2016-2017 1-2-3 BaLO Visie op vakmethodiek

advertisement
Visie op vakmethodiek
UCLL Lerarenopleiding Campus Comenius (voorheen GROEP T) wil zich profileren
in Vlaanderen en daarbuiten als een innovatieve en ondernemende
lerarenopleiding. Vanuit een pluraliteit aan wereldvisies, leiden we leraren op
met ondernemingszin, creativiteit en veranderingsbekwaamheid. We richten ons
in de opleiding expliciet op de ontwikkeling van de hele persoon, refererend aan
UNESCO’s 4 pijlers van educatie: leren kennen, leren doen, leren samenleven,
leren zijn.
Dit ambitieuze en complexe doel trachten we te steunen in het opleidingsonderdeel stage
door:
-
De studenten een ruim keuze aanbod van stageplaatsen aan te bieden. Studenten
hebben keuzevrijheid van stageplaatsen in verschillende onderwijsnetten,
onderwijsmethoden, school betrokken instanties, concentratiescholen, immersie
(pluraliteit en diversiteit).
-
De studenten de mogelijkheid te geven om tijdens hun stage een internationale
ervaring op te doen in internationale scholen, immersiescholen, Erasmus,
internationale projecten. Studenten kunnen hierdoor hun eigen persoonlijke en
professionele horizon verbreden. (internationaal)
Studenten te stimuleren om tijdens de stage actie-onderzoek op te zetten om hun
professioneel handelen te verbeteren (onderzoek en onderwijs)
-
-
De studenten de mogelijkheid te geven om tijdens hun stages innovatieve projecten
op te zetten of mee te stappen in initiatieven die onderwijs van binnenuit veranderen
in de richting van meer ondernemerschap, veranderingsbekwaamheid en creativiteit,
die blijk geven van ambitie, ruimdenkendheid, verrassing en multi- en
interdisciplinariteit (ondernemend en grensverleggend)
-
Het eigen (ontwikkelende) professionele en persoonlijke initiatief van studenten te
stimuleren, in zoverre dit initiatief in lijn ligt met de visie en missie van de
lerarenopleiding en de opdrachten van de betrokkenen. Studenten worden, met
respect voor de doelstellingen van de opleiding, aangesproken op hun eigen
professionele en persoonlijke talenten en worden uitgedaagd deze talenten in te
zetten in hun stage (talent en waardering).
1
In deze Visie op vak methodiek beschrijven de verschillende lectoren van de opleiding
Bachelor Leraar Lager Onderwijs de accenten die ze leggen in hun colleges. De beschreven
visie biedt handvaten voor studenten en mentoren, resp. voor het maken van
lesvoorbereidingen of voor het begeleiden van studenten, maar wil geen rigide voorschriften
geven voor hoe de perfecte stageles er moet uitzien.
Het gaat er ons om dat de student op zijn eigen creatieve manier (“It’s the way you teach it”)
de leerlingen aan het leren krijgt, dat de leerlingen actief, betrokken bezig zijn en er hierdoor
een leerproces op gang komt bij alle leerlingen. Daarbij verwachten we uiteraard dat de
leerlingen de correcte leerstof leren en dat de leeractiviteit bewust doelgericht is (waartoe
leidt de activiteit in het kader van leerplannen en eindtermen, houdt de student het doel, op
korte en lange termijn, steeds voor ogen?).
Dat is voor ons de kern van de zaak. Er zijn veel manieren waarop dit kan bereikt worden, er
worden steeds nieuwe methodieken bedacht en methodieken zijn ook trendgevoelig. Het
criterium voor een goede methodiek is voor ons dat het werkt: dat studenten een
aangename en boeiende omgeving creëren, waar leerlingen zich op de grens van hun
kunnen bewegen en respectvol en duurzaam omgaan met elkaar en de omgeving.
Wij vragen u om bij het begeleiden van onze student tijdens de stage rekening te houden
met de bovenbeschreven visie van onze hogeschool en mee het ondernemende, creatieve
en veranderingsbekwame in onze studenten te waarderen en te stimuleren.
De lectoren van de vakgroep Bachelor Leraar Lager Onderwijs.
2
Wiskunde
Lector: Ann Palmaerts
E-mail: [email protected]
Vakdidactische principes:
Aangezien de aanbreng van elk nieuw leerstofonderdeel gepaard gaat met een specifieke
didactische aanpak en dit uiteraard zeer verschillend is van leerjaar tot leerjaar, worden
slechts algemene richtlijnen opgenomen.
Tevens hangt er ook nog veel af van het soort didactisch materiaal dat gebruikt wordt in de
betreffende school.
Voorbereiding
Beginsituatie (wat kennen ze?) en doelstellingen (wat ga ik ze leren?) moeten zeker ingevuld
zijn.
De inleiding van een les omvat (indien het onderwerp zich daartoe leent) een probleem dat
aansluit bij de leerinhoud en verankerd is in de realiteit van elke dag (vb.: bij een les over
procenten kan verwezen worden naar de solden periode)
Bij elke voorbereiding hoort een set met opgeloste oefeningen!!!
Het kan niet dat studenten 5 minuten voor de les begint, nog moeten vragen waar het
materiaal ligt. Dit getuigt van een gebrek aan voorbereiding.
Didactische aanpak (3 fasen: concreet – schematisch –abstract) // begeleiding
Zoals reeds vermeld moet de leerstof verankerd zijn in de realiteit van elke dag. Dit is vb. ook
mogelijk m.b.v. materiaal (=CONCREET!!!). Vb. het aanbrengen van een nieuwe
inhoudsmaat kan niet plaatsvinden zonder materiaal uit het dagelijks leven.
Bewerkingen kunnen ook steeds schematisch voorgesteld worden. Dit kan bijvoorbeeld een
hulpmiddel zijn bij het oplossen van vraagstukken.
In de abstracte fase is de oplossing van een probleem een denkactiviteit (bv het gebruik van
de tafels van vermenigvuldiging in een 5de lj).
3
Het verwoorden van de handelingen die uitgevoerd worden, vormt een belangrijke stap in
het leerproces. Vb. bij het vermenigvuldigen met 10; honderdsten worden tienden, tienden
worden eenheden, eenheden worden tientallen, enz...
Bij het oplossen van een reeks oefeningen, zal er minstens één oefening klassikaal opgelost
worden.
Indien oefeningen individueel opgelost worden, moet er een klassikaal verbetermoment
voorzien zijn. De kinderen moeten weten dat ze op de goede weg zijn, voor de les afgesloten
wordt!
Bij het individueel oplossen van oefeningen, wordt ook actief rondgegaan in de klas. Ze
moeten gaan kijken of de kinderen goed bezig zijn en bijsturen bij kinderen met problemen.
Foutieve antwoorden worden niet genegeerd. Er moet een analyse gebeuren. Waar liep het
fout? Door gerichte vraagstelling kan een kind zijn fout zelf ontdekken.
Een gestructureerd bordschema mag zeker niet ontbreken! Ook het gebruik van kleurkrijt
kan veel verduidelijken.
Evaluatie criteria
Les nieuwe leerstof




Starten met een probleemstelling gelinkt aan de leefwereld van de kinderen
Een degelijk voorbereid leergesprek, verwoording door de kinderen is belangrijk
Aangepast materiaal, overzichtelijk bord , kleurkrijt
Oefeningen ( zelf opgelost, in de stagemap!) aangepast aan het niveau van de klas en
de kinderen – differentiatie ook voor goede rekenaartjes!
 VERBETERING (zodat duidelijk wordt of de leerstof begrepen is) kan klassikaal met
verbetersleutel of een mengvorm
 Tijdsindeling naleven
Herhalingsles




Korte herhaling , verwoording, aangepast materiaal, duidelijk bordschema
Inoefenen kan op veel manieren maar alle kinderen moeten meewerken
Verbetering oefeningen(zelf opgelost)
Tijdsindeling naleven
Bij het individueel oplossen van oefeningen, wordt ook actief rondgegaan in de klas. De
studenten moeten gaan kijken of de kinderen goed bezig zijn en bijsturen bij kinderen met
problemen.
4
Foutieve antwoorden worden niet genegeerd. Er moet een analyse gebeuren. Waar liep het
fout? Door gerichte vraagstelling kan een kind zijn fout zelf ontdekken.
Indien oefeningen individueel opgelost worden, moet er een klassikaal verbetermoment
voorzien zijn. De kinderen moeten weten dat ze op de goede weg zijn, voor de les afgesloten
wordt!
Oefeningen meegeven als huiswerk kan alleen als het nuttig is en de kinderen goed weten
wat ze moeten doen. Zwakke rekenaartjes niet overladen met huiswerk!
5
Nederlands
Lector: Sarah Slabbaert
E-mail: [email protected]
Vakdidactische principes: algemeen
De didactiek van het leergebied Nederlands is hoofdzakelijk gericht op het interactief
taalonderwijs. Er zijn drie centrale uitgangspunten: sociaal leren, betekenisvol leren en
strategisch leren.
Sociaal leren: taal leren gebeurt in sociale interactie met ervaren anderen (de leraar is
model), waardoor het kind steeds een stapje verder komt.
Betekenisvol leren: taal leren is gericht op betekenis, en moet dus plaatsvinden in
betekenisvolle contexten.
Strategisch leren: hanteren van strategieën voor de planning, uitvoering en controle van
taalleerprocessen.
Vakdidactische principes: specifiek
(Begrijpend) lezen (vanaf 1 BaLO tweede stageperiode)





vier V’s toepassen: voorkennis, voorspellen, visualiseren, vragen stellen
stil laten lezen met leesopdracht : ll niet luidop laten lezen in dit stadium!
tekstbegrip (mondeling): controle
uitdieping: denkvragen, creatieve vragen, synthesevragen (hangt van de tekst af)
taakgerichte vragen
Spelling (vanaf 1BaLO stageperiode1)




vanuit concrete voorbeelden
tot de regel komen
in verschillende contexten aanbieden
woordpakket (fonologisch, morfologisch, syntactisch, semantisch...)
Taalbeschouwing (vanaf 1BaLO stageperiode2)
 vanuit concrete voorbeelden
 tot conclusies komen
6
 verbinden aan bruikbaarheid (bv het verkleinwoord: niet alleen verschillende
vormen, maar vooral, wat druk je met een verkleinwoord uit, wanneer gebruik je
het?)
Poëzie (vanaf 1BaLO stageperiode 1)









bepaalde gevoelens en handelingen uitbeelden vooraleer de tekst uitgedeeld wordt
bepaalde woorden oefenen; intonatie etc;
eventueel moeilijke woorden al uitleggen
tekst lezen
begrip nagaan (wat staat er per strofe)
versregel laten voorlezen die ll het mooiste vindt
bespreken hoe je een strofe kunt voorlezen
expressief laten voordragen
zelf laten schrijven (aan de hand van een voorbeeld)
(Technisch) lezen








voorkennis
instructie ivm met leestechnische problemen
eventueel verlengde instructie
inoefening; kennen ze ook zulke woorden?
steeds ook met de inhoud werken
lezen in groepjes, duo's, …
werkvormen: koorlezen, zinglezen etc.
afsluiting: wie wil zijn moeilijkste zin eens lezen? Wat vonden ze mooi?
Stellen (vanaf 2BaLO)











proces- of productgericht?
individueel of duo of groepje?
oriëntatie
schrijfopdracht (doel: ook: wat ga je met de tekst doen?, publiek, soort, lengte, waar
ga je extra op letten bij de evaluatie)
(differentiatie): tweede jaar, tweede semester
instructie: voorbeeldtekst, gerichte aanwijzingen, hardop denken, …
begeleidende inoefening
schrijfhulp
stimuleren om de tekst te controleren
verbetersuggesties
voorlezen
7
 terug- en vooruitblik (oa aangeven hoe ze te werk zijn gegaan)
Woordenschat (methode volgen, met aandacht voor volgende punten):
 woordpakket : (fonologisch, morfologisch, syntactisch, semantisch...)
 uiteenlopende oefeningen (rebus, tegenstelling, invul,...)
 viertakt van Verhallen:
Spreken/luisteren (specifieke kenmerken: 2BaLO)




motiveren
instructie (criteria)
inoefening
evaluatie
Evaluatie criteria
Naast hun aandacht voor de vakdidactische principes zullen de bezoekende lectoren en de
mentor bij hun beoordeling letten op volgende punten:
Voor studenten OF 1:
Leerkracht




De student spreekt Standaardnederlands
De student schrijft zonder fouten
De student is expressief (stem en lichaamstaal)
De student toont belangstelling voor taal en taalonderwijs
Lesvoorbereiding





Het lesdoel is duidelijk geformuleerd
Er is een uitgewerkt bordschema.
De student heeft bronnen geraadpleegd en genoteerd.
(Visueel) materiaal
Er is een leuke, motiverende inleiding (niet te lang en duidelijk gericht op wat komt)
Les




De student kan zijn lesvoorbereiding waarmaken.
De student vertrekt vanuit de ervaringscontext van het kind.
De student stelt authentieke vragen aan de leerlingen
De student werkt inductief
8
Voor studenten OF 2:
Leerkracht
 Criteria 1ste opleidingsfase +
 De student kan humor gebruiken om leerlingen te betrekken
 De student heeft aandacht voor het taalgebruik van de leerling en kan dit integreren
in zijn lessen.
 De student kan zelf een ‘leerlijntje’ ontwerpen (stellen, spreken, luisteren)
Lesvoorbereiding
 Criteria 1ste Opleidingsfase +
 De student geeft een realistische en aangepaste beginsituatie (= van de leerlingen,
maar ook van de plaats van de les in de leerstof)
 De student differentieert zeker in de stellessen
 De student wisselt af in werk- en organisatievormen. De activiteiten passen bij het
lesdoel!
 De opdrachten mogen receptief zijn, maar ze zijn toch vooral productief. De kinderen
moeten zelf iets doen met het aangeboden materiaal.
 De student geeft criteria aan waarop hij zijn evaluatie baseert (schrijf-, spreek- en
luisterlessen)
Les




Criteria 1ste opleidingsfase +
De student vertrekt vanuit de belangstelling van het kind
De student denkt mee
De student heeft oog voor de principes van taalontwikkelend lesgeven: de les moet
interactief zijn!
Voor studenten OF 3 (tijdens 1ste leerjaarstage):
Aanvankelijk lezen
 Wordt er voldoende aandacht besteed aan knippen en plakken van woord(delen), in
eerste instantie auditief maar ook visueel, zowel schrijfmotorisch als
spraakmotorisch?
 Kapt student woord in klanken en niet in letters?
 Kapt student de structuurwoorden (basiswoorden) met verlengde klankwaarde
(opgelet niet bij alle klanken mogelijk!) om plakken nadien te vergemakkelijken?
 Herhaalt student de reeds geziene structuurwoorden met de kinderen (liefst met
knippen en plakken) om automatisering te versoepelen?
 Biedt de student een context aan bij het aanleren van een structuurwoord (d.mv.
verhaal, prenten, bewegingen)
Aanvankelijk schrijven
 Worden er voldoende opwarmings- en ontspanningsoefeningen aangeboden bij
begin van schrijfles en eventueel tijdens schrijfles.
9
 Worden nieuwe letters of woorden via volgende stappen aangeleerd: eerst grootse
motorische bewegingen (in lucht), daarna grote motorische bewegingen op verticaal
(bord) of horizontaal vlak (bank), daarna kleine schrijfmotorische bewegingen in
schrift.
 Worden de kinderen gestimuleerd om een goede schrijfhouding aan te nemen (juiste
pengreep, 30 cm tussen hoofd en bank, schouders recht met bank, voeten op grond)
 Worden kinderen gestimuleerd om hun blad/schrift juist te leggen (voor
rechtshandigen rechts naar boven hellend, voor linkshandigen links naar boven
hellend)
10
Wereldoriëntatie
Lector: Kris Vercammen – Danielle Cools – Peter Vanbedts
E-mail: [email protected]
Vakdidactische principes: algemeen
De didactiek van het leergebied Wereldoriëntatie is een activerende didactiek die uitgaat
van de principes van het “al onderzoekend leren”. De nieuwsgierigheid van de leerlingen
moet geprikkeld worden, leerlingen moeten door het aanbieden en onderzoeken van het
nodige materiaal worden uitgedaagd om aan de slag te gaan, om onderzoeksvragen te
formuleren, om een probleem op te lossen en zo tot nieuwe ervaringen en inzichten en dus
tot leren te komen. Om vanuit deze visie les te geven opteren we dan ook om zo min
mogelijk WO methodes of handleidingen te volgen.
De algemene principes van deze didactiek zijn:
 Het uitgangspunt in een les of een lessenreeks WO is de leef- en beleefwereld van de
leerlingen.
 Een WO les of activiteit start bij voorkeur met een kringgesprek. De inbreng van de
leerlingen, de creatie van een rijke leeromgeving en het werken met materiaal staat
centraal. De leerkracht stelt zich op als coach.
 Een thema wordt waar mogelijk en relevant vanuit verschillende invalshoeken
(domeinen) bekeken
 Er wordt gestreefd naar een zinvolle samenhang en diepgang.
 WO moet werkelijkheidsnabij zijn, actualiteit moet dan ook worden geïntegreerd.
Vakdidactische principes: specifiek
Voor 1BaLO
 De 1ste jaarstudent kan een specifieke WO les of een beperkt thema volgens de
gestelde vakdidactische eisen(waarbij we het geleidelijkheidsprincipe volgen)
uitwerken
 Aanbod van voor de doelgroep relevante , logische en zinvolle leerinhouden met
voldoende diepgang
Voor 2BaLO
 Uitgaande van het kringgesprek moet een thema (gespreid over een of twee weken)
worden uitgewerkt waarin verschillende WO domeinen zinvol aan bod kunnen
komen
 Variatie aan werkvormen
11
 Voor de doelgroep relevante ,logische en zinvolle leerinhouden met voldoende
diepgang
 Creatie van een rijke leeromgeving dmv bvb toontafel, wandfries en aandacht voor
vastzetten van leerinhouden
Voor 3BaLO
 In de WO lessen bewijst de student te kunnen werken volgens de door de school
gehanteerde visie op vakmethodiek WO. Hij kan zijn keuze voor thematische of
cursorische aanpak verantwoorden
Evaluatie criteria
Naast hun aandacht voor de vakdidactische principes zullen de bezoekende lectoren en de
mentor bij hun beoordeling letten op volgende punten:
 Wordt een activerende didactiek gevolgd? Onderzoekend /ontdekkend leren? (zijn
de leerlingen actief betrokken en kunnen ze zelf tot ontdekking van de leerstof
komen) ?
 Rijke leeromgeving: Een lesonderwerp/thema moet zichtbaar zijn in de klas:
materiaal is een must.
 Aanwezigheid van een duidelijke probleemstelling (vraag, onderzoek, uitdaging)
 Is er een voldoende motiverende en prikkelende inleiding, worden de lln geboeid en
uitgedaagd om te leren ?
 Hanteren van actieve werkvormen
 Actualiteitswaarde van de les
 Is er een terugkoppeling naar de probleemstelling? Wordt er aandacht gegeven aan
vastzetting van de leerinhouden en wordt de les degelijk afgerond?
12
Muzische Vorming
Lector: Xandra Killens – Annick Desair – Gorik Van Helleputte – Jan
Schoolmeesters
E-mail: [email protected]
Vakdidactische principes: algemeen
Muzische vorming speelt een belangrijke rol in het ontwikkelingsproces van kinderen.
Tijdens een les muzische vorming wordt je rechtstreeks aangesproken als totale mens: zowel
zintuiglijk, geestelijk als emotioneel.
Bij muzische vorming gaat het dus over een totale persoonsontwikkeling. We gaan trachten
zoveel mogelijk de verwondering te prikkelen. Een verwondering die aanmoedigt om
zintuigen te ontwikkelen en eigen creativiteit te exploreren en te ontginnen.
Door de muzische grondhouding van de leerkracht verwerven kinderen elementaire kennis,
inzichten en vaardigheden maar vooral ook attitudes om het muzische en kunstzinnige in de
wereld te ontdekken en te exploreren. De kwaliteit van muzische vorming in het
basisonderwijs is om die reden sterk gelieerd aan de muzische grondhouding van de
leerkracht.
Vakdidactische principes: specifiek
Beeld (Xandra Killens)
De didactiek van het domein Beeld is een procesgerichte didactiek. Deze didactiek staat
tegenover de productgerichte didactiek waarbij de leerlingen onder sterke sturing van de
leerkracht een voorbeeld namaken door een aantal technische handelingen
achtereenvolgens uit te voeren om te komen tot allemaal dezelfde mooie voor de ouders
“toonbare werkstukjes”. Vanuit Campus Comenius verwachten we dat de student tijdens
een geplande les beeld werkt volgens de procesgerichte didactiek.
Bij procesgerichte didactiek wordt er binnen de context van een thema of onderwerp met de
informatie die vooraf in de les gegeven is, een oplossing gezocht voor een beeldende
opdracht. Er wordt veel informatie gegeven en mogelijkheden besproken over het thema, de
materialen en technieken, beeldaspecten. In elke les moet er een luik kunst of
kunstbeschouwing aanwezig zijn. Kinderen krijgen ruimte om met deze informatie te
experimenteren en onderzoeken. Hierdoor ontstaan gevarieerde werkstukken die allemaal
duidelijk gemaakt zijn rond het zelfde thema, maar elk met zichtbare eigenheid van elk kind.
Tijdens een vrij momentje of een les die minder dan 50 minuten duurt, mag er aan vrije
expressie gedaan worden.
13
Bij vrije expressie binnen het thema wordt er geen informatie gegeven over mogelijkheden
van materiaal en beeldaspecten.
Muziek (Annick Desair)
De student vertrekt vanuit het enthousiasme van de leerling. De leerling moet geprikkeld
worden door muziek. Zijn fantasie en emoties worden aangesproken en besproken. Er moet
een veilige klassfeer gecreëerd worden zodat de leerlingen zich muzikaal durven en kunnen
uiten. Er moet voldoende aandacht zijn voor het zo juist mogelijk uitvoeren van een lied of
muziekstuk zonder daarbij aan expressie en spontaneïteit te verliezen. Tijdens een
muziekactiviteit moet het kind uitgedaagd worden om de lat steeds hoger te leggen maar dit
steeds op een speelse, vlotte manier door gebruik te maken van het enthousiasme van het
kind zelf. Dit houdt in dat de student zelf ook expressief en enthousiast met de kinderen
moet omgaan. Zij/hij moet zichzelf durven blootgeven. De leerstof moet ten volle gekend en
beheerst zijn! De inhoud van een activiteit moet in die mate gekend zijn, dat de student zich
ten volle kan concentreren op de acties en reacties van de kinderen. Volgende ervaringen
staan voorop in een muziekles: genieten van, samenwerken, ik mag er zijn, voldoening,
experimenteren, bewonderen en verwonderen, leren luisteren en verwoorden van emotie.
Volgende vakspecifieke inhouden komen aanbod:
1BaLO:
o Lied aanleren
o ukulele akkoorden en beperkt melodie leren spelen
o Spelen met ritme en rap
2BaLO:
o Gebruik van instrumenten in de klas
o Muziek beluisteren
o Ukulele repertoire uitbreiden
o Muzisch evalueren
Beweging (Gorik Van Helleputte)
Bewegingsexpressie is één van de deeldomeinen van muzische vorming waarbij
alles begint met een muzische grondhouding. Deze muzische grondhouding
overspant de verschillende domeinen van muzische vorming en veronderstelt voor
het domein bewegingsexpressie letterlijk en figuurlijk een ‘bewogen’ manier van
lesgeven.
De ‘bewogen’ leerkracht neemt haar/zijn voorbeeldfunctie ter harte en is zich daar
ten volle van bewust. Van de student wordt daarom verwacht dat hij/zij vanuit
een (1) muzisch-didactisch inzicht een (2) vakinhoudelijke kennisbasis en (3) een
muzische grondhouding een les muzische vorming (Bewegingsexpressie)
inhoudelijk kan uitwerken én praktijkgericht ook gedurfd kan onderwijzen. De
14
koppeling tussen ‘de leefwereld van het kind’ en ‘de eindtermen’ staat steeds
centraal.
Het bewegingskader wordt binnen bewegingsexpressie gebruikt als een theoretische
uitvalsbasis om een les op uit te bouwen. Dit kader is een middel om (bewegings-)vorm te
geven aan een bepaalde (bewegings-)inhoud.
Het bewegingskader steunt op de vaststelling dat elke beweging:




Gebeurt met het lichaam
Legt een weg af in de ruimte
Speelt zich af in de tijd
Wordt utgevoerd met een bepaalde kracht
De bewegingsinhoud:



is dat wat in de danser leeft
heeft betrekking op de leefwereld van de kinderen (thematisch vakoverschrijdend)
staat steeds in relatie tot de vorm
De bewegingsvorm(en):



worden gestuurd vanuit het bewegingskader
worden door de danser zelf ontworpen
moeten werkelijk iets communiceren (expressie)
Drama (Jan Schoolmeesters)
Kinderen spelen graag, leren graag, leren van nature door te spelen. In het basisonderwijs
spelen en leren leerlingen ook. Sterker nog: het spelen wordt gestuurd om doelgericht te
kunnen leren met een zo groot mogelijk leerrendement. Drama sluit aan bij die natuurlijke
drang tot spelen en leren; bij de natuurlijke creativiteit, fantasie, verbeelding en
bewegingsdrang van leerlingen. Door te spelen leren ze de wereld verkennen.
Uit ‘Spelend leren en ontdekken – Handboek drama voor het basisonderwijs’ – E. Heijdanus
e.a. – Uitgeverij Coutinho - 2016
De leerlingen leren de expressiemogelijkheden kennen van stem, taal, houding, beweging en
mimiek. Ze komen in aanraking met de wereld van theater en toneel. Ze zetten hun eigen
verbeelding om in spel. Door middel van spel leren ze met anderen communiceren.
Uit ‘Zeppelin – didactiek voor muzische vorming’ – K. Crul – Pelckmans – 2013
15
Waarom drama in de lerarenopleiding?
Een eerste – en misschien wel belangrijkste – reden is dat je zelf je muzische grondhouding
ontwikkelt. Je zal als leerkracht elke dag met kinderen werken. Zij kunnen nog verwonderd
zijn over de dingen. Die verwondering verliezen (sommige) volwassen bij het opgroeien.
Maar het is net die verwondering die kinderen met plezier doet leren. Als je als leerkracht
die verwondering koestert en bewaart, bij jezelf en bij de kinderen, zal je erin slagen de
motivatie en het leerrendement te verhogen.
Daarnaast ontwikkel je via drama een aantal technieken en vaardigheden die je zullen
helpen om op een dynamische en expressieve manier voor de klas te staan als creatieve
leerkracht. Net als voor een acteur zijn de stem en het lichaam de instrumenten van de
leerkracht. Bovendien komen dramavaardigheden als inleving, verbeelding, focussen,
ruimtegebruik,… dagelijks aan bod in de lespraktijk.
Er zal ook van je verwacht worden dramatisch spel te onderwijzen. Dan volstaat het niet om
het leerplan door te nemen of wat interessante boeken te lezen. Een actieve beleving van
drama zal je helpen om te ervaren waar de moeilijkheden of mogelijkheden zitten.
Waarom drama in de lagere school?
Het is niet de bedoeling om van de kinderen volleerde acteurs en actrices te maken.
Drama biedt wel heel wat mogelijkheden om al spelend te leren. Kinderen doen dit
voortdurend. Door en met hun spelletjes verkennen ze de wereld. Ze leren zichzelf beter
kennen en ontwikkelen een aantal vaardigheden die hen als mens in de samenleving van pas
zullen komen.
Dramatisch spel draagt dus bij tot de ontwikkeling van hun totale persoonlijkheid (sociaal,
emotioneel, cognitief, creatief, motorisch) in confrontatie met anderen.
Evaluatie criteria
Beeld (Xandra Killens)
Voor een student van de eerste fase:





Is de juiste didactiek toegepast?
Is er een aantrekkelijk voorbeeld gemaakt?
Is er een luik kunst of kunstbeschouwing aanwezig?
Geeft de student een duidelijke techniekdemonstratie?
Verloopt de begeleiding efficiënt?
16
Voor een student van de tweede fase:
 Criteria fase 1 +
 Zijn de vooropgestelde doelen bereikt?
 Wordt er gedifferentieerd?
Voor een student van de derde fase (tijdens eerste leerjaarstage):




Criteria fase 2 +
Zijn de vooropgestelde doelen bereikt?
Wordt er gedifferentieerd?
Is er geïnnoveerd?
Muziek (Annick Desair)
Lied aanleren/spelen met lied
 Student staat expressief en enthousiast voor de klas.
 Student zingt lied op de juiste toonhoogte en met het juiste ritme voor . (mag met
CD)
 Student gebruikt zoveel mogelijk de ukulele als begeleiding voor zichzelf en voor
gehooroefeningen met de kinderen.
 Student laat de kinderen eerst voldoende luisteren vooraleer ze mogen meezingen.
 Student corrigeert fouten bij de kinderen
 Student luistert naar het zingen van de kinderen en moedigt het mooi en juist zingen
aan.
Spelen met instrumenten (2de jaar)





Er is aandacht voor een juiste speel techniek
De opdrachten gaan van eenvoudig naar moeilijk
Er wordt op een doordachte manier gewisseld van instr.
De student kan de klas goed “leiden”. (duidelijk start en stop signaal)
Student speelt in op de leefwereld van de kinderen om hun enthousiast te maken en
hun “nieuwe” muziek te laten ontdekken.
Beweging (Gorik Van Helleputte)
 De student getuigt van een “muzische grondhouding”
 De student creëert een sfeer van respect en wederzijds vertrouwen waarin
de belevingswereld van het kind centraal staat.
 De student kan leerling(en) uitdagen/gericht bijsturen vanuit een thema
(inhoudelijk) en het bewegingskader (vormelijk)
 De student hanteert een logische lesopbouw (zie eerder)
 De student doet zelf actief mee, vervult een voorbeeldfunctie
17
 Korte stopmomenten voor reflectie worden ingelast
De student kan een complementair bewegingsaanbod creëren met LO.
Drama (Jan Schoolmeesters)
De student toont een muzische grondhouding: authenticiteit, expressiviteit, creativiteit,
openheid, speelsheid, verwondering,…
De student ontwikkelt fantasie om innerlijke beelden op een creatieve, oorspronkelijke
manier in dramatische beelden om te zetten en durft daarbij te experimenteren vanuit
associaties, ideeën,…
De student durft zijn lichaam (gelaat, lijf, ledematen, stem) te gebruiken om zich dramatisch
(verbaal en non-verbaal) te uiten.
De student slaagt erin om de 5 spelelementen (wie – wat – waar – waarom – wanneer) in
een scène duidelijk te maken (via vormgeving of spel).
De student kan samenspelen met anderen om een spelwerkelijkheid tot leven roepen.
De student hanteert de basisvoorwaarden om met kinderen tot dramatisch spel te komen:
veiligheid, vrijheid, positieve bekrachtiging, model-leren.
De student is in staat om een (eenvoudige) dramales voor/met kinderen te bedenken, op te
bouwen en te geven, waarin de impressie-expressiecyclus aan bod komt en waarin aandacht
wordt besteed aan beschouwen en creëren.
18
R.K. Godsdienst
Lector: Marleen Willems
E-mail: [email protected]
Vakdidactische principes
In de colleges R. K. Godsdienst wordt het godsdienst-didactisch model uit het leerplan
gehanteerd + het model uit het boek ‘God is buiten de tijd – Kindertheologisch leren kijken ‘
(2015) Valstar J., Willems M., e.a. Kwintessens/Altiora
Van de student wordt verwacht dat hij volgende stappen uitwerkt:
Stap 1 : De student kan een les plaatsen in een lessenreeks en de lesdoelen uit het leerplan
selecteren.
Stap 2 : De student kan deze doelstelling voor de leerlingen in aangepast taalgebruik bij het
begin van de les formuleren
Stap 3 : De student kan een les voorbereiden aan de hand van het principe van de
wederzijdse ontsluiting + elementariseren + aan de hand van het principe verkennenverdiepen-verwerken.
Extra uitleg : Heel wat kinderen hebben moeite om de Bijbelse wereld van toen met de
leefwereld van nu te verbinden. In een goede godsdienstles raken essentiële aspecten uit de
christelijke traditie gekoppeld aan levensvragen van nu. Via deze wederzijdse ontsluiting
moet de student in staat zijn het elementaire, het essentiële uit de christelijke traditie te
selecteren en in een taal voor kinderen te verduidelijken. Tevens dient de student de
levensvragen bij kinderen op te roepen die een essentiële bijdrage bieden aan de
persoonlijke ontwikkeling van de leerlingen.
Vervolgens laat de student de leerlingen een koppeling maken met het nieuwe dat zij
ontdekken : zo verbinden zij het elementaire uit de traditie aan hun eigen levenservaring.
EN: De student kan de les uitwerken aan de hand van het didactisch model in het leerplan
(verkennen-verdiepen-verwerken)
Stap 4 : De student kan op het einde van de les het leerproces evalueren aan de hand van de
geformuleerde doelstelling.
Uiteraard moet een student hierin kunnen groeien gedurende de drie jaren van de opleiding
Volgende inhouden en didactische methodieken worden in de colleges behandeld per fase
19
Voor een student van de eerste fase:
 Studie van het Oude Testament
 Introductie van het leerplan + opbouw volgens verkennen-verdiepen-verwerken
 Introductie van kindertheologisch leren kijken
Voor een student van de tweede fase:
 Studie van het Nieuwe Testament
 De student moet zelf de transfer kunnen maken van demo-lessen naar nieuwe
opdrachten volgens de aangeleerde didactiek ‘kindertheologisch leren kijken’ en
‘verkennen-verdiepen-verwerken’
 De student maakt kennis met de inter-levensbeschouwelijke competenties
Voor een student van de derde fase:
 De student kan de feesten binnen de rooms-katholieke traditie op een
ervaringsgerichte en persoonlijke manier in de klas brengen.
 De studenten kunnen de religieuze beginsituatie van de lln. onderzoeken en
gebruiken als uitgangspunt voor de zone van de naaste ontwikkeling.
 De studenten kunnen de geziene methodiek van theologiseren met kinderen
toepassen.
Evaluatie criteria
 In het begin van de les verwoordt de student de doelstelling voor de leerlingen.
(Taalgebruik aanpassen aan de leeftijd van de kinderen) Deze doelstelling blijft bij
voorkeur zichtbaar (ophangen) of wordt terug getoond op het digibord tijdens de
laatste 5 min. van de les. De student laat de kinderen verwoorden hoe er aan de
doelstelling gewerkt is.
 De student kan drie verschillende werkvormen hanteren in 1 les
 De student kan de drie bewegingen (leerplan) verkennen/verdiepen/verwerken
integreren in de les.
 De student kan aantonen hoe hij/zij het principe van de wederzijdse ontsluiting
uitprobeert.
 De student heeft de vragen voor de lln. goed doordacht en voorbereid volgens het
model elementariseren: welke levenservaringen zijn van belang voor de ontwikkeling
van de kinderen + welke aspecten uit de christelijke traditie zijn representatief voor
deze les.
 De student kan de religieuze beginsituatie van de kinderen onderzoeken.
 De student kan de stappen theologiseren van + met + voor kinderen integreren in
een lessenreeks.
 Zowel de voorbereiding als evaluatie van de les gebeurt op basis van het aangeleerd
godsdienst pedagogisch model
20
N.C.Zedenleer
Lector: Miche Tulkens
E-mail: [email protected]
Evaluatie criteria
1BaLO
De student kan:
 Een specifieke doelstelling formuleren n.a.v. het thema.
 (bijv. thema zintuigen 1e graad: “het belang van elk zintuig leren kennen”)
 Het onderscheid tussen een les WO en een les NCZ aanduiden én toepassen in de
les(voorbereiding) door de morele kwesties te benoemen van het lesthema.
 Een gepaste inleiding bedenken bij het thema.
 Een gepast slot bedenken bij het thema.
 Een onderscheid maken tussen 1e, 2e en 3e graad wat betreft werkvormen,
werkblaadjes, afspraken …
 De basis didactische werkvormen m.b.t. NCZ zoals OLG, stellingenspel,
carrouseldiscussie, rollenspel etc. verwerken in de kern van de les.
 Variatie brengen in de werkvormen.
Richtlijnen voor de stage mentor:
 Geef zélf het stage thema op tijdens de stage van 1BaLO.
 De studenten maken een eerste ontwerp van LVB waarna het aangeraden is
feedback te geven volgens de bovenstaande criteria (WO vs. NCZ, inleiding – kern –
slot, aangepast aan het niveau, variatie).
 Wees kritisch voor de student en formuleer werkpunten naar aanleiding van de
lesvoorbereiding en de stage les (bijv. meer activerende werkvormen gebruiken,
duidelijker spreken, iedereen aan het woord laten).
Na afloop van de stage past de student de originele lesvoorbereiding aan (in het rood) aan
de opmerkingen van de stage mentor en de bevindingen/ervaringen tijdens de les.
Vervolgens maakt de student een zelfreflectie van de les.
2BaLO:
De student kan:
 Een specifieke doelstelling formuleren n.a.v. het thema.
 (bijv. thema zintuigen 1e graad: “het belang van elk zintuig leren kennen”)
21
 Het onderscheid tussen een les WO en een les NCZ aanduiden én toepassen in de
les(voorbereiding) door de morele kwesties te benoemen van het lesthema.
 Het thema / de lesdoelstelling linken aan het leerplan.
 Een gepaste inleiding, kern en slot bedenken bij het stage thema.
 Een onderscheid maken tussen 1e, 2e en 3e graad wat betreft werkvormen,
werkblaadjes, afspraken …
 De gepaste vragen stellen bij een verhaal/tekst.
 De didactische werkvormen m.b.t. NCZ zoals OLG, stellingenspel, carrouseldiscussie,
rollenspel etc verwerken in de kern van de les.
 Voldoende variatie brengen in de werkvormen.
 De LVB aanpassen aan het specifieke niveau van de leerlingen.
 De werkmap Soemo kaarten (waarden en normen) gebruiken in de les.
Richtlijnen voor de stage mentor:
 Geef zélf het stage thema op tijdens de stage van 2BaLO.
 De studenten maken een eerste ontwerp van LVB waarna het aangeraden is
feedback te geven volgens de bovenstaande criteria (verwijzing naar het leerplan,
WO vs. NCZ, inleiding – kern – slot, filosoferen, aangepast aan het niveau, variatie).
 Wees kritisch voor de student en formuleer werkpunten naar aanleiding van de
lesvoorbereiding en de stage les (bijv. meer activerende werkvormen gebruiken,
duidelijker spreken, iedereen aan het woord laten).
Na afloop van de stage past de student de originele lesvoorbereiding aan (in het rood) aan
de opmerkingen van de stage mentor en de bevindingen/ervaringen tijdens de les.
Vervolgens maakt de student een zelfreflectie van de les.
3BaLO
De student kan:
 Het onderscheid tussen een les WO en een les NCZ toepassen in de
les(voorbereiding) door de morele kwesties te benoemen van het lesthema.
 Het thema / de lesdoelstelling linken aan het leerplan.
 Een gepaste inleiding, kern en slot bedenken bij het stage thema.
 Een onderscheid maken tussen 1e, 2e en 3e graad wat betreft werkvormen,
werkblaadjes, afspraken …
 De gepaste vragen stellen bij een verhaal/tekst/werkvorm.
 De didactische werkvormen m.b.t. NCZ zoals OLG, stellingenspel, carrouseldiscussie,
rollenspel etc. verwerken in de kern van de les.
 Voldoende variatie brengen in de werkvormen.
 De LVB aanpassen aan het specifieke niveau van de leerlingen.
 De werkmap Soemo kaarten (waarden en normen) gebruiken in de les.
22
 De Doos vol gevoelens gebruiken in de les.
 Een les filosoferen met kinderen geven.
 Tijdens de les aanpassingen invoeren om het gewenste resultaat te bereiken (bijv.
n.a.v. antwoorden van kinderen, …)
Richtlijnen voor de stage mentor:
 Geef zélf het stage thema op tijdens de stage van 3LL.
 De studenten maken een LVB en leggen deze ter goedkeuring voor
 Wees kritisch voor de student en formuleer werkpunten naar aanleiding van de
lesvoorbereiding en de stage les (bijv. meer activerende werkvormen gebruiken,
duidelijker spreken, iedereen aan het woord laten).
Na afloop van de stage past de student de originele lesvoorbereiding aan (in het rood) aan
de opmerkingen van de stage mentor en de bevindingen/ervaringen tijdens de les.
Vervolgens maakt de student een zelfreflectie van de les.
23
Frans: taalinitiatie (lj2-4)
Lector: Peggy Leën
E-mail: [email protected]
Vakdidactische principes: algemeen
Om te beginnen moeten we voor ogen houden dat alles heel spelenderwijs moet gebeuren.
Een goede methode moet streven naar een zo groot mogelijke deelname en interesse van
de leerlingen. Dit natuurlijk door thema’s te kiezen die de interesse van de kinderen
opwekken, die in hun leefwereld voorkomen. Ook het werken met liedjes, spelletjes, enz.
vinden kinderen interessant. Een goede methode moet er ook voor zorgen dat de leerlingen
een positieve houding creëren ten opzichte van het Frans. De conditio sine qua non ligt dan
ook voor de hand: het enthousiasme van de leerkracht!
Welke zijn de doelen van taalinitiatie? Ten eerste zijn er de attitude doelen. Op korte termijn
leren leerlingen durven meedoen. Op lange termijn zullen ze een positieve houding ten
opzichte van andere talen en culturen krijgen. Ze zijn ook meer gemotiveerd om te leren.
Vervolgens hebben we de ontwikkelingsdoelen. Ze maken kennis met taal en cultuur en hun
zelfvertrouwen verhoogt. Verder zijn er nog de vaardigheidsdoelen. Leerlingen leren omgaan
met talen, ze leren gelijkenissen ontdekken. Wat de taaldoelen betreft, deze primeren niet!
De houding die de leerlingen creëren ten opzichte van taal is het belangrijkste. De kennis van
het Frans op zich primeert dus zeker niet.
Er wordt geen tekstmateriaal aangeboden ter visuele ondersteuning! Dit zou bovendien
kunnen leiden tot foutieve uitspraak! Visuele ondersteuning gebeurt aan de hand van
prenten of gebaren.
Evaluatie criteria
 lesvoorbereiding mag opgesteld zijn in het Nederlands, maar : alles wat concreet
gezegd wordt in het Frans is letterlijk uitgeschreven in het Frans in de
lesvoorbereiding
 verzorgde uitspraak
 gebruik Nederlands / Frans wordt goed afgebakend (d.m.v. handpop die uitsluitend
Frans praat)
 enthousiaste lesgever die zijn teksten goed heeft voorbereid
 taalaanbod in een verhaalcontext
 speelse aanpak
 voldoende visuele ondersteuning
 voldoende herhaling
 taalaanbod gekoppeld aan actie
 vakoverschrijdende aanpak (muzische vorming, beeld, LO, WO, …)
 opluistering hoekenwerk (handpop)(in eerste leerjaarstage van 3BaLO)
24
Frans: taalonderricht (lj5-6)
Lector: Peggy Leën
E-mail: [email protected]
Vakdidactische principes
Kennis
Vocabulaire en grammatica staan steeds in functie van verdere vaardigheidstraining. Vocabulaire
wordt aangebracht vóór het aanvatten van verdere vaardigheidsoefeningen. De leerlingen luisteren
eerst naar de correcte uitspraak, vervolgens herhalen ze deze in groep en tenslotte herhalen enkele
leerlingen individueel. Woorden worden zoveel mogelijk aangebracht in context (C’est … /Voici …).
Grammatica wordt zo veel mogelijk op de inductieve methode gegeven. De leraar brengt geschikte
voorbeelden aan en stelt begeleidende vragen zodat de leerlingen de regels zelf ontdekken.
Vaardigheden
Lezen
Vóór het lezen van de tekst wordt de vooraf geziene woordenschat kort opgefrist zodanig dat
leerlingen tot een succeservaring komen tijdens de leesoefening.
Eerst luisteren de leerlingen naar de correcte uitspraak (CD of leerkracht) en volgen tegelijkertijd
mee in de tekst. Vervolgens lezen ze de tekst zelf hardop. Lezen mag echter niet gelijkgesteld worden
aan spreken op kopiërend niveau. Leerlingen moeten de teksten inhoudelijk kunnen doorgronden en
de nodige leesstrategieën kunnen toepassen. Er worden m.a.w aangepaste leesoefeningen voorzien.
Luisteren
Vóór de luisteroefening wordt de vooraf geziene woordenschat nog eens kort opgefrist zodat de
leerlingen tot een succeservaring komen tijdens de luisteroefening.
De leraar stelt een algemene vraag vooraleer de leerlingen een eerste keer luisteren. Voordat de
leerlingen een tweede keer luisteren, wordt de luisteroefening duidelijk overlopen zodat elke leerling
weet waarnaar hij precies moet luisteren. Ze voeren de luisteropdracht uit TERWIJL ze luisteren en
zeker niet pas achteraf. Leerlingen luisteren zoveel mogelijk naar de authentieke uitspraak (cfr. CD).
Ze krijgen in geen geval de tekst te zien.
Schrijven
Schrijven is beperkt tot het kopiërend niveau. Hieronder verstaan we dat er steeds moet gewerkt
worden aan de hand van aangereikte bouwstenen:

bestaande zinnen /tekst aanvullen
25



een persoonlijke tekst samenstellen door combineren van bouwstenen die voor hen van
toepassing zijn
prenten combineren met juiste opschrift
...
Er moet voldoende variatie zijn in de oefeningen en het louter overschrijven zonder motiverende
opdracht moet vermeden worden. De student voorziet dan zelf oefeningen.
Spreken
Bij spreken op kopiërend niveau herhalen de leerlingen woorden en zinnen. Deze vorm van spreken
gaat gepaard met een leesoefening en het aanbrengen van vocabulaire (cfr. supra).
Voor spreken op beschrijvend en interactief niveau is het belangrijk dat de geziene vocabulaire kort
opgefrist wordt. Onder spreken op beschrijvend niveau verstaan we dat de leerlingen iets kunnen
navertellen of beschrijven in de vorm van een opsomming. De leerkracht zorgt ervoor dat de te
gebruiken woordenschat en taalstructuren zichtbaar zijn (bijv. ophangen op bord). Het is immers niet
de bedoeling dat de leerlingen alles gaan noteren. Spreken op interactief niveau houdt een dialoog
in. Ook hier is het belangrijk dat de leerlingen een houvast hebben, een schema met basisvragen en
antwoorden die zij naar believen kunnen schikken en aanpassen of aanvullen.
Evaluatie criteria
Voor een student van de eerste & tweede fase:





verzorgde, correcte Franse uitspraak
lesvoorbereiding mag opgesteld zijn in het Nederlands, maar : alles wat concreet gezegd wordt in het
Frans is letterlijk uitgeschreven in het Frans in de lesvoorbereiding
instructies steeds in het Frans gegeven
over lessen heen minstens gewerkt rond 3 verschillende vaardigheden (lezen – luisteren – spreken –
schrijven)
toepassen van vakdidactische principes (zie supra)
26
Lichamelijke Opvoeding
Lector: Gorik Van Helleputte
E-mail: [email protected]
Vakdidactische principes: algemeen
Binnen de beperkte lessenreeks LO, wordt een brede visie gehanteerd op Lichamelijke
Opvoeding. Enerzijds wordt van de student verwacht dat hij/zij enkele klassieke LO-technische
domeinen (gymnastiek, balspelen, omloop, zwemmen …) kan onderwijzen. Anderzijds wordt
expliciet gepoogd de speelse hefboomfunctie van LO binnen het lager onderwijs in de verf te
zetten (bv. sport en handicap, bewegen op wiskunde, …). Het speelse bewegen primeert
daarbij op het technisch sportieve aspect. Evenzeer weegt „samen bewegend spelen‟ door op
het „individueel sporten‟.
Vakdidactische principes: specifiek
Binnen de lessenreeks LO in de tweede fase ‘leerkracht lager onderwijs’ wordt het ‘speels
bewegen vanuit de eindtermen’ als uitgangspunt genomen. Daarbij vormen het ‘uitgangspunt
voor LO’ en de’ eindtermen LO’ steeds het referentiekader. Het accent wordt gelegd op een
voldoende beheersing van vaardigheden, kennis en attitudes die nodig zijn om een les
lichamelijke opvoeding op een efficiënte, veilige en stimulerende manier te brengen.
Een drie-tal vooropgestelde eindtermen dient per les uitgewerkt te worden in concrete
aftoetsbare lesdoelen. Deze doelen worden logisch geplaatst binnen de drieledige opbouw
van een les (inleiding – kern – slot) en zijn haalbaar binnen de gekozen werkvorm en de
voorziene tijd. Zowel het gedifferentieerd werken als het vakoverschrijdend denken, worden
hoog in het vaandel gedragen.
In het eerste semester krijgen de studenten voornamelijk praktijklessen zwemmen.
In het tweede semester wordt voornamelijk in de gymzaal gewerkt.
Evaluatie criteria










Kinderen moeten bewegingsplezier ervaren
Kinderen moeten veel bewegen (> actieve leertijd)
Les is gebaseerd op goed geformuleerde en gerichte LO-doelstellingen die afgetoetst kunnen
worden
kwalitatieve demonstraties en instructies
Variatie in werkvormen
Kwalitatieve en kwantitaieve feedback geven
Positief bekrachtigen
Differentiëren
Inspelen op leefwereld
Zelf als leerkracht ACTIEF betrokken zijn
27
Download