Visie op vakmethodiek UCLL Lerarenopleiding Campus Comenius (voorheen GROEP T) wil zich profileren in Vlaanderen en daarbuiten als een innovatieve en ondernemende lerarenopleiding. Vanuit een pluraliteit aan wereldvisies, leiden we leraren op met ondernemingszin, creativiteit en veranderingsbekwaamheid. We richten ons in de opleiding expliciet op de ontwikkeling van de hele persoon, refererend aan UNESCO’s 4 pijlers van educatie: leren kennen, leren doen, leren samenleven, leren zijn. Dit ambitieuze en complexe doel trachten we te steunen in het opleidingsonderdeel stage door: - De studenten een ruim keuze aanbod van stageplaatsen aan te bieden. Studenten hebben keuzevrijheid van stageplaatsen in verschillende onderwijsnetten, onderwijsmethoden, school betrokken instanties, concentratiescholen, immersie (pluraliteit en diversiteit). - De studenten de mogelijkheid te geven om tijdens hun stage een internationale ervaring op te doen in internationale scholen, immersiescholen, Erasmus, internationale projecten. Studenten kunnen hierdoor hun eigen persoonlijke en professionele horizon verbreden. (internationaal) Studenten te stimuleren om tijdens de stage actie-onderzoek op te zetten om hun professioneel handelen te verbeteren (onderzoek en onderwijs) - - De studenten de mogelijkheid te geven om tijdens hun stages innovatieve projecten op te zetten of mee te stappen in initiatieven die onderwijs van binnenuit veranderen in de richting van meer ondernemerschap, veranderingsbekwaamheid en creativiteit, die blijk geven van ambitie, ruimdenkendheid, verrassing en multi- en interdisciplinariteit (ondernemend en grensverleggend) - Het eigen (ontwikkelende) professionele en persoonlijke initiatief van studenten te stimuleren, in zoverre dit initiatief in lijn ligt met de visie en missie van de lerarenopleiding en de opdrachten van de betrokkenen. Studenten worden, met respect voor de doelstellingen van de opleiding, aangesproken op hun eigen professionele en persoonlijke talenten en worden uitgedaagd deze talenten in te zetten in hun stage (talent en waardering). 1 In deze Visie op vak methodiek beschrijven de verschillende lectoren van de opleiding Bachelor Leraar Lager Onderwijs de accenten die ze leggen in hun colleges. De beschreven visie biedt handvaten voor studenten en mentoren, resp. voor het maken van lesvoorbereidingen of voor het begeleiden van studenten, maar wil geen rigide voorschriften geven voor hoe de perfecte stageles er moet uitzien. Het gaat er ons om dat de student op zijn eigen creatieve manier (“It’s the way you teach it”) de leerlingen aan het leren krijgt, dat de leerlingen actief, betrokken bezig zijn en er hierdoor een leerproces op gang komt bij alle leerlingen. Daarbij verwachten we uiteraard dat de leerlingen de correcte leerstof leren en dat de leeractiviteit bewust doelgericht is (waartoe leidt de activiteit in het kader van leerplannen en eindtermen, houdt de student het doel, op korte en lange termijn, steeds voor ogen?). Dat is voor ons de kern van de zaak. Er zijn veel manieren waarop dit kan bereikt worden, er worden steeds nieuwe methodieken bedacht en methodieken zijn ook trendgevoelig. Het criterium voor een goede methodiek is voor ons dat het werkt: dat studenten een aangename en boeiende omgeving creëren, waar leerlingen zich op de grens van hun kunnen bewegen en respectvol en duurzaam omgaan met elkaar en de omgeving. Wij vragen u om bij het begeleiden van onze student tijdens de stage rekening te houden met de bovenbeschreven visie van onze hogeschool en mee het ondernemende, creatieve en veranderingsbekwame in onze studenten te waarderen en te stimuleren. De lectoren van de vakgroep Bachelor Leraar Lager Onderwijs. 2 Wiskunde Lector: Ann Palmaerts E-mail: [email protected] Vakdidactische principes: Aangezien de aanbreng van elk nieuw leerstofonderdeel gepaard gaat met een specifieke didactische aanpak en dit uiteraard zeer verschillend is van leerjaar tot leerjaar, worden slechts algemene richtlijnen opgenomen. Tevens hangt er ook nog veel af van het soort didactisch materiaal dat gebruikt wordt in de betreffende school. Voorbereiding Beginsituatie (wat kennen ze?) en doelstellingen (wat ga ik ze leren?) moeten zeker ingevuld zijn. De inleiding van een les omvat (indien het onderwerp zich daartoe leent) een probleem dat aansluit bij de leerinhoud en verankerd is in de realiteit van elke dag (vb.: bij een les over procenten kan verwezen worden naar de solden periode) Bij elke voorbereiding hoort een set met opgeloste oefeningen!!! Het kan niet dat studenten 5 minuten voor de les begint, nog moeten vragen waar het materiaal ligt. Dit getuigt van een gebrek aan voorbereiding. Didactische aanpak (3 fasen: concreet – schematisch –abstract) // begeleiding Zoals reeds vermeld moet de leerstof verankerd zijn in de realiteit van elke dag. Dit is vb. ook mogelijk m.b.v. materiaal (=CONCREET!!!). Vb. het aanbrengen van een nieuwe inhoudsmaat kan niet plaatsvinden zonder materiaal uit het dagelijks leven. Bewerkingen kunnen ook steeds schematisch voorgesteld worden. Dit kan bijvoorbeeld een hulpmiddel zijn bij het oplossen van vraagstukken. In de abstracte fase is de oplossing van een probleem een denkactiviteit (bv het gebruik van de tafels van vermenigvuldiging in een 5de lj). 3 Het verwoorden van de handelingen die uitgevoerd worden, vormt een belangrijke stap in het leerproces. Vb. bij het vermenigvuldigen met 10; honderdsten worden tienden, tienden worden eenheden, eenheden worden tientallen, enz... Bij het oplossen van een reeks oefeningen, zal er minstens één oefening klassikaal opgelost worden. Indien oefeningen individueel opgelost worden, moet er een klassikaal verbetermoment voorzien zijn. De kinderen moeten weten dat ze op de goede weg zijn, voor de les afgesloten wordt! Bij het individueel oplossen van oefeningen, wordt ook actief rondgegaan in de klas. Ze moeten gaan kijken of de kinderen goed bezig zijn en bijsturen bij kinderen met problemen. Foutieve antwoorden worden niet genegeerd. Er moet een analyse gebeuren. Waar liep het fout? Door gerichte vraagstelling kan een kind zijn fout zelf ontdekken. Een gestructureerd bordschema mag zeker niet ontbreken! Ook het gebruik van kleurkrijt kan veel verduidelijken. Evaluatie criteria Les nieuwe leerstof Starten met een probleemstelling gelinkt aan de leefwereld van de kinderen Een degelijk voorbereid leergesprek, verwoording door de kinderen is belangrijk Aangepast materiaal, overzichtelijk bord , kleurkrijt Oefeningen ( zelf opgelost, in de stagemap!) aangepast aan het niveau van de klas en de kinderen – differentiatie ook voor goede rekenaartjes! VERBETERING (zodat duidelijk wordt of de leerstof begrepen is) kan klassikaal met verbetersleutel of een mengvorm Tijdsindeling naleven Herhalingsles Korte herhaling , verwoording, aangepast materiaal, duidelijk bordschema Inoefenen kan op veel manieren maar alle kinderen moeten meewerken Verbetering oefeningen(zelf opgelost) Tijdsindeling naleven Bij het individueel oplossen van oefeningen, wordt ook actief rondgegaan in de klas. De studenten moeten gaan kijken of de kinderen goed bezig zijn en bijsturen bij kinderen met problemen. 4 Foutieve antwoorden worden niet genegeerd. Er moet een analyse gebeuren. Waar liep het fout? Door gerichte vraagstelling kan een kind zijn fout zelf ontdekken. Indien oefeningen individueel opgelost worden, moet er een klassikaal verbetermoment voorzien zijn. De kinderen moeten weten dat ze op de goede weg zijn, voor de les afgesloten wordt! Oefeningen meegeven als huiswerk kan alleen als het nuttig is en de kinderen goed weten wat ze moeten doen. Zwakke rekenaartjes niet overladen met huiswerk! 5 Nederlands Lector: Sarah Slabbaert E-mail: [email protected] Vakdidactische principes: algemeen De didactiek van het leergebied Nederlands is hoofdzakelijk gericht op het interactief taalonderwijs. Er zijn drie centrale uitgangspunten: sociaal leren, betekenisvol leren en strategisch leren. Sociaal leren: taal leren gebeurt in sociale interactie met ervaren anderen (de leraar is model), waardoor het kind steeds een stapje verder komt. Betekenisvol leren: taal leren is gericht op betekenis, en moet dus plaatsvinden in betekenisvolle contexten. Strategisch leren: hanteren van strategieën voor de planning, uitvoering en controle van taalleerprocessen. Vakdidactische principes: specifiek (Begrijpend) lezen (vanaf 1 BaLO tweede stageperiode) vier V’s toepassen: voorkennis, voorspellen, visualiseren, vragen stellen stil laten lezen met leesopdracht : ll niet luidop laten lezen in dit stadium! tekstbegrip (mondeling): controle uitdieping: denkvragen, creatieve vragen, synthesevragen (hangt van de tekst af) taakgerichte vragen Spelling (vanaf 1BaLO stageperiode1) vanuit concrete voorbeelden tot de regel komen in verschillende contexten aanbieden woordpakket (fonologisch, morfologisch, syntactisch, semantisch...) Taalbeschouwing (vanaf 1BaLO stageperiode2) vanuit concrete voorbeelden tot conclusies komen 6 verbinden aan bruikbaarheid (bv het verkleinwoord: niet alleen verschillende vormen, maar vooral, wat druk je met een verkleinwoord uit, wanneer gebruik je het?) Poëzie (vanaf 1BaLO stageperiode 1) bepaalde gevoelens en handelingen uitbeelden vooraleer de tekst uitgedeeld wordt bepaalde woorden oefenen; intonatie etc; eventueel moeilijke woorden al uitleggen tekst lezen begrip nagaan (wat staat er per strofe) versregel laten voorlezen die ll het mooiste vindt bespreken hoe je een strofe kunt voorlezen expressief laten voordragen zelf laten schrijven (aan de hand van een voorbeeld) (Technisch) lezen voorkennis instructie ivm met leestechnische problemen eventueel verlengde instructie inoefening; kennen ze ook zulke woorden? steeds ook met de inhoud werken lezen in groepjes, duo's, … werkvormen: koorlezen, zinglezen etc. afsluiting: wie wil zijn moeilijkste zin eens lezen? Wat vonden ze mooi? Stellen (vanaf 2BaLO) proces- of productgericht? individueel of duo of groepje? oriëntatie schrijfopdracht (doel: ook: wat ga je met de tekst doen?, publiek, soort, lengte, waar ga je extra op letten bij de evaluatie) (differentiatie): tweede jaar, tweede semester instructie: voorbeeldtekst, gerichte aanwijzingen, hardop denken, … begeleidende inoefening schrijfhulp stimuleren om de tekst te controleren verbetersuggesties voorlezen 7 terug- en vooruitblik (oa aangeven hoe ze te werk zijn gegaan) Woordenschat (methode volgen, met aandacht voor volgende punten): woordpakket : (fonologisch, morfologisch, syntactisch, semantisch...) uiteenlopende oefeningen (rebus, tegenstelling, invul,...) viertakt van Verhallen: Spreken/luisteren (specifieke kenmerken: 2BaLO) motiveren instructie (criteria) inoefening evaluatie Evaluatie criteria Naast hun aandacht voor de vakdidactische principes zullen de bezoekende lectoren en de mentor bij hun beoordeling letten op volgende punten: Voor studenten OF 1: Leerkracht De student spreekt Standaardnederlands De student schrijft zonder fouten De student is expressief (stem en lichaamstaal) De student toont belangstelling voor taal en taalonderwijs Lesvoorbereiding Het lesdoel is duidelijk geformuleerd Er is een uitgewerkt bordschema. De student heeft bronnen geraadpleegd en genoteerd. (Visueel) materiaal Er is een leuke, motiverende inleiding (niet te lang en duidelijk gericht op wat komt) Les De student kan zijn lesvoorbereiding waarmaken. De student vertrekt vanuit de ervaringscontext van het kind. De student stelt authentieke vragen aan de leerlingen De student werkt inductief 8 Voor studenten OF 2: Leerkracht Criteria 1ste opleidingsfase + De student kan humor gebruiken om leerlingen te betrekken De student heeft aandacht voor het taalgebruik van de leerling en kan dit integreren in zijn lessen. De student kan zelf een ‘leerlijntje’ ontwerpen (stellen, spreken, luisteren) Lesvoorbereiding Criteria 1ste Opleidingsfase + De student geeft een realistische en aangepaste beginsituatie (= van de leerlingen, maar ook van de plaats van de les in de leerstof) De student differentieert zeker in de stellessen De student wisselt af in werk- en organisatievormen. De activiteiten passen bij het lesdoel! De opdrachten mogen receptief zijn, maar ze zijn toch vooral productief. De kinderen moeten zelf iets doen met het aangeboden materiaal. De student geeft criteria aan waarop hij zijn evaluatie baseert (schrijf-, spreek- en luisterlessen) Les Criteria 1ste opleidingsfase + De student vertrekt vanuit de belangstelling van het kind De student denkt mee De student heeft oog voor de principes van taalontwikkelend lesgeven: de les moet interactief zijn! Voor studenten OF 3 (tijdens 1ste leerjaarstage): Aanvankelijk lezen Wordt er voldoende aandacht besteed aan knippen en plakken van woord(delen), in eerste instantie auditief maar ook visueel, zowel schrijfmotorisch als spraakmotorisch? Kapt student woord in klanken en niet in letters? Kapt student de structuurwoorden (basiswoorden) met verlengde klankwaarde (opgelet niet bij alle klanken mogelijk!) om plakken nadien te vergemakkelijken? Herhaalt student de reeds geziene structuurwoorden met de kinderen (liefst met knippen en plakken) om automatisering te versoepelen? Biedt de student een context aan bij het aanleren van een structuurwoord (d.mv. verhaal, prenten, bewegingen) Aanvankelijk schrijven Worden er voldoende opwarmings- en ontspanningsoefeningen aangeboden bij begin van schrijfles en eventueel tijdens schrijfles. 9 Worden nieuwe letters of woorden via volgende stappen aangeleerd: eerst grootse motorische bewegingen (in lucht), daarna grote motorische bewegingen op verticaal (bord) of horizontaal vlak (bank), daarna kleine schrijfmotorische bewegingen in schrift. Worden de kinderen gestimuleerd om een goede schrijfhouding aan te nemen (juiste pengreep, 30 cm tussen hoofd en bank, schouders recht met bank, voeten op grond) Worden kinderen gestimuleerd om hun blad/schrift juist te leggen (voor rechtshandigen rechts naar boven hellend, voor linkshandigen links naar boven hellend) 10 Wereldoriëntatie Lector: Kris Vercammen – Danielle Cools – Peter Vanbedts E-mail: [email protected] Vakdidactische principes: algemeen De didactiek van het leergebied Wereldoriëntatie is een activerende didactiek die uitgaat van de principes van het “al onderzoekend leren”. De nieuwsgierigheid van de leerlingen moet geprikkeld worden, leerlingen moeten door het aanbieden en onderzoeken van het nodige materiaal worden uitgedaagd om aan de slag te gaan, om onderzoeksvragen te formuleren, om een probleem op te lossen en zo tot nieuwe ervaringen en inzichten en dus tot leren te komen. Om vanuit deze visie les te geven opteren we dan ook om zo min mogelijk WO methodes of handleidingen te volgen. De algemene principes van deze didactiek zijn: Het uitgangspunt in een les of een lessenreeks WO is de leef- en beleefwereld van de leerlingen. Een WO les of activiteit start bij voorkeur met een kringgesprek. De inbreng van de leerlingen, de creatie van een rijke leeromgeving en het werken met materiaal staat centraal. De leerkracht stelt zich op als coach. Een thema wordt waar mogelijk en relevant vanuit verschillende invalshoeken (domeinen) bekeken Er wordt gestreefd naar een zinvolle samenhang en diepgang. WO moet werkelijkheidsnabij zijn, actualiteit moet dan ook worden geïntegreerd. Vakdidactische principes: specifiek Voor 1BaLO De 1ste jaarstudent kan een specifieke WO les of een beperkt thema volgens de gestelde vakdidactische eisen(waarbij we het geleidelijkheidsprincipe volgen) uitwerken Aanbod van voor de doelgroep relevante , logische en zinvolle leerinhouden met voldoende diepgang Voor 2BaLO Uitgaande van het kringgesprek moet een thema (gespreid over een of twee weken) worden uitgewerkt waarin verschillende WO domeinen zinvol aan bod kunnen komen Variatie aan werkvormen 11 Voor de doelgroep relevante ,logische en zinvolle leerinhouden met voldoende diepgang Creatie van een rijke leeromgeving dmv bvb toontafel, wandfries en aandacht voor vastzetten van leerinhouden Voor 3BaLO In de WO lessen bewijst de student te kunnen werken volgens de door de school gehanteerde visie op vakmethodiek WO. Hij kan zijn keuze voor thematische of cursorische aanpak verantwoorden Evaluatie criteria Naast hun aandacht voor de vakdidactische principes zullen de bezoekende lectoren en de mentor bij hun beoordeling letten op volgende punten: Wordt een activerende didactiek gevolgd? Onderzoekend /ontdekkend leren? (zijn de leerlingen actief betrokken en kunnen ze zelf tot ontdekking van de leerstof komen) ? Rijke leeromgeving: Een lesonderwerp/thema moet zichtbaar zijn in de klas: materiaal is een must. Aanwezigheid van een duidelijke probleemstelling (vraag, onderzoek, uitdaging) Is er een voldoende motiverende en prikkelende inleiding, worden de lln geboeid en uitgedaagd om te leren ? Hanteren van actieve werkvormen Actualiteitswaarde van de les Is er een terugkoppeling naar de probleemstelling? Wordt er aandacht gegeven aan vastzetting van de leerinhouden en wordt de les degelijk afgerond? 12 Muzische Vorming Lector: Xandra Killens – Annick Desair – Gorik Van Helleputte – Jan Schoolmeesters E-mail: [email protected] Vakdidactische principes: algemeen Muzische vorming speelt een belangrijke rol in het ontwikkelingsproces van kinderen. Tijdens een les muzische vorming wordt je rechtstreeks aangesproken als totale mens: zowel zintuiglijk, geestelijk als emotioneel. Bij muzische vorming gaat het dus over een totale persoonsontwikkeling. We gaan trachten zoveel mogelijk de verwondering te prikkelen. Een verwondering die aanmoedigt om zintuigen te ontwikkelen en eigen creativiteit te exploreren en te ontginnen. Door de muzische grondhouding van de leerkracht verwerven kinderen elementaire kennis, inzichten en vaardigheden maar vooral ook attitudes om het muzische en kunstzinnige in de wereld te ontdekken en te exploreren. De kwaliteit van muzische vorming in het basisonderwijs is om die reden sterk gelieerd aan de muzische grondhouding van de leerkracht. Vakdidactische principes: specifiek Beeld (Xandra Killens) De didactiek van het domein Beeld is een procesgerichte didactiek. Deze didactiek staat tegenover de productgerichte didactiek waarbij de leerlingen onder sterke sturing van de leerkracht een voorbeeld namaken door een aantal technische handelingen achtereenvolgens uit te voeren om te komen tot allemaal dezelfde mooie voor de ouders “toonbare werkstukjes”. Vanuit Campus Comenius verwachten we dat de student tijdens een geplande les beeld werkt volgens de procesgerichte didactiek. Bij procesgerichte didactiek wordt er binnen de context van een thema of onderwerp met de informatie die vooraf in de les gegeven is, een oplossing gezocht voor een beeldende opdracht. Er wordt veel informatie gegeven en mogelijkheden besproken over het thema, de materialen en technieken, beeldaspecten. In elke les moet er een luik kunst of kunstbeschouwing aanwezig zijn. Kinderen krijgen ruimte om met deze informatie te experimenteren en onderzoeken. Hierdoor ontstaan gevarieerde werkstukken die allemaal duidelijk gemaakt zijn rond het zelfde thema, maar elk met zichtbare eigenheid van elk kind. Tijdens een vrij momentje of een les die minder dan 50 minuten duurt, mag er aan vrije expressie gedaan worden. 13 Bij vrije expressie binnen het thema wordt er geen informatie gegeven over mogelijkheden van materiaal en beeldaspecten. Muziek (Annick Desair) De student vertrekt vanuit het enthousiasme van de leerling. De leerling moet geprikkeld worden door muziek. Zijn fantasie en emoties worden aangesproken en besproken. Er moet een veilige klassfeer gecreëerd worden zodat de leerlingen zich muzikaal durven en kunnen uiten. Er moet voldoende aandacht zijn voor het zo juist mogelijk uitvoeren van een lied of muziekstuk zonder daarbij aan expressie en spontaneïteit te verliezen. Tijdens een muziekactiviteit moet het kind uitgedaagd worden om de lat steeds hoger te leggen maar dit steeds op een speelse, vlotte manier door gebruik te maken van het enthousiasme van het kind zelf. Dit houdt in dat de student zelf ook expressief en enthousiast met de kinderen moet omgaan. Zij/hij moet zichzelf durven blootgeven. De leerstof moet ten volle gekend en beheerst zijn! De inhoud van een activiteit moet in die mate gekend zijn, dat de student zich ten volle kan concentreren op de acties en reacties van de kinderen. Volgende ervaringen staan voorop in een muziekles: genieten van, samenwerken, ik mag er zijn, voldoening, experimenteren, bewonderen en verwonderen, leren luisteren en verwoorden van emotie. Volgende vakspecifieke inhouden komen aanbod: 1BaLO: o Lied aanleren o ukulele akkoorden en beperkt melodie leren spelen o Spelen met ritme en rap 2BaLO: o Gebruik van instrumenten in de klas o Muziek beluisteren o Ukulele repertoire uitbreiden o Muzisch evalueren Beweging (Gorik Van Helleputte) Bewegingsexpressie is één van de deeldomeinen van muzische vorming waarbij alles begint met een muzische grondhouding. Deze muzische grondhouding overspant de verschillende domeinen van muzische vorming en veronderstelt voor het domein bewegingsexpressie letterlijk en figuurlijk een ‘bewogen’ manier van lesgeven. De ‘bewogen’ leerkracht neemt haar/zijn voorbeeldfunctie ter harte en is zich daar ten volle van bewust. Van de student wordt daarom verwacht dat hij/zij vanuit een (1) muzisch-didactisch inzicht een (2) vakinhoudelijke kennisbasis en (3) een muzische grondhouding een les muzische vorming (Bewegingsexpressie) inhoudelijk kan uitwerken én praktijkgericht ook gedurfd kan onderwijzen. De 14 koppeling tussen ‘de leefwereld van het kind’ en ‘de eindtermen’ staat steeds centraal. Het bewegingskader wordt binnen bewegingsexpressie gebruikt als een theoretische uitvalsbasis om een les op uit te bouwen. Dit kader is een middel om (bewegings-)vorm te geven aan een bepaalde (bewegings-)inhoud. Het bewegingskader steunt op de vaststelling dat elke beweging: Gebeurt met het lichaam Legt een weg af in de ruimte Speelt zich af in de tijd Wordt utgevoerd met een bepaalde kracht De bewegingsinhoud: is dat wat in de danser leeft heeft betrekking op de leefwereld van de kinderen (thematisch vakoverschrijdend) staat steeds in relatie tot de vorm De bewegingsvorm(en): worden gestuurd vanuit het bewegingskader worden door de danser zelf ontworpen moeten werkelijk iets communiceren (expressie) Drama (Jan Schoolmeesters) Kinderen spelen graag, leren graag, leren van nature door te spelen. In het basisonderwijs spelen en leren leerlingen ook. Sterker nog: het spelen wordt gestuurd om doelgericht te kunnen leren met een zo groot mogelijk leerrendement. Drama sluit aan bij die natuurlijke drang tot spelen en leren; bij de natuurlijke creativiteit, fantasie, verbeelding en bewegingsdrang van leerlingen. Door te spelen leren ze de wereld verkennen. Uit ‘Spelend leren en ontdekken – Handboek drama voor het basisonderwijs’ – E. Heijdanus e.a. – Uitgeverij Coutinho - 2016 De leerlingen leren de expressiemogelijkheden kennen van stem, taal, houding, beweging en mimiek. Ze komen in aanraking met de wereld van theater en toneel. Ze zetten hun eigen verbeelding om in spel. Door middel van spel leren ze met anderen communiceren. Uit ‘Zeppelin – didactiek voor muzische vorming’ – K. Crul – Pelckmans – 2013 15 Waarom drama in de lerarenopleiding? Een eerste – en misschien wel belangrijkste – reden is dat je zelf je muzische grondhouding ontwikkelt. Je zal als leerkracht elke dag met kinderen werken. Zij kunnen nog verwonderd zijn over de dingen. Die verwondering verliezen (sommige) volwassen bij het opgroeien. Maar het is net die verwondering die kinderen met plezier doet leren. Als je als leerkracht die verwondering koestert en bewaart, bij jezelf en bij de kinderen, zal je erin slagen de motivatie en het leerrendement te verhogen. Daarnaast ontwikkel je via drama een aantal technieken en vaardigheden die je zullen helpen om op een dynamische en expressieve manier voor de klas te staan als creatieve leerkracht. Net als voor een acteur zijn de stem en het lichaam de instrumenten van de leerkracht. Bovendien komen dramavaardigheden als inleving, verbeelding, focussen, ruimtegebruik,… dagelijks aan bod in de lespraktijk. Er zal ook van je verwacht worden dramatisch spel te onderwijzen. Dan volstaat het niet om het leerplan door te nemen of wat interessante boeken te lezen. Een actieve beleving van drama zal je helpen om te ervaren waar de moeilijkheden of mogelijkheden zitten. Waarom drama in de lagere school? Het is niet de bedoeling om van de kinderen volleerde acteurs en actrices te maken. Drama biedt wel heel wat mogelijkheden om al spelend te leren. Kinderen doen dit voortdurend. Door en met hun spelletjes verkennen ze de wereld. Ze leren zichzelf beter kennen en ontwikkelen een aantal vaardigheden die hen als mens in de samenleving van pas zullen komen. Dramatisch spel draagt dus bij tot de ontwikkeling van hun totale persoonlijkheid (sociaal, emotioneel, cognitief, creatief, motorisch) in confrontatie met anderen. Evaluatie criteria Beeld (Xandra Killens) Voor een student van de eerste fase: Is de juiste didactiek toegepast? Is er een aantrekkelijk voorbeeld gemaakt? Is er een luik kunst of kunstbeschouwing aanwezig? Geeft de student een duidelijke techniekdemonstratie? Verloopt de begeleiding efficiënt? 16 Voor een student van de tweede fase: Criteria fase 1 + Zijn de vooropgestelde doelen bereikt? Wordt er gedifferentieerd? Voor een student van de derde fase (tijdens eerste leerjaarstage): Criteria fase 2 + Zijn de vooropgestelde doelen bereikt? Wordt er gedifferentieerd? Is er geïnnoveerd? Muziek (Annick Desair) Lied aanleren/spelen met lied Student staat expressief en enthousiast voor de klas. Student zingt lied op de juiste toonhoogte en met het juiste ritme voor . (mag met CD) Student gebruikt zoveel mogelijk de ukulele als begeleiding voor zichzelf en voor gehooroefeningen met de kinderen. Student laat de kinderen eerst voldoende luisteren vooraleer ze mogen meezingen. Student corrigeert fouten bij de kinderen Student luistert naar het zingen van de kinderen en moedigt het mooi en juist zingen aan. Spelen met instrumenten (2de jaar) Er is aandacht voor een juiste speel techniek De opdrachten gaan van eenvoudig naar moeilijk Er wordt op een doordachte manier gewisseld van instr. De student kan de klas goed “leiden”. (duidelijk start en stop signaal) Student speelt in op de leefwereld van de kinderen om hun enthousiast te maken en hun “nieuwe” muziek te laten ontdekken. Beweging (Gorik Van Helleputte) De student getuigt van een “muzische grondhouding” De student creëert een sfeer van respect en wederzijds vertrouwen waarin de belevingswereld van het kind centraal staat. De student kan leerling(en) uitdagen/gericht bijsturen vanuit een thema (inhoudelijk) en het bewegingskader (vormelijk) De student hanteert een logische lesopbouw (zie eerder) De student doet zelf actief mee, vervult een voorbeeldfunctie 17 Korte stopmomenten voor reflectie worden ingelast De student kan een complementair bewegingsaanbod creëren met LO. Drama (Jan Schoolmeesters) De student toont een muzische grondhouding: authenticiteit, expressiviteit, creativiteit, openheid, speelsheid, verwondering,… De student ontwikkelt fantasie om innerlijke beelden op een creatieve, oorspronkelijke manier in dramatische beelden om te zetten en durft daarbij te experimenteren vanuit associaties, ideeën,… De student durft zijn lichaam (gelaat, lijf, ledematen, stem) te gebruiken om zich dramatisch (verbaal en non-verbaal) te uiten. De student slaagt erin om de 5 spelelementen (wie – wat – waar – waarom – wanneer) in een scène duidelijk te maken (via vormgeving of spel). De student kan samenspelen met anderen om een spelwerkelijkheid tot leven roepen. De student hanteert de basisvoorwaarden om met kinderen tot dramatisch spel te komen: veiligheid, vrijheid, positieve bekrachtiging, model-leren. De student is in staat om een (eenvoudige) dramales voor/met kinderen te bedenken, op te bouwen en te geven, waarin de impressie-expressiecyclus aan bod komt en waarin aandacht wordt besteed aan beschouwen en creëren. 18 R.K. Godsdienst Lector: Marleen Willems E-mail: [email protected] Vakdidactische principes In de colleges R. K. Godsdienst wordt het godsdienst-didactisch model uit het leerplan gehanteerd + het model uit het boek ‘God is buiten de tijd – Kindertheologisch leren kijken ‘ (2015) Valstar J., Willems M., e.a. Kwintessens/Altiora Van de student wordt verwacht dat hij volgende stappen uitwerkt: Stap 1 : De student kan een les plaatsen in een lessenreeks en de lesdoelen uit het leerplan selecteren. Stap 2 : De student kan deze doelstelling voor de leerlingen in aangepast taalgebruik bij het begin van de les formuleren Stap 3 : De student kan een les voorbereiden aan de hand van het principe van de wederzijdse ontsluiting + elementariseren + aan de hand van het principe verkennenverdiepen-verwerken. Extra uitleg : Heel wat kinderen hebben moeite om de Bijbelse wereld van toen met de leefwereld van nu te verbinden. In een goede godsdienstles raken essentiële aspecten uit de christelijke traditie gekoppeld aan levensvragen van nu. Via deze wederzijdse ontsluiting moet de student in staat zijn het elementaire, het essentiële uit de christelijke traditie te selecteren en in een taal voor kinderen te verduidelijken. Tevens dient de student de levensvragen bij kinderen op te roepen die een essentiële bijdrage bieden aan de persoonlijke ontwikkeling van de leerlingen. Vervolgens laat de student de leerlingen een koppeling maken met het nieuwe dat zij ontdekken : zo verbinden zij het elementaire uit de traditie aan hun eigen levenservaring. EN: De student kan de les uitwerken aan de hand van het didactisch model in het leerplan (verkennen-verdiepen-verwerken) Stap 4 : De student kan op het einde van de les het leerproces evalueren aan de hand van de geformuleerde doelstelling. Uiteraard moet een student hierin kunnen groeien gedurende de drie jaren van de opleiding Volgende inhouden en didactische methodieken worden in de colleges behandeld per fase 19 Voor een student van de eerste fase: Studie van het Oude Testament Introductie van het leerplan + opbouw volgens verkennen-verdiepen-verwerken Introductie van kindertheologisch leren kijken Voor een student van de tweede fase: Studie van het Nieuwe Testament De student moet zelf de transfer kunnen maken van demo-lessen naar nieuwe opdrachten volgens de aangeleerde didactiek ‘kindertheologisch leren kijken’ en ‘verkennen-verdiepen-verwerken’ De student maakt kennis met de inter-levensbeschouwelijke competenties Voor een student van de derde fase: De student kan de feesten binnen de rooms-katholieke traditie op een ervaringsgerichte en persoonlijke manier in de klas brengen. De studenten kunnen de religieuze beginsituatie van de lln. onderzoeken en gebruiken als uitgangspunt voor de zone van de naaste ontwikkeling. De studenten kunnen de geziene methodiek van theologiseren met kinderen toepassen. Evaluatie criteria In het begin van de les verwoordt de student de doelstelling voor de leerlingen. (Taalgebruik aanpassen aan de leeftijd van de kinderen) Deze doelstelling blijft bij voorkeur zichtbaar (ophangen) of wordt terug getoond op het digibord tijdens de laatste 5 min. van de les. De student laat de kinderen verwoorden hoe er aan de doelstelling gewerkt is. De student kan drie verschillende werkvormen hanteren in 1 les De student kan de drie bewegingen (leerplan) verkennen/verdiepen/verwerken integreren in de les. De student kan aantonen hoe hij/zij het principe van de wederzijdse ontsluiting uitprobeert. De student heeft de vragen voor de lln. goed doordacht en voorbereid volgens het model elementariseren: welke levenservaringen zijn van belang voor de ontwikkeling van de kinderen + welke aspecten uit de christelijke traditie zijn representatief voor deze les. De student kan de religieuze beginsituatie van de kinderen onderzoeken. De student kan de stappen theologiseren van + met + voor kinderen integreren in een lessenreeks. Zowel de voorbereiding als evaluatie van de les gebeurt op basis van het aangeleerd godsdienst pedagogisch model 20 N.C.Zedenleer Lector: Miche Tulkens E-mail: [email protected] Evaluatie criteria 1BaLO De student kan: Een specifieke doelstelling formuleren n.a.v. het thema. (bijv. thema zintuigen 1e graad: “het belang van elk zintuig leren kennen”) Het onderscheid tussen een les WO en een les NCZ aanduiden én toepassen in de les(voorbereiding) door de morele kwesties te benoemen van het lesthema. Een gepaste inleiding bedenken bij het thema. Een gepast slot bedenken bij het thema. Een onderscheid maken tussen 1e, 2e en 3e graad wat betreft werkvormen, werkblaadjes, afspraken … De basis didactische werkvormen m.b.t. NCZ zoals OLG, stellingenspel, carrouseldiscussie, rollenspel etc. verwerken in de kern van de les. Variatie brengen in de werkvormen. Richtlijnen voor de stage mentor: Geef zélf het stage thema op tijdens de stage van 1BaLO. De studenten maken een eerste ontwerp van LVB waarna het aangeraden is feedback te geven volgens de bovenstaande criteria (WO vs. NCZ, inleiding – kern – slot, aangepast aan het niveau, variatie). Wees kritisch voor de student en formuleer werkpunten naar aanleiding van de lesvoorbereiding en de stage les (bijv. meer activerende werkvormen gebruiken, duidelijker spreken, iedereen aan het woord laten). Na afloop van de stage past de student de originele lesvoorbereiding aan (in het rood) aan de opmerkingen van de stage mentor en de bevindingen/ervaringen tijdens de les. Vervolgens maakt de student een zelfreflectie van de les. 2BaLO: De student kan: Een specifieke doelstelling formuleren n.a.v. het thema. (bijv. thema zintuigen 1e graad: “het belang van elk zintuig leren kennen”) 21 Het onderscheid tussen een les WO en een les NCZ aanduiden én toepassen in de les(voorbereiding) door de morele kwesties te benoemen van het lesthema. Het thema / de lesdoelstelling linken aan het leerplan. Een gepaste inleiding, kern en slot bedenken bij het stage thema. Een onderscheid maken tussen 1e, 2e en 3e graad wat betreft werkvormen, werkblaadjes, afspraken … De gepaste vragen stellen bij een verhaal/tekst. De didactische werkvormen m.b.t. NCZ zoals OLG, stellingenspel, carrouseldiscussie, rollenspel etc verwerken in de kern van de les. Voldoende variatie brengen in de werkvormen. De LVB aanpassen aan het specifieke niveau van de leerlingen. De werkmap Soemo kaarten (waarden en normen) gebruiken in de les. Richtlijnen voor de stage mentor: Geef zélf het stage thema op tijdens de stage van 2BaLO. De studenten maken een eerste ontwerp van LVB waarna het aangeraden is feedback te geven volgens de bovenstaande criteria (verwijzing naar het leerplan, WO vs. NCZ, inleiding – kern – slot, filosoferen, aangepast aan het niveau, variatie). Wees kritisch voor de student en formuleer werkpunten naar aanleiding van de lesvoorbereiding en de stage les (bijv. meer activerende werkvormen gebruiken, duidelijker spreken, iedereen aan het woord laten). Na afloop van de stage past de student de originele lesvoorbereiding aan (in het rood) aan de opmerkingen van de stage mentor en de bevindingen/ervaringen tijdens de les. Vervolgens maakt de student een zelfreflectie van de les. 3BaLO De student kan: Het onderscheid tussen een les WO en een les NCZ toepassen in de les(voorbereiding) door de morele kwesties te benoemen van het lesthema. Het thema / de lesdoelstelling linken aan het leerplan. Een gepaste inleiding, kern en slot bedenken bij het stage thema. Een onderscheid maken tussen 1e, 2e en 3e graad wat betreft werkvormen, werkblaadjes, afspraken … De gepaste vragen stellen bij een verhaal/tekst/werkvorm. De didactische werkvormen m.b.t. NCZ zoals OLG, stellingenspel, carrouseldiscussie, rollenspel etc. verwerken in de kern van de les. Voldoende variatie brengen in de werkvormen. De LVB aanpassen aan het specifieke niveau van de leerlingen. De werkmap Soemo kaarten (waarden en normen) gebruiken in de les. 22 De Doos vol gevoelens gebruiken in de les. Een les filosoferen met kinderen geven. Tijdens de les aanpassingen invoeren om het gewenste resultaat te bereiken (bijv. n.a.v. antwoorden van kinderen, …) Richtlijnen voor de stage mentor: Geef zélf het stage thema op tijdens de stage van 3LL. De studenten maken een LVB en leggen deze ter goedkeuring voor Wees kritisch voor de student en formuleer werkpunten naar aanleiding van de lesvoorbereiding en de stage les (bijv. meer activerende werkvormen gebruiken, duidelijker spreken, iedereen aan het woord laten). Na afloop van de stage past de student de originele lesvoorbereiding aan (in het rood) aan de opmerkingen van de stage mentor en de bevindingen/ervaringen tijdens de les. Vervolgens maakt de student een zelfreflectie van de les. 23 Frans: taalinitiatie (lj2-4) Lector: Peggy Leën E-mail: [email protected] Vakdidactische principes: algemeen Om te beginnen moeten we voor ogen houden dat alles heel spelenderwijs moet gebeuren. Een goede methode moet streven naar een zo groot mogelijke deelname en interesse van de leerlingen. Dit natuurlijk door thema’s te kiezen die de interesse van de kinderen opwekken, die in hun leefwereld voorkomen. Ook het werken met liedjes, spelletjes, enz. vinden kinderen interessant. Een goede methode moet er ook voor zorgen dat de leerlingen een positieve houding creëren ten opzichte van het Frans. De conditio sine qua non ligt dan ook voor de hand: het enthousiasme van de leerkracht! Welke zijn de doelen van taalinitiatie? Ten eerste zijn er de attitude doelen. Op korte termijn leren leerlingen durven meedoen. Op lange termijn zullen ze een positieve houding ten opzichte van andere talen en culturen krijgen. Ze zijn ook meer gemotiveerd om te leren. Vervolgens hebben we de ontwikkelingsdoelen. Ze maken kennis met taal en cultuur en hun zelfvertrouwen verhoogt. Verder zijn er nog de vaardigheidsdoelen. Leerlingen leren omgaan met talen, ze leren gelijkenissen ontdekken. Wat de taaldoelen betreft, deze primeren niet! De houding die de leerlingen creëren ten opzichte van taal is het belangrijkste. De kennis van het Frans op zich primeert dus zeker niet. Er wordt geen tekstmateriaal aangeboden ter visuele ondersteuning! Dit zou bovendien kunnen leiden tot foutieve uitspraak! Visuele ondersteuning gebeurt aan de hand van prenten of gebaren. Evaluatie criteria lesvoorbereiding mag opgesteld zijn in het Nederlands, maar : alles wat concreet gezegd wordt in het Frans is letterlijk uitgeschreven in het Frans in de lesvoorbereiding verzorgde uitspraak gebruik Nederlands / Frans wordt goed afgebakend (d.m.v. handpop die uitsluitend Frans praat) enthousiaste lesgever die zijn teksten goed heeft voorbereid taalaanbod in een verhaalcontext speelse aanpak voldoende visuele ondersteuning voldoende herhaling taalaanbod gekoppeld aan actie vakoverschrijdende aanpak (muzische vorming, beeld, LO, WO, …) opluistering hoekenwerk (handpop)(in eerste leerjaarstage van 3BaLO) 24 Frans: taalonderricht (lj5-6) Lector: Peggy Leën E-mail: [email protected] Vakdidactische principes Kennis Vocabulaire en grammatica staan steeds in functie van verdere vaardigheidstraining. Vocabulaire wordt aangebracht vóór het aanvatten van verdere vaardigheidsoefeningen. De leerlingen luisteren eerst naar de correcte uitspraak, vervolgens herhalen ze deze in groep en tenslotte herhalen enkele leerlingen individueel. Woorden worden zoveel mogelijk aangebracht in context (C’est … /Voici …). Grammatica wordt zo veel mogelijk op de inductieve methode gegeven. De leraar brengt geschikte voorbeelden aan en stelt begeleidende vragen zodat de leerlingen de regels zelf ontdekken. Vaardigheden Lezen Vóór het lezen van de tekst wordt de vooraf geziene woordenschat kort opgefrist zodanig dat leerlingen tot een succeservaring komen tijdens de leesoefening. Eerst luisteren de leerlingen naar de correcte uitspraak (CD of leerkracht) en volgen tegelijkertijd mee in de tekst. Vervolgens lezen ze de tekst zelf hardop. Lezen mag echter niet gelijkgesteld worden aan spreken op kopiërend niveau. Leerlingen moeten de teksten inhoudelijk kunnen doorgronden en de nodige leesstrategieën kunnen toepassen. Er worden m.a.w aangepaste leesoefeningen voorzien. Luisteren Vóór de luisteroefening wordt de vooraf geziene woordenschat nog eens kort opgefrist zodat de leerlingen tot een succeservaring komen tijdens de luisteroefening. De leraar stelt een algemene vraag vooraleer de leerlingen een eerste keer luisteren. Voordat de leerlingen een tweede keer luisteren, wordt de luisteroefening duidelijk overlopen zodat elke leerling weet waarnaar hij precies moet luisteren. Ze voeren de luisteropdracht uit TERWIJL ze luisteren en zeker niet pas achteraf. Leerlingen luisteren zoveel mogelijk naar de authentieke uitspraak (cfr. CD). Ze krijgen in geen geval de tekst te zien. Schrijven Schrijven is beperkt tot het kopiërend niveau. Hieronder verstaan we dat er steeds moet gewerkt worden aan de hand van aangereikte bouwstenen: bestaande zinnen /tekst aanvullen 25 een persoonlijke tekst samenstellen door combineren van bouwstenen die voor hen van toepassing zijn prenten combineren met juiste opschrift ... Er moet voldoende variatie zijn in de oefeningen en het louter overschrijven zonder motiverende opdracht moet vermeden worden. De student voorziet dan zelf oefeningen. Spreken Bij spreken op kopiërend niveau herhalen de leerlingen woorden en zinnen. Deze vorm van spreken gaat gepaard met een leesoefening en het aanbrengen van vocabulaire (cfr. supra). Voor spreken op beschrijvend en interactief niveau is het belangrijk dat de geziene vocabulaire kort opgefrist wordt. Onder spreken op beschrijvend niveau verstaan we dat de leerlingen iets kunnen navertellen of beschrijven in de vorm van een opsomming. De leerkracht zorgt ervoor dat de te gebruiken woordenschat en taalstructuren zichtbaar zijn (bijv. ophangen op bord). Het is immers niet de bedoeling dat de leerlingen alles gaan noteren. Spreken op interactief niveau houdt een dialoog in. Ook hier is het belangrijk dat de leerlingen een houvast hebben, een schema met basisvragen en antwoorden die zij naar believen kunnen schikken en aanpassen of aanvullen. Evaluatie criteria Voor een student van de eerste & tweede fase: verzorgde, correcte Franse uitspraak lesvoorbereiding mag opgesteld zijn in het Nederlands, maar : alles wat concreet gezegd wordt in het Frans is letterlijk uitgeschreven in het Frans in de lesvoorbereiding instructies steeds in het Frans gegeven over lessen heen minstens gewerkt rond 3 verschillende vaardigheden (lezen – luisteren – spreken – schrijven) toepassen van vakdidactische principes (zie supra) 26 Lichamelijke Opvoeding Lector: Gorik Van Helleputte E-mail: [email protected] Vakdidactische principes: algemeen Binnen de beperkte lessenreeks LO, wordt een brede visie gehanteerd op Lichamelijke Opvoeding. Enerzijds wordt van de student verwacht dat hij/zij enkele klassieke LO-technische domeinen (gymnastiek, balspelen, omloop, zwemmen …) kan onderwijzen. Anderzijds wordt expliciet gepoogd de speelse hefboomfunctie van LO binnen het lager onderwijs in de verf te zetten (bv. sport en handicap, bewegen op wiskunde, …). Het speelse bewegen primeert daarbij op het technisch sportieve aspect. Evenzeer weegt „samen bewegend spelen‟ door op het „individueel sporten‟. Vakdidactische principes: specifiek Binnen de lessenreeks LO in de tweede fase ‘leerkracht lager onderwijs’ wordt het ‘speels bewegen vanuit de eindtermen’ als uitgangspunt genomen. Daarbij vormen het ‘uitgangspunt voor LO’ en de’ eindtermen LO’ steeds het referentiekader. Het accent wordt gelegd op een voldoende beheersing van vaardigheden, kennis en attitudes die nodig zijn om een les lichamelijke opvoeding op een efficiënte, veilige en stimulerende manier te brengen. Een drie-tal vooropgestelde eindtermen dient per les uitgewerkt te worden in concrete aftoetsbare lesdoelen. Deze doelen worden logisch geplaatst binnen de drieledige opbouw van een les (inleiding – kern – slot) en zijn haalbaar binnen de gekozen werkvorm en de voorziene tijd. Zowel het gedifferentieerd werken als het vakoverschrijdend denken, worden hoog in het vaandel gedragen. In het eerste semester krijgen de studenten voornamelijk praktijklessen zwemmen. In het tweede semester wordt voornamelijk in de gymzaal gewerkt. Evaluatie criteria Kinderen moeten bewegingsplezier ervaren Kinderen moeten veel bewegen (> actieve leertijd) Les is gebaseerd op goed geformuleerde en gerichte LO-doelstellingen die afgetoetst kunnen worden kwalitatieve demonstraties en instructies Variatie in werkvormen Kwalitatieve en kwantitaieve feedback geven Positief bekrachtigen Differentiëren Inspelen op leefwereld Zelf als leerkracht ACTIEF betrokken zijn 27