te werken in de strijd tegen het terrorisme. Dit laatste is zeer belangrijk en er zal andermaal op worden ingegaan bij de problematiek van de uitvoering van de VN resoluties, in de categorie enggeestige strategieën. PROBLEMEN INZAKE DE IMPLEMENTATIE VAN DE VN RESOLUTIES In deze rubrieken worden de voornaamste problemen inzake de implementatie van door de VN ondernomen actie tegen terrorisme toegelicht en wordt in voorkomend geval tevens een oplossing in het vooruitzicht gesteld. Hierboven bij de bespreking van de individuele resoluties werden reeds verscheidene problemen aangekaart. Deze die hier worden besproken worden net hier behandeld omdat ze overkoepelend zijn, en dus eigen zijn aan meerdere resoluties. Het gaat hier zowel om reeds vermelde als om nieuwe kwesties. HET FALEN VAN DE KLASSIEKE PREVENTIEMIDD ELEN Een eerste probleem48 vloeit voort uit het feit dat een respectabel systeem ter bestrijding van criminaliteit, niet enkel overlevende terroristen bestraft maar eveneens een beleid voert van preventie van gewelddadig terrorisme. Ik heb bij de bespreking van de eigenlijke resoluties reeds vermeld dat de component preventie vrijwel onbestaande is in de aanpak van de VN Veiligheidsraad. Echter, dit is het enige probleem ter zake niet. De ervaring heeft immers geleerd dat dergelijke juridische afschrikkingsmechanismen zeer inefficiënt zijn indien men zoals hier te maken heeft met beweegredenen ingegeven door blind geloof die zelf zo sterk zijn dat zij zelfmoordaanslagen kunnen teweegbrengen. Personen uit problematische milieus die sinds hun kindertijd door hun naaste omgeving worden gehersenspoeld om een bepaalde bevolkingsgroep of religie de oorzaak van al hun problemen aan te wrijven, zijn zelden voor gezonde rede vatbaar. Nochtans, is het net op deze rationaliteit dat het reguliere strafrecht een beroep doet. Men heeft een bepaalde pakkans en een sanctie en indien men deze als het ware vermenigvuldigt dan bekomt men het nadeel dat de persoon kan lijden bij het verrichten van zijn onrechtmatige daden. Terroristen, dit behoeft geen betoog, maken echter nagenoeg geen analyse van positief versus negatief. Zij zien zichzelf als strijders van een heilige oorlog en zijn absoluut honderd procent overtuigd van hun eigen gelijk. In hun ogen vechten zij voor de goede zaak en zijn zij geen criminelen maar vrijheidsstrijders. Bij hun dood worden zij beloond als martelaars. Het onderscheid is daarbij inderdaad niet steeds makkelijk te maken maar als hun aanhoudende oorlogsvoering leidt tot een onophoudelijke serie moordaanslagen op onschuldigen dan kunnen deze personen moeilijk als de goeden worden aangemerkt. Kortom, indien er al een preventiebeleid is, werkt het van oudsher gebruikt systeem gewoonweg niet. We praten hier dan uiteraard wel over juridische afschrikkingsmechanismen. Andere preventiemaatregelen kunnen wel dienstig zijn. Zoals diegene die een omgeving instellen waarin potentiële terroristen niet kunnen gedijen. DE SCHENDING VAN DE RULE OF LAW EN DE MENSENRECHTEN 48 J-P. LABORDE, M. DEFEO, “Problems and Prospects of Implementing UN Action against Terrorism & Criminal Law Responses to Terrorism After September 11”, OUP 2006, 165-176. Dit in de vorige rubriek vermelde falen van de klassieke preventiemiddelen leidt er dan op zijn beurt toe dat de overheid in een poging om zijn burgers te beschermen zijn toevlucht gaat zoeken tot drastische remedieringen en acties. Denk maar aan het preventief opsluiten van vermeende terroristen in de gevangenis van Guantánamo Bay, zonder dat deze personen voorafgaandelijk een eerlijk proces verkrijgen. Iets wat normaliter toch bij wet is gegarandeerd in een rechtsstaat. Remedieringen die dan tot een tweede probleem leiden, namelijk dat van de mogelijke schending van de rule of law en de mensenrechten. Denk maar aan de folteringen die voornoemde personen in de kampen van Guantánamo Bay ondergingen. De kans dat deze beiden miskend worden in de strijd tegen het terrorisme, en zelf bij het redigeren en implementeren van de instrumenten uitgevaardigd door de Verenigde Naties, is inderdaad reëel. Bovendien, en het moet gezegd, knijpen zowel de burgers als de politici af en toe eens graag een oogje dicht wanneer dergelijke situaties zich voordoen. Het is immers moeilijk sympathiseren met (vermeende) terroristen of diens aanhangers en dat er ook onschuldigen worden verminkt en gefolterd vindt men bij keren hoogstens een jammerlijke zaak. Om maar even aan te geven dat er een gevaarlijk maatschappelijk draagvlak bestaat voor het niet respecteren van deze beide beginselen. Anders gezegd komt het er idealiter op neer dat men repressieve maatregelen alsook preventieve maatregelen uitwerkt en dat men tevens, bij het opstellen van die regelen of de uitvoering ervan, rekening gaat houden enerzijds met de rule of law die vereist dat deze maatregelen duidelijk en voorafgaandelijk aan de bevolking worden gecommuniceerd en anderzijds de mensenrechten die steeds dienen te worden gevrijwaard. Dit is echter eerder doelstelling dan realiteit. DE RULE OF LAW Wat is nu precies die rule of law 49. Dit concept doet vooreerst onmiddellijk denken aan een geheel van waarden en regels die te maken hebben met het idee van legaliteit. Volgens de meest gangbare zienswijze heeft dit begrip tot gevolg dat onderdanen een recht hebben om niet geconfronteerd te worden met onzekere en duister uitgeschreven wetteksten maar integendeel om onderworpen te worden aan publiek beschikbare heldere teksten die niet zijn begraven in analyses uit de doctrine. Meer specifiek toegepast op het strafrecht zou men kunnen zeggen dat als de wetgever zijn bestemmelingen iets wil verbieden of aan hun beperkingen wil opleggen zij aan hen een voorafgaandelijke verwittiging verschuldigd is, net middels heldere wetten. Indien er een onzekerheid is betreffende een niet toegelaten handeling zullen de onderdanen uit deze onduidelijkheid voordeel mogen halen. Kort gezegd, is er dus een vermoeden in het voordeel van de individuele vrijheid waardoor alles wat niet expliciet verboden is a contrario toegelaten is. De schending van de rule of law bestaat er dus in dat men wetten gaat aannemen op internationaal of nationaal niveau, bijvoorbeeld ter uitvoering van resoluties, die onduidelijk zijn of zonder daarbij de burger afdoende in te lichten over wat werd beslist en de gevolgen van zijn mogelijke daden. Alles moet immers, zoals gezegd, zeer duidelijk en voorafgaandelijk aan de bevolking worden gecommuniceerd. Als men dit nu gaat toepassen op de resoluties aangenomen in de strijd tegen het terrorisme gaat het vooral over het gebrek aan een definitie van het fenomeen terrorisme. In geen enkele resolutie uitgevaardigd door de VN Veiligheidsraad wordt er namelijk een vermeld. Dit werd hierboven in de tekst reeds uitvoerig toegelicht. Dit leidt er toe dat bepaalde individuele naties misbruik gaan maken van de nieuw verworven middelen en macht. Alle politieke dissidenten, 49 J. WALDRON, “The Rule of International Law”, JLPP 2006, 987-1024. protestbewegingen en minderheidsgroeperingen die streven naar autonomie worden bij voorkeur als terroristen aangemerkt. Sommige staten gaan inderdaad diegenen stigmatiseren die ze als onaangenaam en vervelend beschouwen. Kijk maar naar de Libische leider Kadhafi die zijn protesterende burgerbevolking als terroristen van het Al-Qaida type kwalificeerde. Het naleven van de rule of law – hier door een nette definiëring van het concept terrorisme – is dan ook het beste middel om de mensenrechten te beschermen. Men ziet hier dat er wel degelijk een synergie bestaat tussen de twee categorieën. DE MENSENRECHTENPROBLEMATIEK Na de verdere duiding van de rule of law wordt er in wat hierna volgt een grondige bespreking gegeven van de mensenrechtenproblematiek in relatie tot het uitvaardigen en implementeren van de VN resoluties50. Uiteraard is het fenomeen terrorisme noch het fenomeen schending van de mensenrechten iets nieuws. Wat wel als nieuw kan worden aangemerkt is dat sinds elf september 2001 een massa aan internationale regelgeving is uitgevaardigd ter bestrijding van het fenomeen terrorisme – zie hierboven voor een selectie – alsook een gigantische hoeveelheid nationale regelgeving deels ter uitvoering ervan. Beiden met soms weinig respect ten opzichte van de mensenrechten. Het goede nieuws is dat de trend zich reeds heeft gekeerd en dat het respect voor mensenrechten, ook bij de bestrijding van wat als verwerpelijk wordt aanzien, andermaal een grote aanhang heeft verworven51. Dit wordt geïllustreerd. In september van het jaar 2006 heeft de Verenigde Naties een zogenaamde Global Counter-Terrorism Strategy (A/60/288) aangenomen. Deze werd hierboven niet besproken. Zij is immers wel een resolutie maar werd niet door de VN Veiligheidsraad aangenomen doch wel door de Algemene Vergadering. Hier wordt ze daarom even toegelicht52. Deze tekst wordt aangemerkt als een uniek en globaal instrument die de nationale, regionale en internationale strijd tegen terrorisme een boost zal geven. Uniek omdat het de eerste keer is dat alle lidstaten hebben besloten tot een uniforme en gemeenschappelijke strategie bij de aanpak van terrorisme. Voor de allereerste keer sinds de materie werd aangekaart bij de Volkenbond in 193453. De aanname van deze resolutie is trouwens de verwezenlijking van de belofte gemaakt door de wereldleiders op de bijeenkomst in september 2005. Op die manier wordt alleszins een duidelijk signaal gegeven dat terrorisme onaanvaardbaar is in al zijn verschijningsvormen. De werkelijke meerwaarde is daarbij gelegen in het feit dat men nu individueel of collectief bepaalde praktische stappen kan gaan nemen in de strijd tegen of de preventie van terrorisme. In het kort kan gezegd dat de strategie voornamelijk gesitueerd is in het bundelen van alle antiterrorisme maatregelen van de Verenigde Naties in een gemeenschappelijk raamwerk. De strategie zelf bestaat uit een resolutie enerzijds en een aangehecht actieplan anderzijds. Sinds deze resolutie is er aanzienlijke voortuitgang geboekt in de incorporatie van mensenrechten in het raamwerk van terrorismebestrijding door de VN. Men is het er nu over eens dat een strategie die een lang leven is 50 Martin Scheinin as United Nations Special Rapporteur on the promotion and protection of human rights and fundamental freedoms while countering terrorism, Statement to the CTC on combating terrorism while protecting human rights, 20 October 2008, http://www.un.org. 51 M. CHRISTOPHER, “Security Council's Practice of Blacklisting Alleged Terrorists and Associates: Rule of Law Concerns and Prospects for Reform”, NZJPIL 2010,71-90. 52 United Nations General Assembly and the Global Counter-Terrorism Strategy, http://www.un.org/terrorism/strategycounter-terrorism.shtml (consultatie 10 mei 2011). 53 42nd Conference on the United Nations of the Next Decade, Implementation of the UN Global Counterterrorism Strategy, June 2007, ISSN 0748-433x, http://www.stanleyfoundation.org. beschoren, noodzakelijkerwijs de mensenrechten in acht moet nemen door ze niet alleen te respecteren maar ook te promoten. Dit gebeurt doordat men er rekening mee houdt bij alle strategische pijlers en er tevens een pijler op zich van heeft gemaakt. Het heeft dus een aanzienlijk gewicht meegekregen. Nu er toch wordt gesproken over resoluties als basis van verbetering/vooruitgang in deze netelige kwestie, dient ook United Nations Security Council Resolution 1456 (2003) te worden vermeld. Deze resolutie behelst immers andermaal de materie terrorisme. Bijzonder hier echter, is dat er voor het eerst melding werd gemaakt van mensenrechten. Vandaar ook dit ze hier wordt behandeld en niet bij de bespreking van de selectie resoluties hierboven. Een clausule werd daarin voor het eerst naar voren gebracht doordat het volgende werd geproclameerd: States must ensure that any measure taken to combat terrorism comply with all their obligations under international law, and should adopt such measures in accordance with international law, in particular international human rights, refugee, and humanitarian law; Deze clausule is echter geëvolueerd sinds deze in 2003 voor het eerst wereldkundig werd gemaakt. Zowel United Nations Security Council Resolution 1822 (2008) als United Nations General Assembly Resolution 62/272 (2008) verwijzen nu ook tegelijk naar het VN Handvest wanneer zij de plicht van staten herhalen om bij het uitvoeren van hun internationale verplichtingen de mensenrechten te respecteren. Dit is niet zonder belang. Er werd immers gespeculeerd dat staten, net doordat ze de internationale verplichting hebben onder het VN Handvest om de strijd tegen het terrorisme aan te gaan, hun eigen trouwheid aan de mensenrechten niet zo streng mochten aanhouden. Deze zienswijze werd gelukkig in de kiem gesmoord. Ook nieuw is dat in deze laatste resoluties wordt gezegd dat niet alleen de individuele staten de mensenrechten moeten respecteren maar dat ook de Verenigde Naties deze fundamentele beginselen trouwheid verschuldigd is. Naarmate steeds meer aandacht aan de mensenrechten wordt geschonken in dit verband, vinden we dan ook steeds meer resoluties die zich in de materie uitspreken, soms in sterke bewoordingen. Bijzonder overtuigend was United Nations Security Council Resolution 1624 (2005). Deze resolutie die op de wereldbijeenkomst van 2005 werd aangenomen stelt uitdrukkelijk in zijn preambule dat het recht op vrije meningsuiting dient te worden gerespecteerd door staten in hun strijd tegen het terrorisme. Er wordt hier dus enige waarborg voorzien. De paragraaf in kwestie wordt hier weergegeven. Recalling the right to freedom of expression reflected in Article 19 of the Universal Declaration of Human Rights adopted by the General Assembly in 1948 (“the Universal Declaration”), and recalling also the right to freedom of expression in Article 19 of the International Covenant on Civil and Political Rights adopted by the General Assembly in 1966 (“ICCPR”) and that any restrictions thereon shall only be such as are provided by law and are necessary on the grounds set out in paragraph 3 of Article 19 of the ICCPR. Er dient hier nog opgemerkt te worden dat er twee categorieën van resoluties zijn die door de VN Veiligheidsraad werden opgesteld met het oog op de verbetering van het respect voor fundamentele rechten. Enerzijds, deze die net werden besproken en die het respect voor de fundamentele rechten in het algemeen ten goede komen. Anderzijds, diegene die hieronder zullen worden besproken bij de concrete voorbeelden en die het respect voor de fundamentele rechten willen verbeteren bij het van toepassing verklaren van VN sanctieregimes. CONCRETE VOORBEELDEN Na de bespreking van de algemene problematiek en de positieve evolutie, halen we hier nog twee concrete voorbeelden aan in de context van terrorismebestrijding door de Verenigde Naties. Deze illustreren enerzijds een verminderde aandacht ten aanzien van mensenrechten en anderzijds een eigenlijke schending. Ook hier wordt een positieve evolutie genoteerd. Een eerste voorbeeld handelt over de CTC praktijken. We hebben het CTC reeds meerdere malen vermeld in deze thesis en hier komt ze opnieuw naar voren. Hun praktijken negeerden de mensenrechten. Bij de studie van rapporten door de lidstaten ingediend gingen zij immers helemaal niet na hoe de mensenrechten werden gerespecteerd door staten wanneer zij United Nations Security Council Resolution 1373 (2001) gingen uitvoeren. Heden ten dage doen zij dit echter wel. Wanneer zij de implementatie van voornoemde resolutie opvolgen – onder meer door rapporten in te kijken – en assistentie aan staten verlenen, nemen zij de fundamentele mensenrechten wel in overweging. Een tweede voorbeeld handelt over de terroristenlijst door de VN aangehouden, de praktijk van listing en delisting en het toepassen van sanctieregimes op basis daarvan. In de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens staat het volgende essentiële mensenrecht alvast ingeschreven: Een ieder heeft, in volle gelijkheid, recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie bij het vaststellen van zijn rechten en verplichtingen en bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging. Artikel 10 garandeert dus het recht op een proces. Daarbij merk ik nog even op dat deze grondrechten net werden goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Men zou dus kunnen verwachten dat de VN Veiligheidsraad alleszins deze morele en juridische standaard in acht zou nemen bij het opstellen van zijn teksten en bij zijn handelen in het algemeen. Des te meer, en dit kan niet genoeg benadrukt, omdat de VN Veiligheidsraad deze tekst zelf in United Nations Security Council Resolution 1624 (2005) expliciet als te respecteren heeft aangemerkt in de strijd tegen het terrorisme. In navolging van United Nations Security Council Resolution 1267 (1999) werd een lijst opgesteld met personen, entiteiten en organisaties die als terroristen worden aangemerkt. In het begin was dit een noodmaatregel die Al-Qaeda en de Taliban als zodanig bestempelde maar deze lijst is ondertussen zeer lijvig geworden en bevat dan ook honderden namen. Dit is geen simpele database maar een eigenlijk instrument dat door het 1267 Committee en andere comités en instanties wordt gebruikt. Dit alles werd al eens uit de doeken gedaan. Wat er hier aan wordt toegevoegd is dat de namen op de lijst werden geplaatst zonder enige vorm van proces in de ruimste betekenis van het woord. Het is nochtans zeker niet onbelangrijk om al dan niet op de lijst te staan. Het op de lijst staan betekent bijvoorbeeld dat uw tegoeden kunnen worden bevroren en dat er allerlei andere fundamentele rechten – zoals het recht op vrijheid, denk maar aan de reisrestricties – kunnen worden beknot. Dit dus alles zonder dat men het recht kreeg om gehoord te worden of nog sterker, zonder dat er een procedure bestond waarbij de opname op de lijst werd onderworpen aan een controle door een onafhankelijk panel. Dit is bijzonder gevaarlijk aangezien er zelf geen universeel aanvaarde definitie van terrorisme is. Men kijkt zoals gezegd naar de conventies inzake de materie. Dit is de techniek gerichte of instrument gerichte benadering. Men is een terrorist, al dan niet, naargelang men een door een conventie verboden activiteit aan de dag legt. Als een onderneming dus bijvoorbeeld een navenante donatie maakt aan een instelling die eigenlijk een front is voor terroristische activiteit dan financiert men indirect terrorisme volgens het VN-Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme. De Verenigde Staten die uw onderneming als een last ervaren kunnen daar in het ergste geval gebruik van maken om u op de lijst te plaatsen. Al de financiële middelen van de onderneming worden als gevolg daarvan vastgezet zonder inspraak. Er is hierover echter meer dan belangrijke rechtspraak van het Europees Hof van Justitie in de samengevoegde zaken van Kadi en Al Barakaat (joined cases C-402/05 P and C-415/05 P)54. Dit arrest is bijzonder belangrijk om vijf redenen55 en zal hier grondig worden besproken. In deze zaak besliste het Europees Hof van Justitie dat het jurisdictie heeft om de maatregelen aangenomen door de Europese Unie ter uitvoering van de VN resoluties aan controle te onderwerpen. Dat op zich is uiteraard bijzonder belangrijk om op te merken in het kader van deze thesis. Voor de eerste keer gaat het Europees Hof van Justitie zeer duidelijk stellen dat zij een volledige competentie heeft om beslissingen door de EU genomen ter uitvoering van VN resoluties onder haar jurisdictie te plaatsen. In haar eigen bewoordingen klonk dit als volgt. “The Community judicature must ensure the review, in principle the full review, of the lawfulness of all Community acts in the light of the fundamental rights forming an integral part of the general principles of Community law, including review of Community measures which, like the contested regulation, are designed to give effect to resolutions adopted by the Security Council under Chapter VII of the Charter of the United Nations“. Als motivatie gaf zij onder andere dat dit voortvloeit uit de rule of law. Om nog maar eens de synergie te benadrukken. De uitvoering van de VN resoluties op regionaal niveau is dus onderhevig aan strenge rechterlijke controle. Hier bijvoorbeeld werd een verordening van de Raad van de Europese Unie buiten werking gesteld, die tegoeden van de heren Kadi en Al Barakaat wou bevriezen. De reden daartoe was dat het Europees Hof van Justitie vond, en dit is dan het tweede belangrijke element, dat dit nodig was omdat de fundamentele rechten van de betrokkenen onder EG recht werden geschaad waaronder het recht om gehoord te worden voor een rechterlijke instantie. De achtergrond kennen we uit de bespreking van de resoluties. Heel kort gezegd, werden de heren als geassocieerd beschouwd met Al-Qaeda en werden ten gevolge daarvan hun tegoeden geblokkeerd. Dit op basis van het sanctieregime aangenomen door verschillende resoluties waaronder UNSCR 1822 en de opname van deze personen op de lijst van terroristische groeperingen. We zien hier met andere woorden het VN sanctiemechanisme in werking. Het Europees Hof van Justitie besliste vooreerst dat de EU wel degelijk mocht optreden in dit verband, op basis van artikel 60, 301 en 308 van het EU verdrag. Ten tweede, werd het op deze manier opleggen van sancties ook niet strijdig bevonden met artikel 294 van het EU verdrag. Pas nadat deze twee beroepsgronden werden verworpen ging men over tot de analyse van de schending van hun fundamentele rechten. Daarover gaat het hier natuurlijk in het kader van de mensenrechtenproblematiek. Er werd blijkbaar weinig goed werk verricht want de schendingen stapelen zich op. Werden niet gerespecteerd volgens het Europees Hof van Justitie: het recht om gehoord te worden, het recht op een onafhankelijke beoordeling door een rechter en het recht om gebruik te maken van een effectief rechtsmiddel. Des te meer doordat zij niet van hun opname op de lijst of van het bewijs tegen hen op de hoogte werden gesteld. Ook belangrijk, is dat werd gezegd dat een bevriezing van tegoeden niet noodzakelijk een inbreuk uitmaakt op het eigendomsrecht maar niettemin in casu wel. Dit omdat de maatregel net was genomen met onvoldoende garanties voor de fundamentele vrijheden. Omdat het Europees Hof van Justitie de neiging had toch te geloven dat de opgelegde maatregelen wel eens 54 HvJ samengevoegde zaken C-402/05 P en C-415/05 P, Yassin Abdullah Kadi and Al Barakaat International Foundation v. Council of the European Union and Commission of the European Communities, 2008. 55 M. ZGONEC-ROZEJ, “Kadi and Al Barakaat v. Council of the EU & EC Commission: European Court of Justice Quashes a Council of the EU Regulation Implementing UN Security Council Resolutions”, ASIL insights 2008, 945-987. correct zouden kunnen zijn, gaf zij aan de EU een aantal maanden tijd om de toestand te remediëren zonder opheffing van de eigenlijke sanctie. Bijgevolg rest er nog een finale probleem. Staten riskeren daardoor namelijk dat zij, door zich in orde te stellen met deze uitspraak en hun mechanisme dus te herzien, in de regel komen met het EG recht maar daarentegen indruisen tegen de condities opgelegd door de VN resoluties. Hierboven werd reeds besproken hoe ruim en soms ongenuanceerd deze kunnen zijn. Beste oplossing is en blijft een remediering op het niveau van de VN. Tot dan echter werd beslist dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds het opleggen van de sancties door de internationale comités en anderzijds de implementatie van de sancties door de nationale staten. Hier gebeurde dit laatste natuurlijk op het niveau van de Europese Unie. Deze staten moeten er dan maar voor zorgen dat bij de uitvoering de fundamentele rechten door hen worden gerespecteerd. In die zin moeten zij de individuen dan ook op de hoogte stellen en ze recht op tegenspraak geven voor een onafhankelijk orgaan. Hierboven werd reeds aangegeven dat deze uitspraak een vijfvoudig belang heeft. De bevoegdheidsverklaring en vooral de fundamentele rechten stonden hier centraal en werden bijgevolg uiteengezet. De andere drie puntjes werden nog niet naar voren gebracht. Hier volgt daarom een exhaustieve opsomming. 1) Voor de eerste maal gaat het Europees Hof van Justitie zijn bevoegdheid uitdrukken ten aanzien van EU maatregelen die VN resoluties uitvoeren 2) Ook werd voor de allereerste keer een EU maatregel teruggefloten die een resolutie wou uitvoeren omwille van zijn onrechtmatigheid 3) Geen enkel andere internationale of regionale rechtbank heeft ooit besloten dat de sancties die door de VN worden ingesteld in hun resoluties in de strijd tegen het terrorisme niet conform zijn met bepaalde fundamentele rechten. 4) Bijgevolg werd ook duidelijk gemaakt dat de bevoegdheden van de VN zeker niet ongelimiteerd zijn 5) Deze beslissing toont ook aan dat de regionale rechtbanken een grote rol kunnen spelen in het inperken van de ambities van de VN Prof. Martin Scheinin is, als United Nations Special Rapporteur on the promotion and protection of human rights and fundamental freedoms while countering terrorism, van diezelfde mening als het Hof. Hij wil dat, bij gebreke aan een internationaal comité dat de zaken opvolgt, de nationale rechters een prominente plaats innemen ter bescherming van de betrokkenen. Deze nationale procedure wordt in de volgende paragraaf uit de doeken gedaan, De eerder vermelde nationale procedure is als volgt. Dan hebben we ook alle niveaus gehad. Als een betrokkene meent ten onrechte op de lijst te staan kan een beroep worden gedaan op de delisting procedure. De betrokkene moet een gemotiveerd verzoek indienen bij de regering van het land waarvan hij ingezetene is of de nationaliteit heeft. De regering dient de ingediende informatie te onderzoeken en bilateraal te overleggen met de regering van de staat op wiens voordracht de betrokkene op de lijst is gezet. De lidstaat kan het VN sanctiecomité vervolgens verzoeken om de gegevens van de betrokkene van de lijst te halen. Het VN sanctiecomité beslist bij consensus (of verwijst de zaak door naar de VN Veiligheidsraad) en heeft in een aantal gevallen inderdaad besloten tot verwijdering van de lijst, zoals in het geval van de uit Zweden afkomstige personen Ali en Aden. De onrechtvaardigheid bestaat dus, aldus het Hof en Scheinin, uit de schending van de mensenrechten. Deze problematiek wordt dan noodgedwongen afgeschoven op het nationale niveau. Evenwel lijkt de Verenigde Naties zelf vrijwillig op internationaal niveau deze besproken aanhoudende onrechtvaardigheid te willen herstellen. In United Nations Security Council Resolution 1617 (2005) kan reeds een positieve trend worden waargenomen inzake het informeren van de betrokkenen. Dit werd bij de betrokken resolutie hierboven besproken omdat het daar beter kon worden ingekaderd. Een jaar later in United Nations Security Council Resolution 1735 (2006) is er opnieuw vooruitgang. Deze resolutie had een viervoudige werking in dit verband. Vooreerst liet het de lidstaten weten welke inhoudelijke informatie uit een dossier moet blijken. Zeer vreemd echter is dat bij de opname op de lijst dergelijke substantiële informatie moet worden verschaft maar dat bij de blokkering van de verwijdering van de lijst dit niet hoeft. Lidstaten of het comité die vinden dat een verzoek tot schrapping van de lijst moet worden geblokkeerd, moeten daar geen woord uitleg over verschaffen. Alsook werden de lidstaten verrassend genoeg geheel vrij gelaten in verband met wat zij verstaan onder ‘zo gedetailleerd mogelijke informatie’. Zij konden dit inderdaad invullen naar wens, hun eigen bestaande praktijken in acht nemend. Men had hier beter een best practice ontwikkeld en naar voren geschoven waarbij men duidelijk aangaf aan de staten wat de normen zijn. Op die manier zouden staten goed weten welke dossiers door de Verenigde Naties als volledig en afdoende gestoffeerd worden aanzien. Het 1267 Monitoring Team kon hier een belangrijke rol in spelen. Dit kan men terugvinden in de richtlijnen inzake United Nations Security Council Resolution 1267 (19999), door het comité op zijn website geplaatst. Ten tweede, werd een provisie ingeschreven die de openbaarheid van die informatie wou versterken. Zo zou het comité meer informatie beschikbaar maken op haar website. Ten derde, werden procedures ingevoerd om tekortkomingen in de notificatie aan betrokkenen verder weg te werken56. De VN Veiligheidsraad had graag gezien dat aan de betrokkenen in de mate van het mogelijke een dossier wordt overhandigd waarin de basis voor opname op de lijst goed wordt gemotiveerd. Om publieke legitimiteit te krijgen zouden staten, of nog beter zelf een VN orgaan, aan de betrokkene moeten meedelen dat deze op de lijst is geplaatst, welke maatregelen tegen hem kunnen worden genomen, een beschrijving van de uitzonderingen en zeer belangrijk ook de procedures waarop hij een beroep kan gaan doen voor delisting. Ten vierde en ten slotte, begon het 1267 Monitoring Team aan een herziening van de lijst. Deze was echter beperkt. Enkel de namen die in geen vier jaar of meer waren geüpdatet werden bekeken. De reden daarvan was voornamelijk, ook al was dat geen officiële opdracht, om ervoor te zorgen dat de bevriezing van tegoeden voor onbepaalde tijd niet resulteerde in een de facto confisquering. Al dit voorgaande kwam de onafhankelijke en eerlijke beoordeling van de zaak alleszins ten goede en dus ook de correcte toepassing van sancties. Een belangrijke administratieve standaard. Ook United Nations Security Council Resolution 1822 (2008) mag in deze bespreking van vooruitgang niet achterwege worden gelaten. Daarin stelde de VN Veiligheidsraad immers eerlijke en transparante procedures in het vooruitzicht en verklaarde zij dat binnen een periode van twee jaar alle namen op de lijst moesten worden herzien. Hier werd met andere woorden een algehele herziening betracht in tegenstelling tot de voorgaande resolutie. Deze herziening zou daarbij minstens elke drie jaar opnieuw moeten gebeuren. De instelling van bovengenoemde procedures kwam dan op zijn beurt tot uiting doordat de VN Veiligheidsraad in deze resolutie een aantal aanbevelingen deed inzake de transparantie en de informatie die vrij moet worden gegeven. Zo zouden zowel de verdachten als het grote publiek op de hoogte moeten worden gebracht van de redenen van opname op de lijst. Iets concreter werd namelijk vereist dat er een samenvatting zou gepubliceerd worden op de website van de Verenigde Naties van de redenen voor opname op de lijst 56 T. J. BIERSTEKER, “Targeted Sanctions and Individual Human Rights”, Int'l J. 2010, 111. van verdachten. De volgende stap in de ketting van de vernieuwing kwam er met United Nations Security Council Resolution 1904 (2009). Daarin werd de Commissie duidelijk gemaakt dat de reeds vermelde herziening diende te gebeuren tegen uiterlijk 30 juni 2010. Ook moest er een jaarlijkse herziening komen van alle namen die in geen drie jaar of meer zijn herzien geweest. Men zou er bijna het noorden bij verliezen maar deze laatste maatregel had klaarblijkelijk als doel om ervoor te zorgen dat de overledenen niet langer onnodig de lijst zouden bevolken. Het comité werd ook gevraagd om een analyse te maken van alle problemen die zij nu ervaart wanneer ze met de lijst werkt. Deze moesten dan worden opgelost tegen 31 december 2010. Aangespoord door deze resolutie verwijderde het comité op 25 januari 2010 trouwens vijf namen van de lijst. Het allerbelangrijkste hier is echter de onafhankelijke, zelfstandige en neutrale ombudsman die werd ingesteld. Een ombudsdienst werd in voege gesteld voor een initiële periode van achttien maanden. Deze persoon werd aangesteld door de Secretaris-Generaal en haar taken worden omschreven in de tweede Annex bij deze resolutie. Laat ons even kijken hoe deze instelling in de praktijk vorm werd gegeven. De huidige ombudspersoon is Kimberly Prost, die werd aangesteld op 3 juni 2010. Deze zou zich vooreerst gaan bezighouden met problemen die zich stellen bij de delisting. Zo behandelt zij aanvragen tot delisting in verschillende stadia. Wanneer deze ombudsman een verzoek tot delisting krijgt van een individu, groep of entiteit zal zij bevoegd zijn om informatie te vergaren. Informatie die zij dan zal gebruiken om bijvoorbeeld de verzoeker in zijn zoektocht naar gerechtigheid bij te staan. Zo zal de ombudsman deze laatste weten te vertellen hoe de standaardprocedure in elkaar zit en wat nu de opinie van de relevante staat is inzake de verwijdering van de lijst. Daar stopt het evenwel niet. Na de informatievergaringsfase zal de ombudspersoon de fase van het dialoog initiëren. Zij is dus ook bevoegd om de interactie aan te gaan met het individu, het comité en met organisaties allerhande. Zo zal het wederwoord van de verzoeker door inspanningen van deze toekomen aan de staat die hem of haar op de lijst heeft laten plaatsen. Ook zal zij de verzoeker bijkomende vragen kunnen stellen om additionele informatie te verwerven die nuttig kan zijn voor het comité bij zijn beslissing over het verzoek. Daaronder begrepen, vragen naar voren gebracht door de relevante staten. Daarna komt er een discussie voor het comité, gevolgd door de beslissing zelf. De taak van de ombudspersoon in deze laatste fase is dat zij een comprehensief rapport zal opstellen die ze aan het comité zal presenteren. Een rapport die zij bovendien zal baseren op alle beschikbare informatie en tevens haar eigen observaties en dat zal culmineren in principiële argumenten betreffende het specifieke verzoek. Deze voorgaande fasen duren elk maximum twee maanden. Zij heeft ten tweede echter ook nog een andere drievoudige taak. Zo staat zij in voor de distributie van publiekelijk beschikbaar gestelde informatie aangaande procedures gehanteerd door het comité, het verwittigen van de betrokkenen over de status van hun verzoek en het opstellen van tweejaarlijkse rapporten over haar werking57. Dat de activiteiten van de ombudspersoon zich trouwens gaan concentreren op delisting en niet op de procedure van listing, is iets wat logisch is. Zij is er namelijk, alhoewel neutraal, toch om de verzoeker te helpen. Zeven verzoeken werden tot hier toe ingesteld. Maar liefst zes daarvan werden aanvaard en zijn nu in de verschillende stadia hierboven omschreven. Een oud zeer steekt echter de kop op, indien we gaan kijken naar de evaluatie van de werking van de dienst. De dienst blijkt immers algeheel afhankelijk van de wil van de staten om mee te werken aan de 57 First Report of the Office of the Ombudsperson concerning the Al-Qaida and the Taliban Sanctions Committee, http://www.unrol.org/article.aspx?article_id=151 (consultatie 10 mei 2011). procedure. Net zoals het CTC dat ook is en steeds zal blijven58. Dat is echter niet het enige probleem, zo kunnen we lezen. Zo zijn er aanzienlijke hiaten in de procedure van delisting die momenteel wordt gehanteerd. De verzoeker weet bijvoorbeeld niet welke staat hem überhaupt initieel op de lijst heeft geplaatst. Sterker nog, hij wordt op wel meerdere vlakken algeheel in het donker gehouden. Zo wordt hij geeneens op de hoogte gesteld van de redenen waarom hij van de lijst wordt geschrapt in voorkomend geval. Ook zijn er finaal onvoldoende middelen ter beschikking gesteld van de ombudspersoon opdat zij alle haar ingediende stukken zou kunnen vertalen naar niet-officiële VN talen. Dit is noodzakelijk om een eerlijk proces, zeg maar, te garanderen. Dit alles is als vooruitgang te bestempelen en wordt daardoor ook in dit overzicht opgenomen maar is tegelijkertijd niet afdoende. Vaak worden er oplossingen gevonden en tegelijkertijd nieuwe problemen gecreëerd. In juli 2009 maakte het UN Sanctions Monitoring Team zo in een bijlage van een rapport bekend dat er maar liefst elf lopende zaken waren waarbij een opname op de lijst van een vermoede terrorist of diens organisatie werd aangevochten voor het Europees Hof van Justitie. Alsof dit op zich de alarmbel niet luidt was er ook een zaak voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waren er twee procedures in het Verenigd Koninkrijk voor de High Court en Court of Appeal, nog een in Pakistan voor het daar bevoegde Supreme Court en twee in de Verenigde Staten 59. Het Monitoring Team waarschuwde daarbij in sterke bewoordingen dat de kritiek op het regime en de juridische uitdagingen inzake de implementatie ervan aanhielden en dat de VN Veiligheidsraad daardoor aanzienlijk werk te verrichten heeft. Werk dat eerst moet worden afgerond zodat de focus opnieuw zou kunnen worden verschoven naar de primaire rol van het regime inzake terrorismebestrijding. Als reden geeft zij daarvoor, zeer terecht, op dat bij gebreke van afdoende remediering de autoriteit van de Verenigde Naties zou kunnen worden ondermijnd. Indien dit zou gebeuren kunnen er nog moeilijk (economische) sancties worden afgedwongen. Anders gezegd, indien de staten niet de mogelijkheid hebben om de resoluties te implementeren die de VN Veiligheidsraad onder Hoofdstuk VII van het VN Handvest aanneemt zonder daarbij hun eigen (regionale) wetten te schenden ontstaat een aanzienlijk probleem. De internationale gemeenschap zal kortweg gezegd de slagkracht komen te missen om gecoördineerd te blijven optreden tegen bedreigingen van de internationale vrede en veiligheid. Of deze eerder beperkte procedurele hervormingen afdoende zullen zijn valt met andere woorden nog te bezien en alvast sterk te betwijfelen. Een volwaardig onafhankelijk panel op het niveau van de VN blijft mijn inziens het best geplaatst om de mensenrechten in deze materie te beschermen. In de rechtsleer stelt Scheinin dat indien de resoluties niet het niveau van bescherming halen dat gepropageerd werd in de zaak Kadi en Al Barakaat, er inderdaad een dergelijk panel moet komen. Daar bestaat eveneens rechtspraak over van het Gerecht van Eerste Aanleg van de EG 60. Het Gerecht van Eerste Aanleg van de EG heeft namelijk beslist dat de instelling van een orgaan zoals het VN sanctiecomité en de in uitdrukkelijke bewoordingen voorgeschreven mogelijkheid om zich ten alle tijde tot deze te wenden voor heronderzoek van elk individueel geval, door middel van een geformaliseerd mechanisme, een ander redelijk middel vormt voor een passende bescherming van 58 Y. TERLINGEN, “The United States and the UN's Targeted Sanctions of Suspected Terrorists: What Role for Human Rights?”, Ethics & International Affairs 2010, 1-87. 59 De Al Haramain Foundation voor het District Court of Oregon en Yassin Kadi voor het District Court of Columbia. 60 Ger. EG T-306/01, Yusuf v. Raad en Commissie, 21 september 2005. de fundamentele rechten van een persoon (of organisatie) op de VN lijst61. Tijdens de procedure voor dat panel zouden mijn inziens daarbij eveneens bepaalde minima in acht moeten worden genomen. Het individu zou zich zo moeten kunnen beroepen op alle procesrechtelijke garanties waaronder de wapengelijkheid en het recht om over alle stukken en aspecten te worden geïnformeerd zodat hij of zij de zaak tegen zich kent. Alsook, dient het recht op hoor en wederhoor een prominente rol te spelen zodat ook met de verzoeker zijn verhaal rekening kan worden gehouden en dit binnen een redelijke termijn. Tenslotte, is het recht op bijstand van een raadsman eveneens belangrijk. Tussen droom en werkelijkheid staan inderdaad echter praktische bezwaren en of zoiets eenvoudig in te voeren is valt bijzonder sterk te betwijfelen. Indien men immers kijkt naar de verschillende mogelijkheden voor hervorming is er geen enkele die zoveel aanhangers zowel als tegenstanders heeft opgeleverd, als het idee van een onafhankelijk quasi-judicieel orgaan die belast zou worden met de taak van opname en schrapping van de lijst. Advocaten aan de ene kant betogen dat dit absoluut noodzakelijk is om er voor te zorgen dat de wel zeer specifiek gerichte sancties in lijn komen te liggen met de fundamentele principes van het internationaal recht. Aan de andere kant hebben tegenstanders laten verstaan dat zo een op zich staande beoordeling zeker niet vereist is nu we te maken hebben met een preventief en geen bestraffend mechanisme. Deze opponenten zijn niet van de minste. Daarbij worden China, Rusland en de Verenigde Staten gerekend. Zij blijven telkens naar voren schuiven dat zoiets eenvoudigweg niet nodig is voor een tijdelijke administratieve procedure. Het argument dat de VN Veiligheidsraad een politiek orgaan is wiens beslissingen niet kunnen worden onderworpen aan rechterlijk toezicht is nog een hoogst verraderlijk argument in dit verband. ORGANISATIE EN BEVOEGDHEDEN VAN DE VN VEILIGHEIDSRAAD Een zoveelste problematisch punt inzake de implementatie van de door de VN Veiligheidsraad genomen initiatieven tegen terrorisme houdt verband met de instelling van de VN Veiligheidsraad en meer bepaald met zijn organisatie en zijn werking. De VN Veiligheidsraad is namelijk geheel afhankelijk van de VN lidstaten voor de uitvoering van zijn antiterrorisme resoluties. De meeste, doch niet alle, door de VN Veiligheidsraad afgekondigde resoluties vereisen immers dat deze lidstaten op nationaal niveau middels hun geëigende procedures deze teksten gaan omzetten in wetgeving. Daarom ook dat men kan zeggen dat de effectiviteit van het optreden van de VN Veiligheidsraad rechtstreeks is gelieerd aan de bereidheid en het vermogen van de lidstaten om internationale standaarden in hun nationaal recht om te zetten en te incorporeren. Vandaar dat in deze thesis dan ook hier en daar beperkt werd nagegaan op welke wijze de resoluties navolging kregen. De VN Veiligheidsraad heeft dit echter grotendeels geremedieerd door in zijn resoluties, samen met zijn afgekondigde maatregelen, ook toezichthoudende comités te gaan instellen die over de uitvoering waken. Dit lost dit probleem echter niet op. Deze comités zijn op hun beurt weer volledig afhankelijk van de welwillendheid van de staten om mee te werken. Zonder rapporten door de staten opgesteld kunnen ze niet werken en zonder hun toestemming kunnen ze geen staatsbezoeken afleggen. Zelf bij het verlenen van assistentie aan staten ter uitvoering van de resoluties moeten zij in aanzienlijke mate terugvallen op de individuele naties. Het zijn immers deze laatste die middelen en kennis gaan 61 Tweede Kamer der Staten-Generaal, Verslag van het schriftelijk overleg inzake de goedkeuring van het op 24 april 1986 te Straatsburg tot stand gekomen Europees verdrag inzake de erkenning van de rechtspersoonlijkheid van internationale nietgouvernementele organisaties, alsmede invoering van enige regels met betrekking tot in een terrorismelijst vermelde organisaties en andere organisaties waarvan het doel of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, 13 januari 2006, 28 764 nr. 8, www.nctb.nl. verschaffen aan andere leden van de Verenigde Naties met het comité als schakelbord. Niettemin, kan men toch gaan besluiten dat de Verenigde Naties dit probleem minstens gedeeltelijk tegemoet is gekomen en met succes. Ook de bevoegdheden van de VN Veiligheidsraad kunnen voor uitvoeringsproblemen zorgen, namelijk wanneer de VN Veiligheidsraad deze bevoegdheden klaarblijkelijk overschrijdt. Op het eerste zicht lijkt dat een weinig waarschijnlijke hypothese maar het kwam reeds meerdere malen voor. Eerder hadden we het over United Nations Security Council Resolution 1373 (2001) 62 en United Nations Security Council Resolution 1540 (2004). Daar werd reeds geopperd dat de staten bij de aanname van de teksten niet akkoord waren met de ontwikkeling die deze resoluties teweeg hebben gebracht: namelijk het optreden van de VN Veiligheidsraad als wetgevende instantie. In deze resoluties draagt de VN Veiligheidsraad de lidstaten namelijk op om wetgeving op te stellen aangaande verschillende aspecten van terrorismebestrijding zonder daarbij de connectie te maken met een specifieke gebeurtenis in plaats en tijd. Dit algemeen over de hoofden heen wereldwijd normeren is een novum in het internationaal recht. Uit de soevereiniteit van staten volgt immers dat staten enkel middels hun instemming kunnen worden gebonden door het internationale recht. Of de VN Veiligheidsraad wel degelijk deze wetgevende bevoegdheden kan gaan uitoefenen is op zijn minst twijfelachtig. Het karakter van de werkzaamheden van de VN Veiligheidsraad is toch best te kwalificeren als van politionele aard. Er wordt toegezien op het behoud van de internationale vrede en veiligheid. Een dergelijke wetgevende bevoegdheid zou eerder toe te dichten zijn aan de Algemene Vergadering waar alle lidstaten vertegenwoordigd zijn en elk lid een stem heeft. Hier zien we met andere woorden hoe de VN Veiligheidsraad naar alle waarschijnlijkheid zijn spreekwoordelijke boekje te buiten is gegaan en resoluties buiten diens bevoegdheid heeft uitgevaardigd. DE DESINFORMATIE BIJ DE BURGERS De VN Veiligheidsraad heeft tientallen resoluties aangenomen sinds 2001 om de strijd met het terrorisme aan te binden. Zijn de concrete resultaten ten gevolge van de uitvoering ervan echter afdoende? Het antwoord op deze vraag is moeilijk. Niemand met een gezond verstand zal alvast beweren dat de middelen beter anders kunnen worden aangewend bij gebreke van een uitstekend resultaat. Terrorismebestrijding is essentieel ter vrijwaring van onze fundamentele vrijheden en mensenrechten. Wegens het geringe cijfermateriaal en de beperkte informatie zal enkel de tijd kunnen uitwijzen of de resoluties en de uitvoering ervan door de staten een correcte aanpak waren. Enkel dan zullen we weten of het ultieme doel werd bereikt, namelijk het uitroeien van de wereldwijde terreurgolf. De enige cijfers die men kan vinden gaan namelijk vooral over het aantal aanslagen per jaar of zelf per dag en de meest gevaarlijke zones ter wereld. Waar ik het hier echter nog heel even kort over wil hebben is niet het welslagen al dan niet van de internationale en nationale gemeenschap maar wel de perceptie daarvan bij de gewone mens in de straat. Hierna zal worden weergegeven dat die perceptie wordt verstoord door een gebrek aan omstandige informatie. Deze desinformatie leidt dan op zijn beurt tot angst en zelf onverschilligheid. Het blijkt immers dat de ingezetenen van Westerse landen zoals België en Nederland vooreerst allerminst overtuigd zijn van de veiligheid in hun eigen land. Zij worden immers steeds meer angstig 62 U. ROSENTHAL, Terrorisme: Studies over Terrorisme en Terrorismebestrijding in Nederland, Mechelen, Kluwer, 2008, 996. en vinden de dreiging steeds reëler. Dit kan men terug vinden in de rapportage Terrorismemonitor 2009. Deze laatste is de resultante van een kwantitatief onderzoek naar de risicobeleving van terrorisme onder burgers, in opdracht van de Nederlandse dienst RVD en Dienst Publiek en Communicatie 63 . Dit onderzoek werd daarbij bevolen door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding. Nochtans zijn eerder genoemde landen behoorlijk veilig. Het angstgevoel is met andere woorden irrationeel en kan mijn inziens verholpen worden door informatieverstrekking van overheidswege. Als men in bepaalde resoluties oproept tot het informeren van de bevolking inzake religieuze kwesties, dan vind ik dat de bevolking ook geschoold mag worden in de diverse maatregelen die zijn staat neemt om de dreiging tegen te gaan. Informatie dus over de resoluties van de VN Veiligheidsraad in de strijd tegen het terrorisme en de nationale implementatie ervan. Deze informatie is wezenlijk voor de burger opdat hij zich een zo correct en accuraat mogelijk beeld van de eigenlijke toestand zou kunnen vormen. Dit om het jammerlijke angstige gevoel weg te werken dat hij heeft overgehouden aan sensationele mediaberichtgeving. Na enig opzoekingswerk merk ik dat dit in Nederland reeds voorzichtig het geval is. Op de website van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, drs. E.S.M. Akerboom, staat een uitgebreide lijst antwoorden op veel gestelde vragen. Zo wordt er verteld wat de Nederlandse overheid doet om terrorisme tegen te gaan, hoe je het als burger zelf kan voorkomen, hoe je weet kan gaan hebben van een potentiële dreiging en ga zo maar door. België daarentegen lijkt niet eenzelfde aanpak te hanteren. Er is bitter weinig informatie terug te vinden. Nochtans stelt men op de website van diplomatie België dat het net de bedoeling is om de preventie te bevorderen via de optimale verspreiding van informatie. Men heeft het echter niet over het informeren van burgers. Via zijn ruime netwerk van diplomatieke en consulaire posten verzamelt en verstrekt de FOD Buitenlandse Zaken dan wel kwaliteitsinformatie, maar het zijn slechts de verschillende diensten die in ons land bij terrorismebestrijding betrokken zijn die op basis hiervan een beter inzicht kunnen verkrijgen in het fenomeen terrorisme. Dit zijn de coördinator voor terrorismebestrijding van de FOD Buitenlandse Zaken, de FOD Justitie, de FOD Binnenlandse Zaken, het Ministerie van Landsverdediging, het Coördinatie Orgaan voor de Dreigingsanalyse (OCAD), de Staatsveiligheid, de Federale Politie en het Federaal Parket. Kortom, de gewone burger niet. Op te merken valt evenwel dat terreurdreigingen wel opgenomen worden op de eerder vermelde site onder reisadvies. Maar dit betreft dan derde landen. Toch zou een algemene informatiesite ook hier nuttig kunnen zijn. Zo zou de burger bijvoorbeeld een samenvatting gepresenteerd kunnen krijgen van de algemene maatregelen die de staat neemt om de VN resoluties ter zake te implementeren. Informatie is vervolgens niet enkel belangrijk om het angstige gevoel tegen te gaan, maar ook om betrokken te zijn en te blijven. De oorlog tegen terrorisme is een ver-van-mijn-bed-show geworden waardoor Europeanen, met uitzondering van misschien de Fransen en de Britten, de oorlog tegen terrorisme als een louter Amerikaanse kwestie zien. Dit werd onlangs zeer pijnlijk geïllustreerd toen de symbolische leider van de terreur, en tevens oprichter van Al-Qaeda, Usama Bin Laden werd gedood in Pakistan door Amerikaanse troepen. In Amerika ontstond spontaan een waar volksfeest terwijl sommigen in Europa de daad veroordeelden. Patrick Loobuyck, moraalfilosoof aan de universiteit van Gent en Antwerpen, was de eerste om kritiek te leveren vanuit het standpunt van de mensenrechten. De kwestie leeft hier helemaal niet. Welke Belg weet in diezelfde lijn bijvoorbeeld waar onze eigen troepen gestationeerd zijn in Afghanistan en waarom ze daar zijn? Om maar te 63 U kan deze tekst integraal terug vinden via de volgende hyperlink, http://www.nctb.nl/ (consultatie 10 mei 2011). illustreren dat er een algemene onverschilligheid heerst ten opzichte van de materie. Informatie kan dan helpen om dit beeld te weerleggen, als zou terrorisme zich beperken tot de donkerste hoeken van het Midden-Oosten. Deze opmerking is van mijnentwege echter niet veel meer dan een betoog aan het adres van de Verenigde Naties om de lidstaten aan te manen transparanter met de kwestie om te gaan. Er wordt veel en goed werk verricht, laat ons dit dan ook communiceren. Het is fout om alles verdoken en boven de hoofden van de bevolking heen te regelen. Op internationaal niveau vindt men dan wel een pak informatie, op nationaal niveau veelal niet. De strijd tegen het terrorisme is er nochtans een van ons allen. ENGGEESTIGE STRATEGIEËN Dit is misschien wel het grootste probleem eigen aan de uitgevaardigde VN resoluties, en aldus aan hun uitvoering. Net zoals het bovenvermelde probleem van de angstige en onverschillige burgers is deze problematiek eveneens eerder te wijten aan het beleid achter de teksten dan aan de uitvoering ervan. Niettemin, blijft dit uitermate belangrijk. Men kan niet ontkennen dat het beleid een impact heeft op hoe goed de uitvoering van de resoluties het wezenlijke probleem terrorisme aanpakt. Ik heb eerder al gefulmineerd dat de economische sancties kortzichtig en eenzijdig zijn en dat er nood is aan vernieuwing. Dit meerdere keren bij de bespreking van de resoluties en diens implementatie. De laatste keer dat ik dit heb vermeld was bij United Nations Security Council Resolution 1904 (2009). United Nations Security Council Resolution 1963 (2010) blijkt echter het begin van iets goeds te zijn in dit verband. In deze resolutie werd immers opgeroepen tot het uitwerken van nieuwe strategieën. En terecht, want op die manier wordt de weg naar verbetering vrij gemaakt. Ik wijd uit. Kort door de bocht gesteld zijn de volgende maatregelen zowat de enige die terroristische groeperingen heden ten dage op hun toegepast zien. Ik heb het dan uiteraard over door de VN Veiligheidsraad aangenomen maatregelen om de vrede en veiligheid te bewaren en niet over bijvoorbeeld actie door de Algemene Vergadering genomen. De VN Veiligheidsraad wil dat de financiering van deze organisaties wordt voorkomen en onderdrukt. Daarnaast dienen de eigen economische middelen van de entiteiten bevroren. Ook hebben we een wapenembargo en een verstrengd beleid inzake bewegingsvrijheid. Geen onderdak of toevluchtsoord mag hen bovendien worden geboden. Dat is het zo een beetje. Als we goed tussen de lijnen lezen en de aanbevelingen erbij betrekken, hebben we ook wensen zoals het voorkomen dat terroristen elektronische communicatie gaan misbruiken en dergelijke meer, maar goed. We zijn niettemin aan het elfde jaar bezig in de strijd tegen het terrorisme en mijn persoonlijke mening is dat, alhoewel deze maatregelen zeer goed uitgedacht zijn en veel tijd vragen om correct geïmplementeerd te worden in alle staten, alternatieve paden zouden moeten worden verkend parallel met deze inspanningen tot implementatie. Laat ons even zoeken naar alternatieven die gezamenlijk kunnen worden opgelegd. Welke strategieën zouden staten in uitvoering van deze resolutie met andere woorden kunnen gaan uitwerken. Om het belang ervan te schetsen neem ik graag het volgende citaat over dat de materie adequaat samenvat. Het is afkomstig van Ryan French, een journalist die schrijft voor World Policy64. 64 R. FRENCH, “New Strategies in the Fight Against Terrorism”, World Policy Institute 2010, 1-3. Unless new strategies are adopted that undermine the credibility of terrorist leaders with their followers, it is likely that the West will suffer a successful attack from what has shown itself to be a patient and determined foe. As the Taliban have boasted, “NATO has all the watches, but we have all the time.” In Pakistan blijkt slechts 20% van de bevolking bijvoorbeeld achter de strijd tegen het terrorisme te staan, zoals die plaats heeft onder leiding van de Verenigde Staten. Niet echt bemoedigende cijfers. De lokale terroristische groeperingen maken daar natuurlijk dankbaar gebruik van. Zij hanteren het wijdverspreide ongenoegen om leden te rekruteren en sympathie te verwerven. Daarom zou de Verenigde Staten – en dit geldt uiteraard naar analogie ook voor de Verenigde Naties, die het kunnen opleggen aan alle andere individuele staten – hun huidige antiterrorisme maatregelen moeten gaan combineren met een innovatief beleid. De tot hier toe gehanteerde tactiek is alleszins onvoldoende gebleken. De maatregelen die een dergelijk innovatief beleid dan kan behelzen zijn veelvoudig. Deze die hierna zullen worden gegeven situeren zich evenwel allen rond informatieverstrekking. Daarom hebben ze nog niet dezelfde finaliteit. Daardoor wordt trouwens ook netjes de lijn doorgetrokken met de vorige rubriek. In de vorige rubriek werden de Westerlingen geschoold. Hier worden de tegenstanders geinformeerd. Zo stelt Richard Barrett, als coördinator van het UN Monitoring Team, voor om een onderwijs na te streven in landen zoals Pakistan om misnoegde moslims aldaar op het juiste pad te houden. Immers, 90% van de slachtoffers van Osama Bin Laden en zijn beweging zijn moslims. Niettemin slaagt dit individu erin om grote delen van de moslim bevolking ervan te overtuigen dat het Westen bezig is met een kruistocht tegen de islam. Kortom, de overheid zou niet enkel wapengekletter en economische sancties moeten hanteren maar ook bovengenoemde vorm van informatieverstrekking. De inconsistentie in de redenering van hun leiders dient daarbij bloot gelegd. Tom Parker heeft als Policy Director for Terrorism, Counter-Terrorism and Human Rights van Amnesty International USA een gelijkaardig voorstel. Volgens hem groeit terrorisme voort uit informatieasymmetriën. Moslims die bijzonder vatbaar zijn voor terrorisme, lees: die leven in gebieden waar het bon ton is, moeten die conflicterende ideeën aldus gecorrigeerd zien. Men zegt wel eens dat de Verenigde Naties een zogenaamde war on information moet beginnen, naar analogie met de war on terror. Publicatie van slachtoffers, overwegend moslim, zou een eerste enorme stap zijn. Ter illustratie daarvan haal ik graag de redenering op die Ayman al-Zawahiri heeft aangehouden in december 2007. Deze machtsfiguur, tweede hoogste in rang bij Al-Qaeda, kreeg bij een online interview door volgelingen de vraag hoe het gerechtvaardigd kon worden moslims te doden bij operaties. Zijn antwoord was zeer fragiel en defensief, wat getuigt van de mogelijkheden in dit verband. Deze contrainformatie zou dan moeten worden geuit door hooggeplaatste en geëerde moslims, zoals bijvoorbeeld Muhammad Tahir ul-Qadri, die een fatwa tegen een zelfmoordterrorist uitsprak. Onderwijs en informatiecampagnes dus. Deze hebben natuurlijk vooreerst tot doel het informeren van de bevolking zodat zij los zouden komen van de doctrines waarmee ze worden gehersenspoeld. Er zijn echter nog andere heilzame werkingen die uitgaan van informatie. Zo kunnen we bijvoorbeeld semantic infiltration hanteren. Door tegeninformatie verplichten we de terroristische groeperingen om positieve aspecten in hun publieke statements op te nemen. Ze willen immers dat de publieke opinie hun gunstig gezind blijft. Zo zullen ze het, als antwoord op eigen veroorzaakt leed aan mede-moslimbroeders, moeten hebben over mensenrechten en verstrekte humanitaire hulp. Zelf Osama Bin Laden nam deze woorden reeds in de mond op eerder opgenomen en verspreide bandopnames. Dit leidt er toe dat zij zichzelf een beeld aanmeten, van de moreel bewuste strijdende krijger, die ze niet kunnen waarmaken. Hun web van beïnvloeding valt uiteen door inconsistenties en het gebrek aan publieke ondersteuning die ermee gepaard gaat. Er is een zeer goed voorbeeld van bovengenoemde infiltratietechniek. Helaas is deze per abuis door onszelf geïntroduceerd en heeft deze enkel tegen onszelf gewerkt. In de islam is jihad een sterk genuanceerd concept die innerlijk strijd betekent. De Westerse media gebruikten die term echter om de heilige oorlog aan te duiden door terreurgroeperingen gelanceerd. Dat had tot gevolg dat de strijd door een aantal organisaties tegen het Westen werd afgebeeld als een strijd tussen het Westen en de gehele islamwereld. Er kan niet genoeg worden benadrukt dat dit alles allerminst marginaal of onbelangrijk is in vergelijking met de harde sancties. Het Galula principe stelt namelijk dat een succesvol antiterrorisme offensief voor 80% gericht dient te zijn op het hart en de geest van de mensen en voor slechts 20% conflict mag uitmaken. Als men mij de vraag zou stellen waarom na bijna 11 jaar de dreiging niet is afgenomen, wel in tegendeel, dan zou ik dit principe aanhalen. De aandachtige lezer zal opmerken dat de dreiging wel is afgenomen maar heeft slechts gedeeltelijk gelijk. Usama Bin Laden is van het toneel verdwenen en Al-Qaeda is nagenoeg ontmanteld maar er zijn nog steeds splintergroeperingen actief, die daarom niet minder gevaarlijk zijn. Alle VN resoluties hierboven beschreven handelen enkel over de net genoemde 20%. Met andere woorden wordt 80% volledig ongemoeid gelaten, afgezien van een aantal uitzonderingen zoals de oproep naar staten om de bevolking ervan te informeren dat niet alle moslims terroristen zijn. Hoewel dat informatieverstrekking aan de verkeerde kant van de linie is. Men begrijpt nu waarom dit zo een problematisch punt is. De VN Veiligheidsraad heeft de helft van de tijd op het verkeerde doel gemikt. Men kan zich niet verschuilen achter het argument dat de VN Veiligheidsraad misschien niet het best geschikt is om deze indirecte maatregelen te nemen en dat de Algemene Vergadering dit bijvoorbeeld best betracht middels zijn globale antiterrorisme strategie. Deze strategie of gelijkaardige initiatieven kwamen immers slechts zeer laat naar voren. Men had er eenvoudigweg niet of weinig aan gedacht. Alsook, er kan niets op tegen zijn dat de VN Veiligheidsraad middels een resolutie een gezamenlijke informatiecampagne op poten laat zetten als bindende niet-agressieve maatregel met het oog op het waarborgen van de vrede en veiligheid onder Hoofdstuk VII van het VN Handvest. Of hoe communicatie, informatie en taal in het bijzonder alvast één goede aanvullende strategie zijn die staten naar voren kunnen schuiven. Ik sluit deze analyse af met nog een opmerkelijk citaat van journalist French. Without supplementing the current counter-force strategy against terrorism with innovative policies, the War on Terror is simply a perpetuation of the status quo. GELDIGHEIDSDUUR VAN DE VN RESOLUTIES Een laatste wankel punt bij de uitvoering van de resoluties van de VN Veiligheidsraad in het algemeen is de eigenlijke geldigheidsduur van de resoluties in kwestie. In de regel voorziet de resolutie zelf immers niet in een termijn. Het is slechts sporadisch dat een tijdsbestek wordt aangegeven. Gedurende welke termijn kan men dan aannemen dat het rechtsinstrument diens rechtskracht blijft behouden, indien de geldigheidsduur ervan niet uitdrukkelijk is gestipuleerd. Er kan alvast worden opgemerkt dat daar geen eenduidig correct antwoord op te formuleren valt. Het is nochtans niet onbelangrijk aangezien staten vaak jaren laten voorbijgaan zonder aan hun verplichtingen te voldoen. Denk maar aan de verplichte rapporteringen die staten moeten verrichten ten aanzien van de internationale comités die belast zijn met het opvolgen van de implementatie van bepaalde belangrijke terrorismeresoluties. Hier tracht ik daar niettemin een antwoord op te gaan formuleren. Vooraleer ik een studie verricht van de relevante rechtsbronnen, nog even dit. Het is me bij het lezen van de vele VN resoluties opgevallen dat de verplichtingen van de staten steeds worden herhaald in daaropvolgende resoluties. Ik denk dat zowat in elke resolutie die na 2001 werd uitgevaardigd wel vermeld is geweest dat resolutie 1373 ten volle moet worden uitgevoerd. Hierboven heb ik reeds aangemerkt dat dit inefficiënt is en eigenlijk geen direct nut kan hebben. Misschien vinden we hier wel het antwoord. Het is goed mogelijk dat bij gebreke aan een onbetwistbaar antwoord op de hier gestelde vraag, de VN het zekere voor het onzekere neemt en daarom de belangrijkste elementen blijft herhalen in navolgende teksten. Welke bronnen zullen ons nu helpen bij het zoeken naar een degelijk juridisch onderbouwd antwoord op de vraag hoe lang de resoluties uitgevaardigd door de VN Veiligheidsraad (in de strijd tegen het terrorisme of andere) geldig blijven? De wet zelf zal geen of weinig soelaas bieden. Het antwoord is niet terug te vinden in primaire rechtsbronnen. Daarin ligt net de moeilijkheid van de problematiek. Het VN Handvest rept er met geen woord over. We zullen dus naar eventuele rechtsleer en rechtspraak op zoek moeten gaan. Ik word hierbij geholpen door het conflict dat zich heeft voltrokken middels de invasie in Irak in 2003. De Verenigde Staten betoogde immers ter rechtvaardiging dat Irak zijn verplichtingen niet had nagekomen. Verplichtingen die in oudere resoluties van de eerste Golfoorlog waren terug te vinden. We gaan even nader in op de casus. Daarna zullen we enkele gangbare opinies schetsen, om tenslotte een conclusie te kunnen trekken over de geldigheidsduur van resoluties in het algemeen. De Verenigde Staten wou dus Irak binnenvallen. Op het internationaal forum vond men echter nagenoeg geen bijval. Zo adresseerde the U.S. Secretary of State Colin Powell in februari 2003 de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, in een voortgezette poging om steun te krijgen van de VN voor de invasie. Hij presenteerde bewijs dat Irak chemische en biologische wapens aan het vervaardigen was en daarbij bovendien banden had met Al-Qaeda. Of trachtte dit alleszins te doen. Deze presentatie werd gevolgd door een resolutie ingediend door de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Polen, Italië, Australië, Denemarken, Japan en Spanje. Doel van deze resolutie was uiteraard het machtigen van wapengeweld in Irak. Dit stootte evenwel op tegenstrijd van een aantal NAVO lidstaten zoals Canada, Frankrijk, Duitsland en Rusland die liever de diplomatieke betrekkingen zagen voortgezet. Zo gaat dat wel vaker. Gezien de grote kans dat de resolutie niet gestemd zou geraken middels niet genoeg stemmen of zelf een veto, trokken de landen hun voorstel terug in. Geen machtiging werd dus aan de oorlog gegeven op dit tijdstip ondanks stevig lobbywerk. Het probleem ontstond dan pas echt in maart 2003. Een goede maand na het deksel op de neus te hebben gekregen, ging de V.S. unilateraal over tot het gebruik van geweld. Toenmalig president Bush had namelijk in een publieke mededeling het vertrek geëist van Hussein en zijn twee zonen Uday en Qusay. Daarvoor kregen ze 48 uren de tijd. De Verenigde Staten wachtte zelf niet tot de deadline om was en begon een bommenoffensief. Geallieerde landen volgden. Conclusie van het verhaal is dat, in tegenstelling tot de oorlog in Afghanistan en de Golfoorlog, er hier géén expliciete machtiging is geweest van de VN Veiligheidsraad. Dat dit absoluut vereist is werd hierboven al uit de doeken gedaan. Staten hebben geen geweldmonopolie meer. Wanneer zij willen overgaan tot agressie is dit enkel geoorloofd wanneer dit gebeurt uit zelfverdediging (mits het inlichten van de VN) of wanneer het expliciet wordt gemachtigd door de VN Veiligheidsraad onder Hoofdstuk VII van het VN Handvest65. Ook de Verenigde Staten wist dit natuurlijk en men begon een uitweg te zoeken. Men had dus twee mogelijkheden, namelijk artikel 51 van het VN Handvest of een reeds bestaande resolutie oprakelen. Hierboven werd reeds aangegeven dat de Amerikanen graag artikel 51 van het VN Handvest aanhalen. Zo werd het door hun initieel gehanteerd om de oorlog in Afghanistan te 65 T. M. FRANCK, “When, If Ever, May States Deploy Military Force Without Prior Security Council Authorization?”, Wash. U. J.L. & Pol'y 2001, 645-687. rechtvaardigen66. Ook bij de invasie in Irak in 2003 werd het artikel bovengehaald. Ze waren dan wel niet rechtstreeks aangevallen maar ook daar had men een klinkklare oplossing voor: de Bushdoctrine. Deze stelde met name dat een daad van zelfverdediging ook preventief kan worden uitgevoerd. Indien er een geloofwaardige dreiging is, kan men geweld hanteren om de andere voor te zijn. Hier koos men echter voor de tweede mogelijkheid aangaande juridische rechtvaardiging, daarin gevolgd door de Britten. Zo werd gedurende een debat in the House of Commons door de Attorney General gesteld dat de oorlog wel degelijk gewettigd was en dit door voorgaande VN resoluties. De resoluties naar dewelke men verwees waren, zoals aangemerkt, deze van de eerste Golfoorlog. De argumentatie was dat deze nog geldig waren en dat aangezien Irak de verplichtingen die daarin voorkomen niet had nageleefd bijgevolg een offensief gerechtvaardigd was. Dit was tenminste de hoofdredenering. Verschillende alternatieve pistes werden eveneens aangereikt ter rechtvaardiging, maar dat is hier minder relevant. Laat ons even nagaan welke resoluties dat precies waren. Geen eenvoudige taak aangezien de VN Veiligheidsraad sinds de inval van Irak in Kuwait ongeveer zestig resoluties heeft aangenomen over Irak en Kuwait. Zo hebben we resolutie 678 die de toelating geeft aan eenieder die Kuwait helpt, om alle mogelijke middelen in te zetten tegen Irak. Daaronder kunnen we dus ook militaire middelen verstaan. Deze resolutie kwam in aanmerking want werd nooit expliciet of impliciet tegengesproken door latere resoluties 67. Ook resolutie 1441 kwam naar voren als potentiele kandidaat. Het was de mening van sommigen, lees: de Verenigde Staten en gelijkgezinden, dat ook deze resolutie toestond dat individuele staten wapengeweld hanteerden tegen Irak met het oog op het doen naleven van eerdere resoluties. Anderen betoogden dan weer dat het niet aan de individuele staten toekomt om die redenering te maken en de resoluties te interpreteren maar enkel aan de VN Veiligheidsraad. De VN Veiligheidsraad van zijn kant had immers inderdaad helemaal niet deze draagwijdte aan deze resolutie gegeven. Het was bedoelt als volgt. Irak werd verplicht opnieuw inspecteurs toe te laten zodat deze zouden kunnen nagaan of er massavernietigingswapens in het land aanwezig waren. Indien Irak niet zou meewerken, en het zag er naar uit dat ze dat wel zouden doen, dan zou de VN Veiligheidsraad reflecteren over ‘ernstige gevolgen’. Meer werd daarin niet gezegd. Gezien deze geringe overtuigingskracht hanteerde de Verenigde Staten dan maar een parallel pad68. Deze alternatieve renedering is voor ons het meest van belang. Verschillende eerdere resoluties die geweld machtigden als antwoord op de invasie door Irak van Kuwait in 1990 werden naar voren gebracht. Deze zouden allen tezamen met United Nations Security Council Resolution 1441 (2002) afdoende juridische steun verschaffen aan de oorlog. Geargumenteerd werd dat, aangezien Irak er niet in slaagde de verplichtingen inzake ontwapening en wapeninspecties na te leven, deze staat in strijd handelde met United Nations Security Council Resolution 660, 678 en vooral 687 (1990)69. Deze laatste resolutie verklaarde dan de condities onder dewelke een wapenstilstand tussen de Verenigde Staten en Irak mogelijk was70. Zodus, betoogden de advocaten van de administratie, wordt door het feit dat Irak blijkbaar nog steeds niet aan 66 G.GRIFFITH, “Notes on the Legal Justification for the Invasion of Iraq and Security Council Resolutions 678 and 1441”, Sydney Morning Herald 2003, 15. 67 A. KHAN, “Above and Beyond International Law: George W. Bush as the Austinian Sovereign”, JURIST University of Pittsburgh School of Law 2003, 1-34. 68 M. E. O'CONNELL, “The Myth of Preemptive Self-Defense, The American Society of International Law Task Force on Terrorism”, AJIL 2002, 323. 69 D. HOVELL, G. WILLIAMS, “Nowhere to Hide Behind the Letter of the Law”, Sydney Morning Herald 2003, 23. 70 M. KELLY, “Could the New International Criminal Court try Americans for War Crimes in Iraq?”, JURIST University of Pittsburgh School of Law 2003, 789-795. bovengenoemde condities voldoet dan ook het gebruik van geweld gerechtvaardigd71. Nu we de gepretendeerde rechtsgronden allemaal hebben behandeld volgt hieronder nog een sleutelparagraaf uit een van de besproken Golfoorlogresoluties ter illustratie. Authorises Member States co-operating with the Government of Kuwait, unless Iraq on or before 15 January 1991 fully implements, as set forth in paragraph 1 above, the above-mentioned resolutions, to use all necessary means to uphold and implement resolution 660 (1990) and all subsequent relevant resolutions and to restore international peace and security in the area. Dit alles brengt ons uiteindelijk bij de kern van het probleem, namelijk hoe lang dergelijke resoluties hun geldingskracht blijven behouden. Op het moment van het inroepen waren ze reeds 13 jaar oud. Dit doet mij alvast onmiddellijk denken aan resolutie 1373 die inmiddels bijna 11 jaar oud is. Geen wonder dat de VN Veiligheidsraad de correcte implementatie in nagenoeg elke daarop volgende resolutie in uitdrukkelijke bewoordingen gaat herhalen. Moest Irak deze verplichtingen evenwel nog steeds naleven, om zich niet belegerd te zien worden door de Amerikanen? Zowel onafhankelijke rechtsgeleerden als advocaten en raadgevers van overheidsinstanties hebben daar hun zegje over gedaan. Vooral de Amerikanen, de Britten en Australiërs verschaffen de nodige inzichten. Uiteraard heeft men een andere mening en argumentatie, naargelang van het kamp waartoe men behoort. Gezien de materie niet eenduidig is, heeft bovendien eenieder potentieel gelijk zolang het maar afdoende is onderbouwd. Het onderscheid tussen eventuele correcte beschouwingen en manifest foutieve wordt dan gemaakt door de redenering te toetsen aan de algemene principes van het internationaal recht. Ik geef de opinies van beide kampen weer. Zo stelt Gavan Griffith72 dat de hypothese onzin is, als zou de oorlog gerechtvaardigd zijn op grond van resoluties uit 1990. Deze autoriteit in Australië en Engeland verklaart zich nader. Wat betreft het eenzijdig gebruik van geweld op grond van United Nations Security Council Resolution 678 van 15 juli 1991, stelt deze auteur dat de bijna 13 jaar oude paragraaf drie vervallen is. Dit sinds het einde van de eerste Golfoorlog en door de uitvaardiging van alle andere resoluties die hebben geleid tot de aanname van UNSCR 1441. Een verdere argumentatie geeft hij niet. Colin Powell schreef op zijn beurt in zijn boek A Line in the Sand dat de bewuste resolutie de typische waas bevatte van een document dat werd opgesteld door vele handen maar niettemin duidelijk aangaf dat de invasie enkel diende ter bevrijding van Kuwait. Uit deze woorden kan men afleiden dat ook hij niet gelooft in een herleving of voortzetting van de resolutie en het inroepen ervan in 2003. De zogenaamde coalition of the willing was dus inderdaad bereid, maar tot wat? Volgens sommige cynische auteurs waren ze vooral bereid de meest essentiële principes van internationaal recht en aldus het respect tussen staten te schenden73. De Australische overheid is de tegenovergestelde mening aangedaan van de twee vorige en gaat uitgebreid op de materie in. Zij vindt dat de genoemde resoluties kunnen worden ingeroepen. Sterker nog, zij beweert expliciet niet van mening te zijn dat de geldigheidsduur van de resoluties is verlopen. Ook gelooft zij niet dat UNSCR 678, ook niet indien zij gekoppeld wordt met diegenen die later werden uitgevaardigd, beperkt was tot een enkel doel namelijk de verwijdering van Irak uit Kuwait. Ook is zij van mening dat tegelijkertijd de VN Veiligheidsraad op geen enkel moment het fiat tot het gebruik 71 L. J. LEE, M. R. SHULMAN, “ The Legality and Constitutionality of the Presidents Authority to Initiate an Invasion of Iraq”, Colum. J. Transnat'l L. 2002, 15. 72 G.GRIFFITH, “Notes on the Legal Justification for the Invasion of Iraq and Security Council Resolutions 678 and 1441”, Sydney Morning Herald 2003, 15. 73 Informatie daarover kan men vinden op de volgende website, http://www.hrcr.org/hottopics/Iraq.html (consultatie 10 mei 2011). van geweld heeft ingetrokken, expliciet of impliciet. Als redenen daarvoor geeft zij dat de resoluties in kwestie geen beperkingen in de tijd ingeschreven hebben gekregen en dat de ratio legis van de opstelling van de teksten geenszins enkel verband hield met het herstellen van de soevereiniteit en onafhankelijkheid van Kuwait. Het sterkste argument dat zij evenwel aanhalen is het volgende. In UNSCR 678 wordt een machtiging tot geweld verleend om alle navolgende resoluties te doen naleven. Volgens Australië betekent ‘alle navolgende resoluties’ wel degelijk alle resoluties die daaropvolgend worden aangenomen. Zodoende zou dat evenzeer vandaag gelden als in 1990. Later uitgevaardigde resoluties zouden volgens hun zelf die redenering onderbouwen. Ik ben geneigd mee te gaan in dit deel van de redenering. Kijk maar naar UNSCR 833 (1993) die letterlijk naar paragraaf twee van resolutie 687 verwijst. Irak wordt daar inderdaad drie jaar na datum andermaal letterlijk opgedragen zijn verplichtingen onder die oude resolutie te voldoen. Eveneens is het feit dat de VN Veiligheidsraad verklaart dat ze actief betrokken blijft in de materie, volgens hun geen uitsluiting van bevoegdheid van de individuele staten. Dus besluiten zij dat de conclusie van vele staten verkeerd is dat een aparte resolutie door de VN Veiligheidsraad zou moeten worden uitgevaardigd. Immers, er bestaat reeds een die toelating geeft en de actie is dus allerminst unilateraal. Het is dan vervolgens mijn mening dat bovenstaande redenering pro niet kan worden aangehouden. Mijn gedachtegang is de volgende. Zoals gezegd, begon Amerika vooreerst met een voorstel van resolutie in te dienen en veranderde slechts van mening wanneer deze niet gestemd geraakte. Ondertussen zien we trouwens ook dat Amerika nu reeds andere resoluties aanhaalt ter rechtvaardiging. Dat geeft toch aan dat die partij inmiddels beseft dat haar eigen gedachtegang weinig steek hield. Een poging dus van de V.S. om haar oorlog om olie en strategische belangen te gaan verzoenen met internationale verplichtingen. De VN Veiligheidsraad bezit verder het geweldsmonopolie en dat dient behouden. Betogen dat de geallieerden een blanco cheque kregen voor militaire actie tegen een staat die gedurende dertien jaar geldig bleef, is pure nonsens en waanzin. Als men UNSCR 678 leest, dan valt ook sterk op dat militaire actie enkel gerechtvaardigd was in samenwerking met het regime in Kuwait. Dat is toch een aanzienlijke limitatie die duidelijk de grenzen en de bedoeling aangeeft van het optreden, zijnde de bevrijding van die natie. Alsook stelt UNSCR 687 een permanente wapenstilstand in. Slechts een enkele vermelding laat toe dat er inderdaad blijvend geweld kan gebruikt. Maar dat is enkel om de grens van Kuwait te vrijwaren en dan nog zal de VN Veiligheidsraad daar eerst verder over beslissen. Eveneens gaat men er steeds maar van uit dat de wapenstilstand afhankelijk is van het vervullen van de condities door Irak. Dit is helemaal het geval niet. Irak bekomt de wapenstilstand louter door te verklaren de condities te aanvaarden. Of zij ze nu werkelijk naleeft of niet. Bij niet naleving zal de VN Veiligheidsraad dan wel andermaal beslissen welke stappen zij verder onderneemt. Er is dus simpelweg nog een andere resolutie nodig, terwijl er geen is. De enige die in de buurt komt is de meer recente resolutie 1441. Deze spreekt inderdaad in strenge bewoordingen over de verplichtingen van Irak en belooft strenge sancties indien die niet worden nageleefd. Maar er wordt niet gezegd wat de sancties zijn en wie ze kan opleggen. Met andere woorden, bij een materiele schending is er geen machtiging tot geweld. Indien dit gebeurt, zal de VN Veiligheidsraad daarentegen zoals gezegd louter bijeenkomen en verder beslissingen nemen. Maar de motivatie van de redenering contra kan de resolutieteksten overstijgen en tevens gaan rekening houden met de fundamentele internationale standaarden. Het VN Handvest geeft in alle situaties de voorkeur aan de geweldloze oplossing van geschillen en de vreedzame benadering van een situatie. Artikel 2(4) is zo door het Internationaal Gerechtshof beschreven als een noodzakelijke norm in internationaal recht waarvan de staten niet kunnen afwijken74. Uitgetrokken interpretaties van VN resoluties kunnen de toets aan dit principe eenvoudigweg niet doorstaan. Zeker niet wanneer men daarbij een aanzienlijke tegenstand ondervindt van een meerderheid van VN Veiligheidsraad leden. Ook zou men kunnen zeggen dat dit artikel en deze rechtspraak tot gevolg heeft, dat diegene die geweld gebruikt de bewijslast krijgt toebedeeld en aldus moet gaan aantonen dat hij rechtmatig heeft gehandeld. De Verenigde Staten heeft daar aanzienlijke moeilijkheden mee en dus is de oorlog niet gerechtvaardigd. De oorlog is dus volgens mij en de meest gangbare meningen in strijd met internationaal recht. De vraag is nu wat uit dit alles kan worden afgeleid inzake de geldingsduur van resoluties. Uit bovenstaande casus kan immers na lezing van tientallen publieke statements, analyses en meningen een mogelijke theorie worden gedestilleerd. Vooreerst kan gezegd dat de vraag naar de duur geen onbelangrijke louter academische vraag is. Hierboven werd gauw duidelijk wat de gevolgen van onduidelijkheid daaromtrent zijn. Staten beginnen een oorlog in de veronderstelling dat hij gerechtvaardigd is of, in het ergste geval, dat hij dat niet is maar dat de internationale gemeenschap die post hoc wel zal goedkeuren. De reden van de oprichting van de VN wordt daardoor algeheel onderuit gehaald. Des te meer indien een drietal staatshoofden eenzijdig internationale teksten gaan wijzigen door interpretatie. Het leek wel of President George W. Bush op zijn eentje kon besluiten wat in bepaalde teksten door de Verenigde Naties werd bedoeld. Dit gezegd zijnde, kan ik trachten een theorie of leidraad uit te werken inzake de geldigheidsduur van de VN Veiligheidsraad resoluties. Daarvoor steun ik op de algemene principes van het internationaal recht, de wet, de rechtspraak en de rechtsleer die hierboven systematisch aan bod kwamen. Een mogelijke redenering zou de volgende kunnen zijn. Indien de tijdsduur in de resolutie is vermeld dan stelt zich geen probleem. Er is ook geen moeilijkheid indien de resolutie in kwestie impliciet, eerder dan expliciet, een bepaalde tijdsduur aangeeft en dit op een overtuigende wijze doet. Inderdaad, indien de impliciete tijdsduur eerder vaag is kan dit nog steeds problemen opleveren. In de veronderstelling dat men dus expliciet noch impliciet duidelijk een geldigheidsduur kan afleiden dan gaat men als volgt te werk We gaan kijken naar de tekst van de resolutie. We houden in gedachten dat de Verenigde Naties het monopolie heeft over de interpretatie van haar teksten en dat de staten dus enige terughoudendheid aan de dag moeten leggen. Alsook zeer belangrijk, een resolutie of een beroep op artikel 51 VN Handvest is in mijn ogen een uitzondering op een algemene regel namelijk op het principiële verbod van oorlogsvoering. Een restrictieve interpretatie is dus tevens noodzakelijk in dit verband. We herinneren ons ook dat bij een eventuele interpretatie en actie die daarop volgt, rekenschap verschuldigd is door de staat middels het dragen van de bewijslast. Ook weten we dat vrede voorrang krijgt op wapengeweld, volgens een absoluut beginsel. Kortom, een zeer omzichtige lezing van resoluties volgt uit deze voorgaande bundeling van inzichten. Het eerste waar men dan naar kijkt, om te bepalen of een resolutie nog geldig is, is of deze resolutie niet expliciet of impliciet is opgeheven. Expliciet doordat een latere resolutie dit zou verklaren of impliciet, doordat een latere resolutie bepalingen bevat die met de eerdere resolutie geheel of ten dele in strijd zijn. Indien dit niet het geval is dan gaat men ten tweede gaan kijken naar wat de context is van het uitvaardigen van de resolutie. Dit vind ik van een ontzettend groot belang. Zelf de discussie over de legaliteit van de oorlog in Irak zou er niet zijn gekomen indien men dit ogenschijnlijk logisch principe aanhoudt. Indien een resolutie wordt aangenomen om een land van 74 IGH, Military and paramilitary activities in and against Nicaragua (Nicaragua v. United States of America), Judgement, ICJ Reports 1986, 14. een bezetter te bevrijden en hun grenzen te beschermen dan geldt deze niet om dan dertien jaar later de eigen grenzen te beschermen bijvoorbeeld. De context blijkt altijd zeer sterk uit de voorbereidende werkzaamheden en uit de resolutie zelf met soms heel lange preambules. Indien blijkt dat de resolutie een ruim werkingsveld heeft dan kan men voorzichtig tot de continuïteit ervan besluiten. Indien de doelstelling eerder als eng te omschrijven is, niet. Om een voorbeeld te geven. Stel dat een resolutie sancties vermeldt tegen Al-Qaida en deze laatste groepering verdwijnt volledig en internationaal terorrisme houdt op te bestaan. Dan mag Amerika tien jaar na datum, indien het fenomeen terug de kop opsteekt, het sanctiemechanisme niet gaan toepassen op fundamenteel andere groeperingen. Milieuactivisten bijvoorbeeld die hun toevlucht zoeken tot geweld op internationaal vlak, zullen niet eenvoudigweg onder die resoluties komen te ressorteren. Bij de lezing van teksten zijn latere resoluties ook relevant. Deze kunnen namelijk indicaties geven over de continuïteit van de vorige. Tot hier de uitgewerkte leidraad. Het mag echter gezegd dat de Verenigde Naties daar beter eens dringend een standpunt over zou moeten innemen. Zij zou duidelijk moeten communiceren wie resoluties mag interpreteren en wat de aanvaarde theorieën zijn inzake geldigheidsduur. Indien we bovenstaande theorie even toepassen op een van de oudste terrorismeresoluties dan zien we dat deze redenering werkbaar is. United Nations Security Council Resolution 1373 (2001) bevat geen expliciete of duidelijk impliciete geldigheidsduur. Immers, geen tijdsbestek werd vermeld noch weten we zeker dat deze resolutie geldt tot dat alle verplichtingen zijn uitgevoerd. Bepaalde verplichtingen die niet zijn uitgevoerd – denk aan rapporteringen aan de comités – kunnen na verloop van tijd inderdaad onnodig worden. Deadlines, ik denk dan aan het verplicht indienen van een rapport tegen een bepaalde datum, kunnen alsook niet aanzien worden als geldigheidstermijnen. We kunnen namelijk niet zeggen dat, als de verplichting op die datum niet is voldaan, de verplichting verdwijnt. Dus trachten we de tekst te gaan interpreteren en zijn daarbij terughoudend. We hanteren navolgende resoluties om ons daarbij te helpen en we zien dat in zowat elke daaropvolgende resolutie, UNSCR 1373 wordt vermeld als verplicht en dringend uit te voeren. Ik heb daar al een aantal keren op gedoeld. We kunnen dus reeds snel concluderen dat deze nog geldig is. Evenwel kunnen er latere resoluties zijn die bepaalde paragraven expliciet of impliciet uitsluiten. De context van uitvaardiging staat ook geenszins deze besluittrekking in de weg. De resolutie werd uitgevaardigd naar aanleiding van de gebeurtenissen op elf september maar kadert in de ruimere strijd tegen terrorisme. Deze context halen we onder meer uit de preambule. We hebben hier zelf, en dit is dan bijzonder aan deze resolutie, nog eens te maken met een resolutie die volgens sommigen net te overkoepelend is en algemeen gaat normeren. United Nations Security Council Resolution 1373 (2001) is dus ook vandaag nog in volle schwung. CONCLUSIE Een allesomvattende conclusie hier gaan neerschrijven is zeker niet eenvoudig. Dit doordat niet een enkele tekst is behandeld, of een enkel probleempunt, maar daarentegen een amalgaam van onderling verband houdende teksten en allerlei soorten gelieerde kwesties uit de doeken werden gedaan. Vandaar dat ik het logischerwijs heb verkozen om telkens bij de afzonderlijke rubriek, op het einde van de analyse en bespreking, te gaan concluderen. Dat komt zeker de overzichtelijkheid ten goede. Ook kon ik daardoor verder bouwen op eerder ingenomen stellingen. Deze slotbeschouwingen hier allen herhalen zou allerminst constructief zijn en mijn inziens niet wenselijk. Niettemin kan ik, zeer in het algemeen en alles in ogenschouw genomen, nog gaan afsluiten met de uitdrukking van mijn bewondering voor de manier waarop de VN Veiligheidsraad heeft opgetreden inzake de materie. Het is wonderbaarlijk bijna hoe methodisch met dergelijke immens overheersende en vernietigende fenomenen wordt omgegaan in de 21e eeuw. De Verenigde Naties levert overduidelijk uitstekend werk, ook al heeft ook zij haar struikelblokken. Waar er trouwens problemen rijzen met betrekking tot de eigen werking is deze institutie de eerste om ze te remediëren. De hierboven besproken problemen hebben verder tevens allen één ding gemeen, en dat is dat zij relatief eenvoudig oplosbaar zijn en eigenlijk geen onoverkomelijke belemmeringen vormen voor de verderzetting van de strijd tegen terrorisme. Alhoewel de staten op hun beurt soms de indruk geven eerder ongeïnteresseerd te zijn, kan ook wat hun betreft, worden besloten dat zij in aanzienlijke mate goed werk verrichten. Bij keren vormen deze spelers werkelijk een geoliede machine en het leidt geen twijfel dat deze instelling nuttig werk doet dat van onschatbare waarde is. De bescherming van de internationale vrede en veiligheid is overduidelijk geen inhoudsloos mantra maar een eigenlijke taakomschrijving die met glans wordt uitgevoerd. De legitimiteit die van deze instelling uitgaat is zeker en vast verdiend. BIBLIOGRAFIE A. Wetgeving I. Internationaal Verdragen Het Handvest van de Verenigde Naties. Verdrag van wenen inzake het verdragenrecht tussen staten en internationale organisaties of tussen internationale organisaties. Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen - Tokio, 14.9.1963. Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen - Den Haag, 16.12.1970. Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart - Montreal, 23.9.1971. Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten - New York, 14.12.1973. Verdrag tegen het nemen van gijzelaars - New York, 17.12.1979. Verdrag inzake de fysieke beveiliging van nucleair materiaal - Wenen, 3.3.1980. Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart - Rome, 10.3.1988. Verdrag inzake het merken van kneedspringstoffen ten behoeve van de opsporing ervan - Montreal, 1.3.1991. VN-Verdrag inzake de bestrijding van terroristische bomaanslagen - New York, 15.12.1997. VN-Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme - New York, 9.12.1999. VN-Verdrag ter bestrijding van nucleair terrorisme - New York, 13.04.2005. Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen van geweld op luchthavens voor de internationale burgerluchtvaart, in aanvulling op het Verdrag ter bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart - Montreal, 24.2.1988. Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat - Rome, 10.3.1988. Resoluties United Nations Security Council Resolution 1368 (2001) United Nations Security Council Resolution 1373 (2001) United Nations Security Council Resolution 1377 (2001) United Nations Security Council Resolution 1438 (2002) United Nations Security Council Resolution 1440 (2002) United Nations Security Council Resolution 1450 (2002) United Nations Security Council Resolution 1452 (2002) United Nations Security Council Resolution 1455 (2003) United Nations Security Council Resolution 1456 (2003) United Nations Security Council Resolution 1465 (2003) United Nations Security Council Resolution 1516 (2003) United Nations Security Council Resolution 1526 (2004) United Nations Security Council Resolution 1530 (2004) United Nations Security Council Resolution 1535 (2004) United Nations Security Council Resolution 1540 (2004) United Nations Security Council Resolution 1566 (2004) United Nations Security Council Resolution 1611 (2005) United Nations Security Council Resolution 1617 (2005) United Nations Security Council Resolution 1618 (2005) United Nations Security Council Resolution 1624 (2005) United Nations Security Council Resolution 1735 (2006) United Nations Security Council Resolution 1787 (2007) United Nations Security Council Resolution 1805 (2008) United Nations Security Council Resolution 1822 (2008) United Nations Security Council Resolution 1904 (2009) United Nations Security Council Resolution 1963 (2010) Resolutie 34/169 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (17 december 1979) , UN Doc. A/RES/34/169 (1979). II. Europees Verdragen Geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie - Publicatieblad C 83 van 30.3.2010. Subsidiaire wetgeving Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad van 6 maart 2001 tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan. Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme. Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qaida-netwerk en de Taliban en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan. Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. B. Rechtspraak I. Internationaal IGH, Military and paramilitary activities in and against Nicaragua (Nicaragua v. United States of America), Judgement, ICJ Reports 1986, 14. II. Europees HvJ C-532/08, Commission of the European Communities v Ireland, 2009. HvJ samengevoegde zaken C-402/05 P en C-415/05 P, Yassin Abdullah Kadi and Al Barakaat International Foundation v. Council of the European Union and Commission of the European Communities, 2008. Ger. EG T-306/01, Yusuf v. Raad en Commissie, 21 september 2005. C. Rechtsleer I. Boeken BERNARDT, R., Terrorism, Amsterdam, North-Holland, 1999, 847. BOSSUYT, M. J., WOUTERS, J., Grondlijnen van Internationaal Recht, Antwerpen, Intersentia nv, 2005, 1086. COGEN, M., Handboek Internationaal Recht, Mechelen, Kluwer, 2003, 369. MARTIN, G., The New Era of Terrorism: Selected Readings, North-America, SAGE, 2004, 291. ROSENTHAL, U., Terrorisme: Studies over Terrorisme en Terrorismebestrijding in Nederland, Mechelen, Kluwer, 2008, 996. TAMERUS, J., HORSTEN, P., VAN DEN BOGERT, E., Terrorisme Ontrafeld, Mechelen, Kluwer, 2007, 175. WALLENSTEEN, P., STAIBANO, C., International Sanctions: Between Words and Wars in the Global System, Taylor & Francis, Oxfordshire 2005, 251. II. Tijdschriften AHMED, S. S., “U.S. Attacks on Afghanistan: An Act of Self Defense under Article 51”, Seattle J. Soc. Just. 2007, 153-210 AHMED, S. S., “War on Terrorism: Self Defense, Operation Enduring Freedom and the Legality of U.S. Drone Attacks in Pakistan”, Wash. U. Global Stud. L. Rev. 2010, 546-597. BIANCHI, A., “Security Council's Anti-Terror Resolutions and Their Implementation by Member States: Criminal Law Responses to Terrorism after September 11”, IJCJS 2006, 1044 – 1073 BIERSTEKER, T. J., “Targeted Sanctions and Individual Human Rights”, Int'l J. 2010, 111. CÁRDENAS, E. J., “The United Nations Security Council's Quest for Effectiveness”, MIJIL 2004, 13411348. CHRISTOPHER, M., “Security Council's Practice of Blacklisting Alleged Terrorists and Associates: Rule of Law Concerns and Prospects for Reform”, NZJPIL 2010,71-90. FRANCK, T. M., “When, If Ever, May States Deploy Military Force Without Prior Security Council Authorization?”, Wash. U. J.L. & Pol'y 2001, 645-687. FRENCH, R., “New Strategies in the Fight Against Terrorism”, World Policy Institute 2010, 1-3. GRIFFITH, G., “Notes on the Legal Justification for the Invasion of Iraq and Security Council Resolutions 678 and 1441”, Sydney Morning Herald 2003, 15. HOVELL, D., WILLIAMS, G., “Nowhere to Hide Behind the Letter of the Law”, Sydney Morning Herald 2003, 23. KELLY, M., “Could the New International Criminal Court try Americans for War Crimes in Iraq?”, JURIST University of Pittsburgh School of Law 2003, 789-795. KHAN, A., “Above and Beyond International Law: George W. Bush as the Austinian Sovereign”, JURIST University of Pittsburgh School of Law 2003, 1-34. LABORDE, J-P., DEFEO, M., “Problems and Prospects of Implementing UN Action against Terrorism & Criminal Law Responses to Terrorism After September 11”, OUP 2006, 165-176. LEE, L. J., SHULMAN, M. R., “ The Legality and Constitutionality of the Presidents Authority to Initiate an Invasion of Iraq”, Colum. J. Transnat'l L. 2002, 15. NAERT, F., “Humanitaire Interventies in het Internationaal Recht”, Interaxis 2002, 4-34. O'CONNELL, M. E., “The Myth of Preemptive Self-Defense, The American Society of International Law Task Force on Terrorism”, AJIL 2002, 323. PORTELA, C., “National Implementation of United Nations Sanctions”, Int'l J. 2010, 564-597. ROSAND, E., "The Security Council's Efforts to Monitor the Implementation of Al-Qaeda/Taliban Sanctions”, AM. J. INT'L L. 2004, 745–763. STEWART, D. P., “United Nations Security Council Resolution 1822. Introductory Note”, I.L.M. 2008, 164-178. SZASZ, P. C., “The Security Council Starts Legislating”, AM. J. INT'L L. 2002, 901-905. WALDRON, J., “The Rule of International Law”, JLPP 2006, 987-1024. ZGONEC-ROZEJ, M., “Kadi and Al Barakaat v. Council of the EU & EC Commission: European Court of Justice Quashes a Council of the EU Regulation Implementing UN Security Council Resolutions”, ASIL insights 2008, 945-987. III. Verhandelingen N. DESCHRIJVER, The Policy of the European Union on Combating Terrorism: How Terrorism and Terrorism Related Subjects Are Defined In Various Legal Instruments, ‘onuitg.’, verhandeling, Master in de Rechten, Ugent, 2009. IV. Voorbereidende werken Tweede Kamer der Staten-Generaal, Verslag van het schriftelijk overleg inzake de goedkeuring van het op 24 april 1986 te Straatsburg tot stand gekomen Europees verdrag inzake de erkenning van de rechtspersoonlijkheid van internationale niet-gouvernementele organisaties alsmede invoering van enige regels met betrekking tot in een terrorismelijst vermelde organisaties en andere organisaties waarvan het doel of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, 13 januari 2006, 28 764 nr. 8, www.nctb.nl. V. Verklaringen Statement by Mr. Mohammad Erfani Ayoob as Minister Counsellor of the Permanent Mission of Afghanistan to the United Nations on agenda item 106, Measures to Eliminate International Terrorism, 2009, http://www.afghanistan-un.org. Martin Scheinin as United Nations Special Rapporteur on the promotion and protection of human rights and fundamental freedoms while countering terrorism, Statement to the CTC on combating terrorism while protecting human rights, 20 October 2008, http://www.un.org. VI. Rapporten Statelijke rapporten door het CTC uitgewerkt, http://www.un.org/en/sc/ctc/resources/countryreports.html (consultatie 10 mei 2011). First Report of the Office of the Ombudsperson concerning the Al-Qaida and the Taliban Sanctions Committee, http://www.unrol.org/article.aspx?article_id=151 (consultatie 10 mei 2011). VII. Correspondentie Permanent Representative of Belgium to the United Nations, Letter addressed to the Chairman of the Committee, 12 September 2003, S/AC.37/2003/(1455)/71, http://www.un.org. Chairman of the Security Council Committee established pursuant to resolution 1373 (2001) concerning counter-terrorism, Letter addressed to the President of the Security Council, 20 December 2004, S/2004/993, http://www.un.org. Permanent Representative of Belgium to the United Nations, Letter addressed to the Chairman of the Counter-Terrorism Committee, 22 September 2006, S/2006/762, http://www.un.org. Chairman of the Security Council Committee established pursuant to resolution 1267 (1999) concerning Al-Qaeda and the Taliban and associated individuals and entities, Letter addressed to the President of the Security Council, 20 December 2006, S/2006/1046, http://www.un.org. VIII. Internetbronnen (consultatie 10 mei 2011) http://www.un.org http://www.hrcr.org http://www.europa-nu.nl http://www.euforumrj.org http://www.nctb.nl/ https://www.law.kuleuven.be De bestrijding van internationaal terrorisme: de rol van het internationale recht op weg naar een integrale aanpak, http://media.leidenuniv.nl/legacy/Cleveringa%20Suriname%2019%200oktober%202007.pdf. Website van de Belgische dienst voor het strafrechtelijk beleid, http://www.dsbspc.be/web/index.php?option=com_content&task=view&id=40&Itemid=64. De geconsolideerde lijst opgesteld en onderhouden door het 1267 Committee, http://www.un.org/sc/committees/1267/pdf/consolidatedlist.pdf. Bevriezing van tegoeden en de uitleg van de condities ter zake, http://www.un.org/sc/committees/1267/pdf/EoT%20assets%20freeze%20-%20English.pdf. De reisban en de uitleg van de condities ter zake, http://www.un.org/sc/committees/1267/pdf/EOT_Travel_Ban_9_12_2008_ENGLISH.pdf. Het wapenembargo en de uitleg van de condities ter zake, http://www.un.org/sc/committees/1267/pdf/EOT%20Arms%20embargo_ENGLISH.pdf. Compilation of international good practices, codes and standards compiled by the Counter-Terrorism Committee Executive Directorate (CTED), http://www.un.org/en/sc/ctc/docs/bestpractices/res1624.pdf. United Nations General Assembly and the Global Counter-Terrorism Strategy, http://www.un.org/terrorism/strategy-counter-terrorism.shtml. 42nd Conference on the United Nations of the Next Decade, Implementation of the UN Global Counterterrorism Strategy, June 2007, ISSN 0748-433x, http://www.stanleyfoundation.org. Technical guide to the implementation of United Nations Security Council Resolution 1373 (2001), http://www.un.org/en/sc/ctc/docs/technical_guide_2009.pdf.