Wereldwijde klimaatverandering

advertisement
Wereldwijde klimaatverandering: Een grote
uitdaging voor de wetenschap in de 21ste
eeuw
Wat zullen de effecten van de enorme hoeveelheden koolstofdioxide
die de mensheid uitstoot zijn op de lange termijn?
Niemand kan het echt zeggen. Klimaatverandering is een soort
gigantisch experiment geworden waarin wij zowel de proefkonijnen als
de uitvoerders zijn, en de gehele aarde de testruimte is met de
moderne beschaving als professor. We zien dat de testruimte warmer
wordt en dat de professor zich daar zorgen over begint te maken,
maar hij is nog niet zo bezorgd dat hij het experiment stopzet. Maar in
zekere zin kan het experiment ook helemaal niet meer stop gezet
worden!
De aarde warmt op, het klimaat verandert. We weten deels hoe dat
komt, we weten heel weinig over hoe het zich gaat voortzetten. Over
de hele wereld komen onderzoekers uit alle vakgebieden bij elkaar om
hun kennis te delen en om een wetenschappelijke uitdaging van
ongekende grootte aan te gaan: het begrijpen van de aarde als één
systeem en de gevolgen van de verstoringen die de geïndustrialiseerde
samenlevingen daaraan op grote schaal verrichten. (zie afbeelding 1)
‘Onze kennis van structuur en functie van ecosystemen op het land is
onvoldoende om de gevolgen van milieuverandering op het systeem
zelf of in de atmosfeer te begrijpen, laat staan te voorspellen’
__________________________________________________________
Inhoud
Wereldwijde klimaatverandering: Een grote uitdaging voor de wetenschap in de 21ste eeuw .................................................................................................. 1
Inhoud ................................................................................................................................................................................................................................. 2
Kernvragen en onderzoek over wereldwijde milieuverandering _______ 2
Veel is al bekend… ............................................................................................................................................................................................................. 2
…maar er is zoveel meer wat we niet weten! ..................................................................................................................................................................... 3
Waarom is het zo moeilijk om klimaatverandering te voorspellen? ................................................................................................................................... 4
Van het menselijk lichaam naar de planeet aarde ............................................................................................................................................................... 4
1
Het begrijpen van het gehele systeem ................................................................................................................................................................................. 5
Kernvragen over natuurlijke processen .................................................................................................................................................................................. 6
Het wetenschappelijk onderzoek: Doordringen tot de werkelijkheid ..................................................................................................................................... 8
CARBOEUROPE: Het begrijpen en kwantificeren van Europa’s koolstofbalans ................................................................................................................. 9
Ook wij doen mee! ............................................................................................................................................................................................................ 10
Practicum: 'Invloed van licht op planten' (deel I) ............................................................................................................................................................. 11
De meetgegevens uit het school CO2-net project ............................................................................................................................................................. 12
Practicum: 'Invloed van licht op planten' (deel II) ............................................................................................................................................................ 17
Invloed van licht op planten op de meetgegevens ............................................................................................................................................................ 18
Andere verklaring: inversie / turbulentie ......................................................................................................................................................................... 20
Verbanden zoeken ............................................................................................................................................................................................................. 20
Afsluiting ________________________________________________ 21
Kernvragen en onderzoek over wereldwijde
milieuverandering
Veel is al bekend…
We zijn er inmiddels zeker van dat er wereldwijd milieuverandering
plaatsvindt en dat deze verandering vooral gekarakteriseerd wordt
door:

Een gemiddelde temperatuurstijging van tot nu toe 0,6°C
vanaf het begin van de 20e eeuw, vooral vanaf 1975; deze
trend gaat onverminderd door tot op dit moment. (zie
afbeelding 2)

Een gemiddelde toename van de concentratie van een aantal
broeikasgassen in de atmosfeer, in het bijzonder van
koolstofdioxide, waarvan het gehalte tussen 1750 en 2005 is
gestegen van 280 tot 380 ppm. Een dergelijke concentratie is
zeker de afgelopen 600.000 jaar, en waarschijnlijk veel
langer, niet voorgekomen. (zie afbeelding 3)

De
extreme
plaatsvinden.
snelheid
waarmee
deze
veranderingen
Broeikasgassen spelen een essentiële rol bij het handhaven van de temperatuur
op aarde op een niveau geschikt voor het leven. Zonder deze gassen zou onze
planeet een gemiddelde temperatuur hebben van -18°C in plaats van de huidige
+15°C. Meer broeikasgassen in de atmosfeer zal in principe dan ook leiden tot
hogere temperaturen op aarde.
Ppm = parts per million: een eenheid die gebruikt wordt om kleine hoeveelheden
als deel van volume of massa aan te duiden. (hier het deel CO 2 in het volume van
de atmosfeer. 380 ppm (of 0,038%) betekent dat in een miljoen cm 3 lucht 380 cm3
puur CO2 zit.
De toename van koolstofdioxide in de atmosfeer is met zekerheid toe
te schrijven aan menselijk handelen. Het is het gevolg van het
verbranden van fossiele brandstof (gas, olie en steenkool) sinds het
begin van het industriële tijdperk, en ook van grootschalige
veranderingen in het gebruik van land (massale ontbossing). Ook de
toename van andere broeikasgassen, zoals methaan en stikstofoxide
zijn onmiskenbaar het gevolg van menselijke activiteit gedurende de
afgelopen 200 jaar.
We weten ook dat, al stoppen alle emissies nog vandaag, de
milieuveranderingen door zullen gaan en versterkt worden in de
komende paar eeuwen, afhankelijk van de levensduur van de gassen
in de atmosfeer en de traagheid van het systeem. (zie afbeelding
4)
Het wordt inmiddels ook
geconstateerde opwarming
ijstijden),
maar
het
broeikasgasconcentratie, en
met het jaar aannemelijker dat de
geen natuurlijke beweging is (zoals de
gevolg
van
toename
van
de
dus een menselijke oorzaak heeft.
Vragen:
1. Wat zijn de drie belangrijkste
milieuverandering wereldwijd?
bevindingen
over
de
2. Noem twee redenen waarom de concentratie koolstofdioxide
in de atmosfeer is toegenomen. Noem nog twee
broeikasgassen die door menselijk handelen zijn toegenomen.
3. Wie of wat is zeer waarschijnlijk de oorzaak van de opwarming
van de aarde?
…maar er is zoveel meer wat we niet weten!
De wereld stelt een beslissende vraag: hoe zal de situatie zich verder
gaan ontwikkelen? Deze eenvoudige vraag plaatst de wetenschap
voor een reusachtige uitdaging. Onze huidige kennis is duidelijk
ontoereikend om nauwkeurig de ontwikkelingen en gevolgen van
klimaatveranderingen te voorspellen. Waar we zeker van kunnen zijn
is dat de gemiddelde temperatuur in de loop van de 21 ste eeuw
verder zal stijgen, maar dat onmogelijk met zekerheid te zeggen is of
dit 1°C of 6°C zal zijn en dat maakt een wereld van verschil.
Uitgaande van onze kennis in 2005 is een toename van minder dan 1,5°C zeer
onwaarschijnlijk, zo niet onmogelijk. Om de toename onder de 2°C te houden is
het voornaamste doel van internationale onderhandelingen.
Voor de gevolgen van een wereldwijde opwarming is de situatie niet
beter. We weten dat wereldwijde opwarming een zeespiegelstijging
veroorzaakt en een toename van de neerslag (sneeuw en regen),
maar ook hier is het onmogelijk met zekerheid te zeggen in welke
mate. Bovendien weten we nog steeds niet zeker of wereldwijde
opwarming extreme klimaatverschijnselen zal doen toenemen (bv.
stormen en cyclonen).
Ook zijn we bezorgd over het risico van onverwachte reacties van het
klimaatsysteem als bepaalde grenzen worden overschreden. Dit staat
bekend als het “elastiek principe”: zolang je een elastiek uitrekt
zonder de elasticiteitsgrens te overschrijden, blijft het elastisch en
kan het weer terug in de oorspronkelijke vorm, maar overschrijd je
die grens dan knapt het en is het voor altijd stuk.
Sommigen vrezen bijvoorbeeld dat wereldwijde opwarming op een
dag de “Warme Golfstroom” zal doen afnemen of zelfs doen stoppen,
wat zal leiden tot een regionale afkoeling van Europa. Dit scenario
inspireerde de makers van de film “The day after tomorrow”. Deze
film is, zij het enorm overdreven, gebaseerd op de mogelijke
gevolgen van klimaatverandering.
We hebben het vermoeden dat zulke grenzen bestaan, maar we
weten niet goed waar ze liggen.
Het wordt nog ingewikkelder doordat klimaatverandering niet over
het gehele aardoppervlak gelijk is. De gemiddelde opwarming in de
Alpen bijvoorbeeld bedraagt 1°C (op sommige plaatsen zelfs 2°C) in
vergelijking met het wereldgemiddelde van 0,6°C. Waar we
bovendien vooral in geïnteresseerd zijn, is - los van het algemene
verloop - wat er gebeurt op de plek waar wij wonen. We zijn nu nog
niet in staat om nauwkeurige antwoorden te geven en het beste wat
we kunnen doen is het opsporen van de trends. Maar afhankelijk van
de aannames kunnen de voorspellingen veel verschillen.
CO2 uitstoot, zich ontwikkelen en hoe zullen de emissies zich
ontwikkelen in economieën met weinig olie- en koolreserves? Welke
beslissingen nemen politici in de toekomst om de emissies te
beperken? Zullen we misschien in staat zijn om, met nu nog niet
ontwikkelde technologieën, energiebronnen te maken die geen
broeikasgassen veroorzaken? Deze vragen over het verloop van de
komende eeuw zijn uiteraard onmogelijk te beantwoorden.
Om toch met deze vele onbekende factoren die te maken hebben met
de toekomst van de menselijke activiteit te rekenen, bespreken we ze
in het kader van een aantal sociaaleconomische scenario‘s. Deze
scenario‘s corresponderen dan met verschillende mogelijkheden voor
de ontwikkeling van de wereldbevolking, economische groei,
milieupolitiek, enz. Daarnaast zal onze kennis van de natuurlijke
verschijnselen zeker toenemen.
Vraag:
4. Leg in een paar zinnen uit welke grote vragen we graag willen
beantwoorden met betrekking tot de ontwikkelingen en
gevolgen van klimaatverandering.
Vragen:
5. Welke twee grote onbekende factoren maken het voorspellen
van klimaatverandering lastig?
6. Leg uit wat sociaaleconomische scenario’s zijn en hoe ze
kunnen helpen bij het voorspellen van klimaatverandering.
Waarom is het zo moeilijk om klimaatverandering
te voorspellen?
Onze kennis van de natuurlijke verschijnselen is beperkt: Menselijke
activiteiten die broeikasgassen produceren zijn bekend, maar de
natuurlijke processen van vrijkomen, absorptie en opslag zijn nog
niet volledig begrepen. De manier waarop koolstof van het ene
natuurlijke reservoir naar het andere getransporteerd wordt (de
koolstofcyclus) is zeer complex en we hebben nog maar een beperkte
kennis van hoe deze cyclus reageert op menselijke verstoringen.
We worden ook geconfronteerd met een andere grote onbekende: De
toekomst van de menselijke samenleving. Hoe zal de wereldbevolking
zich ontwikkelen? Hoe zullende armste landen, met nu een zeer lage
Van het menselijk lichaam naar de planeet aarde
Sommigen beweren dat onze kennis van de planeet aarde
overeenkomt met de kennis van de doktoren in het begin van de 19de
eeuw van het menselijk lichaam. In die fase begon men iets te
begrijpen van bloedstroming, ademhaling en het zenuwsysteem en
bepaalde men de functies van verschillende organen: longen, hart,
hersenen, spijsvertering, enz.
Het is waar dat onze kennis van het „organisme“ planeet aarde
momenteel nog zeer beperkt is.
We kennen de hoofdrolspelers van de levensprocessen: zuurstof,
koolstof, stikstof en waterstof. We kennen ook de grote organen: de
oceanen, de atmosfeer en de planten- en dierenwereld. Maar hoe nu
de eerste de laatste beïnvloedt en wie wat regelt, hoe en waarom?
Lange tijd meenden we, bijvoorbeeld, dat planten beheerst werden
door natuurkundige factoren zoals licht, neerslag en temperatuur.
Maar het plantenleven zal op zijn beurt deze natuurkundige factoren
weer beïnvloeden, en het begrijpen van deze „terugkoppeling“ is
essentieel.
Dergelijke fundamentele vraagstukken kunnen nu nog niet goed
beantwoord worden.
We hebben natuurlijk vele voordelen ten opzichte van de 19 de eeuwse
doktoren:
Nauwkeurige
meetinstrumenten,
satellietbeelden,
uitwisseling van informatie en ideeën, voortdurende samenwerking
op wereldschaal, en de kracht van de computer, die het mogelijk
maakt om deze informatie te verwerken.
Alhoewel, we moeten nog enorme hindernissen overwinnen:

de planeet is een bijzondere moeilijk te hanteren „lichaam“ en
niet gemakkelijk te onderzoeken. Om van het ene „orgaan“
naar het andere te gaan, moeten we vaak duizenden
kilometers reizen. Verder is het zeer moeilijk om de
elementen van de levenscyclus te „zien“ en hen op hun reis te
volgen. We gebruiken bijvoorbeeld koolstof 14 (een isotoop van
koolstof) om de uitwisseling van kooldioxide tussen de
„organen“ te volgen, omdat dit niet direct zichtbaar is. Maar
omdat koolstof14 voorkomt in oneindig kleine hoeveelheden
(ongeveer 1x10-12, d.w.z. een duizendste van een miljardste
deel van de koolstof die in een monster zit) vereist dit zeer
speciale meettechnieken. De studie van fluxen (d.w.z.
stromen van alle water, gassen en voedingsstoffen tussen
bodems, planten, oceanen, rivieren, de atmosfeer, dieren,
enz.) wordt sterk bemoeilijkt door de beperkte waarnemingen
in tijd en ruimte en de grote natuurlijke variaties. De
uitkomsten
bevatten
daarom
een
aanzienlijke
onzekerheidsmarge.

We hebben maar één aarde! Experimentele wetenschap is
altijd gebaseerd geweest op de mogelijkheid om hypotheses
te testen en de resultaten te vergelijken en de wetten van de
natuur bloot te leggen. In de situatie van de aarde is het
onmogelijk om een monster aarde te nemen, het met CO2 te
injecteren en 100 jaar te wachten en dan de resultaten te
vergelijken met een monster aarde, waarbij de CO2 op
normale niveaus is gehouden.
Vragen:
7. In de tekst wordt onderzoek naar de aarde met onderzoek
naar het menselijke lichaam vergeleken. Noem een paar
voordelen die wij hebben ten opzichte van de 19 de eeuwse
doktoren.
8. Waarom is de aarde een moeilijk „lichaam“?
9. Waarom is het voor de experimentele wetenschap een
probleem dat we maar één aarde hebben?
Het begrijpen van het gehele systeem
Tenslotte zijn we geconfronteerd met een moeilijkheid, waar in de
geschiedenis van de wetenschap nog geen ervaring mee was
opgedaan. Tot aan de Renaissance waren intellectuelen, zoals
Leonardo da Vinci, in staat om in alle gebieden van de menselijke
kennis actief te zijn: Kunst, filosofie, wiskunde, biologie,
natuurkunde, geschiedenis, enz. Maar met de snelheid waarmee de
wetenschappelijke vooruitgang in de laatste twee eeuwen toenam, is
de kennis steeds gespecialiseerder geraakt: Niemand overziet nog
alles.
Het probleem is dat we niet in staat zijn het systeem in zijn geheel te
begrijpen vanuit de specialistische takken afzonderlijk. Terwijl we
door moeten gaan met het isoleren van bepaalde componenten om
ze beter te bestuderen, moeten we ze gelijktijdig ook, zoals in
werkelijkheid, met elkaar verbinden, om te proberen uitwisselingen
en terugkoppelingen te begrijpen. Klimaatverandering betreft de
interactie tussen de menselijke samenleving en het hele
aardsysteem; daarvoor is het nodig om de verschillende vakken
binnen de aardwetenschap te integreren, en bovendien de sociale
wetenschappen. Het is een werkelijke omwenteling, in de zin dat
onze denkpatronen op de kop worden gezet. Het verplicht ons ook
om ons onderwijssysteem in dit licht te herbezien.
Het is vanuit de noodzaak van een totale aardomspannende visie dat
de Britse wetenschapper James Lovelock startte met het bekijken van
de aarde als een soort macro-organisme, dat hij Gaia noemde. De
zogenoemde “Gaia Theorie” ziet de aarde als een soort zelfregulerend
organisme, waarin de wetten van de natuur het systeem voortdurend
in balans houden en het leven handhaven. Deze theorie geeft ons
hoop dat het systeem onvermijdelijk zal eindigen in een nieuw
evenwicht. Toch moeten we ons zorgen maken over de enorme
hoeveelheden fossiele koolstof, geleidelijk opgeslagen in de
geologische tijdschalen, die we vandaag de dag plotseling vrijmaken.
De natuur alleen was dat niet van plan. Zal ze in staat zijn om een
nieuw evenwicht te garanderen, waarbij de omgeving nog geschikt is
voor menselijk leven?
Vragen:
10. Waarom
is
het
noodzakelijk
om
de
verschillende
aardwetenschappen en de sociale wetenschappen met elkaar
te verenigen?
11. Leg kort uit wat de “Gaia Theorie” inhoudt.
12. Waarom moeten we ons zorgen maken over de enorme
hoeveelheden fossiele koolstof die wij dagelijks vrijmaken?
In het kort: We nemen waar dat de mensheid in een proces zit waarbij
ze op een brute en blijvende wijze verandering van het klimaat en
ecosysteem teweegbrengt, door het evenwicht, dat zich langzaam op
de geologische tijdschaal heeft ingesteld, te verstoren. We zijn in staat
om een aantal van de gevolgen van deze veranderingen te
onderzoeken, maar we verkeren niet in de positie om de gevolgen met
zekerheid of precisie te voorspellen. Gedeeltelijk is dat, omdat we nog
maar weinig begrijpen van de meeste van de natuurlijke processen die
er bij betrokken zijn, en gedeeltelijk omdat de toekomst van de
menselijke activiteiten op lange termijn onvoorspelbaar is.
Kernvragen over natuurlijke processen
Het belangrijkste doel is helder: Een volledig begrip
krijgen van het systeem aarde.
Ieder natuurlijk systeem is gebaseerd op voortdurende actie,
interactie en terugkoppeling; er is geen begin en ook geen
einde, alleen oorzaken en gevolgen in een voortdurende
wisselwerking met elkaar: Om hoofdpijn van te krijgen. De
vragen die we stellen zijn dus zelf ook afhankelijk van elkaar
en daardoor op veel manieren te formuleren. Maar wat onze
invalshoek ook is, de vragen die zich opdringen komen hier op
neer:
Hoe reageert de koolstofcyclus op een toename van het CO 2gehalte in de atmosfeer?
Hoe vindt de uitwisseling van koolstof plaats tussen de verschillende
compartimenten van de cyclus (sedimenten, bodems, planten,
oceanen, levende organismen, etc.)? Hoe reageren de verschillende
compartimenten op stijging van het CO2-gehalte in de atmosfeer?
Hoe groot is de natuurlijke capaciteit van de vegetatie en van de
oceanen om het overschot aan koolstof dat wij in de lucht brengen te
absorberen? Is de biodiversiteit van invloed op de opslag van
koolstof? Welke vormen van bosbouw en landbouw bevorderen de
opslag van koolstof?
Hoe reageert
temperatuur?
de
watercyclus
op
de
stijging
van
Hoe zullen de oceaanstromingen beïnvloed worden door de
wereldwijde opwarming? Wat voor gevolgen zal dit weer hebben op
het klimaat? Moeten we bang zijn voor onomkeerbare veranderingen
in de manier, waarop de oceanen het klimaat op wereldschaal
reguleren? Bestaat er een risico op ‘verrassingen’, gekoppeld aan
gebeurtenissen, met een kleine waarschijnlijkheid, maar met zeer
ernstige gevolgen? (zie afbeelding 5)
de
Waterdamp is het meest voorkomende natuurlijke broeikasgas. Zal
een grotere verdamping leiden tot grotere hoeveelheden waterdamp
in de atmosfeer, en daardoor tot meer wolken, meer neerslag en dus
minder zonneschijn en zo het broeikaseffect verminderen? Of zullen
de wolken meer warmte vasthouden op de oppervlakte van de aarde
en zo het broeikaseffect versterken?
Hoe is de wisselwerking tussen de stikstofkringloop en de
andere kringlopen en hoe zal deze interactie reageren op
menselijk ingrijpen?
Stikstof in chemisch gebonden vorm (dus niet in de vorm van
stikstofgas dat 78% van de atmosfeer uitmaakt) is een
basisbouwsteen voor het leven, van groot belangvoor alle levende
wezens, waaronder de planten. De beschikbaarheid van gebonden
stikstof is één van de beperkende factoren, die hun groei bepaalt:
Men bemestakkers met nitraathoudende kunstmest (nitraat staat
voorgebonden stikstof) om de oogst te vergroten. Maar wat gebeurt
er wanneer de atmosfeer rijker wordt aan CO 2? Zal de
fotosynthesesnelheid van planten dan toenemen, of zal deze beperkt
worden door andere factoren, zoals de beschikbaarheid van
gebonden stikstof in de bodem?
Hoe zullen de oceanen zich ontwikkelen in een CO 2-verrijkte
wereld?
Zal de verzuring van de oceanen, als resultaat van de absorptie van
grote hoeveelheden CO2 de voedselketen in de zee verstoren en
leiden tot verdwijnen van een aantal soorten? Zullen deze
ecologische verstoringen vervolgens weer van invloed zijn op het
vermogen van de oceanen om CO2 te absorberen?
Wat zullen de gevolgen van klimaatverandering zijn op de
verschillende ecosystemen en welke invloeden zullen die
gevolgen weer hebben op het klimaat?
Hoe zullen bossen, natte gebieden, akkers, graslanden enz. op
verschillende breedtegraden reageren op klimaatverandering? Zal
een stijging van het CO2-gehalte en van de temperatuur de
fotosynthese opvoeren, zodat ook de opslag van koolstof in planten
zal toenemen? Wat zijn de gevolgen van belangrijke veranderingen in
landgebruik, zoals ontbossing? Zal de opwarming de permafrost in de
arctische gebieden laten smelten, en, als dat gebeurt, zullen er dan
broeikasgassen ontsnappen uit de ontdooide bodem met een verdere
temperatuurstijging als gevolg?
Welke gevolgen zijn er op lokaal en regionaal niveau?
Hoe transporteren de oceanen warmte, en hoe zullen de
oceaanstromen reageren op de opwarming van de aarde?
Hoe zullen de veranderingen (stijging van temperatuur, neerslag,
enz.) uitpakken voor de regio’s in de wereld? Zullen de Alpen
verstoken blijven van sneeuw? Zal het Middellandse zeegebied in een
woestijn veranderen? Hoe zullen onze waterbronnen beïnvloed
worden? Wat zal er gebeuren als het water dat normaal als sneeuw in
de winter wordt opgeslagen direct in de rivieren stroomt? Zal de lage
kustvlakte van Noordwest-Europa nog verdedigbaar blijven tegen de
zee? Wat zullen de gevolgen zijn voor de landbouw, voor de
voedselvoorziening en voor de woonomgeving?
Moeten we bang zijn voor een toename van extreme
weersverschijnselen? En zo ja, op welke breedtegraden?
Zullen orkanen en andere stormen talrijker en heviger worden?
Zullen droogte en overstromingen meer voorkomen en in welke
streken?
Vanzelfsprekend hebben we al een begin van de antwoorden
op de meeste van deze kernvragen, het ene wat preciezer dan
het andere. Maar we zijn ons er ook van bewust, dat we
waarschijnlijk nooit de volledige antwoorden zullen krijgen. In
dit onderzoeksterrein, waar altijd enige twijfel zal blijven
bestaan, draait alles om het verkleinen van onzekerheden. Dit
is precies wat we proberen te bereiken.
Vragen:
13. In de tekst worden een aantal kernvragen over natuurlijke
processen gesteld, met als doel een volledig begrip van het
gehele aardse systeem. Leg bij iedere kernvraag kort uit
waarom het verkrijgen van een antwoord op die vraag zo
belangrijk is.
14. Waarschijnlijk worden deze vragen nooit volledig beantwoord.
Hoe probeert de wetenschap toch zo dicht mogelijk bij het
antwoord te komen?
Het wetenschappelijk onderzoek: Doordringen
tot de werkelijkheid
Wanneer we als onderzoekers geconfronteerd worden met een
onverwachts verschijnsel, zoals de wereldwijde opwarming, beginnen
we altijd met vragen te formuleren. Die vragen staan hierboven
genoemd.
Daarna bedenken we één of meer hypotheses: We wijzen de
„verdachten“ aan. We veronderstellen bijvoorbeeld dat de
verbranding
van
fossiele
brandstoffen
(dus
de
mens)
verantwoordelijk is voor de toename van CO 2.
Dan beginnen we met het onderzoek. We onderzoeken alle mogelijke
aanwijzingen, waardoor we onze hypothese kunnen bevestigen of
verwerpen: sporen, tekens, voetafdrukken (we gebruiken deze
woorden ook echt). We voeren experimenten uit, doen metingen,
verzamelen monsters en analyseren deze in het laboratorium. Dit
brengt soms ongewone activiteiten met zich mee: Een dag
doorbrengen op de top van een toren boven de boomkruinen, een
thermometer in de grond planten, de hele nacht door zakjes met
lucht verzamelen midden op een akker, vliegtuigen steeds laten
stijgen en dalen zonder te landen, gaten graven op bergtoppen en op
de oceaanbodem, enz.
We vergelijken grote hoeveelheden informatie uit verschillende
bronnen totdat we een „bundel van verbanden“ hebben die
voldoende solide is om conclusies te mogen trekken. Aan de andere
kant kunnen extreme meetwaarden, gegevens waarvoor geen
verklaring is, ons naar nieuwe onderzoekspaden leiden.
We hebben gewoonlijk enkele jaren en veel volharding nodig om van
vraag naar antwoord te komen. Een enkele keer zijn we hier niet toe
in staat, of maar zeer beperkt, of niet op de manier die we
voorzagen. Soms wekt een conclusie twijfel over een eerder
gevonden resultaat, waarvan men meende dat het goed bewezen
was. Het gebeurt ook wel dat er per ongeluk antwoorden worden
gevonden bij vragen, die niet bij ons opgekomen waren.
In de meerderheid van de gevallen geven onze conclusies niet een
helder antwoord op de aanvankelijk gestelde vraag, maar leiden ze
tot nieuwe vragen en hypotheses, waarmee we weer helemaal
opnieuw aan de gang moeten gaan. Kort gezegd, we stellen onszelf
onophoudelijk vragen, we twijfelen aan wat we al weten en proberen
te „zien“, wat niet gemakkelijk te zien is.
Vragen:
15. In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe we doormiddel van
wetenschappelijk onderzoek onze kennis over de natuur
vergroten. Onderzoekers werken hierbij altijd volgens dezelfde
methode: de natuurwetenschappelijke methode. Leg stap voor
stap
uit
hoe
onderzoekers
(volgens
de
natuurwetenschappelijke methode) te werk gaan als ze
geconfronteerd worden met een onverwachts verschijnsel.
16. Onderzoek doen is vaak een cyclus: een onderzoek leidt tot
het doen van een volgend onderzoek, dat weer aanleiding
geeft voor een volgend onderzoek, enz. Leg uit waarom een
onderzoek vaak aanleiding geeft voor een volgend onderzoek.
CARBOEUROPE: Het begrijpen en kwantificeren
van Europa’s koolstofbalans
Wat is de rol van het Europese continent in de wereldwijde
koolstofkringloop? Om preciezer te zijn: Wat is Europa’s
koolstofcyclus? Hoeveel CO2 stoot Europa uit en hoeveel absorbeert
het? Hoe kunnen we de onzekerheden verkleinen van onze
schattingen ervan op een lokaal, regionaal en continentaal niveau?
Welke mechanismen bepalen de CO2-uitwisselingen in de biosfeer, en
hoe worden zij beïnvloed door veranderingen in het gebruik, beheer
en klimaat van de bodem? Zijn de Europese inspanningen om CO 2uitstoot te beperken waarneembaar in de atmosfeer?
Sinds januari 2004 werken binnen CarboEurope honderden Europese
onderzoekers
aan
deze
vragen.
Dat
is
cruciaal
vanuit
wetenschappelijk en politiek oogpunt. Fluxmasten, mobiele
laboratoria, intensieve meetcampagnes, een nieuwe generatie
computermodellen: Met een budget van meer dan 40 miljoen euro
(waarvan 16 miljoen van de EU) en 90 instellingen uit 17
deelnemende landen voor een periode van vijf jaar, is CarboEurope
wereldwijd het meest omvangrijke wetenschappelijke initiatief om de
koolstofkringloop in kaart te brengen.
De Rijksuniversiteit Groningen is één van de deelnemers aan
CarboEurope. Voor dit initiatief heeft de RUG het School CO 2 Netproject opgericht. School CO2-Net is een project dat CO2 wil meten
op verschillende middelbare scholen. Deze scholen zijn voorzien van
een CO2-meter en weerstation om op deze manier over de loop van
de tijd een database op te bouwen met CO 2-waarden en
weersomstandigheden. (zie afbeelding 6, 7 en 8)
Vraag:
17. Beschrijf kort wat CarboEurope inhoudt en hoe het School CO 2
Net-project daar een rol in speelt.
klimaatverandering op onze planeet. We gaan hierbij als echte
onderzoekers te werk. We stellen daarom een onderzoeksvraag, die
we in deze lessenserie proberen te beantwoorden.
Onze
onderzoeksvraag
is:
Welke
omgevingsfactoren
beïnvloeden de hoeveelheid CO2 in de lucht?
Deze onderzoeksvraag is nogal breed, daarom is het noodzakelijk de
onderzoeksvraag op te splitsen in een aantal deelvragen. Deze
deelvragen zullen in de komende lessen worden geformuleerd.
Om onderzoek te kunnen doen, moet je beheersen van een groot
aantal vaardigheden. Eén van deze vaardigheden is het omgaan met
een groot aantal meetgegevens met behulp van Excel. Deze en
aantal andere vaardigheden zullen daarom geoefend worden.
Ook wij doen mee!
Ook wij doen mee met het school CO2-Net. Op deze manier proberen
we ons steentje bij te dragen in het onderzoek naar
Kortom: We gaan echt onderzoek doen, binnen een echt bestaand
Europees onderzoeksverband, naar één van de grootste vragen
binnen
de
hedendaagse
wetenschap!
Practicum: 'Invloed van licht op planten' (deel I)
Duur: 30 minuten
Groepjes van vier.
Bouw onderstaande opstelling twee keer. De buret moet gevuld zijn met water.
Zet vervolgens één opstelling in het donker en één in het licht, zoals in onderstaand plaatje.
Laat deze proefopstelling een week staan.
De meetgegevens uit het school CO2-net project
Totale duur: 2 uur
De doelen van de deze les zijn:

Onderzoeken welke meetgegevens verzameld worden ten behoeve van het school CO2-net project en op welke wijze dit gebeurt.

Met behulp van Excel kunnen controleren of de meetgegevens zich binnen bepaalde grenzen bevinden.

Met behulp van Excel een correctie kunnen uitvoeren op de gegevens.

Met behulp van Excel een grafiek van een van de meetgegevens kunnen maken.
Hoe worden de gegevens verzameld?
Op het dak van een tweetal scholen (het Maartenscollege te Haren en het Willem Lodewijk Gymnasium in Groningen) en het Centrum voor
Isotopenonderzoek in Groningen staan meetapparatuur opgesteld. Dit zijn een CO 2-detector en een weerstation. Hiermee worden de CO2concentratie en de weersomstandigheden continu gemeten en bijgehouden. Langzaam maar zeker wordt zo een continue meetserie van de CO2concentratie opgebouwd.
We gaan nu deze verzamelde gegevens nader bekijken. Eerst gaan we bekijken welke meetapparatuur daarvoor wordt gebruikt.
De meetapparatuur
De CO2-concentratie wordt gemeten met de zogenaamde Vaisala Carbocap GMP343. Deze wordt vanaf nu gewoon Vaisala genoemd. Deze
detector wordt veel gebruikt in kassen om de luchtsamenstelling in de gaten te houden. Voor de continue metingen is de Vaisala op het dak van
de scholen bevestigd. De Vaisala is maar 20 cm groot en is daardoor ook uitermate geschikt om metingen op andere plaatsen te doen, zoals in
een klaslokaal of bij een weiland. (zie afbeelding 9 en 10)
Het weerstation
De CO2-concentratie in de lucht is erg afhankelijk van weersinvloeden. Daarom is op elke school ook een Davis Vantage PRO 2 weerstation
geplaatst. Naast temperatuur, luchtdruk, en luchtvochtigheid wordt ook bijgehouden hoeveel en hoe hard het regent en uit welke richting de wind
komt en hoe hard het waait. De metingen worden continu uitgevoerd en opgeslagen, zodat later onderzocht kan worden op welke manier de CO 2concentratie verandert als het weer verandert.
De software zoals die nu draait werkt als volgt:
De CO2 meter neemt intern een gemiddelde van een aantal punten en schrijft dit iedere 10 minuten weg via een seriële kabel naar de PC. De data
van het weerstation worden draadloos verzonden. Tot nu toe kijkt de software iedere 10 minuten naar het weerstation. De files met alle
meetgegevens worden 1 keer per dag opgeslagen.
De meters moeten regelmatig geijkt worden om er voor te zorgen dat de metingen juist worden uitgevoerd. (zie afbeelding 11)
De volgende gegevens worden verzameld:
Time
CO2
Tgas
Tmeteo
Hum
Rain
Barom
Wind
Dir
W_Av
Volt
- Tijd in m-d-yy h:mm format
(m=month, d-day, yy=year, h=hour, mm=minutes)
- CO2 concentratie in ppm, zoals gemeten met de Vaisala
- Temperatuur in °C in de Vaisala meter
- Temperatuur in °C in het weerstation
- Relatieve luchtvochtigheid in %
- Hoeveelheid regen in mm.
- Luchtdruk (in mbar)
- Windsnelheid (m/s)
- Windrichting (graden met de klok mee vanaf het Noorden)
- Gemiddelde windsnelheid over 15 minuten
- Spanning in van de accu van het weerstation
Vragen en opdrachten:
Open het spreadsheet Meetgegevens Maartens door rechts dubbel te klikken op het Excel bestand:

Maak eerst een kopie van het bestand in mijn Documenten, zodat je altijd terug kunt gaan naar het origineel. Je kan dit doen door onder
File te klikken op Save as…. Als naam vul je in Kopie Meetgegevens Maartens en vervolgens klik je op “save”. Je werkt nu verder met deze
kopie.
Bekijk vervolgens de gegevens in het spreadsheet.
1. Om de hoeveel tijd worden de gegevens gemeten?
2. Hoeveel rijen bevat het spreadsheet?
3. Wat valt op aan Tgas? Hoe zou dat komen?
4. Er worden twee windsnelheden gemeten. Welke zou jij kiezen om te bepalen of er een relatie is tussen windsnelheid en CO 2 concentratie?
Excel uitleg bij het spreadsheet
Je hebt al eerder met Excel gewerkt, en weet daar al heel wat van af. Op een aantal aspecten van Excel en dit spreadsheet in het bijzonder willen
we hier toch nog even ingaan.
Eerst iets over de opbouw van de werkmap met meetgegevens. Deze werkmap bestaat uit één werkblad met de naam Maartens. De naam van dit
werkblad (of sheet) staat links onderaan boven de statusbalk. Er zijn ook werkbladen met meetgegevens voor het Willem Lodewijk en het CIO
(Centrum voor Isotopen Onderzoek), maar deze worden in de oefening op onze school niet gebruikt en zijn ook niet in dit spreadsheet
opgenomen.
Een spreadsheet is opgebouwd uit cellen en je kunt aangeven welke cel je bedoelt door te verwijzen naar de rij en kolom van die cel. Bijvoorbeeld
A1 is de cel helemaal links bovenin. A2 is de cel daaronder. Je kunt een cel actief maken door er op te klikken. Cellen kunnen getallen, tekst en
formules bevatten. Die formules bevatten vaak verwijzingen naar de inhoud van andere cellen. Bijv. cel D5 kan als inhoud hebben
“=A5+7*B5-3”. Aan de hand van de waarde van de genoemde cellen in de formule wordt dan de inhoud van cel A5 berekend (de inhoud van cel
A5 + 7 keer de inhoud van cel B5 min 3. Verander je de waarde van bv. cel A5, dan wordt de waarde van de cel A5 meteen aangepast.
Het spreadsheet met meetgegevens
De eerste rij in het spreadsheet bevat de namen van de verschillende meetgegevens die in het spreadsheet zijn opgeslagen. Als je kijkt naar de
eerste kolom dan valt op dat hierin een dag en tijd is opgeslagen. Dit kan op verschillende manieren gedaan worden.
Ga op een cel in de eerste kolom staan en klik rechts met de muis. Er verschijnt een scroll down menu. Ga naar “format cells” en klik links. Je ziet
dan een menu verschijnen met daarin de mogelijkheid om voor de betreffende cel allerlei eigenschappen te kiezen (number, alignment, font,
enz.). Klik op “number” en je ziet dan dat voor deze cel (en alle andere uit deze kolom) de categorie “date” is gekozen en binnen deze categorie
het type “ 3-14-01 13:30”. Dit betekent: maand: 3(maart), dag: 14, jaar: 01 (2001), uur: 13 en minuut: 30. Je kunt ook andere mogelijkheden
kiezen.
Vragen en opdrachten:
5. Ga na wat de eigenschappen van de cellen in de CO 2 en twee andere kolommen zijn en noteer deze, samen met de naam van het
meetgegeven.
6. Bekijk ieder van de meetgegevens en bepaal tussen welke zinvolle minimum en maximum waarden de gegevens zouden moeten liggen, of
met andere woorden wat zijn realistische waarden in Nederland.
Stel dat je hebt besloten dat de temperatuur tussen de -5 en 30° C moet liggen. Hoe kun je dan bepalen of en hoeveel waarden uit het
spreadsheet niet voldoen aan deze voorwaarden? Hiervoor kun je bijvoorbeeld de logische functie “IF” gebruiken. Je vind deze onder Insert,
Function, function category = logical. De manier waarop deze functie werkt is als volgt:
=IF(logische uitdrukking, waarde als waar, waarde als niet waar).
Door bijvoorbeeld in een lege kolom (bijvoorbeeld kolom L) in te vullen: =IF(D2<-5,1,0), kun je controleren of de cel D2 (dit is de lucht
temperatuur) een waarde heeft kleiner dan -9. Als dit het geval is dan krijgt de uitdrukking een waarde 1, als het niet waar is een waarde 0.
Je kunt ook op twee waarden testen. Dit doe je door voor de waarde “niet waar” (dat was dus voor temperaturen boven de -5) weer een logische
IF uitdrukking in te vullen, die test of de waarde ook aan de tweede waarde van 30° C dus, voldoet. Om bijvoorbeeld te controleren of de
temperatuur boven de 30° of onder de -5° ligt, kun je =IF(D2>30,1,IF(D2<-5,1,0)) gebruiken.
Je kunt, door de vulgreep te gebruiken, de bewerking op alle rijen van de spreadsheet met meetgegevens toepassen.
Als je meerdere kolommen op deze wijze wilt controleren, dan gebruik je steeds een volgende lege kolom om de waarden te testen.
Aanwijzing: Laat iedere Excel bewerking vooraf gaan door een = of +. Doe je dit niet dan herkent Excel het niet al een bewerking.
Vragen en opdrachten:
7. Controleer twee van de kolommen meetgegevens (niet T-gas, Volt en Wind), waarvoor je eerder de grenswaarden hebt bepaald.
8. Bedenk een snelle manier om te tellen hoeveel waarden niet voldoen aan de door jouw gekozen grenswaarden. Hoeveel afwijkende
waarden tel je in de door jouw gekozen meetgegevens. Noteer de grenswaarden en het aantal afwijkende waarden.
9. Een ijking heeft uitgewezen dat tussen de laatste ijking op 30 januari 2008, 0:10 uur en 29 februari 2008, 23:55 uur de afgelezen CO2
waarde 20 ppm te hoog is geworden. Je mag aannemen dat het verloop lineair is. Bedenk een methode om de waarden te corrigeren. De
gecorrigeerde waarden hoeven niet in dezelfde kolom te worden teruggezet.
Grafieken
Als we te maken hebben met grote hoeveelheden meetgegevens, is het handig om te gegevens in de vorm van grafieken te tonen. In een tabel
verlies je snel het overzicht en is het moeilijk om te ontdekken of een meetgegeven toeneemt of afneemt of dat er relatie bestaat tussen
meetgegevens. In het volgende zullen we wat meer vertellen over het maken van grafieken met Excel.
Grafieken zijn grafische weergaven van waarden uit een werkblad. Elke waarde komt voor als een gegevenspunt in de grafiek. Een serie
gegevenspunten die afkomstig is uit dezelfde kolom of rij heet een gegevensreeks (serie). Een grafiek kan meerdere gegevensreeksen bevatten.
Behalve de gegevensreeksen kan een grafiek ook een titel, as-aanduidingen, een legenda (per gegevensreeks) en andere onderdelen bevatten.
De grafiek is gekoppeld aan de gegevens; veranderen de gegevens dan verandert automatisch ook de grafiek.
De grafiekenwizard (Chart Wizard) helpt je bij het maken van een grafiek en laat je de gewenste instellingen aan brengen. Om een grafiek te
maken ga je als volgt te werk. Klik op de knop ‘Chart Wizard’ in de werkbalk standaard of kies ‘Insert’ en ‘Chart…’ in de menubalk zodat het eerste
venster van de grafieken-wizard verschijnt. In dit eerste venster kun je het type grafiek dat je wil maken kiezen. Wij zijn voornamelijk
geïnteresseerd in de “Line” en “XY scatter” grafieken. Loop door de wizard en construeer de grafiek naar wens. De grafiekenwizard is vrij duidelijk
op zich en vraagt enkel een beetje oefening. Een voorbeeld ter verduidelijking.
Voorbeeld
Stel dat we twee variabelen willen uitzetten in een zogenaamde lijngrafiek (line plot). Veronderstel dat de waarden van de variabelen zich in
kolom A (A2:A500) en kolom B (B2:B500) bevinden. We gaan dus CO2 concentratie uitzetten tegen de tijd.
Open de grafiekenwizard door bv. op de knop ‘Chart Wizard’ te drukken. Kies als grafiektype ‘Line’ met als subtype de ‘Line. Displays trend over
time or categories’ (dit is het eerste chart sub-type) en klik op de knop ‘NEXT>’. Excel veronderstelt, zoals je kunt aflezen uit het ‘Data Range’
tabblad, dat de gegevensreeksen in de kolommen van het werkblad staan en selecteert meteen het hele werkblad. Dit willen we niet, wij willen
allen maar de kolommen A en B van 1 tot 500. Wij moeten dus dit bereik met de muis selecteren op het werkblad.
Wanneer je de muisknop loslaat, zet EXCEL het geselecteerde bereik in het invulvak ‘Data Range’. Op het tabblad ‘Series’ vind je o.a. de
mogelijkheid om de X- en Y-as om te wisselen als je dit wilt. Merk op dat EXCEL de grafiek al de titel ‘CO2’ heeft gegeven. Ook de legenda draagt
de naam ‘CO2’. De naam van de legenda kun je veranderen door inhoud van het invulvak naast ‘Name:’ te selecteren en een andere naam in te
vullen. Wanneer alles naar je zin lijkt, klik je op de knop ‘NEXT>’.
Op het tabblad ‘Titles’ kun je de grafiek een titel geven net als de assen. Verander de titel van “CO2” naar “CO2 chart” en benoem de assen met
“Dag” en “CO2 ppm”. Op de andere tabbladen kun je met behulp van eenvoudige aankruisvakjes opties aan- en uitschakelen. Deze spreken voor
zich. Je kunt bijvoorbeeld rasterlijnen (gridlines - horizontaal of verticaal) aan of uit zetten. Ook kun je horizontale en verticale assen aanpassen.
Klik daarna op de knop ‘NEXT>’.
De laatste optie – Chart location – stelt je in staat de grafiek als een object in te voegen op een bestaand werkblad of als een zogenaamd
grafiekblad. Als je voor het grafiekblad kiest, wordt een werkblad aan de werkmap toegevoegd waar de grafiek wordt neergezet. Kies bv. voor dit
laatste en geef als titel voor het grafiekblad “Lijn grafieken” mee.
Mocht je nog iets willen veranderen, dan kan je naar voorgaande vensters terugkeren met behulp van de knop ‘<BACK’. Klik op de knop ‘FINISH’.
Daarmee verschijnt de grafiek op het scherm. De grafiek is ook nu nog makkelijk te wijzigen. Stel bv. dat je de achtergrondkleur van de
puntenwolk wil wijzigen van grijs naar wit. Beweeg de muisaanwijzer over de achtergrond van de grafiek. Een kadertje met ‘Plot Area’ zal
verschijnen en dubbelklik vervolgens. Je krijgt het tabblad ‘Patterns’ te zien waarin je zowel ‘Border’ als ‘Area’ kan wijzigen. Zet ze allebei op wit
en klik op de knop ‘OK’. De punten zullen nu uitgezet zijn tegen een witte achtergrond.
Vragen en opdrachten:
10. Kies twee meetgegevens. Bedenk hoe je de gegevens wilt presenteren (layout, titels, legenda, namen voor de assen, enz.), om een goed
idee te krijgen hoe het verloop is van een meetwaarde. Kies er twee en maak deze.
11. Print de grafieken.
12. Lever het materiaal van de oefeningen in bij de docent.
13. (Facultatief) Maak nog één of twee lijndiagrammen van andere meetgegevens.
Practicum: 'Invloed van licht op planten' (deel II)
Duur: 30 minuten
Bekijk beide proefopstellingen en meet de hoeveelheid gas.
Vragen:
1. Bij de proefopstelling in het donker is er _____ millimeter gas gevormd.
2. Bij de proefopstelling in het licht is er _____ millimeter gas gevormd.
Het proces dat in planten afspeelt heet fotosynthese. De scheikundige reactie heeft de volgende formule:
Fotosynthese:
water + CO2 + licht → glucose + O2
CO2: koolstofdioxide
O2: zuurstof
Klopt deze reactie met wat je hebt gevonden?
Vragen:
3. De reactie klopt wel/niet, want bij de opstelling in het donker zag je meer/minder gas dan bij de opstelling in het licht.
4. Het gevormde gas bij de opstelling in het licht/donker is volgens de reactie van de fotosynthese koolstofdioxide/zuurstof.
5. Als een plant veel van het gas koolstofdioxide/zuurstof vormt, dan heeft deze ook volgens de reactievergelijking veel van het gas
koolstofdioxide/zuurstof opgenomen.
Invloed van licht op planten op de meetgegevens
Duur: 1 uur
Een plant in het licht produceert zuurstof en neemt daarbij koolstofdioxide op. Is dit ook in de data terug te vinden? Een probleem is, dat er door
de meter geen lichtinval wordt gemeten.
Maar er is wel een overeenkomst tussen tijdstip op de dag en lichtinval! Immers, overdag schijnt de zon en 's nachts niet.
Vraag:
6. Volgens de reactievergelijking van de fotosynthese nemen planten in het licht meer/minder CO2 op dan in het donker. Dus dan zal de
hoeveelheid CO2 's nachts stijgen/dalen en overdag zal de hoeveelheid CO2 stijgen/dalen.
Hoe bereken je nu de gemiddelde concentratie CO2 per tijdstip? Bekijk eerst in welk formaat een meettijdstip is opgeslagen in de Excel sheet. Een
tijdstip blijkt een gebroken getal te zijn.
Vraag:
7. De dag en tijdstip bestaat uit een getal voor en na de komma. Voor de komma staat _______________________________, na de komma
staat _________________________________.
Om het tijdsstip hieruit te halen heb je het getal voor/na de komma nodig.
Maak een nieuwe kolom, die 'Tijdstip' heet. Deze kolom gaat het tijdstip op de dag uit de eerste kolom halen, waarin de datum én tijdstip zit.
De Excel formule 'TRUNC' haalt uit een getal het gedeelte vòòr de komma. Oftewel haalt uit het getal pi de waarde '3'. Stel, het getal pi staat op
vakje A2. Dan kun je met de formule '=TRUNC (A2)' het getal '3' verkrijgen. Met '=A2-TRUNC(A2)' krijg je het gedeelte achter de komma.
Vraag:
8. Om het tijdsstip uit de dag en tijdstip te halen is het getal voor/na de komma (of punt) nodig. De Excel formule die gebruikt moet worden
is dan '=_______________________'.
Nu kunnen we het tijdstip verkrijgen uit de meetwaarden, maar nu moeten we nog de gemiddelde hoeveelheid CO2 per tijdstip berekenen.
Hiervoor verdelen we de dag in acht stukken (van elk drie uur). En we moeten de gemeten hoeveelheden CO 2 verdelen over acht kolommen,
afhankelijk van het tijdstip waarom deze hoeveelheid gemeten is. Daarna pas kunnen we de gemiddelde hoeveelheid CO2 per tijdstip bepalen.
Hieronder staat een fictief voorbeeld hoe dit eruit moet zien bij drie kolommen:
Tijdstip
0.25
0.5
0.75
0.25
0.5
0.75
Gemiddelde
Hoeveelheid
CO2
300
400
500
500
400
300
400
Ochtend
Middag
Avond
300
X
X
500
X
X
400
X
400
X
X
400
X
400
X
X
500
X
X
300
400
Om de hoeveelheden te verdelen over de kolommen is de IF formule nodig. Bekijk hiervoor eventueel de paragraaf ‘Excel uitleg bij de
spreadsheet’ opnieuw.
Vraag:
9. Om een gedeelte van de dag aan te geven heb je een/twee/meer IF formule(s) nodig.
Een gedeelte van een dag heeft een begin en een eind. Een tijdstip valt pas in een bepaald dagdeel als deze valt nà het begin én voor het einde
van dit dagdeel. Hiervoor zul je twee IF formules nodig hebben.
Vraag:
10. Maak in de Excelsheet met meetwaarden acht extra kolommen, voor elk dagdeel één. Het eerste dagdeel loopt van nul tot één achtste. Als
het tijdstip in die rij valt tussen deze twee tijdstippen moet er _____________________________ komen te staan, ander moet er
________________________ komen te staan.
Als een tijdstip buiten een dagdeel valt, moet er een letter, bijvoorbeeld 'X' komen te staan.
Vragen:
11. Bereken van elk dagdeel de gemiddelde hoeveelheid CO2 en zet dit uit in een grafiek.
12. Als een tijdstip buiten een dagdeel valt, dan zet ik er een letter neer. Zou ik er bijvoorbeeld het getal nul neer laten zetten, dan
________________________________________
__________________________________________________________________________________________________.
13. Uit de gegevens blijkt dat overdag de hoeveelheid CO2 stijgt/daalt. In de nacht wordt de hoeveelheid CO2 meer/minder. Dit is wel/niet in
overeenstemming met het practicum met de waterpest. Je mag hieruit wel/niet concluderen dat planten een grote invloed hebben op de
hoeveelheid CO2 in de lucht.
Andere verklaring: inversie / turbulentie
Duur: 1 uur
Werk in tweetallen.
Bij het practicum met de waterpest hebben we de CO2 opname door planten nader bestudeerd, en gezien dat planten overdag meer CO 2 opnemen
dan ‘s nachts. Dit zou een mooie verklaring kunnen zijn voor de schommelingen van de CO 2 concentratie in de lucht, die we tussen dag en nacht
buiten meten. Zo simpel is het echter niet… Er zijn nog meer verschillen tussen dag en nacht, die invloed hebben op de hoeveelheid CO2 die we
meten! Één belangrijk aspect is dat overdag het aardoppervlak opwarmt, en het kouder wordt hoe hoger men in de atmosfeer komt. ’s nachts
echter koelt het aardoppervlak af, waardoor het op de grond juist koeler is dan in de hoger gelegen luchtlagen. Dit wordt inversie genoemd.
Vragen:
1. Wat gebeurt overdag met het CO2 dat bij het aardoppervlak ontstaat en wat gebeurd met het CO 2 dat ’s nachts wordt geproduceerd? (Hint:
denk aan de luchtstromingen van warme en koude lucht).
2. Inversies worden sterk beïnvloed door wind. Om dit nader te bestuderen gaan we dagen met weinig wind met dagen met veel wind
vergelijken. Overleg met je partner hoe je deze data kunt verkrijgen. Kies 6 opeenvolgende dagen met weinig wind en 6 opeenvolgende
dagen met veel wind. Beschrijf hoe je aan de data bent gekomen en welke dagen je hebt gekozen.
3. Maak twee grafiekjes waarin je de tijd tegen de CO 2 concentraties van deze dagen uitzet. Let erop dat de grafiekjes dezelfde schaal
hebben; deze kun je door een dubbele klik op de Y-as aanpassen. Geef de grafiekjes zinvolle titel. Vergelijk de twee grafiekjes. Hoe kun je
het verschil verklaren?
Verbanden zoeken
We hebben gezien dat er bij het aardoppervlak, waar de CO 2 concentraties worden gemeten, schommelingen tussen dag en nacht kunnen zijn, en
dat inversies en wind hierbij een grotere rol spelen dan de plantenactiviteiten. Als we nog eens naar het eerste grafiekje van vraag 3 kijken
kunnen we zien dat de CO2 waardes ook per dag kunnen verschillen. Welke factoren hierbij een rol spelen gaan we in dit onderdeel naarder
onderzoeken.
Vragen:
4. Maak een (puntenwolk)grafiek waarin je nagaat wat de rol van de windsterkte op de CO 2 gehaltes in de lucht is (welke CO2 waardes moet
je gebruiken?) Verklaar het gevonden verband tussen windsterkte en de CO2 concentratie in de lucht.
5. Als je de gemiddelde CO2 concentratie welke bij de school werd gemeten met die van een andere school wilt vergelijken, heb je dus het
probleem dat de CO2 waarden afhankelijk zijn van de windsterkte. Voor het bepalen van de gemiddelde CO2 concentratie worden daarom
alleen de waardes overdag bij een windsnelheid boven 4.5 m/s meegenomen. Leg uit waarom dit zinvol is.
6. Naast de windsterkte werden nog andere weersomstandigheden gemeten.
a. Denk samen met je partner na hoe deze parameter met de CO2 concentratie in de lucht samen kan hangen.
b. Kies één parameter uit, en noteer de verwachte samenhang. Verklaar ook de samenhang.
c. Besprek de parameter en het verwachte verband met je docent.
d. Onderzoek aan de hand van een grafiekje of je verwachtingen kloppen. Welk type grafiek kies je?
Afsluiting
Herhaal samen met je klas de factoren waardoor we overdag andere CO2 gehaltes in de lucht meten dan ’s nachts. Verzamel ook de verbanden
tussen de weersomstandigheden en de CO2 concentratie. Zet alles op bord.
Er zijn echter nog heel andere factoren die invloed kunnen hebben op de hoeveelheid CO2 in de lucht. Zo zal de hoeveelheid CO2 in de buurt van
een snelweg hoger zijn dan op een plekje in het bos. Ook zal de CO2 concentratie tijdens de spits hoger zijn dan op een rustige zondag. Dit
kunnen we alleen meten als we dicht bij de snelweg meten. Andere factoren zijn alleen over een langer tijdsperk zichtbaar zoals verschillen door
het jaar heen. De CO2-concentratie verandert dus niet alleen op verschillende plaatsen, maar ook op verschillende tijden.
Denk samen met je partner na over mogelijke factoren die schommelingen in de CO2 concentratie kunnen veroorzaken en schrijf de ideeën op.
Noteer ook of je dit bij jullie school zou kunnen meten.
Opdracht:
Verzamel tot slot de ideeën in je klas.
Tot slot
Lever alle antwoorden op de gestelde vragen in dit lesmateriaal en de door jullie gemaakte grafieken en/of uitwerkingen bij de opdrachten in bij je
docent.
Download