§4.3 Het oplossen van ionogene stoffen in water. Waarom is het watermolecuul zo bijzonder bij het oplossen van een zout? Na+ Wat gebeurt als de vaste stof NaCl in water wordt gebracht? δ-- O H H δ+ δ+ Een kant van het molecuul is wat positief en de andere kant wat negatief: H2O is !!! Cl- De watermoleculen zullen een Cl- ion met de positieve waterstofzijde benaderen De watermoleculen zullen een Na+ ion met de negatieve zuurstofzijde benaderen + - De watermoleculen proberen nu de ionen uit het rooster te trekken. Anderzijds zullen de elektrische krachten in het kristal proberen het rooster bijeen te houden. Stoffen waarbij de watermoleculen het winnen van de rooster- krachten zullen oplossen. Dergelijke zouten zijn dan ook oplosbaar. Stoffen waarbij de roosterkrachten het winnen van de watermoleculen noemt men dan slecht oplosbaar. De geladen deeltjes zijn nu omringd door watermoleculen, waardoor ze in oplossing blijven. Men zegt dan: De geladen deeltjes zijn “gehydrateerd”. 1 Een gehydrateerd Na+ - ion De negatieve kant van de watermoleculen (het O-atoom) richten zich naar het positieve Na+-ion. Het Na+-ion, omgeven door 6 H2O-moleculen schrijf je officiëel als Na+.6H2O Een gehydrateerd Cl- - ion De positieve kant van de watermoleculen (de H-atomen) richten zich naar het negatieve Cl--ion. Voor het gemak noteren we voortaan: Na+(aq) + - NaCl(s) → Na+(aq) + Cl (aq) FeBr3(s) → Fe3+(aq) + 3Br (aq) FeBr3(aq) bestaat dus eigenlijk niet en moet geschreven worden als Fe3+(aq) + 3Br (aq) Zolang een oplossing nog “onverzadigd” is zal dit oplossen van de zouten voortduren. Wanneer een oplossing “verzadigd” is en er wordt ingedampt, zal uitkristalliseren plaatsvinden. Uitkristalliseren is het omgekeerde proces, bv Voor het gemak noteren we voortaan: Cl-(aq) - Het oplossen van goed oplosbare zouten gaat via een oplosreactie, bijvoorbeeld: Het Cl--ion, omgeven door 6 H2O-moleculen schrijf je officiëel als Cl-.6H2O zouthydraten. Sommige zouten sluiten watermoleculen in tijdens uitkristalliseren. Dit kan gebeuren bij indampen of drogen van een zout. De kristalwatermoleculen noteer je met een punt achter de verhoudingsformule. 2Na+(aq) + CO32-(aq) + 10 H2O Na2CO3.10H2O(s) Men spreekt dan van zouthydraten De deeltjesverhouding in dit kristal is dan: Na+ : CO32- : H2O = :.. : :.. : :: - Na+(aq) + Cl (aq) → NaCl(s) - Fe3+(aq) + 3Br (aq) → FeBr3(s) Bij oplossen van een dubbelzout komen alle ionen apart (gehydrateerd) voor in de oplossing. Bv: Fe(NH4)2(SO4)2.6H2O(s)→ Fe2+(aq) + 2NH4+ (aq) + 2SO42- (aq)+ 6H2O Namen van zouthydraten. Na2CO3.10H2O(s) CuSO4 .5H2O Natriumcarbonaat-!!!!!!!.. Koper(II)sulfaat-!!!!!!!!. Dus de gewone zoutnamen met daarachter het aantal kristalwatermoleculen met behulp van de griekse telwoorden. 2 Watermoleculen hebben géén netto lading De kristalwatermoleculen tellen dus niet mee bij de berekening van het aantal positieve en negatieve ladingen in een kristal voorbeeld: Fe(NH4)2(SO4)2.6H2O ijzer(II)-ammonium-sulfaat-hexahydraat :: 2 x +1 2 x -2 ::.. ::. Oefening Berauniet: Fe6(PO4)4(OH)5.6(H2O) a. Is dit een zout? b. Welke ijzerionen zitten hierin en hoeveel van elk? OH-groep vertegenwoordigt de negatieve lading: !!!!!.. PO4 –groep is uitsluitend -3 en levert dus !!!!!!. Ja, het is een zout want de stof bevat metaalionen. Fe-ionen moeten dus samen +17 leveren. Dit kan slechts met !.. Fe(II)-ion en !.. Fe(III)-ionen. (2+5x3=17) Oefening alumopharmacosideriet KAl4(AsO4)3(OH)4.6 H2O a. Is dit een zout? OH-ionen vertegenwoordigen negatieve lading: b. Bereken de lading van het arsenaat-ion (AsO4). !!!!. 1 K-ion levert een positieve lading !!.. 4 Al-ionen leveren een positieve lading !! Ja, het is een zout want de dus: stof bevat metaalionen. De 3 arsenaationen moeten samen een negatieve lading !!. hebben. Per arsenaation is de lading dus !!. Formule arsenaation is dus: !!!!.. 3