Prof. dr. Matthias E. Storme & mr. Leen De Keyser Notarieel procesrecht en executierecht Deel I Notarieel vermogensprocesrecht 1e uitgave (2013) 1 KORTE INHOUDSTAFEL HOOFDSTUK I. Verzegeling, curatele over de huisraad en ontzegeling ........................................................ 3 AFDELING A. Verzegeling .............................................................................................................................................................. 3 AFDELING B. Ontzegeling ............................................................................................................................................................ 26 AFDELING C. Meineed en zegelverbreking .......................................................................................................................... 31 AFDELING D. Deblokkering van banktegoeden ................................................................................................................. 33 HOOFDSTUK II. Notariële boedelbeschrijving .................................................................................................... 36 AFDELING A. Begrip ....................................................................................................................................................................... 36 AFDELING B. Functies ................................................................................................................................................................... 40 AFDELING C. Wettelijk bepaalde gevallen ........................................................................................................................... 42 AFDELING D. Voorwerp van proces-­‐verbaal van boedelbeschrijving ..................................................................... 49 AFDELING E. Rol van de notaris ............................................................................................................................................... 52 AFDELING F. Procedure ............................................................................................................................................................... 56 AFDELING G. Incidenten (art. 1184 Ger.W.) ........................................................................................................................ 72 AFDELING H. De eedaflegging als “pijler” van de notariële boedelbeschrijving ................................................. 74 AFDELING I. Dwangsom ............................................................................................................................................................... 81 AFDELING J. Onregelmatige boedelbeschrijving ............................................................................................................... 84 AFDELING K. Ontstentenis van boedelbeschrijving ......................................................................................................... 84 AFDELING L. Kosten van boedelbeschrijving ..................................................................................................................... 84 HOOFDSTUK III. Procedures inzake openvallen en beheer van de nalatenschap .................................. 85 AFDELING A. Algemene beginselen inzake de overgang van een nalatenschap ................................................. 85 AFDELING B. Erfrechtelijk keuzerecht .................................................................................................................................. 87 AFDELING C. Recht van beraad ................................................................................................................................................. 98 AFDELING D. Aanvaarding van nalatenschap .................................................................................................................. 102 AFDELING E. Verwerping van de nalatenschap (art. 784 – 792 BW ; art. 1185 Ger.W.) .............................. 105 AFDELING F. Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving (‘beneficiaire aanvaarding’) ........ 108 AFDELING G. (Voorrecht van) boedelscheiding ............................................................................................................. 126 AFDELING H. Erfloze en onbeheerde nalatenschap ...................................................................................................... 131 2 HOOFDSTUK I. Verzegeling, curatele over de huisraad en ontzegeling Aanbevolen literatuur: C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 1-33; C. DECLERCK en S. VANGOETSENHOVEN, “Verzegeling, boedelbeschrijving en gerechtelijke vereffening-verdeling, capita selecta” in A.-L. VERBEKE, C. DECLERCK, J. DU MONGH (eds.), Themis familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, 55-73; V. SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling, boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 103137; Th. VAN SINAY, “Over enkele toepassingsvoorwaarden van de verzegeling”, T. Vred. 2009, 31-41; A. VERBEKE, “Verzegeling enkel mogelijk ten aanzien van onverdeelde boedel”, EJ 1996, 114-118; A. VERBEKE, De noodzaak van belangenafweging bij verzegeling. Toepassing van het nieuwe artikel 1282 en 1184 Ger.W.”, T. Vred. 1995, 218223; S. VOET, “Verzegeling. Kroniek 2000-2006”, NjW 2006, 831-837. AFDELING A. Verzegeling 1. Begrip a. Definitie Verzegeling heeft twee betekenissen: enerzijds een betekenis sensu lato en een betekenis sensu stricto. Sensu lato is verzegeling een bijzondere (niet-)tegensprekelijke gerechtelijke procedure die tot doel heeft om de omvang en de samenstelling van de goederen die deel uitmaken van een gemeenschappelijk vermogen, nalatenschap of een onverdeeldheid te bewaren.1 De bijzondere rechtspleging wordt geregeld in de artikels 1148 Ger.W. tot en met 1164 Ger.W. Sensu stricto wordt onder verzegeling de materiële handeling verstaan waarbij de vrederechter de plaats waar de kwestieuze goederen zich bevinden afsluit en vervolgens een bijzonder zegel aanbrengt op linnen- of papierbanden die hij op het slot van deze plaats aanbrengt. b. Functie De verzegeling heeft een preventieve functie. Haar finaliteit is om te voorkomen dat goederen die afhangen van de huwelijksgemeenschap, nalatenschap en onverdeeldheid zouden kunnen worden weggemaakt in afwachting dat een boedelbeschrijving plaatsvindt. In tegenstelling tot de procedure van boedelbeschrijving, die tegensprekelijk is, kan de verzegeling door middel 1 V. SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling, boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 103; A. VERBEKE, “Verzegeling enkel mogelijk ten aanzien van onverdeelde boedel”, EJ 1996, 114. 3 van een eenzijdige procedure2 worden gevorderd en uitgevoerd (art.1152, 3de lid Ger.W.). Hierdoor behoudt de procedure een verrassingseffect. Door dit verrassingseffect poogt men het risico te reduceren dat goederen uit de nalatenschap en onverdeeldheid worden verduisterd vooraleer zij kunnen worden vermeld in de boedelbeschrijving. Indien bijvoorbeeld een man overlijdt en zijn vriendin nog in het sterfhuis blijft wonen, kunnen de erfgenamen vorderen dat de roerende goederen en waarden worden verzegeld ten einde te verhinderen dat de vriendin goederen uit de nalatenschap zou verduisteren. Hetzelfde geldt voor echtgenoten tussen wie de relatie enigszins verstoord is.3 In tegenstelling tot de boedelbeschrijving heeft de verzegeling geen bewijsfunctie maar een louter bewarende functie. Net zoals bij bewarend beslag leidt verzegeling tot de onbeschikbaarheid van het vermogen. c. Belang Het recht om tot verzegeling over te gaan is van openbare orde. De verzegeling kan worden bevolen niettegenstaande elke hiermee strijdige bepaling.4 (art. 1152, eerste lid Ger.W.) Elk hiermee strijdig beding is absoluut nietig.5 Dit sluit evenwel niet uit dat een tergend en roekeloze procedure tot verzegeling aanleiding kan geven tot een schadevergoeding.6 2. Vereisten a. Algemeen Artikel 1148 Ger.W. onderwerpt het verzoek tot verzegeling aan twee vereisten. De verzoeker zal ten eerste het bestaan van een ernstig belang (b) moeten aantonen tenzij in de gevallen waarin er ambtshalve kan worden verzegeld. Ten tweede zal de zeggellegging enkel mogelijk zijn ten aanzien van roerende goederen die deel uitmaken van een onverdeeldheid of een huwgemeenschap (c). b. Ernstig belang in hoofde van de eiser (behalve in verplichte gevallen) 1° Ratio 2 Gelet op het eenzijdig karakter van deze procedure is de regeling inzake verhaalbaarheid van erelonen niet toepasselijk. De verzoekende partij zal de gerechts- en advocatenkosten dus niet kunnen terugvorderen van de tegenpartij. 3 V. SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling, boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 103-137. 4 Zie evenwel Rb. Brussel 8 december 1896, Pas. 1897, III, 19:Een testament bepaalde als volgt: “J’exclus de ma succession celui ou celle qui voudrait… et qui ferait placer les scellés à mon décès”. Het vonnis kent aan deze clausule gevolgen toe. 5 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 1-33 6 Rb. Gent 31 oktober 1984, T. Vred. 1985, 217; T. VAN SINAY, “Art. 1152 Ger.W.” in Artikelsgewijze Commentaar Gerechtelijke Recht, Antwerpen, Kluwer, p.2, nr. 2. 4 Niettegenstaande de verzegeling een bewarende maatregel is, kunnen bij een verzegeling vrije beheers- en beschikkingsbevoegdheden van de (mede-)eigenaar worden ingeperkt en kunnen de rechten tussen de deelgenoten onderling worden beïnvloed. De rechter zal slechts een inbreuk op de bestuursbevoegdheid toestaan voor zover er een daadwerkelijk gevaar van verduistering of wegmaking van de goederen bestaat. Artikel 1148 Ger.W. spreekt van het “ernstig belang”. 2° Begrip De eiser zal in zijn verzoekschrift in eerste instantie voor de ontvankelijkheid van zijn eis moeten aantonen dat hij een belang heeft om de eis in te leiden (art. 17 Ger.W.) In tweede instantie moet de eiser het bestaan van een ernstig belang staven. Het ernstig belang wordt restrictiever beoordeeld dan het algemeen procesrechtelijk belang.7 Een ernstig belang wordt aanvaard indien er een risico van verduistering van de goederen bestaat door diegene die de goederen in zijn bezit heeft en er geen andere geëigende maatregelen voorhanden zijn die hetzelfde bewarende doel van de verzegeling kunnen bereiken.8 3° Ernstig belang “in concreto” a) Algemeen De eiser moet dit ernstig belang in concreto duiden. Hij kan niet volstaan met een stijlformule dat er een gevaar van verduistering of wegmaking van de goederen bestaat of dat er al een poging is ondernomen. Aan de hand van concrete feiten zal hij het imminente reële gevaar van verduistering en verdwijnen van de goederen aannemelijk moeten maken. De eiser getuigt van ondoorzichtigheid en lichtzinnigheid bij het staven van de vordering aan de hand van vervalste en niet-geverifieerde elementen.9 Er is sprake van een ernstig belang wanneer een echtgenoot over verminderde intellectuele vermogens beschikt.10 Wordt in de rechtspraak niet aanvaard: de feitelijke gegevenheid van het bestaan van een onverdeeldheid of van een feitelijke scheiding11. De bewering dat de echtgenoot gepoogd heeft om de goederen behorende tot het gemeenschappelijk vermogen te verduisteren.12 7 Rb. Kortrijk 18 februari 2005, l.c., 41, noot F. MOEYKENS en V. DÉLIE; TH. VAN SINAY, “Over enkele toepassingsvoorwaarden van de verzegeling”, T. Vred. 2009, p.34, nr. 4. Vgl. Vred. Westerlo 16 februari 2010, RW 2010-2011, 1102. 8 Vred. Fexhe-Slins 19 oktober 1990, JLMB 1992, 569, T.Vred. 1999, 123; Vred. Charleroi 17 september 2003, TBBR 2005, 176, T. Vred. 20003, 420; Vred. Roeselare 18 januari 2005, T. Vred. 2007, 80. 9 Vred. Vorst 27 juni 2000, T. Vred. 2001, 362. 10 Rb. Brugge 22 april 1994, TBBR 1994, 54. 11 Vred. Charleroi (4de kanton) 17 september 2003, T. Vred. 2003,420 ; Vred. Roeselare 10 februari 1995, T. Vred. 1996, 242; Vred. Roeselare 21 oktober 2005, T. Not., 2006, 147, noot. TH. VAN SINAY, err. T. Not. 2006, 300; C. DECLERCK en S. VANGOETSENHOVEN, “Verzegeling, boedelbeschrijving en gerechtelijke vereffening-verdeling, capita selecta” in A.-L. VERBEKE, C. DECLERCK, J. DU MONGH (eds.), Themis familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, 56. 12 Rb. Bergen 10 september 1999, Rev. trim. dr. fam. 2000, 364, noot J.L.R. 5 Hoewel art. 1148 Ger.W. geen (verval)termijn voor de indiening van de vordering oplegt, kan de verstreken tijdsduur tussen het concrete feit dat aanleiding heeft gegeven tot de indiening van het verzoekschrift en de effectieve neerlegging van het verzoekschrift een rol spelen bij de beoordeling van het criterium van het ernstig belang.13 b) Goederen van een derde-bezitter De invulling van het ernstig belang wordt strenger beoordeeld indien de goederen zich bij een derde bevinden. In dat geval komen naast de belangen van de deelgenoten, de verzoeker ook nog de belangen van een derde-bezitter in het vizier. Bijvoorbeeld de goederen van één van de samenwonende partners die zich bevinden in de villa van de ouders van die partner waarin tevens het familiebedrijf gevestigd is waarin deze laatste beroepshalve actief is. Ook indien de verzegeling van de bankkluis van een mede-erfgenaam wordt gevorderd (vgl. beslag bij een derde). In zo’n geval wordt het vereiste van het ernstig belang strenger beoordeeld: aldus oordeelt de rechtspraak dat een zegellegging bij een derde enkel geoorloofd is indien er ernstige vermoedens bestaan dat er zich bij die derde goederen bevinden waarop de verzoeker aanspraak kan maken. Ernstige vermoedens onderstellen o.a. een ernstig belang tot behoud dat degelijk is aangetoond, een korte tijdsduur tussen de oorzaak (openvallen van de nalatenschap, huwelijkse moeilijkheden) en het verzoek tot verzegeling, het bestaan van ernstige vermoedens dat er zich onverdeelde goederen bij de derde bevinden en, tenslotte de duidelijke – zo goed als volledige - identificatie van de goederen waarop het verzoek betrekking heeft.14 Als ernstig vermoeden is bv. aanvaard bij een situatie van feitelijke scheiding waarin de minstens gedeeltelijk gemeenschappelijke handelszaak is ingebracht in een vennootschap waarvan één van de echtgenoten de hoofdaandeelhouder is en enige zaakvoerder is.15 Ook de verzegeling van een brandkast van de concubant van de overleden is toegestaan omdat er ernstige vermoedens bestonden dat zich daarin hereditaire goederen konden bevinden.16 c) Goederen deel van echtgenoten tijdens echtscheidingsprocedure of procedure van scheiding van tafel en bed (art. 1282 Ger.W.) 13 Vred. Roeselare 18 februari 2005, T. Vred. 2007, 80, bevestigd door Rb. Kortrijk 18 februari 2005, T.G.R. 2005, 41, noot F. MOEYKENS en V. DELIE (een termijn van drie jaar werd in casu als te lang beschouwd); Vred. Charleroi 17 september 2003, T. Vred. 2003, 420, Div. Act. 2004, afl. 5, 77, noot D. CARRE. Zie reeds eerder: Vred. Charleroi 8 april 1981, T. Vred. 1981, 193; Vred. Stavelot 22 juni 1972, T. Vred. 1974,100; Vred. Westerlo 16 februari 2010, RW 2010-11, 1102; Zie hierover E. GOOSSENS, “Primair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en CH. DECLERCK (ed.), Patrimonium 2011, Antwerpen, Intersentia 2011, p.7. 14 In dezelfde zin Rb. Brussel 6 april 1992, Rev. trim. dr. fam. 1992, 156; Rb. Leuven 23 oktober 1991, Pas. 1992, III, 20; Vred. Vorst 27 juni 2000, T. Vred. 2001, 362, bevestigd door Rb. Brussel 8 januari 2001, T. Vred. 2001, 368; G. CLOSSET-MARCHAL, “L’apposition des scellés: nature de la mesure et aspects controversés de son exécution", in X., Compétences des juges de paix et des juges de police 1892-1992, 225-242 ; Rép. Not., XIII, Boek I, nr. 32. 15 Rb. Leuven 23 oktober 1991, Pas. 1992, III, 20. 16 Rb. Brussel 6 april 1992, Rev. trim. dr. fam. 1992, 156. 6 Er bestaat discussie in de rechtsleer of de verzoeker in het kader van een echtscheidingsprocedure een ernstig belang moet aantonen. Artikel 1282 Ger.W. spreekt immers niet over een ernstig belang. Sommigen zijn van oordeel dat artikel 1282 Ger.W. slechts toepassing maakt van de algemene regel vervat in art. 1148 Ger.W. Op grond hiervan zal ook in deze hypothese het ernstig belang moeten worden bewezen.17 Anderen menen dat het ernstig belang wordt vermoed aanwezig te zijn18 , dit op basis van de argumentatie dat artikel 1282 Ger.W. als lex specialis uitdrukkelijk het ernstig belang niet vermeldt. Dit vermoeden zou volgens de tegenstanders van deze leer een vrijgeleide kunnen zijn voor (procedurele) pesterijen tijdens de echtscheidingsprocedure.19 Tijdens een feitelijke scheiding zullen echtgenoten het ernstig belang moeten aantonen omdat zij hier enkel een vordering op grond van artikel 1184 Ger.W., dat uitdrukkelijk het ernstig belang vermeldt, zullen kunnen instellen. 4° Belangenafweging door de rechteren uitzonderingen a) Regel: belangenafweging Bij de belangenafweging tussen de rechten van de verzoeker en de belangen van de deelgenoten door de rechter spelen het evenredigheidsbeginsel met betrekking tot het eigendomsrecht, eerbied voor het privéleven en de onschendbaarheid van de woning (art. 15 GW) een rol.20 Gelet op het bewarend karakter van de maatregel, mag de rechter zich niet uitspreken over de gegrondheid van de verzegeling. Er moet geen formeel bewijs geleverd worden, rechtsschijn volstaat.21 Zoals hierboven uit de aangehaalde rechtspraak blijkt, beschikt de rechter over een ruime beoordelingsvrijheid. 17 A. VERBEKE, “De noodzaak van belangenafweging bij verzegeling. Toepassing van het nieuwe artikel 1282 Ger.W. en van artikel 1174 Ger.W.”, T.Vred. 1995, 221. In dezelfde zin D. CARRE,noot onder Vred. Charleroi 17 september 2003, Div. Act. 2004, 78. 18 C. DECLERCK en S. VANGOETSENHOVEN, “Verzegeling, boedelbeschrijving en gerechtelijke vereffening-verdeling, capita selecta” in A.-L. VERBEKE, C. DECLERCK, J. DU MONGH (eds.), Themis familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, 57; W. PINTENS en N. SINTOBIN, “De maatregelen aangaande het vermogen van de echtgenoten”, in P. SENAEVE (ed.), Voorlopige maatregelen tussen echtgenoten, Leuven, Acco, 1989, p. 239-240, nr. 256; J.L.R. noot onder Rb. Bergen 10 september 1999, Rev. trim.dr. fam. 2000, 370; P. SENAEVE, “De procedure tot echtscheiding op grond van bepaalde feiten”, in De hervorming van de echtscheidingsprocedure en het hoorrecht van de minderjarigen. Commentaar op de Wet van 30 juni 1994, Antwerpen, Maklu, 1994, p. 186, nr. 465. 19 V. SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling, boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 103-137. 20 Rb. Kortrijk 18 februari 2005, l.c., 41, noot F. MOEYKENS en V. DÉLIE. In dezelfde zin: A. VERBEKE, “De noodzaak van belangenafweging bij verzegeling. Toepassing van het nieuwe artikel 1282 Ger.W. en van artikel 1174 Ger.W.”, T. Vred. 1995, 218-223; TH. VAN SINAY, “Over verzegeling en boedelbeschrijving bij huwelijksmoeilijkheden”, TEP 2011, afl. 1-2, 76-95. 21 Vred. Brugge 20 mei 1988, T. Not. 1991, 304; C. DECLERCK en S. VANGOETSENHOVEN, “Verzegeling, boedelbeschrijving en gerechtelijke vereffening-verdeling, capita selecta” in A.-L. 7 b) Uitzondering: In vijf hypothesen dient geen ernstig belang te worden aangetoond. Op verzoek van de procureur des konings, burgemeester of schepen zal tot verzegeling kunnen worden overgegaan. Het betreft volgende hypothesen: i) Indien zich onder de belanghebbenden iemand bevindt die onbekwaam is en geen wettelijk vertegenwoordiger heeft, en de verzegeling niet door een bloedverwant wordt gevorderd (art. 1151, 1° Ger.W.) Op grond van dit artikel dat grotendeels de regeling zoals vervat in artikel 819, tweede lid BW herneemt, kunnen de zegels worden gelegd zonder dat een ernstig belang zal moeten worden aangetoond. Volledigheidshalve dient aangestipt dat artikel 819, tweede lid BW preciseert dat niet alle erfgenamen aanwezig zijn. Op basis van dat laatste artikel kunnen eveneens de erfgenamen naast de procureur des Konings en de vrederechter om de zegelleging verzoeken.22 ii) Indien de echtgenoot, de erfgenamen of een van hen vermoedelijk afwezig23 is of niet tegenwoordig24 is (art. 1151, 2° GerW) Ingeval de erfgenamen of hun adres onbekend zijn, zal verzegeld kunnen worden.25 Wanneer de vrederechter de waarde van het huisraad op minder schat, kan hij beslissen om niet te verzegelen (artikel 1154 GerW) (zie infra). iii) Indien de overledene openbaar bewaarder (notaris, ontvanger van gemeente, ontvanger van OCMW) was (art. 1151, 3° GerW) De verzegeling slaat hier enkel op de voorwerpen onderhevig aan de bewaringsplicht. De verzegeling worden verhinderd indien vóór het openvallen van de nalatenschap een opvolger werd aangesteld.26 Art. 61 van de Wet van 25 Ventôse XI op het notarisambt bepaalt dat de vrederechter de minuten en repertoria verzegelt ingeval van overlijden van notaris of een andere bewaarder van minuten. Dit kan worden vermeden indien de vrederechter van hetzelfde kanton een andere notaris met de voorlopige bewaring belast. iv) Indien onder de erfgenamen minderjarigen, onbekwaamverklaarden of vermoedelijk afwezigen zijn (art. 1031 BW) De testamentuitvoerder moet de verzegeling vorderen als één van de erfgenamen minderjarig, onbekwaam verklaard of vermoedelijk afwezig. De vrederechter zal de verzegeling dienen toe te staan, zonder over enige discretionaire bevoegdheid te beschikken. VERBEKE, C. DECLERCK, J. DU MONGH (eds.), Themis familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, 56; TH. VAN SINAY, l.c., T. Vred. 2009, 36. 22 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 11. 23 Dit is in de juridisch technische betekenis van artikel 112 ev. B.W. 24 Iedere persoon die niet aanwezig is of rechtsgeldig vertegenwoordigd is. 25 Voor een toepassing: zie Vred. Sint-Joost-ten-Node 16 december 1982, T.Vred. 1983, 181. 26 T. VAN SINAY, “Art. 1151 Ger.W. ”, l.c. p.4, nr. 6. 8 v) Indien de staat aanspraak maakt op een nalatenschap (art. 769 B.W.) Wanneer de staat aanspraak maakt op de nalatenschap, moet hij de zegels doen leggen en een boedelbeschrijving doen opmaken. De vrederechter zal hier evenmin over enige beoordelingsmarge beschikken. Hij zal de verzegeling verplicht moeten toestaan. c. Onverdeelde of gemeenschappelijke lichamelijke roerende goederen (uitgezonderd geringe huisraad) 1° Algemeen Volgens artikel 1148 Ger.W. kunnen de voorwerpen die tot het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten, een nalatenschap of een onverdeeldheid behoren worden verzegeld. In eerste instantie stelt zich de vraag of de verzegeling zowel op roerende als onroerende kan worden gelegd (2°). Ten tweede dient afgevraagd of de verzegelingsprocedure van artikel 1148 Ger.W. zowel op lichamelijke als op onlichamelijke roerende goederen van toepassing is (3°). Ten derde wordt nagegaan tot welk vermogen deze goederen behoren waarbij specifiek wordt onderzocht of eigen goederen ook onder de bewarende maatregel van de verzegeling kunnen vallen (4°). Ten slotte wordt in d. de uitzondering besproken in het geval waarin één van de deelgenoten afwezig is en de waarde van het huisraad op niet meer dan 1.240 EUR kan worden geschat. 2° Roerende goederen Enkel roerende goederen kunnen het voorwerp uitmaken van verzegeling. Uit de aard zelf van onroerende goederen is het niet mogelijk om ze te verduisteren. Het ernstig belang dat vereist is voor verzegeling zal niet kunnen worden aangetoond. 3° Lichamelijk / Onlichamelijk a) (Im)materiële verzegeling –artikel 1174 Ger.W. / 1148 Ger.W. Gelet op de materiële handeling van het aanbrengen van het zegel, kan het toepassingsgebied artikel 1148 Ger.W. zich enkel uitstrekken over de lichamelijke roerende goederen. Dit wordt bevestigd door het feit dat de wetgever een bijzondere procedure van verzegeling voor onlichamelijke roerende goederen (“immateriële verzegeling”)27 heeft uitgewerkt in artikel 1174 Ger.W. Artikel 1174 Ger.W. voorziet in een betalingsverbod, een verbod van teruggave en overdracht van titels, sommen of waarden. Dit is de enige modaliteit die voor onlichamelijke goederen praktisch werkbaar is. 27 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 18. 9 b) Immateriële verzegeling: doorwerking van algemene regel Er bestaat een interpretatieprobleem in de rechtsleer over de eerste zinsnede van artikel 1174 Ger.W “Ingeval de rechter de vordering tot verzegeling heeft toegewezen”.28 Een letterlijke interpretatie leidt ertoe dat een betalingsverbod slechts mogelijk zou zijn voor zover men eerst een verzegeling van de lichamelijke goederen heeft bekomen. Deze stelling poneert de subsidiariteit van het betalings-, teruggave- en overdrachtsverbod ten aanzien van een verzegeling van de roerende goederen.29 Doordat het betalings-, teruggave- en overdrachtsverbod louter een aangepaste bijzondere vorm van verzegeling voor onlichamelijke goederen is, kan deze stelling niet worden gevolgd. Er kan dus wel degelijk tot blokkering van bankrekeningen worden overgegaan zonder dat voorafgaandelijk alle lichamelijke roerende goederen verzegeld werden overeenkomstig artikel 1148 Ger.W. De rechtspraak sluit aan bij de heersende rechtsleer onder impuls van A. Verbeke.30 Doordat artikel 1174 Ger.W. een verbijzondering is van de algemene regel van artikel 1148 Ger.W. zullen de algemene vereisten van artikel 1148 Ger.W. ook van toepassing zijn voor het betalings-, teruggave- en overdrachtsverbod.31 Het bestaan van het ernstig belang zal dus moeten worden aangetoond ook al spreekt artikel 1174 Ger.W. hier niet van. In tegenstelling tot het uitvoerend of bewarend beslag, kan de immateriële verzegeling worden opgeheven in de vormen en onder de voorwaarden van ontzegeling, onverminderd de rechtsmiddelen vermeld in de artikelen 1031 tot 1034 (artikel 1174, tweede lid Ger.W.).32 4° Gemeenschappelijk of onverdeelde goederen a) Algemeen Artikel 1148 Ger.W. viseert drie categorieën die het voorwerp kunnen uitmaken van een verzegeling: 1) voorwerpen die tot het gemeenschappelijk vermogen van echtgenoten, 2) een nalatenschap of 3) onverdeeldheid behoren. Aangezien goederen uit een nalatenschap waartoe meerdere erfgenamen worden opgeroepen behoren tot een onverdeeldheid, is de uitdrukkelijke vermelding van de nalatenschap overbodig. Deze driedeling kan allicht verklaard worden doordat de procedure van verzegeling in het Gerechtelijk Wetboek oorspronkelijk gerangschikt was onder de procedures in verband met het openvallen van de nalatenschap.33 28 V. SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling, boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 103-137. 29 In die zin o.m. Vred. Fontaine-l’Evèque 23 januari 2008, T. Vred. 2008, 366; Vred. Anderlecht 27 oktober 1984, T.Vred./JJP 1986, 245; Vred. Kortrijk 31 augustus 1978, R.W. 1978-79, 2683, noot I. VAN STRAETEN. 30 Vred. Westerlo 26 januari 2000, R.W. 2000-01, 208; C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 19; A. VERBEKE, “De noodzaak van belangenafweging bij verzegeling. Toepassing van het nieuwe artikel 1282 Ger.W. en van artikel 1174 Ger.W.”, T. Vred. 1995, p. 223, nr. 11. In dezelfde zin T. VAN SINAY, “Artikel 1174”, in Artikelsgewijze commentaar Gerechtelijk recht, Antwerpen, Kluwer, p. 3, nr. 3. 31 Vred. Westerlo 26 januari 2000, R.W. 2000-01, 208. 32 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 18.3 33 V. SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling, 10 b) Gemeenschappelijke huwgemeenschap goederen - Zowel ontbonden als nog niet ontbonden i) Algemene en bijzondere procedure (art. 1148 Ger.W. en art. 1282 Ger.W.) Naast artikel 1148 Ger.W. bevatten artikel 223 B.W. en 1282 Ger.W. ook een bijzondere regeling van verzegeling van goederen deel uitmakende van een huwgemeenschap. De vraag die zich in de rechtsleer stelt of de wetgever verzegeling enkel heeft mogelijk willen maken indien er reeds een echtscheidingsprocedure of een procedure van tafel en bed is opgestart. ii) Verzegeling enkel mogelijk tijdens echtscheidingsprocedure? Bepaalde rechtsleer is van oordeel dat verzegeling enkel kan worden gevorderd na ontbinding van het gemeenschappelijk vermogen, in de periode van de post-communautaire onverdeeldheid, of na het instellen van een vordering tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed. Zij halen hiervoor hoofdzakelijk 3 argumenten aan: 1) Artikel 1282 Ger.W. dat de verzegeling regelt tijdens een echtscheidingsprocedure of een procedure van scheiding van tafel en bed zou anders zinloos zijn. 2) De zinssnede van het “recht in het gemeenschappelijk vermogen” van artikel 1148 Ger.W. impliceert dat het gemeenschappelijk vermogen reeds ontbonden is. 3) Artikel 223 B.W. laat geen verzegeling toe in geval van een loutere feitelijke scheiding.34 iii) Verzegeling ook mogelijk vanaf de feitelijke scheiding Anderen menen dat verzegeling tussen echtgenoten buiten elke echtscheidingsprocedure om moet kunnen worden gevorderd. Hun argumentatie ziet eruit als volgt: 1) Artikel 1282 Ger.W. is een loutere toepassing van artikel 1148 Ger.W. Dit laatste artikel preciseert de voorafgaande inleiding van de echtscheidingsprocedure niet als bijkomende vereiste. Artikel 1282 Ger.W. kan bezwaarlijk het toepassingsdomein van artikel 1148 Ger.W. beperken. 2) Vanuit praktische beweegredenen zou een verzegeling tussen feitelijk gescheiden echtgenoten mogelijk moeten zijn. De procedure van dringende en voorlopige maatregelen van artikel 223 B.W. is een tegensprekelijke procedure. Hierdoor komt het verrassingseffect dat nochtans noodzakelijk is voor de efficiëntie en het doel van de verzegeling namelijk de verhindering van het wegmaken van goederen moet garanderen in het gedrang. 3) Verzegeling wordt steeds vaker aanvaard tijdens feitelijke scheiding zowel op basis van een éénzijdig verzoekschrift als in het kader van dringende en voorlopige maatregelen. (art. 223 B.W.) boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 103-137. 34 Vred. Waver, 12 oktober 1993, T.Vred. 1994, 139, noot J. BEERNAERT; vgl. Vred. Roeselare, 10 februari 1995, T. Vred. 1995, 242. 11 c) Andere vormen van gebonden gemeenschap (1) Vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid Goederen uit een maatschap (vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid) kunnen eveneens worden verzegeld omdat zij in onverdeeldheid zijn tussen de maten. Een statutaire clausule kan de verzegeling van een maatschap niet verhinderen gelet op het openbare orde karakter van de verzegeling. Er kunnen eveneens zegels worden gelegd op een collectieve mede-eigendom die zich bij een derde bevindt. Het is immers onbelangrijk waar de goederen zich bevinden. In dergelijk geval zal de eisende partij het ernstig belang wel zeer grondig dienen te motiveren. (2) Vennootschap met rechtspersoonlijkheid Indien goederen evenwel het voorwerp uitmaken van een vennootschap met rechtspersoonlijkheid kunnen de goederen niet worden verzegeld. Deze goederen behoren immers in exclusieve eigendom toe aan een vennootschap. Er is niet voldaan aan de vereiste dat de goederen tot een onverdeeldheid moeten behoren. Bij overlijden van de enige zaakvoerder van een B.V.B.A., zullen de erfgenamen het vennootschapspatrimonium niet kunnen laten verzegelen. De erfgenamen zullen eventueel wel zegels kunnen laten leggen op de aandelen. d) Ontbonden gemeenschap (nalatenschap, ontbonden huwgemeenschap) Goederen uit een nalatenschap, uit een post-communautaire onverdeeldheid die ontstaat na de ontbinding van het gemeenschappelijke huwelijksvermogen vallen onder de algemene noemer “onverdeeldheid” e) Gedwongen mede-eigendom ten titel van hoofdzaak Voorzover de gedwongen mede-eigendom ten titel van hoofdzaak is, zal verzegeling mogelijk zijn zoals bijvoorbeeld familiestukken. Gedwongen mede-eigendom ten titel van bijzaak zoals een lift in een appartementsgebouw zal niet het voorwerp kunnen uitmaken van verzegeling. f) Vrijwillige onverdeeldheid Ook goederen van echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen of goederen van zowel wettelijke als feitelijke samenwoners zullen kunnen worden verzegeld. Ten gevolge van het samenleven ontstaat er een feitelijke vermenging van goederen. Indien geen van de partners zijn exclusieve eigendomsrecht zal kunnen aantonen, zal het wettelijk vermoeden van artikel 1468, tweede lid B.W. en 1478, tweede lid B.W. spelen. Wat de goederen van echtgenoten in het kader van een echtscheidingsprocedure betreft, bepaalt artikel 1282 Ger.W. sinds de wetswijziging van 30 juni 1994 dat “alle goederen van elke echtgenoot worden verzegeld”. Door deze wetswijziging kwam er een einde aan de onduidelijkheid of de goederen van echtgenoten gehuwd onder een stelsel van scheiding van 12 goederen ook konden worden verzegeld dan wel dit enkel van toepassing was bij een gemeenschapsstelsel. Het huwelijksstelsel is geen bepalend onderscheidingscriterium om al dan niet tot verzegeling over te gaan. g) Eigen goederen? i) Algemeen Uit de letterlijke tekst van artikel 1148 Ger.W. blijkt dat verzegeling niet kan worden gevorderd m.b.t. goederen die in exclusieve eigendom aan één persoon toebehoren. De bewijslast van het al dan niet eigen karakter van de te verzegelen goederen berust hiervoor bij de eiser.35 ii) Interpretatie artikel 1282 B.W. Sinds de wetswijziging van 30 juni 1994 van artikel 1282 B.W.is een nieuwe discussie gerezen namelijk of ook de eigen goederen van één van de echtgenoten kunnen worden verzegeld. Een letterlijke interpretatie van dit artikel staat dit immers toe.36 Deze stelling kan niet worden gevolgd om volgende redenen: 1. Een eerste tekstargument blijkt uit de zinsnede van artikel 1282 B.W. dat de verzegeling mogelijk maakt “tot bewaring van zijn rechten”. Dit houdt in dat een echtgenoot slechts verzegeling kan vorderen voor goederen waarop hij persoonlijke of zakelijke rechten kan laten gelden. 37 2. Zoals hoger uiteengezet is artikel 1282 Ger.W. een toepassing van de algemene regel vervat in artikel 1148 Ger.W. Doordat artikel 1148 Ger.W. de bestuursbevoegdheden van de deelgenoten aan banden legt, dringt een restrictieve interpretatie zich op. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de parlementaire voorbereiding. 3. De wetswijziging was ingegeven om duidelijk te scheppen over de mogelijkheid tot verzegeling onafhankelijk van het stelsel waaronder de echtgenoten gehuwd waren. De parlementaire voorbereidingen tonen aan dat het geenszins de bedoeling van de wetgever was om deze mogelijkheid ook uit te breiden tot de eigen goederen van de echtgenoten.38 iii) Nuance: wettelijk vermoeden van gemeenschap of onverdeeldheid In de praktijk zal het soms toch mogelijk zijn om eigen goederen te verzegelen. Tussen echtgenoten of wettelijk samenwonenden speelt het vermoeden dat goederen deel uitmaken 35 Vred. Oudenaarde 25 maart 2005, T.Vred. 2009, 30, noot T. VAN SINAY. 36 Vred. Willebroek 1 juli 1996, E.J. 1996, 117, afkeurende noot A. VERBEKE; D. CARRE, l.c. 77, P. SENAEVE, l.c., nrs. 463 en 466. 37 In dezelfde zin tussen concubanten: Vred. Charleroi 17 september 2003, T. Vred. 2003, 420 = Div. Act. 2004, afl. 5, 77, noot D. CARRE. 38 Zie Gedr. St., Kamer, 1991-1992, B.Z., nr. 545/1, Wetsvoorstel houdende wijziging van de procedures tot echtscheiding. Toelichting p. 11: “In de tekst (wordt) dus rekening gehouden met het feit dat steeds meer echtgenoten getrouwd zijn met gedeeltelijke of gehele scheiding van goederen en dat er tussen hen ook onverdeeldheid bestaat”; Gedr. St., Senaat, 1993-1994, nr. 898/2, Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door de heer Lallemand en mvr. Maximus, p. 25. 13 van de gemeenschap (bij een huwgemeenschap) of tot de onverdeeldheid (bij een stelsel van scheiding van goederen). Bij betwisting omtrent het eigen dan wel gemeenschappelijk/onverdeeld karakter van de roerende goederen zal dit vermoeden gelden. Dat vormt de schijnbare titel die vereist is voor de verzegeling.39 In het kader van een verzoek tot ontzegeling zal men dit vermoeden moeten weerleggen. iv) Toepassing: verzegeling mogelijk indien echtgenoot schuldeiser is van de andere echtgenoot – Hoedanigheid – Voorwerp – Ernstig belang Op grond van bovenstaande redenering zal de ene echtgenoot die schuldeiser is van de andere echtgenoot niettegenstaande de tekst van artikel 1282 Ger.W. geen verzegeling kunnen vorderen van de eigen goederen van de andere echtgenoot. (bv. Alimentatieschuldeiser op grond van vonnis van de vrederechter of beschikking van het kort geding.) De eigen goederen vallen immers niet onder één van de categorieën vermeld in artikel 1148 Ger.W. 40 Hij zal zich voor de bewarende maatregel enkel kunnen beroepen op de beslagprocedure. De echtgenoot-alimentatieschuldeiser zal dus wel verzegeling kunnen laten leggen op onverdeelde goederen. De vrederechter zal in dit geval wel nauwgezet nagaan of voldaan is aan de vereiste van het ernstig belang.41 De echtgenoot zal de verzegeling slechts kunnen vorderen van zodra de alimentatievordering definitief werd toegekend. d. Geen verzegeling maar curator over de huisraad bij geringe huisraad (indien echtgenoot, erfgenamen of één van hen afwezig) (art. 1154 Ger.W.) De wetgever heeft voor “geringe” nalatenschappen een snellere en goedkopere regeling ingevoerd om te verhinderen dat het passief van dergelijke nalatenschap disproportioneel zou toenemen in verhouding tot het beperkte actief.42 Indien de echtgenoot, de erfgenamen of een van hen vermoedelijk afwezig is of niet tegenwoordig is (art. 1151, 2° Ger.W.), en de waarde van het huisraad van de nalatenschap dat ter plaatse gevonden is, naar zijn schatting niet meer dan 1.240 EUR bedraagt, staat het de vrederechter vrij om niet te verzegelen en een curator over de huisraad aan te stellen. Het voordeel van de curatele over een huisraad ligt in tegenstelling tot bij een onbeheerde nalatenschap de termijnen van boedelbeschrijving en beraad niet moeten worden nageleefd vooraleer een curator kan worden aangesteld. 1° Begrip geringe huisraad Voor het begrip huisraad wordt verwezen naar art. 534 BW. Dit dient evenwel exhaustief te worden geïnterpreteerd.43 Artikel 1154, eerste lid Ger.W. bepaalt het plafond op 1.240 EUR en vermeldt enkel het huisraad. Het huisraad is het enige criterium waarmee voor de bepaling van het plafond rekening mag worden gehouden. Het geld en roerende waarden zijn zonder 39 V. SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling, boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 103-137. 40 A. VERBEKE, o.c., Echtscheidingsjournaal 1996, p. 117, nr. 14. 41 A. VERBEKE, o.c., T. Vred. 1995, 117. 42 Cass. 7 oktober 2011, T. Vred. 2011, 511-514, noot Chr. ENGELS. 43 Cass. 3 februari 1949, Arr. Cass. 1949, 95, Pas. 1949, I, 106, RW 1948-49,999. 14 belang bij de bepaling van dit plafond van 1.240 EUR maar bakenen wel de bevoegdheden van de curator af (zie verder). 2° Vereisten voor niet-verzegeling Zoals hierboven werd omschreven, moet aan volgende vereisten voldaan zijn: a) Afwezigheid van de echtgenoot, de erfgenamen of één van hen (art. 1154, eerste lid Ger.W. iuncto art. 1151, 2° Ger.W.) Het bestaan van erfgenamen met saisine sluit de toepassing van artikel 1154 Ger.W. niet uit. Er kan zelfs een curator over een onbeheerde nalatenschap worden aangesteld.44 b) Schatting waarde huisraad niet meer dan 1.240 EUR Artikel 1154, eerste lid Ger.W. hanteert enkel het huisraad als bepalend criterium.45 Bij het beoordelen van het plafond van 1.240 EUR dient de vrederechter geen rekening te houden met geld, titels, waarden, het saldo van de bankrekening. Dit leidt ertoe dat men zich zelfs bij een omvangrijke nalatenschap op art. 1154 Ger.W. kan beroepen. c) Vrederechter beslist zowel ambtshalve als op verzoek tot niet-verzegeling De vrederechter kan zowel ambtshalve optreden als op verzoek van een belanghebbende of de Procureur des Konings.46 In tegenstelling tot de regeling bij verzegeling is dit voor deze regeling zonder belang. 3° Rechtsgevolg: beschrijving en aanstelling van curator in plaats van verzegeling Indien de vrederechter beslist om niet te verzegelen, maakt hij een beschrijving van het huisraad, alsmede het geld en de roerende waarden ter plaatse gevonden. Hij zal de huisraad, het geld en de roerende waarden toevertrouwen aan een curator. Hierdoor wordt een curatele over de huisraad ingesteld. Dit gebeurt onderaan in het proces-verbaal van beschrijving van de goederen. De aanstelling van een curator staat ervoor garant dat de waardepapieren die ter plaatse werden gevonden zullen worden bewaard.47 44 H. JESPERS, De curator aangesteld door de vrederechter bij toepassing van artikel 1154 Gerechtelijk Wetboek”, in G. BENOIT, F. LIEVENS en L. LOUSBERG (ed.), Bevoegdheden van de Vrederechters en Politierechters, Brugge, die Keure, 1992, p. 245-253. 45 Gent 11 januari 1996, R.W. 1998-99,1112, noot S. VAN OVERBEKE. In dezelfde zin H. JESPERS, “De curator aangesteld door de vrederechter bij toepassing van artikel 1154 Gerechtelijk Wetboek”, in G. BENOIT, F. LIEVENS en L. LOUSBERG (ed.), Bevoegdheden van de Vrederechters en Politierechters, Brugge, die Keure, 1992, p. 245, nr. 1. Vgl. evenwel Vred. Charleroi 14 mei 2002, T. Vred. 2002, afl. 9, 472: “Il conviendra toutefois, pour respecter la philosophie de la loi, de limiter, dans la mesure du possible, l’application de cette disposition, au cas où la valeur de tous les meubles, corporels ou non, est réduite. » 46 H. JESPERS, De curator aangesteld door de vrederechter bij toepassing van artikel 1154 Gerechtelijk Wetboek”, in G. BENOIT, F. LIEVENS en L. LOUSBERG (ed.), Bevoegdheden van de Vrederechters en Politierechters, Brugge, die Keure, 1992, p. 245, nr. 1. 47 Rb. Brussel 12 oktober 1999, J.T. 1999, 750. 15 Uit de letterlijke tekst van het wetsartikel blijkt dat de (boedel)beschrijving plaatsvindt wanneer de vrederechter beslist om niet te verzegelen. De discussie in de rechtspraktijk omtrent de mogelijkheid om de vordering op grond van artikel 1154 Ger.W. te combineren met een verzoek tot verzegeling vindt dus geen steun in de wettekst.48 4° Bevoegdheid van de curator a) Rechten en plichten i) Zelfde bevoegdheid als curator over onbeheerde nalatenschap De curator heeft in beginsel dezelfde rechten en plichten als de onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaardende erfgenaam (art. 813 B.W). Hij is belast met het beheer en de vereffening. Hij moet rekenschap en verantwoording afleggen van zijn beheer aan de schuldeisers en legatarissen. Hij kan geen dading treffen, geen compromis aangaan, noch de goederen met (hypotheken of andere) zakelijke lasten bezwaren, zonder machtiging van de rechter. (art. 803 B.W.). ii) Verschilpunten Art. 1154, 4 de lid Ger.W. brengt twee belangrijke verschilpunten in vergelijking met de bevoegdheid van de curator over de onbeheerde nalatenschap aan. Ten eerste zal de curator over de huisraad in tegenstelling tot de curator over de onbeheerde nalatenschap geen boedelbeschrijving moeten opmaken. De vrederechter is hiertoe reeds overgegaan. Ten tweede kan de curator over de huisraad overgaan tot de gehele of gedeeltelijke verkoop van de hem toevertrouwde voorwerpen mits naleving van art. 1193 e.v. Ger.W.. De curator over de huisraad zal hiertoe slechts kunnen overgaan na het verstrijken van een termijn van veertig dagen na zijn aanstelling. De vrederechter zal deze termijn kunnen verkorten. Na de realisatie van de voorwerpen, zal de verkoopsopbrengst zal de evenredige verdeling worden gestort in de Deposito- en Consignatiekas.49 De curator zal uiteindelijk overgaan tot verdeling van opbrengst mits naleving van het basisprincipe van de gelijkheid van de schuldeisers en de wettige voorrechten. Hoewel artikel 1154 Ger.W. het (in tegenstelling tot artikel 813 B.W.) niet uitdrukkelijk bepaalt, is de curator over de huisraad bewindvoerder van een partieel vereffeningsbewind (zie 2°). Hierdoor ontstaat samenloop tussen de schuldeisers.50 Aangezien de curator over de onbeheerde nalatenschap aan het hoofd van een algemeen vereffeningsbewind staat, kan men dit nog als een derde verschilpunt detecteren. 48 T. VAN SINAY, “Art. 1154 Ger.W.”, l.c., p.3, nr.2. 49 T.VAN SINAY, “Art. 1154 Ger.W.”, l.c., p.3, nr. 2. 50 I.t.t. art. 813 B.w. bepaalt art. 1154 Ger.W dit niet uitdrukkelijk. De rechtsleer leidt dit er evenwel uit af: H.JESPERS, De curator aangesteld door de vrederechter bij toepassing van artikel 1154 Gerechtelijk Wetboek”, in G. BENOIT, F. LIEVENS en L. LOUSBERG (ed.), Bevoegdheden van de Vrederechters en Politierechters, Brugge, die Keure, 1992, p. 248. 16 b) Voorwerp i) Geld, huisraad, roerende waarden van geringe waarde De bevoegdheid van de curator over het huisraad wordt qua voorwerp uitdrukkelijk beperkt in artikel 1154, derde lid Ger.W.. De curatele heeft enkel betrekking op het geld, het huisraad en de roerende waarden gevonden in de verblijfplaats van de overledene. Het Hof van Cassatie heeft in een arrest van 7 oktober 2011 verduidelijkt dat: “de roerende waarden gevonden in de verblijfplaats van de overledene de spaarboekjes en bankrekeningen van geringe betekenis (omvatten), waarvan in de verblijfplaats van de overledene een spoor is gevonden”. Het Hof van Cassatie heeft hiermee gepreciseerd dat de bevoegdheid van de curator over het huisraad zich ook uitstrekt tot de spaarboekjes en bankrekeningen van geringe waarde waarvan in het sterfhuis een spoor werd gevonden. Hierover bestond immers discussie in de praktijk. Enerzijds is een restrictieve interpretatie van mening dat banktegoeden met een zeker belang waarvan ter plaatse een spoor is gevonden, niet onder de bevoegdheid van de curator van de inboedel vallen.51 Anderzijds is de extensieve interpretatie van oordeel dat de curator over het huisraad in staat moet zijn om de tegoeden die de bankinstellingen in hun bezit hebben voor rekening van de overleden te kunnen laten vrijmaken.52 Het Hof van Cassatie heeft echter niet verduidelijkt wat precies onder geringe waarde wordt verstaan. Zou het plafond van 1.240 EUR hiervoor in aanmerking kunnen komen? Evenmin heeft het Hof van Cassatie zich uitgesproken over wat er met roerende waarden moet gebeuren waarvan geen spoor werd gevonden in de woning. Bij gebrek aan uitdrukkelijke wettelijke bepaling gaat men ervan uit dat de curator over het huisraad niet bevoegd is voor alle bankrekeningen maar enkel voor die van geringe waarde waarvan een spoor ter plaatse is gevonden. Hij kan deze bevoegdheid wel verkrijgen door zich als curator over de onbeheerde nalatenschap te laten aanstellen.53 Naar aanleiding van deze rechtspraak is Van Drooghenbroeck54 van mening dat bij de bepaling van het plafond van 1240 EUR de vrederechter voortaan rekening zal moeten houden met de (geringe) waarden van de roerende waarden. Zoals hierboven uitgelegd is voor de bepaling van het plafond enkel het huisraad van belang. Het geld en de roerende waarden worden slechts vermeld in artikel 1154, tweede en derde lid Ger.W. Zij spelen slechts een rol bij de afgrenzing van het toepassingsgebied van de bevoegdheid van de curator. De vrederechter moet bij het bepalen van het plafond dus geen rekening houden met de bedragen van het geld en de roerende waarden. ii) Einde van de aanstelling 51 Rb. Brussel 12 oktober 1999, J.T. 1999, 750. 52 Vred. Charleroi 14 mei 2002, T. Vred. 2002, afl. 9, 472. 53 C. DECLERCK en S. VANGOETSENHOVEN, “Verzegeling, boedelbeschrijving en gerechtelijke vereffening-verdeling, capita selecta” in A.-L. VERBEKE, C. DECLERCK, J. DU MONGH (eds.), Themis familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, 60. 54 J.-F. VAN DROOGHENBROECK en F. BALOT, Les scellés, Brussel, Larcier, 2012, 37. 17 De aanstelling van de curator neemt een einde op het ogenblik dat erfgenamen of algemene legatarissen of legatarissen onder algemene titel die de nalatenschap aanvaarden, zich bekend maken. (art. 1154, vijfde lid). 3. Procedure tot verzegeling a. Instelling van de vordering: titularissen van de aanspraak op verzegeling 1° Deelgenoten van de onverdeeldheid en het gemeenschappelijk vermogen Diegenen die aanspraak maken op een recht in de onverdeeldheid en het gemeenschappelijk vermogen kunnen de verzegeling vorderen van goederen waarin zij medegerechtigd zijn. (art. 1148-1° Ger.W.). Wettige erfgenamen, onregelmatige erfgenamen, algemene legatarissen, legatarissen te algemene titel, begunstigden van een contractuele erfstelling55 kunnen tot zegellegging van de goederen van de nalatenschap. Ook echtgenoten, ongeacht het huwelijksstelsel (art. 1282 Ger.W.), samenwonenden tussen wie de relatie verstoord is, kunnen een verzoek tot verzegeling indienen. Doordat de verzegeling een bewarende maatregel is en de rechter niet ten gronde de positie van de partijen beslecht, volstaat de schijnbare titel om de verzegeling te kunnen vorderen. Dit betekent dat de algemene legataris de verzegeling kan vorderen, zelfs indien de erfgenamen het testament betwisten, zij het mits een ernstig belang kan aantonen.56 De betwisting omtrent de titel van de verzoeker zal uiteraard mee doorwegen bij de beslissing van de vrederechter in het kader van de belangenafweging. 2° Individuele schuldeisers van de deelgenoten De persoonlijke schuldeisers van de deelgenoten in een onverdeeldheid en gemeenschappelijk vermogen kunnen de verzegeling vorderen. Vaak wordt aangenomen dat dit voor de schuldeiser een toepassing van de zijdelingse vordering (art. 1166 B.W.) vormt57, maar het is aan te nemen dat het om een eigen recht van de schuldeisers gaat.58 De verzegeling is een wettelijke bestuursbeperkende maatregel die kadert in het geheel van maatregelen waarover de schuldeisers beschikken om de bestuurshandelingen van hun schuldenaars te beperken ten einde de latere uitoefening van verhaalsrechten veilig te stellen. Op grond van art. 7-8 Hyp.W. behouden de verhaalsrechten van de schuldeisers in principe een vlottend karakter in functie van de schommelingen van het vermogen van hun schuldenaar. 55 Bv. Vred. Brugge 20 mei 1988, T. Not. 1988, 304. 56 T. VAN SINAY, “Art. 1148 Ger.W.”, l.c., p.12, nr. 13. Indien zijn vordering tot verzegeling tergend en roekeloos is, bijvoorbeeld omdat het evident is dat hij geen recht heeft, kan hij tot schadeloosstelling worden veroordeeld. 57 T. VAN SINAY, “Art. 1148 Ger.W.”, l.c., p.13, nr. 16; A. VERBEKE, o.c., T. Not. 1995, p. 218, nr.2. 58 V. SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling, boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 103. 18 De schuldeisers kunnen ook beroep doen op de actio pauliana (wettelijk), een conventioneel verbod tot overdracht (conventioneel) of een bewarend beslag. In de praktijk zullen schuldeisers zelden gebruik maken van de verzegeling maar overgaan tot het leggen van bewarend beslag. 3° Boedelschuldeisers van de deelgenoten Dit zijn de schuldeisers van het onverdeelde of gemeenschappelijke vermogen (art.1148 -2° Ger.W.). Zij kunnen de verzegeling vorderen zelfs wanneer de schuldvordering niet in een uitvoerbare titel is vervat, en zelfs indien de schuldvordering slechts voorwaardelijk is. Wel mogen zij dit recht niet gebruiken om zich tergend en roekeloos in hangende nalatenschappen te mengen.59 Schuldeisers met een schuldvordering voorafgaand aan het overlijden kunnen om de verzegeling van de goederen uit de nalatenschap verzoeken. 4° Bijzondere legataris De bijzondere legataris is geen deelgenoot maar kan evenzeer de verzegeling verzoeken. Hoewel hij geen deelgenoot is, vertoont zijn positie wel veel analogie met de situatie van een schuldeiser, zodat sommige rechtsleer hem wel dat recht toekent.60 Indien het bijzondere legaat op een geldsom betrekking heeft, kan hij als schuldeiser van de hem toe te bedelen waarden uit de nalatenschap worden gezien. Hoewel dat niet op dezelfde manier geldt, indien het legaat bijzondere goederen betreft, dient ook hier aan de bijzondere legataris een verzegelingsmogelijkheid te worden toegestaan.61 5° Inwonend huispersoneel van de overledene (ingeval geen enkele van de deelgenoten aanwezig is) (art. 1148, 3° Ger.W.) Om verzegeling te kunnen vorderen, moeten zij voldoen aan twee vereisten: (1) de verzegeling kan worden gevorderd na overlijden en (2) de echtgenoot, erfgenamen of één van hen is afwezig62. Het is in het belang van de afwezige dat de verzegeling gebeurt. Daagt hij naderhand op en oordeelt hij dat de verzegeling niet noodzakelijk is, dan kan hij ermee instemmen om vrij en eenvoudig te ontzegelen. 59 Gent 9 januari 1917, Pas. 1917, II, 103; C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 9. 60 T. VAN SINAY, “Art. 1148 Ger.W.”, l.c., p.13, nr. 14; Contra: Vred. Sint-Jans-Molenbeek 10 februari 1987, T. Vred. 1988, 297; C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 6. 61 SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling, boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 103-137. 62 Hieronder wordt begrepen “fysiek verwijderd zijn van de goederen”, en mag dus niet in de juridisch-technische betekenis van “afwezigheid” worden begrepen. 19 6° Testamentuitvoerder De uitvoerder van de uiterste wilsbeschikking kan de verzegeling vorderen op grond van artikel 1148, 4° Ger.W. Zoals hoger uiteengezet zal hij zelfs de verzegeling moeten vorderen als één van de erfgenamen minderjarig, onbekwaam verklaard of afwezig is (art. 1031 B.W.). 7° De staat In zijn hoedanigheid van onregelmatige erfopvolger heeft de staat eveneens de vereiste hoedanigheid om de verzegeling te vorderen (art. 713 en 769 B.W.)63 8° De ontvoogde minderjarige, de niet-ontvoogde minderjarige, de persoon aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd (art. 1150 Ger.W.) Gelet op het bewarende karakter van de verzegeling, verhindert de onbekwaamheid niet de mogelijkheid om de zegels te leggen. Een ontvoogde minderjarige of een minderjarige aan wie een gerechtelijk raadsman is toegevoegd, kan zonder bijstand een verzoekschrift tot zegellegging indienen (art. 1150, 1ste lid Ger.W.). De wettelijke vertegenwoordiger moet het verzoekschrift indienen namens een nietontvoogde minderjarige of een onbekwaam verklaarde (art. 1150, 2de lid Ger.W.). De voorlopige bewindvoerder die krachtens artikel 488bis, a) tot k) BW aan een persoon is toegevoegd, moet eveneens tot zegellegging verzoeken (art. 1150, 3de lid Ger.W.). Bloedverwanten mogen het verzoekschrift indienen indien de onbekwame geen voogd of geen voorlopige bewindvoerder heeft of hij niet aanwezig is (art. 1150, 4de lid Ger.W.). Ingeval van hoogdringendheid mag de niet ontvoogde minderjarige zelf het verzoekschrift indienen (art. 1150, 5de lid Ger.W.). 9° Limitatief karakter van artikel 1148 Ger.W. Betwisting bestaat over de vraag of de opsomming van het Gerechtelijk Wetboek een limitatief karakter heeft. Doorgaans wordt aangenomen dat dit niet het geval is. Ook andere personen kunnen de verzegeling vorderen indien zij een voldoende ernstig belang kunnen aantonen. Ter illustratie kan worden verwezen naar het vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel dat die vraag ontkennend beantwoordde.64 63 Zie ook C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 6-7; A. KLUYSKENS, De erfenissen in Beginselen van Burgerlijk Recht, deel II, Antwerpen, Standaard, 1944, nr. 79 e.v., 105 e.v.; M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Brussel, Kluwer, Rechtswetenschappen, 1996, nr. 232-233. 64 Rb. Brussel 27 januari 1987, T. Vred. 1987, 104. In dezelfde zin: Vred. Maaseik 11 januari 2007, T. Not. 2008, 347 (dat in casu de verzegeling evenwel afwees omdat er geen ernstig belang aanwezig is wanneer de verzoeker als wettelijke vertegenwoordiger van haar minderjarig kind de verzegeling vordert van alle goederen die toebehoren aan de nalatenschap van een persoon van wie het vaderschap 20 Sommige rechtsleer wil de formaliteiten voor de personen die niet uitdrukkelijk in het Gerechtelijk Wetboek zijn vermeld tot een minimum beperken. In plaats van verzegeling stelt men voor om rechtstreeks de boedelbeschrijving bij de notaris te vorderen. Deze praktijk heeft twee belangrijke nadelen. Ten eerste gebeurt deze boedelbeschrijving zonder eedaflegging waardoor zij authentieke bewijswaarde mist (zie hoofdstuk 2). Ten tweede is er geen rol weggelegd voor de vrederechter bij deze boedelbeschrijving. De vrederechter kan dus niet de geijkte maatregelen nemen met het oog op het efficiënte verloop van de boedelbeschrijving. Het verrassingseffect zal niet spelen.65 b. Verzoekschrift tot verzegeling 1° Eenzijdig karakter De eis moet worden ingesteld bij eenzijdig verzoekschrift (art. 1025 e.v. Ger.W.). Dit garandeert het verrassingseffect dat voor een efficiënte toepassing van de verzegeling vereist is. De tegenpartij zal dus niet op de hoogte zijn van het verzoek. Het verbod om procedure lichtzinnig op te starten geldt ook hier. De advocaat en notaris begaan bijgevolg een beroepsfout indien zij lichtzinnig een verzoekschrift zouden ondertekenen.66 2° Inhoudelijke vormvereisten Het eenzijdig verzoekschrift bevat de vermeldingen (naam, voornaam, aanwijzing van de rechter), de aanwijzing van de omstandigheden die verzegeling rechtvaardigen (ernstig belang), en de goederen waarvan men de verzegeling vordert. (artikel 1026 Ger.W. In afwijking van artikel 1025 e.v. Ger.W. laat artikel 1149 Ger.W. toe dat het verzoekschrift ook door de verzoeker zelf, de door haar gemachtigde of haar notaris kan worden ondertekend. 3° Procedurele vormvereisten Het verzoekschrift wordt in beginsel eengerlegd op de griffie. Indien de griffie gesloten is en de zaak urgent is, kan het verzoekschrift mondeling in de woning van de vrederechter worden gericht. In dat geval zal de vrederechter het verzoek acteren. Bij verhindering kan de vrederechter zich laten vervangen door een plaatsvervanger. De notaris die als plaatsvervanger voor de vrederechter heeft geoordeeld over de verzegeling, wordt hierdoor niet onbevoegd om de boedelbeschrijving op te stellen. 4° Vervaltermijn t.a.v. het kind nog niet definitief is bewezen bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest). 65 V. SAGAERT, Notarieel proces-, zekerheden- en executierecht, Acco, Leuven, 2011, 18. 66 Vred. Sint-Gillis 2 september 2008, T. Vred. 2008, 416. 21 Er is geen termijn bepaald om het verzoekschrift in te stellen. Zoals hierboven uiteengezet zal de vrederechter evenwel uit de reeds verstreken tijd een tegenindicatie van het ernstig belang kunnen afleiden. Hoe langer men wacht met het verzoek, hoe bezwaarlijker de vrederechter het ernstig belang om tot verzegeling over te gaan zal aanvaarden. De verzegeling kan niet meer geschieden wanneer de boedelbeschrijving afgesloten is (art. 1156 Ger.W.) tenzij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg zulks beveelt bij betwisting van de boedelbeschrijving. Boedelbeschrijving heeft immers hetzelfde bewarende oogmerk. Na boedelbeschrijving kunnen de geïnventariseerde goederen niet meer worden weggemaakt. c. Rechtsmiddelen tegen beschikking van vrederechter 1° Hoger beroep a) Algemeen Binnen de maand na betekening kan de verzoeker of tussenkomende partij, hoger beroep aantekenen tegen een beschikking van de vrederechter. Dit kan zowel tegen een beschikking die de verzegeling toestaat als een beschikking die het verzoek tot verzegeling afwijst (art. 1031 Ger.W.). b) Toepassing van artikel 1149 Ger.W.? Er bestaat discussie of een notaris op grond van artikel 1149 Ger.W. ook een akte van hoger beroep mag ondertekenen. Een deel van de doctrine is van oordeel dat artikel 1149 Ger.W. strikt dient te worden geïnterpreteerd en dat artikel 1026 Ger.W. van toepassing is67. Ingevolge deze restrictieve interpretatie zou het verzoekschrift tot hoger beroep uitsluitend door een advocaat kunnen worden ondertekend. Het is evenwel de vraag of dit aan de ratio legis van artikel 1148 e.v. Ger.W. beantwoord.68 2° Verzet (art. 1047-1049 Ger.W.) 3° Derdenverzet (art.1122 Ger.W.) a) Algemeen Omwille van het verrassingseffect vormt de verzegeling een eenzijdige procedure. De personen ten laste van wie de verzegeling wordt gevorderd zijn geen partij in de procedure. Zij beschikken wel over de mogelijkheid om via derdenverzet tegen de beschikking op te komen. De vrederechter die de verzegeling heeft toegestaan, zal eveneens over het derdenverzet oordelen.69 67 T. VAN SINAY, “Art. 1149 Ger.W.”, l.c., p. 4, nr. 7. 68 V. SAGAERT, Notarieel proces-, zekerheden- en executierecht, Acco, Leuven, 2011, 21. 69 Vred. Brugge 20 mei 1988, T. Not. 1991, 305; Vred. Brussel 13 augustus 1980, T. Vred. 1981,81; 22 b) Derdenverzet ingeval van verzegeling van goederen van een derde Indien er ernstige vermoedens bestaan dat er zich bij een derde goederen bevinden waarop de verzoeker aanspraak kan maken en de vrederechter de verzegeling heeft toegestaan, dan kan de derde derdenverzet doen tegen de beschikking tot verzegeling.70 Wie draagt de bewijslast bij zo’n derdenverzet? Volgens de algemene opvatting moet degene die derdenverzet aantekent, als eiser worden beschouwd, zodat de bewijslast op zijn/haar schouders komt.71 In casu zou hij/zij derhalve moeten aantonen dat de verzegeling niet aan een ernstig belang beantwoordt. Mede geïnspireerd door de rechtsleer72, oordeelt de rechtspraak dat het derdenverzet moet worden beschouwd als de tegensprekelijke voortzetting van het geding dat bij eenzijdig verzoekschrift aanhangig is gemaakt. Bijgevolg dient de verzoeker aan te tonen dat uitzonderlijke omstandigheden de verzegeling bij een derde rechtvaardigen.73 d. Uitvoering van de verzegeling 1° Gerechtelijke actoren a) Algemeen In principe heeft de vrederechter de exclusieve bevoegdheid om te verzegelen. In bijzondere gevallen komt deze bevoegdheid ook toe aan andere gerechtelijke actoren zoals hierna aangestipt. b) Vrederechter i) Territoriale bevoegdheid De territoriale bevoegdheid behoort toe aan de vrederechter waar de te verzegelen goederen zich bevinden. Indien de Rechtbank van Eerste Aanleg in hoger beroep de verzegeling toelaat die in eerste aanleg was geweigerd, zal het de vrederechter zijn die materieel tot verzegeling overgaat. Gelet op de geografische nabijheid en zijn specifieke taak, is de vrederechter hiertoe immers het meest geschikt.74 ii) Materiële bevoegdheid Vred. Antwerpen 28 augustus 1970, R.W. 1970-71, 527. 70 Vred. Vorst 27 juni 2000, T. Vred. 2001, 362. in dezelfde zin Vred. Brussel 13 augustus 1980, T. Vred. 1981, 81. 71 Rb. Brussel 9 februari 1990, J.L.M.B. 1991, 103; J.L. LEDOUX, “Les saisies. Chronique de jurisprudence 1989-1996.”, in Les dossiers du Journal des tribunaux, p. 88, nr. 95. 72 H. BOULARBAH en J. ENGLEBERT, “La tierce opposition contre une requête unilatérale introduit-elle une nouvelle instance", (noot onder Cass. 26 november 1999), J.T. 2000, 420 e.v. 73 Rb. Brussel 8 januari 2001, T. Vred. 2001, 368, ter bevestiging van Vred. Vorst 27 juni 2000, T. Vred. 2001, 362. In dezelfde zin Rb. Bergen 10 september 1999, Rev. trim. dr. fam. 2000, 364, noot J.L.R. 74 Rb. Bergen 8 maart 1988, J.L.M.B. 1988, 640, noot C. PANION; T. VAN SINAY, “Art. 1149 Ger.W.”, l.c., p. 4, nr. 7. 23 De vrederechter beschikt over een zeer ruime bevoegdheid zowel wat het toelaten van de verzegeling betreft als het verloop ervan betreft. (1) Toelaten verzegeling Zoals hierboven uiteengezet heeft de vrederechter bij het toelaten van de verzegeling een discretionaire bevoegdheid bij de beoordeling van het ernstig belang dat de verzoeker aanhaalt. (2) Verloop van verzegeling De vrederechter kan alle geijkte maatregelen treffen die noodzakelijk zijn voor het goede verloop van de verzegeling. Hij kan zo ook de bijstand van de burgemeester of politiecommissaris verzoeken indien nodig (art. 1163 Ger.W.). De vrederechter voert de verzegeling materieel uit. Hij stelt daartoe een proces-verbaal van verzegeling op. Indien er geen roerende goederen aanwezig zijn, maakt hij een proces-verbaal van niet-bevinding op (art. 1164 Ger.W.). Hij neemt tevens de eed af van diegene die de plaats bewonen. Enkel diegenen die de plaats bewonen dienen te verklaren dat zij geen goederen hebben verduisterd en dat zij evenmin van dergelijke verduistering kennis hebben. De overige aanwezigen hoeven geen eed af te leggen. Overeenkomstig artikel 1160 Ger. W. kunnen de partijen vóór de verzegeling vorderen dat de vrederechter het testament of enig ander door hen aangeduid stuk opspoort. Deze bevoegdheid is evenwel niet onbegrensd. Het opsporen van een testament mag niet ontaarden in een huiszoeking, in het bijzonder wanneer de goederen zich bij een derde bevinden. Bij de uitvoering van de zegellegging is er rekening te houden met artikel 1161 Ger. W. Indien de vrederechter een verzegelde omslag vindt, mag hij die openmaken, maar indien hij daarin een testament vindt, beveelt hij niet de openmaking ervan, maar wel dat het wordt gegeven aan de notaris die hij aanwijst. De vrederechter heeft de vrije keuze in verband met de aan te stellen notaris, maar bij een nalatenschap is het logisch dat hij kiest voor de notaris die ook belast is met de afhandeling van de nalatenschap. c) Notaris Een notaris kan als plaatsvervanger voor de vrederechter de verzegeling bevelen. In dit geval wordt hij hierdoor niet onbevoegd om de boedelbeschrijving op te stellen. De notaris kan uiteraard niet als plaatsvervanger zetelen indien hij op grond van artikel 1149 Ger.W. het verzoekschrift tot verzegeling heeft ondertekend. d) Gerechtsdeurwaarder In het kader van een uitvoerend beslag op roerende goederen kan een gerechtsdeurwaarder de bevoegdheid hebben om tot verzegeling over te gaan. De gerechtsdeurwaarder zal een brandkast, gehuurd bij enige natuurlijke of rechtspersoon, moeten verzegelen in afwachting dat de beslagene aanwezig kan zijn bij de opening van de brandkast (art. 1505 Ger.W). 24 e) Onderzoeksrechter- Procureur des Konings De onderzoeksrechter en de procureur des Konings beschikken eveneens over deze bevoegdheid bij een betrapping op heterdaad (art. 89 S.v. en art. 35 S.v.) of bij een inbeslagname van overtuigingsstukken (art. 37 en 38 S.v.) f) Rechter-commissaris In het kader van een faillissement kan de rechter-commissaris tot verzegeling overgaan. De curator kan hiertoe zowel een mondeling als een schriftelijk verzoek richten aan de rechtercommissaris75. De griffier zal van de mondelinge verklaring akte opmaken(art. 41 Faill.W.). 2° Plaats van de verzegeling In beginsel gebeurt de verzegeling ten huize bij de deelgenoot ten wier laste verzegeld wordt, waar de goederen zich bevinden of, indien de zegellegging naar aanleiding van het openvallen van een nalatenschap wordt gevorderd, ten huize van de decujus. De verzegeling kan evenwel ook bij een derde gebeuren, bv. indien de verzegeling van de bankkluis van een mede-erfgenaam wordt gevorderd (vgl. beslag bij een derde). In zo’n geval wordt zoals hierboven aangetoond het vereiste van het ernstig belang strenger beoordeeld. 3° Tijdstip van de verzegeling Artikel 1155 Ger.W. bepaalt dat verzegeling geschiedt binnen de 24 uren na het instellen van de vordering. De 24 uren beginnen pas te lopen de dag nadat de eis is ingesteld (dies a quo non computatur). Indien de dies a quo een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is, verstrijkt die termijn op de eerstvolgende werkdag. Het dient opgemerkt dat ingeval van hoogdringendheid, de verzegeling zelfs op een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag kan plaatsvinden. De praktijk wijst uit dat dit niets steeds haalbaar is. Zeker indien de verzoeker overeenkomstig artikel 1028 Ger.W. in de raadkamer wordt opgeroepen. 75 Cass. 22 februari 2002, Arr. Cass. 2002, 570. 25 AFDELING B. Ontzegeling 1. Begrip a. Ratio legis Het is uiteraard niet de bedoeling dat de verzegeling ten eeuwigen dage kan worden gehandhaafd gelet op de beperking van de beheers- en beschikkingsbevoegdheid. De verzegeling is in werkelijkheid een voorbereidingshandeling op de boedelbeschrijving. Op een bepaald ogenblik moet worden overgegaan tot ontzegeling. b. Definitie Ontzegeling is een verrichting waarbij de vrederechter voorlopig of definitief de zegels verbreekt ten einde de goederen ter beschikking te stellen van de rechthebbenden. 2. Procedure a. Titularissen van de vordering tot ontzegeling (art. 1167 Ger. W.) 1° Eenieder die de zegels heeft laten leggen, kan de ontzegeling vorderen. 2° Eenieder die aanspraak maakt op een recht in het gemeenschappelijk vermogen of in de onverdeeldheid kan eveneens de ontzegeling vragen. De andere personen die bevoegd zijn om de verzegeling te vorderen (bv. inwonend huispersoneel) kunnen niet de ontzegeling vorderen, tenzij zij de zegels hebben laten leggen. 3° De schuldeisers die een uitvoerbare titel hebben of wier titel door de vrederechter erkend wordt, kunnen eveneens de ontzegeling vorderen. b. Gewone procedure 1° Eenzijdig verzoekschrift De ontzegeling moet worden gevorderd bij eenzijdig verzoekschrift, gericht aan de vrederechter. 2° Termijnen Bij de vordering tot ontzegeling, moet men ook rekening houden met bijzondere termijnen. a) Minimumtermijn (art. 1170 Ger.W.) De minimumtermijn voor de ontzegeling is minstens drie dagen na verzegeling. De sanctie voor de niet-naleving van deze termijn is de nietigheid van het proces-verbaal aan ontzegeling. 26 b) Maximumtermijn Er is in principe geen maximumtermijn aangegeven. c) Bijzonderheden i) Onbekwame (art. 1169 Ger.W.) Indien een onbekwame aanwezig is, dan wordt ontzegeling uitgesteld tot een wettelijk vertegenwoordiger aangewezen is. ii) Erfgenaam met woonplaats in het buitenland (art. 94 W. Succ.) Ook indien de nalatenschap verzegeld is en één of meer erfgenamen hebben woonplaats in het buitenland, dan mag er niet worden ontzegeld tot de buitenlanders borg hebben gesteld voor de betaling van de successierechten (art. 94 W. Succ.). De ontvanger van successierechten levert dan een getuigschrift af dat aan het verzoekschrift tot ontzegeling moet worden gehecht. 3° Aanmaning a) De aan te manen personen (art. 1168, derde lid Ger.W.) i) Bij opengevallen nalatenschap De vermoedelijke erfgenamen, de algemene legatarissen en legatarissen onder algemene titel, de testamentuitvoerder, de langstlevende echtgenoot, de schuldeisers die de verzegeling hebben gevorderd of zich tegen de verzegeling hebben verzet. Partijen kunnen zich bij de ontzegeling enkel nog laten vervangen door een notaris indien zij buiten het Rijk wonen.76 ii) Andere gevallen Aan degenen die aanspraak maken op een recht in de gemeenschap of de onverdeeldheid, aan de schuldeisers die de verzegeling hebben gevorderd en degenen die zich hebben verzet of aan de notaris die gelast is hen te vertegenwoordigen. 76 Vroeger bestond een regel dat de oproeping voor de ontzegeling voor hen die hun woonplaats meer dan 100 kilometer van de plaats van de ontzegeling hebben, gebeurt door een notaris die door de vrederechter ambtshalve is benoemd, en dat die notaris ook de partij met de ‘afgelegen’ woonplaats kan vertegenwoordigen. Deze regel is afgeschaft door de Wet van 22 november 2002 (B.S. 13 januari 2003). De evidente verantwoording van deze wetswijziging bestaat erin dat enerzijds de moderne communicatiemiddelen toestaan om overal in het land een betekening quasi-gelijktijdig kan geschieden en anderzijds de moderne mobiliteit iedereen toelaat om aanwezig te zijn bij de ontzegeling (In de rechtsleer was reeds sinds lang het overbodige karakter van deze bepaling opgemerkt: zie F. DEBUCQUOY, “De notaris, aangesteld ter vertegenwoordiging van belanghebbenden die meer dan 100 km ver of in het buitenland verblijven…”, (noot onder Vred. Maaseik 14 juli 2000), T. Not. 215-227). V. SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling, boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 111. 27 b) Termijn Wat de aanmaningstermijn betreft, wordt per analogiam de regeling toegepast uit het gemene procesrecht, nl. een dagvaardingstermijn van acht dagen behoudens verkorting bij gemotiveerd verzoekschrift. c) Vorm De oproeping van de andere partijen dient in beginsel bij gerechtsdeurwaardersexploot te gebeuren. Evenwel is vrijwillige verschijning toegelaten. c. Uitzonderingsprocedure bij volstrekte noodzakelijkheid (art. 1171 Ger.W.) 1° Algemeen Bij volstrekte noodzakelijkheid77 kan de vrederechter uitzonderlijk de tijdelijke of definitieve ontzegeling bevelen zonder rekening te houden met de regelen van artikelen 1168-1170 Ger. W. Art.1171 Ger. W. viseert bv. de situaties waarin men een testament moet opzoeken, beschadiging aan de woning voorkomen, de schuldvordering voor huurgelden beperken, enz. 2° Restrictieve uitleg Het gaat om een uitzonderingsprocedure die restrictief moet worden toegepast. De te volgen procedure is die van een eenzijdig verzoekschrift, waarvan moet worden aangenomen dat het tevens, bij analogie vanuit artikel 1149 Ger. W. kan worden ondertekend door de notaris. 3° Voorlopige of definitieve ontzegeling De ontzegeling kan voorlopig of definitief zijn. In het eerste geval moet men na de ontzegeling opnieuw verzegelen nadat de dringende omstandigheden die tot verzegeling aanleiding gaven, hebben opgehouden te bestaan. In het tweede geval moet hij een notaris benoemen om de boedelbeschrijving op te stellen en te zorgen voor de bewaring van de voorwerpen.78 3. Bevoegdheid van de vrederechter 77 Vred. Berchem 1 oktober 1968, RW 1968-69, 373; Vred. Torhout 28 december 1990, T. Not. 1991, 106. De volstrekte noodzakelijkheid bleek in dit laatste geval uit de noodzaak om de handelszaak voort te zetten waar bederfbare goederen aanwezig zijn. Bij de toepassing van een normale procedure van ontzegeling dreigt er schade; C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 26. 78 Vred. Torhout 28 december 1990, T. Not. 1991, 106. 28 a. Algemeen In beginsel is de vrederechter bevoegd om de ontzegeling te bevelen tenzij de verzegeling door een andere instantie is bevolen. Indien de Burgemeester in uitvoering van zijn verantwoordelijkheid voor de veiligheid de verzegeling had bevolen, dient de Burgemeester – en niet de vrederechter – de ontzegeling te bevelen. De vrederechter heeft alsdan geen rechtsmacht om de ontzegeling te bevelen.79 b. Territoriale bevoegdheid De vrederechter van het kanton waar de goederen zijn gelegen waarvan de ontzegeling wordt gevorderd is territoriaal bevoegd tot ontzegeling. De vrederechter bepaalt vrij de datum en het uur waarop hij de ontzegeling zal doen. 4. Uitvoering van de ontzegeling De ontzegeling kan op twee manieren gebeuren: a. Zuivere en onvoorwaardelijke ontzegeling. (art. 1172, eerste lid Ger. W.). Dit is een ontzegeling die niet wordt gevolgd door een boedelbeschrijving. Zulks is slechts mogelijk indien aan twee vereisten is voldaan, namelijk: (1) dat de redenen van verzegeling moeten zijn weggevallen, en (2) niemand zich tegen de ontzegeling heeft verzet. Dat is bijvoorbeeld het geval indien een inwonende zegels heeft laten leggen op goederen uit de nalatenschap, maar de afwezige erfgenamen naderhand zijn opgedaagd en zich akkoord verklaren met de vrije en onvoorwaardelijke ontzegeling. b. Ontzegeling gevolgd door een boedelbeschrijving (art. 1172, tweede lid Ger. W.). Dit is het meest voorkomende geval, aangezien het doel van de verzegeling er precies in bestaat om de latere boedelbeschrijving te vrijwaren. De ontzegeling kan niet bevolen worden dan nadat een notaris is aangeduid. De notaris wordt in overleg tussen de partijen aangeduid. Komen zij niet overeen, dan duidt de vrederechter een notaris aan. Deze beschikking kan opnieuw aangevochten worden volgens art. 1031-1034 Ger. W. Desgevallend kan elke partij zijn eigen notaris kiezen. Een notaris die een verzoekschrift heeft ondertekend, kan optreden bij de boedelbeschrijving. 5. “Verzet tegen de ontzegeling” (art. 1165 Ger.W.) a. Begrip Art. 1165 Ger. W. spreekt over verzet tegen de ontzegeling, maar in werkelijkheid gaat het niet om een verzet tegen de ontzegeling, maar wel om verzet tegen ontzegeling zonder 79 Cass. 2 februari 2006, NjW 2006, 848, noot S. VOET, RABG 2006, 815, noot E. BREWAEYS. 29 iemands aanwezigheid.80 Indien de vrederechter de aanwezigheid van deze persoon niet geraden acht, dan kan hij een notaris aanduiden om deze persoon te vertegenwoordigen (op diens kosten). Deze procedure is een sui generis procedure en is niet te beschouwen als een procedure van derdenverzet.81 b. Titularissen van de vordering (art. 1165, eerste lid Ger.W.) Verzet kan worden gedaan door eenieder die van een rechtmatig belang doet blijken. Dit zijn de deelgenoten, de individuele schuldeisers en de boedelschuldeisers. Voor de schuldeisers wordt dit uitdrukkelijk vermeld in artikel 821 B.W.. c. Vorm (art. 1166 Ger.W.) Dat verzet kan worden gedaan bij de verzegeling zelf, in welk geval het wordt genoteerd in het proces-verbaal van verzegeling. Het kan ook nadien worden gedaan bij gerechtsdeurwaardersexploot betekend aan de griffie van de vrederechter. d. Bevoegde rechter De vrederechter die de verzegeling heeft bevolen, is bevoegd voor de procedure tot verzet.82 e. Gevolgen De gevolgen van het toewijzen van het verzet bestaan erin dat de ontzegeling nooit zuiver en eenvoudig kan gebeuren, maar steeds een boedelbeschrijving moet worden opgesteld. Door de boedelbeschrijving worden de rechten van de betrokken partijen volledig gewaarborgd.83 In het kader van de boedelbeschrijving kunnen bovendien ook nog maatregelen worden getroffen met het oog op de bewaring van de goederen. 80 J. BAUGNIET, “Les scellés”, Rev.prat.not. 1968, 88-89 ; C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 21; Vred. Antwerpen 8 februari 1988, T. Not. 1989, 208. 81 Vred. Zomergem 16 december 2010, R.W. 2011-12, 1012. 82 Vred. Antwerpen 28 augustus 1970, R.W. 1970-71, 527. 83 Vred. Zomergem 16 december 2010, R.W. 2011-12, 1012, P&B 2012, 67. 30 AFDELING C. Meineed en zegelverbreking 1. Meineed a. Begrip Meineed bij verzegeling en bij boedelbeschrijving wordt strafrechtelijk gesanctioneerd door artikel 226 Sw. Onder meineed wordt begrepen het afleggen van een valse eed indien in burgerlijke zaken de eed werd opgedragen. Dit artikel wordt ruim geïnterpreteerd. De rechter zal meineed aanvaarden: niet alleen indien valse verklaringen werden afgelegd bij materiële zegellegging maar ook indien valse verklaringen tot een proces-verbaal van niet bevinding hebben geleid.84 b. Burgerrechtelijk luik In het kader van de verzegeling moeten zij die de plaats waar de te verzegelen goederen zich bevinden, de eed afleggen dat zij niets verduisterd hebben, middellijk of onmiddellijk, en dat zij van zo’n verduistering geen kennis dragen (art. 1158, 8° Ger. W.). De beweringen die de eedafleggers doen ter gelegenheid van de zegellegging (art. 1158, 5° Ger. W.) zijn niet gelijk te schakelen met de meldingsplicht die door art. 1183 Ger. W. in het kader van een boedelbeschrijving wordt opgelegd aan zij die in het bezit van de voorwerpen zijn geweest of de plaatsen hebben bewoond. Indien de beweringen van één van de eedafleggers naderhand niet blijken te kloppen, houdt dat niet noodzakelijk de strafbaarheid in. Indien aldus één van de eedafleggers in zijn verklaringen gewag heeft gemaakt van het betwiste aspect dat hij exclusieve eigenaar was van die goederen, is hij daarom nog niet strafbaar, zolang hij maar alle goederen uit die nalatenschap heeft getoond aan de vrederechter.85 Anders is het uiteraard indien één van de partijen onder eed verklaart dat bepaalde goederen zijn persoonlijke eigendom zijn, zodat niet tot een verzegeling moet worden overgegaan, wanneer blijkt dat dit een manifeste leugen is.86 Met andere woorden: het weergeven van een standpunt is nog geen leugen, ook al blijkt dat nadien verkeerd te zijn geweest. Wanneer men evenwel kan aantonen dat te kwader trouw manifest valse beweringen zijn gedaan, is een strafbaarstelling wel mogelijk. Als vereiste voor strafbaarheid geldt immers een algemeen opzet.87 Er is op burgerlijk vlak geen causaal verband tussen het misdrijf en de schade. De oorzaak voor de schade ligt immers niet in de meineed maar de eraan ten grondslag liggende 84 Cass. 26 juni 1990, Arr. Cass. 1989-90, 1387, Bull. en Pas. 1990, I, 1129 en RW 1990-91, 781, noot en T. Not. 1991, 293, noot J.L. RENS; C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 19. 85 Gent 11 januari 1996, R.W. 1998-99, 1112, noot S. VAN OVERBEKE. 86 S. VAN OVERBEKE, “Meineed bij verzegeling”, (noot onder Gent 11 januari 1996), R.W. 199899, 1117. 87 Cass. 4 september 1990, Arr. Cass. 1990-91, 9, Bull. en Pas. 1991, I, 8 en T. Not. 1991, 297, noot J.L. RENS; C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 19; Cass. 5 december 2006, Pas. 2006, 2554. 31 handeling. Indien een erfgenaam meineed pleegt, zal voor die meineed enkel morele schade kunnen worden gevorderd.88 2. Zegelverbreking Buiten de procedure van ontzegeling door de vrederechter mogen de zegels niet verbroken worden. Indien de zegels in afwezigheid van de vrederechter worden verbroken, leidt dit tot het wanbedrijf van zegelverbreking.89 Dit wordt strafrechtelijk beteugeld. (art. 283-288 Sw.) Het loutere feit van de verwijdering van het aangebrachte zegel en/of de bijhorigheden ervan dan wel de verzegelde afsluiting levert het materieel bestanddeel van de zegelverbreking op.90 88 V. SAGAERT, Notarieel proces-, zekerheden- en executierecht, Acco, Leuven, 2011, 20. 89 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 22. 90 Cass. 10 maart 1992, Arr. Cass. 1991-92, 653, Bull. en Pas. 1992, I, 615 en RW 1992-93, 399, noot M. DE SWAEF; C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 30. 32 AFDELING D. Deblokkering van banktegoeden 1. Achtergrond Bij een overlijden worden niet alleen de persoonlijke en gemeenschappelijke bankrekeningen op naam van de overledene geblokkeerd, maar ook deze op naam van de langstlevende echtgenoot / wettelijk samenwonende indien deze in onverdeeldheid met de overledene werden aangehouden. De bank zal immers niet bevrijdend uitbetalen indien dit niet aan de juitse personen gebeurt en eist daarom een akte of attest van erfopvolging opgemaakt door de notaris of door de ontvanger van de successierechten (ter vervanging van de vroegere akte van bekendheid), waarmee bewezen wordt wie eigenaar is van de tegeoden. Deze blokkering kan tot verschillende weken duren, wat schrijnende gevolgen kan hebben voor de partner die achterblijft. De wetgever is hieraan tegemoet gekomen met de Wet van 28 juni 200991, waarbij het principe van de blokkering van de banktegoeden wordt gematigd en dit met ingang van 31 augustus 2009 (d.w.z. voor alle overlijdens vanaf 31 augustus 2009). 2. Bevrijdende vrijgave aan de langstlevende Sinds 2009 kan de bank een deel van de banktegoeden bevrijdend betalen aan de langstlevende echtgenoot / wettelijk samenwonende in de periode na het overlijden en vóór de deblokkering van de bankrekeningen middels een attest of akte van erfopvolging. Voor de vrijgave van de banktegoeden moeten twee vereisten vervuld zijn: (1) er mag niet meer dan de helft van het beschikbare saldo op de betreffende rekening worden uitbetaald, en (2) in totaal mag de langstlevende niet meer dan 5.000 euro afhalen. 3. Titularissen van vordering tot deblokkering a. De langstlevende echtgenoot Voor de langstlevende echtgenoot geldt deze regeling voor alle gemeenschappelijke en onverdeelde bankrekeningen waarvan zowel de overledene zelf als de langstlevende echtgenoot (mede-)titularis is. b. De langstlevende wettelijk samenwonende 91 B.S. 21 augustus 2009 33 De langstlevende wettelijk samenwonende kan er zich enkel op beroepen voor de gemeenschappelijke en onverdeelde bankrekeningen waarvan de langstlevende wettelijke samenwonende zelf mede-gerechtigde is. 4. Verrekening bij vereffening van nalatenschap Bij de vereffening van de nalatenschap wordt het aldus vrijgegeven bedrag in rekening gebracht van het erfdeel van de langstlevende echtgenoot / wettelijke samenwonende. Indien dit erfdeel kleiner zou zijn dan de vrijgegeven banktegoeden, hebben de overige erfgenamen een schuldvordering op de langstlevende echtgenoot / wettelijk samenwonende ten belope van het verschil. 5. Fiscale notificatie bij attestatie erfgenamen a. Verwittigingsplicht Sedert 1 juli 2012 moeten notarissen en andere personen die verzocht worden een in art. 1240bis BW bedoelde akte of attest van erfopvolging op te maken, aan de fiscus en SZinningsinstellingen kennis geven van de identiteit van zowel de overledene als de erfgenamen, legatarissen en de begunstigden van een door de overledenen gemaakte contractuele erfstelling (art. 157 Programmawet-I van 29 maart 2012, art. 41sexies RMZ-Wet en art. 23quater SSZ-Besluit). Dit bericht minstens 12 werkdagen92 voor de akte moet worden ter kennis gebracht93. Het mag omgekeerd niet ouder zijn dan 3 maanden bij het opstellen van akte of attest94. b. Nut De fiscus en SZ-inninginstellingen hebben dan gedurende 12 werkdagen de mogelijkheid om elke zekere en vaststaande95 belastingschuld c.q. alle schulden jegens de inningsinstelling waarvoor een titel bestaat, aan de notaris (of andere persoon) te notificeren (art. 158 (zoals gewijzigd bij W. 13 december 2012 houdende fiscale en financiële bepalingen) c.q. 41 sexies § 2 en 23quater § 2), waardoor: - het attest of de akte van erfopvolging niet kan vermelden dat er geen schulden zijn genotificeerd96, en - een schuldenaar van tegoeden van een overledene kan deze niet overeenkomstig art. 1240bis bevrijdend vrijgeven zolang niet is vastgesteld (door een attest van erfopvolging of een expeditie van akte van erfopvolging die zulks bevestigt) dat ofwel er geen kennisgeving van 92 De zaterdag geldt hier als werkdag, dus 2 weken. 93 Art. 158 Programmawet-I van 29 maart 2012; art. 41 sexies § 2 RMZ-Wet; art. 23quater § 2 SSZBesluit. 94 Dat volgt uit art. 157 § 2 c.q. art. 41sexies § 1 lid 4 en art. 23 quater § 1 lid 4. 95 Art. 158 lid 3 bepaalt voor sommige belastingen wanneer ze voor toepassing van deze regel als zeker en vaststaand worden beschouwd. 96 A contrario ex art. 159, art. 41sexies § 3 en art. 23quater § 3. 34 schulden is gebeurd, ofwel de genoemde schulden zijn betaald, ofwel vermeld wordt dat de schulden met die tegoeden kunnen worden betaald (art. 160 (zoals gewijzigd bij W. 13 december 2012 houdende fiscale en financiële bepalingen) en art. 41sexies § 4 en art. 23quater § 4). De beperkte vrijgave van tegoeden aan de langstlevende op grond van art. 1240ter BW blijft wel mogelijk. c. Aansprakelijkheid notaris De notaris is intra vires97 aansprakelijk voor de krachtens art. 158 c.q. art. 23quater § 2 notificeerbare belastingschulden wanneer hij de kennisgeving niet doet98; De personen die tegoeden vrijgeven overeenkomstig art. 1240 bis BW hoewel het attest belastingschulden vermeldt en niet vermeldt dat ze intussen betaald zijn, zijn eveneens persoonlijk aansprakelijk (tot beloop van het door hen ten onrechte vrijgegeven tegoed)99. Deze regel geldt echter enkel indien de schuldenaar het tegoed overeenkomstig art. 1240bis BW vrijgeeft; a contrario volgt dat de schuldenaar nog steeds bevrijd is indien de betaling gebeurt conform art. 1239 of 1240 BW (aan de eigenaar of bezitter van de schuldvordering of een lasthebber van de eigenaar). 97 Art. 157 § 1 lid 2 en 3 bepalen nl.: “Wanneer het gaat om schulden lastens de overledene is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de nalatenschap. Wanneer het gaat om schulden lastens de rechtverkrijgenden is de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid beperkt tot de waarde van de tegoeden die toekomen aan rechtverkrijgenden waarvan de identiteit vermeld is in de akte of het attest”. In dezelfde zin art. 23 quater § 1 lid 2 en 3 SSZ-Besluit en art. 41 sexies § 1 lid 2 en 3 RMZ-Wet. De door de erfgenamen legatarissen of begunstigden verschuldigde successirechten vallen hier normaal niet onder, omdat die normaal nog niet opeisbaar zullen zijn. 98 Art. 157 § 1 en 41 sexies § 1 en 23 quater § 1. 99 Art. 160 § 2 (zoals gewijzigd bij W. 13 december 2012 houdende fiscale en financiële bepalingen) en art. 41 sexies § 4 en 23 quater § 4. 35 HOOFDSTUK II. Notariële boedelbeschrijving Aanbevolen literatuur: C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 33-76; C. ENGELS, “Met vrijstelling van boedelbeschrijving en van borgstelling”, in Liber amicorum Christian De Wulf, Brugge, die Keure, 2003, 118 ev.; C. DECLERCK en S. VANGOETSENHOVEN, “Verzegeling, boedelbeschrijving en gerechtelijke vereffeningverdeling, capita selecta” in A.-L. VERBEKE, C. DECLERCK, J. DU MONGH (eds.), Themis familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, 61-65; V. SAGAERT, “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling, boedelbeschrijving, vereffening en verdeling”, in X., Notariële nieuwigheden 2004-2005, Reeks Leuvense Notariële Geschriften nr. 7, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 112-123; T. VAN SINAY en J. VERSTAPPEN, Boedelbeschrijvingen inzake familiaal vermogensrecht en faillissementen, Gent, Mys & Breesch, 1993, nr. 1,2; T. VAN SINAY, “Artikel 223 BW en de notariële praktijk: de boedelbeschrijving als dringende en voorlopige maatregel”, RW 1983-84, 25952596, b; T. VAN SINAY, “Over verzegeling en boedelbeschrijving bij huwelijksmoeilijkheden”, TEP 2011, 76-105; A. VERBEKE, De noodzaak van belangenafweging bij verzegeling. Toepassing van het nieuwe artikel 1282 en 1184 Ger.W.”, T. Vred. 1995, 218-223; B. WYLLEMAN, “Verzegeling en boedelbeschrijving van het gemeenschappelijk vermogen tijdens de feitelijke scheiding”, T. Not. 1991, 379-380. AFDELING A. Begrip 1. Definitie Een boedelbeschrijving kan worden omschreven als “de vaststelling van de omvang en de samenstelling van de nalatenschap, van de gemeenschap of van de onverdeeldheid met beschrijving van de goederen, verklaringen van partijen en eedaflegging”. 2. Betekenissen Het begrip boedelbeschrijving valt uiteen in twee betekenissen, die samenhangen met de twee functies van de boedelbeschrijving (zie infra). a. Enerzijds is de boedelbeschrijving in het Gerechtelijk Wetboek een bijzondere rechtspleging rond het opstellen van de inventaris: de oproeping van personen die aanwezig moeten zijn, de termijnen, m.a.w. het geheel van regels die de inventaris plaatsen in het procedurele kader. De wettelijke grondslag voor de regeling inzake boedelbeschrijving blijkt uit artikelen 1175-1184 Ger. W., maar aangevuld met praktijken en vaste gebruiken die niet volledig in het Gerechtelijk Wetboek worden vertaald. b. Anderzijds is de boedelbeschrijving een instrumentum, een akte, die een belangrijke bewijswaarde heeft. 36 3. Onderscheid met het begrip inventaris a. Algemeen Conceptueel dient de boedelbeschrijving in rechtstechnische zin (bodelbeschrijving s.s.) te onderscheiden worden van een inventaris (boedelbeschrijving sensu lato). Indien de akte niet wordt opgesteld door de notaris is het in principe een loutere inventaris, zonder dat een eed kan worden afgelegd. Het gevolg van het ontbreken van het authentiek karakter en het gebrek aan eedaflegging resulteert in de bewijswaarde die slechts inter partes is. 100 Doordat er geen eed wordt afgelegd bij een inventaris, is meineed ook niet van toepassing op loutere inventarissen. b. Onderhands Waar het opstellen van een boedelbeschrijving in principe notarieel gebeurt (voor uitzonderingen zie hierna), kan een inventaris ook door andere gerechtelijke actoren en zelfs door partijen worden opgesteld. De gerechtsdeurwaarder kan een inventaris opstellen, maar hij kan niet de eed afnemen. Ook partijen kunnen een onderhandse inventaris opstellen. Dit veronderstelt wel dat partijen akkoord gaan en dat zij bekwaam zijn. c. Gebrek aan eedaflegging – bewijswaarde inter partes – meineed? Een inventaris, buiten de bij wet voorziene gevallen, kan niet door een eedaflegging worden besloten. Aldus kan een gerechtsdeurwaarder of deskundige de partijen niet verplichten om een eed af te leggen bij het opstellen van zijn zgn. "proces-verbaal van vaststelling". Hetzelfde geldt indien de inventaris onderhands wordt opgesteld, ook al is het een geval waarin de wet dat toelaat. De inventaris opgemaakt door een gerechtsdeurwaarder en door partijen heeft niet dezelfde (notariële) bewijswaarde aangezien in dat geval geen eed kan worden afgenomen. De bewijswaarde geldt slechts inter partes101, zelfs in de gevallen waar het om een authentieke akte gaat. Het misdrijf van meineed in een boedelbeschrijving vereist het bestaan van een boedelbeschrijving die beantwoordt aan de vereisten van art. 1183 Ger. W. Bijgevolg is ze niet van toepassing bij een loutere inventarisatie, zoals bij een inventaris die een notaris opmaakt voor rekening van een voorlopig bewindvoerder102 of indien bij een testamentaire erfopvolging waarbij zich geen wettige erfgenamen aandienen.103 100 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 45. 101 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 45. 102 Corr. Gent 19 december 2002, T.G.R. 2003, 167. 103 Corr. Bergen 13 januari 1997, Rev. not. b. 1997, 282, noot. 37 4. Belang Voor de toetsing van de regeling van de boedelbeschrijving aan de openbare orde dient een tweeledig onderscheid te worden gemaakt: enerzijds het recht op boedelbeschrijving en anderzijds de verplichting tot boedelbeschrijving. a. Het recht op boedelbeschrijving - van openbare orde Waar de wet partijen een recht op boedelbeschrijving toekent, wordt dit geacht van openbare orde te zijn (art. 1176 GerW). Partijen kunnen het opmaken van een boedelbeschrijving dan niet contractueel uitsluiten. Eveneens moet een testamentaire clausule met het oog op uitsluiting van een boedelbeschrijving voor niet-geschreven worden gehouden. b. De verplichting tot boedelbeschrijving – van openbare orde? De vraag rijst of een partij die wettelijk verplicht is tot het opstellen van een boedelbeschrijving, contractueel van deze verplichting kan worden vrijgesteld. Daarvoor moet een onderscheid worden gemaakt naargelang van de aard van de wetgeving die de boedelbeschrijving regelt. 1° Contractuele vrijstelling mogelijk? a) Indien de boedelbeschrijving wordt voorgeschreven door een wet die de openbare orde raakt, wordt het beding voor niet-geschreven gehouden. Zo kan de voogd niet worden vrijgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 406, § 1 BW. b) Is de wet die de boedelbeschrijving voorschrijft niet van openbare orde, dan kan vrijstelling van boedelbeschrijving bedongen worden. Dit heeft dan de kostenverlegging tot gevolg indien naderhand toch een boedelbeschrijving wordt opgesteld. 2° Vrijstelling in testament? Afhankelijk of door de vrijstelling tot boedelbeschrijving aan de reserve wordt geraakt, kan een vrijstelling worden opgenomen in een testament. In de verhouding tot de reservataire erfgenamen is dergelijke vrijstelling niet mogelijk vermits de reserve van dwingend recht is.104 Daarentegen is dit ten aanzien van de niet-reservataire erfgenamen mogelijk, aangezien hun erfrecht niet van dwingend recht en openbare orde is. De decuius kan het erfrecht van de niet-reservatairen immers uitsluiten of aan zekere voorwaarden en modaliteiten – zoals een vrijstelling van boedelbeschrijving – onderwerpen. 104 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Brussel, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, nr. 226, 281. Volgens KLUYSKENS daarentegen is het van openbare orde (A. KLUYSKENS, Zakenrecht in Beginselen van Burgerlijk Recht, deel V, Antwerpen, Standaard, 1942, nr. 195, 201-202; C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 33. 38 3° Toepassing bij vruchtgebruik Artikel 600 BW bepaalt dat de vruchtgebruiker een boedelbeschrijving moet opmaken. De mogelijkheid tot vrijstelling van deze verplichting is verschillend al naar gelang het vruchtgebruik contractueel dan wel testamentair werd toegekend. Een vruchtgebruik kan geschonken worden. In dat geval wordt de beschrijvende staat met de schatting van het geschonken vruchtgebruik als boedelbeschrijving aanvaard. Ingeval van testamentair vruchtgebruik zal een clausule die de vruchtgebruiker van boedelbeschrijving vrijstelt voor niet geschreven worden gehouden voor zover de reserve hierdoor wordt aangetast. 105 In het andere geval ontneemt dit niet het recht aan de blote eigenaars om op eigen kosten een boedelbeschrijving te laten opstellen.106 4° Besluit Indien alle door het recht op boedelbeschrijving beschermde partijen bekwaam zijn en toestemmen, kunnen ze afstand doen van hun recht op boedelbeschrijving. Het lijkt er dus op dat de regeling inzake boedelbeschrijving veeleer van dwingend recht dan van openbare orde is. 105 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 40. 106 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 40; C. ENGELS, “Met vrijstelling van boedelbeschrijving en van borgstelling”, in Liber amicorum Christian De Wulf, Brugge, die Keure, 2003, 118 ev. 39 AFDELING B. Functies In tegenstelling tot de verzegeling die enkel een bewarende werking heeft, heeft de boedelbeschrijving een tweevoudige functie, nl. (1) een conservatoire functie en (2) een bewijsfunctie. 1. Conservatoire functie d.m.v. beschrijving a. Bewaring zonder materiële afscheiding Een boedelbeschrijving heeft tot doel om de omvang en samenstelling van een vermogen te vrijwaren, m.n. het vermogen zo te beschrijven dat men verhindert dat naderhand nog bepaalde vermogensbestanddelen zouden verdwijnen. Als bewarende maatregel is de boedelbeschrijving minder drastisch dan de verzegeling, aangezien de goederen niet materieel worden afgescheiden en aldus de verplaatsing van de goederen niet wordt tegengehouden. b. Efficiëntie en belang van nauwkeurigheid De efficiëntie van de boedelbeschrijving hangt daarom samen met de nauwkeurigheid ervan. De nauwkeurigheid van de beschrijving is bepalend voor de effectieve vrijwaring van de rechten door de partijen. In de rechtsleer is er voor gepleit om de boedelbeschrijving ook te laten vergezellen door foto’s, die aan het proces-verbaal van boedelbeschrijving zouden kunnen worden gehecht, en dus ook door de partijen en de instrumenterende notaris zouden kunnen worden ondertekend. Een aanpassing van de regels inzake boedelbeschrijving aan de moderne technieken is noodzakelijk. De wetgever moet op dit punt ingrijpen, ten einde de efficiëntie van de boedelbeschrijving te verhogen. c. Gevolgen van bewarende werking Een boedelbeschrijving laat de rechten van de partijen onverlet, en heeft louter tot doel om te beletten dat bepaalde bestanddelen uit de onverdeeldheid zouden verdwijnen. 2. Bewijsfunctie a. Beschrijving van goederen Naast de conservatoire functie heeft de boedelbeschrijving ook een bewijsfunctie.107 De boedelbeschrijving stelt de omvang van het beschreven vermogen vast en vormt aldus de grondslag waarop de vereffening-verdeling zal kunnen gebeuren. 107 Cass. 29 oktober 1973, Arr. Cass. 1974, 237; , Pas. 1974, I, 221; , Rev. not. b. 1973, 627; Cass. 21 februari 1990, Arr. Cass. 1989-90, 799. 40 b. Bijzondere bewijswaarde d.m.v. eedaflegging bij verklaringen 1° Eedaflegging na verklaring Elke partij heeft de verplichting heeft om gewetensvol mee te werken aan de juistheid van de boedelbeschrijving en alle goederen aan te geven en verklaringen af te leggen, zonder dewelke de juiste omvang van de geïnventariseerde boedel onbekend blijven. De partijen moeten van deze verplichting bij aanvang van de boedelbeschrijving in kennis worden gesteld door de waarschuwing van de notaris dat de wet straffen uitvaardigt tegen hen die zich schuldig maken aan het wegmaken of helen van voorwerpen of aan meineed (art. 1183, 10° Ger. W.). De bijzondere bewijswaarde van een boedelbeschrijving vindt zijn grondslag in het feit dat de partijen een eed dienen af te leggen dat ze alles hebben doen aangeven, niets verduisterd hebben en niet van zodanige verduistering kennis hebben. 2° Gevolg boedelbeschrijving met eedaflegging a) Authentieke bewijswaarde De door de partijen afgelegde verklaringen hebben authentieke bewijswaarde. De verklaringen van de partijen hebben bewijswaarde tot bewijs van het tegendeel. De schatting van de waarde van de goederen heeft evenwel geen authentieke bewijswaarde. b) Sancties Dit verklaart ook waarom de sancties zo zwaar zijn indien één van de partijen onjuiste verklaringen heeft afgelegd. De verklaringen in het kader van de boedelbeschrijving, als basis voor de vereffening-verdeling, zijn immers doorslaggevend (zie infra). 3° Eigenlijk motief Hoewel de boedelbeschrijving formeel de beschrijving van de goederen centraal stelt, is het uitlokken van – en verplichten tot - verklaringen onder ede vaak het eigenlijke motief waarom een partij de boedelbeschrijving vordert. 41 AFDELING C. Wettelijk bepaalde gevallen 1. Algemeen De wet voorziet een verplichte of facultatieve boedelbeschrijving in een groot aantal gevallen. Grosso modo kunnen daarbij twee categorieën worden onderscheiden. 2. Gemeenschappelijke en onverdeelde (verzegelde) goederen Vooreerst zijn er de gevallen waarin de beschrijving dient te worden opgesteld van roerende goederen die deel uitmaken van een nalatenschap, een gemeenschappelijk vermogen of een onverdeeldheid, al dan niet nadat die goederen voorafgaandelijk zijn verzegeld. a. Na voorafgaande verzegeling Bij ontzegeling is een notariële boedelbeschrijving verplicht, behalve indien ontzegeling zuiver en eenvoudig plaatsvindt (art. 1172 Ger. W.). Zoals hoger uiteengezet kunnen de personen die de ontzegeling kunnen vorderen ook een notariële boedelbeschrijving eisen: zij die aanspraak maken op een recht in het gemeenschappelijk vermogen (ook feitelijk gescheiden echtgenoten), in de nalatenschap of de onverdeeldheid, zij die de zegels hebben doen leggen, en de schuldeisers die een uitvoerbare titel bezitten of wier titel door de vrederechter wordt erkend (erkenning die gebeurt zodne ruitspraak te doen over de rechten in de zaak zelve). b. Zonder voorafgaande verzegeling Indien de zonet genoemde personen een ernstig belang aantonen, kan de boedelbeschrijving zelfs zonder voorafgaande verzegeling worden gevorderd (art. 1177 Ger.W.). 3. Specifieke gevallen Daarnaast maakt de wet de boedelbeschrijving nog mogelijk of stelt ze deze verplicht in een aantal specifieke gevallen. a. Voogdij (art. 406 B.W.) 1° Termijn Een voogd moet in beginsel binnen een maand volgend op de kennisgeving van zijn benoeming108 een notariële boedelbeschrijving met waardeschatting doen opstellen van zowel 108 De vrederechter kan op verzoek van de voogd de termijn verlengen indien uitzonderlijke omstandigheden, die in de gronden van de beschikking zijn omschreven, zulks rechtvaardigen. Deze 42 de onroerende als de roerende goederen (in geval van verzegeling moet hij daartoe eerst de ontzegeling vorderen, art. 406 B.W.). 2° Op verzoek of ambtshalve Laat de voogd na om deze verplichting na te komen, dan kan de vrederechter ambtshalve een notaris aanstellen om de boedelbeschrijving te doen. 3° Beschikking van de vrederechter a) Authentieke inventaris De vrederechter beslist bij een met redenen omklede beschikking of een notariële boedelbeschrijving moet worden opgesteld waarin een gedetailleerde lijst en een schatting zijn opgenomen dan wel of daarentegen een algemene beschrijving en schatting van de waarde van de roerende goederen voldoende zijn. De boedelbeschrijving geschiedt in ieder geval in aanwezigheid van de toeziende voogd. b) Onderhandse inventaris De vrederechter kan ook beslissen om een onderhandse inventaris toe te laten. In deze beschikking bepaalt hij aan welke vereisten deze onderhandse inventaris dient te voldoen. (art. 1172 Ger. W.). 4° Vormvereisten De boedelbeschrijving wordt opgemaakt met toepassing van de artikelen 1175 tot 1184 van het Gerechtelijk Wetboek, tenzij de vrederechter bij een met redenen omklede beschikking beslist een onderhandse inventaris toe te laten. De vrederechter preciseert in de beschikking aan welke vereisten de onderhandse inventaris moet voldoen. (art. 1172 Ger. W.). b. Wijziging huwelijksvermogensstelsel (art. 1394-1395 B.W.) Er moet een notariële boedelbeschrijving van de roerende en onroerende goederen gebeuren in sommige gevallen van zgn. ‘grote’ wijziging van het huwelijksvermogensstelsel (art. 13941395 B.W.). Door de wet van 18 juli 2008109 tot wijziging van de wetgeving wat betreft de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel zonder tussenkomst van de rechtbank werd de procedure tot wijziging van huwelijkscontracten tijdens het huwelijk vereenvoudigd. De verplichting om vooraf een notariële boedelbeschrijving van alle roerende en onroerende goederen en van alle schulden van de echtgenoten op te maken, werd afgeschaft op twee uitzonderingen na: 1) wanneer één van de echtgenoten hierom verzoekt (in welk geval de boedelbeschrijving op verklaring kan worden opgemaakt) aldus verlengde termijn kan evenwel zes maanden niet te boven gaan. 109 B.S. 14 augustus 2008. 43 2) indien de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel de vereffening van het vorige stelsel tot gevolg heeft (de vereiste van homologatie door de rechtbank van eerste aanleg is wel afgeschaft). c. Vruchtgebruik (art. 600 BW) en recht van gebruik en bewoning (art. 626 BW) 1° Toepassingsgebied a) Beginsel Een boedelbeschrijving wordt opgelegd aan de vruchtgebruiker bij aanvang van het vruchtgebruik (art. 600 B.W.): de boedelbeschrijving is verplicht, maar vrijstelling heeft enkel kostenverlegging tot gevolg. Deze verplichting geldt ook bij het recht van gebruik en bewoning (art. 626 B.W.). Deze verplichting tot het opstellen van een staat en inventaris geldt bij elk vruchtgebruik, zowel voor een voorbehouden vruchtgebruik als voor een verleend vruchtgebruik. b) Uitzondering Enkel voor het erfrechtelijk vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot geldt een uitzondering. Dit hangt daarmee samen dat de langstlevende als reservataire erfgenaam van rechtswege het bezitsrecht verkrijgt van de goederen (‘saisine’). Wel kunnen de blote eigenaars een staat en inventaris eisen conform artikel 745ter B.W., maar ze kunnen de inbezitstelling van de langstlevende echtgenoot niet verhinderen.110 2° Ratio Op die manier vermijdt men bij het einde van het vruchtgebruik betwisting over de omvang van de restitutieplicht en van de schadevergoeding die eventueel verschuldigd is voor de waardevermindering van de goederen. 3° Gevolg van gebrek aan boedelbeschrijving? a) Gevolg Is geen staat opgemaakt, dan wordt de vruchtgebruiker vermoed de goederen terug te geven in dezelfde staat waarin hij deze gekregen heeft. Het komt dan bijgevolg aan de eigenaar toe om de staat en waarde van de goederen bij het begin van het vruchtgebruik te bewijzen met alle bewijsmiddelen rechtens. b) Sancties? i) Weigering afgifte 110 Luik 9 december 2003, T.B.B.R. 2006, 135. 44 Indien de vruchtgebruiker geen boedelbeschrijving laat opstellen dan kan de blote eigenaar afgifte van de bezwaarde goederen weigeren, behalve indien hij afstand heeft gedaan van het recht op staat of inventaris111. ii) Behoud van recht op vruchtgebruik De vruchtgebruiker die geen staat heeft doen opstellen van het onroerend goed dat het voorwerp uitmaakt van het vruchtgebruik verliest niet het recht op het vruchtgebruik. Er treedt dus geen verval van vruchtgebruik in.112 4° Kosten a) Principieel ten laste van vruchtgebruiker De kosten voor het opstellen van de staat en inventaris zijn ten laste van de vruchtgebruiker, aangezien hij de schuldenaar is van die wettelijke verplichting. Indien de blote eigenaar vrijstelling heeft verleend van de verplichting om staat en inventaris op te stellen, kan hij naderhand alsnog een dergelijke staat en inventaris eisen, zij het dat hij dan zelf de kosten zal moeten dragen. b) Dwingend recht? Het recht van de eigenaar om de vruchtgebruiker te verplichten tot het opstellen van een staat en inventaris en de corresponderende verplichting van de vruchgebruiker is van louter dwingend recht.113 D.w.z. dat er afstand van kan wordne gedana, maar niet op voorhand. De vraag wie de kosten ervan draagt is evenwel noch van openbare orde, noch van dwingend recht. d. Aanvaarding nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving (art. 794 BW) Wie een nalatenschap aanvaardt onder voorrecht van boedelbeschrijving, moet binnen de drie maand, te rekenen vanaf de dag waarop de nalatenschap is opengevallen, een boedelbeschrijving laten opstellen (art. 794 B.W.). e. Echtscheiding door onderlinge toestemming Tot aan de inwerkingtreding van de Wet van 30 juni 1994 was het bij een echtscheiding door onderlinge toestemming verplicht een notariële boedelbeschrijving op e maken voorafgaandelijk aan het instellen van de procedure. De Wet van 30 juni 1994 heeft de boedelbeschrijving evenwel facultatief gemaakt. 111 Cass. 16 juni 1989, Arr. Cass. 1988-89, 1242 en R.W. 1989-90, 402. 112 Cass. 16 juni 1989, Arr. Cass. 1988-89, 1242, R.W. 1989-90, 402; Luik 7 juli 1998, R.R.D. 1998, 297, T.B.B.R. 2001, 107. 113 Zie evenwel Rb. Doornik 12 oktober 1988, J.L.M.B. 1990, 635. 45 f. Ontbinding van het wettelijk stelsel (art. 1428 BW) Bij ontbinding van het wettelijk stelsel, moet de boedelbeschrijving worden opgesteld binnen de drie maand na het overlijden of de overschrijving van de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed in het Belgisch Staatsblad van het uittreksel uit de beslissing die de scheiding van goederen uitspreekt. Wordt er geen boedelbeschrijving opgesteld, dan kan het bewijs met alle bewijsmiddelen rechtens worden geleverd (art. 1428 B.W.). Niet enkel de gemeenschappelijke goederen, maar ook de eigen goederen moeten worden geïnventariseerd, aangezien de inkomsten van de eigen goederen een belangrijke invloed kunnen hebben op de samenstelling van het gemeenschappelijk vermogen. Die boedelbeschrijving kan bovendien onderhands plaatsvinden. Deze maatregel heeft niet alleen tot doel de belangen te vrijwaren van de langstlevende echtgenote en van de erfgenaam die er zijn toevlucht tot neemt, maar ook die van de schuldeisers en van andere rechthebbenden.114 g. Gerechtelijke vereffening-verdeling onverdeeldheid (art. 1214 § 2 GerW) In het kader van een gerechtelijke vereffening-verdeling van een onverdeeldheid is de boedelbeschrijving facultatief. Partijen kunnen verzaken aan het opstellen van de boedelbeschrijving. Dit moet ten laatste bij de sluiting van het proces-verbaal van opening van werkzaamheden (art. 1214 § 2, eerste lid GerW). Bij gebrek aan verzaking bepaalt de notaris-vereffenaar, bij de sluiting van het proces-verbaal van opening van werkzaamheden de dag en het uur van de eerste vacatie van de boedelbeschrijving (art. 1214 § 2, tweede lid GerW). h. Dringende en voorlopige maatregel (art. 223 BW) Boedelbeschrijving kan ook worden bevolen als dringende en voorlopige maatregel in het kader van art. 223 B.W. In tegenstelling tot de verzegeling, wordt de boedelbeschrijving van gemeenschappelijke goederen bij feitelijke scheiding probleemloos aanvaard. Doorgaans nemen de meeste vrederechters de inventarisatie van de gemeenschappelijke goederen overigens automatisch op in hun beschikking in het kader van art. 223 B.W. i. Niet-ontbonden huwgemeenschap (art. 1177 GerW)? 1° Exclusieve toepassing van art. 1177 GerW Doorgaans wordt aangenomen dat in geval van feitelijke scheiding art. 1177 Ger. W. Ook buiten de procedure van artikel 223 B.W. om een boedelbeschrijving kan worden gevorderd, maar er is betwisting over de procedure die daarbij moet worden gevolgd. 114 Cass. 30 december 1875, Pas. 1876, I, 47 46 2° Procedure Met name bestaat betwisting over de vraag of in geval van feitelijke scheiding art. 1177, tweede lid Ger. W. van toepassing is, wat zou toelaten om de boedelbeschrijving rechtstreeks van de notaris te vorderen zonder voorafgaande machtiging van de vrederechter. a) Voorafgaande machtiging nodig De machtiging kan achterwege blijven “wanneer het gaat om goederen van een nalatenschap of van een gemeenschap onder echtgenoten en de boedelbeschrijving gevorderd is van een notaris door een erfgenaam, een algemene legataris of een legataris onder algemene titel, een echtgenoot of een testamentuitvoerder.” Zoals bij verzegeling, interpreteert een deel van de rechtsleer het woord gemeenschap als “ontbonden” gemeenschap. Zulks zou volgen uit de context van art. 1177, tweede lid Ger. W., waaruit volgt dat het opstellen van een boedelbeschrijving zonder tussenkomst van de vrederechter de uitzondering moet blijven.115 Bijkomend kan worden gewezen op het feit dat een rechtstreekse aanspraak op de notaris de taak en aansprakelijkheid van deze laatste aanzienlijk zou verzwaren. b) Zonder voorafgaande machtiging Andere rechtspraak en rechtsleer menen dat een tussenkomst van de vrederechter overbodig is en in geval van feitelijke scheiding rechtstreeks van de notaris een boedelbeschrijving kan worden gevorderd.116 Vanuit praktisch oogpunt levert de mogelijkheid om de boedelbeschrijving zonder rechterlijke tussenkomst te laten plaatsvinden een bijkomend voordeel op, nl. dat er tijdswinst kan worden geboekt in vergelijking tot de procedure op grond van art. 223 B.W. Het is evenwel de vraag of dat inderdaad niet best via rechterlijke machtiging gebeurt. Vanuit het standpunt van de notaris zal men voorzichtigheidshalve zelf best eerst de vrederechter vatten, ten einde zichzelf in te dekken. 4. Boedelbeschrijving sensu lato (inventaris) a. Onbeheerde nalatenschap (art. 813 B.W.) De curator van een onbeheerde nalatenschap is ertoe gehouden om een inventaris te laten opstellen van de nalatenschap (art. 813 B.W.) (zie infra). 115 C. DE BUSSERE, “Verzegeling en boedelbeschrijving in geval van feitelijke scheiding der echtgenoten”, T. Vred. 1980, (257) 265; G. VAN OSTERWIJCK, “Actuele vraagstukken met betrekking tot de willige rechtsmacht van de vrederechter”, in G. BAETEMAN (ed.), De vrederechter en het gerechtelijk recht, Brussel, Story-Scientia, 1992, nr. 13; T. VAN SINAY, “Art. 1177 Ger. W.”, in Comm. Ger. Recht, Antwerpen, Kluwer, 1996, nr. 10. 116 Vred. Wolvertem 12 december 1979, T. Vred. 1980, 276; B. WYLLEMAN, ‘Verzegeling en boedelbeschrijving van het gemeenschappelijk vermogen tijdens de feitelijke scheiding”, T. Not. 1991, 371-382. 47 b. Faillissement (art. 43 Faill. W.) 1° “onverwijld” De curatoren stellen vanaf hun ambtsaanvaarding onder toezicht van de rechter-commissaris een inventaris op, in tegenwoordigheid van de gefailleerde, of althans nadat hij behoorlijk is opgeroepen (art. 43 Faill.W.). De Faillissementswet bepaalt enkel dat de boedelbeschrijving “onverwijld” dient te gebeuren. Deze boedelbeschrijving kan - maar hoeft niet - te worden voorafgegaan door een verzegeling van de goederen uit de failliete boedel, indien de curator oordeelt dat daartoe reden bestaat,. In elk geval moeten de onbeslagbare goederen, die geen deel uitmaken van de failliete boedel, in de inventaris worden afgezonderd. 2° Toezicht van rechter commissaris De curator moet de boedelbeschrijving opstellen onder toezicht, in tegenwoordigheid of na oproeping, van de rechter-commissaris, die tevens de inventaris ondertekent (art. 42 Faill. W.). c. Andere gevallen Ook buiten de bij wet bepaalde hypothesen kunnen partijen evenwel tot een boedelbeschrijving overgaan, bijvoorbeeld twee samenwonende partners die een inventaris laten opmaken. Het gaat dan om een boedelbeschrijving sensu lato. In die gevallen kan de notaris aan de partijen geen eed opdragen, waardoor aan dergelijke ‘verruimde’ boedelbeschrijving niet dezelfde bijzondere bewijswaarde kan toekomen als aan een notariële boedelbeschrijving. 48 AFDELING D. Voorwerp van proces-verbaal van boedelbeschrijving 1. Verschil met voorwerp proces-verbaal van verzegeling Vermits in een boedelbeschrijving niet alleen de roerende maar ook onroerende goederen kunnen worden vermeld, kan een boedelbeschrijving een ruimere draagwijdte dan de verzegeling hebben. Bij een boedelbeschrijving dienen zowel activa als passiva in kaart te worden gebracht. 2. Beperkt tot huwelijksvermogen en onverdeeldheid of ook eigen vermogen? a. Probleemstelling Wanneer de ene echtgenoot de boedelbeschrijving heeft bekomen op grond van artikel 223 B.W. of artikel 1177 Ger. W. (met of zonder tussenkomst van de vrederechter), rijst de vraag welke goederen het voorwerp moeten uitmaken van een boedelbeschrijving. In een beschikking ex artikel 223 B.W. wordt doorgaans niet gespecificeerd welke goederen de notaris moet inventariseren. b. Rechtspraak 1° In het kader van dringende en voorlopige maatregelen Een cassatie-arrest van 15 juni 1999 biedt hierover duidelijkheid. In casu had de vrederechter overeenkomstig artikel 223 B.W. een beschikking houdende dringende en voorlopige maatregelen verleend m.b.t. echtgenoten die gehuwd waren onder een gemeenschapsstelsel. Deze maatregelen omvatten enerzijds een vervreemdingsverbod en anderzijds een verplichting tot het opstellen van een boedelbeschrijving van de roerende goederen, zonder te preciseren op welke goederen die boedelbeschrijving betrekking moest hebben. Na afsluiting van de inventaris blijkt dat de echtgenote bepaalde goederen niet had aangegeven, m.n. had ze nagelaten om bepaalde roerende goederen van het eigen vermogen te declareren. De cassatievoorziening voerde o.a. aan dat de boedelbeschrijving, overeenkomstig art. 1175 Ger. W., de roerende goederen van het eigen vermogen niet omvat, zodat eiseres deze laatste niet moest aangeven en de niet-aangifte onmogelijk strafbare valsheid kon opleveren. Het Hof van Cassatie heeft dit middel verworpen door te oordelen dat “de boedelbeschrijving ertoe strekt uit te maken wat respectievelijk tot het gemeenschappelijk en tot het eigen vermogen behoort, zodat de echtgenoten verplicht zijn alles aan te geven wat van deze vermogens deel uitmaakt.”117 Recente rechtspraak bevestigt dit.118 117 Cass. 15 juni 1999, Arr. Cass. 1999, 838, Div. Act. 2000 (verkort), 8, J.L.M.B. 2000, 1076, noot R. BOURSEAU, R. Cass. 2000, 312, noot T. VAN SINAY, Rev. not. b. 2001, 738, noot D. STERCKX, T. Not. 2001, 260, noot. 118 Cass. 28 februari 2012, TGR-TWVR 2012, 283. 49 Hiermee bouwt het Hof van Cassatie voort op de algemene leer.119 Reeds eerder had het Hof beslist dat een rechter een boedelbeschrijving kan bevelen van eigen goederen van de echtgenoten en van goederen die aan een van de echtgenoten zelfs voor het instellen van de eis tot echtscheiding hebben toebehoord.120 2° In het kader van vereffening nalatenschap Het Hof van Cassatie gaat dezelfde, uitbreidende, richting uit bij een boedelbeschrijving naar aanleiding van het openvallen van een nalatenschap: “de partijen zijn bij een boedelbeschrijving die is opgesteld naar aanleiding van een nalatenschap gehouden om melding te maken, niet alleen van de goederen die tot het “vermogen” in de strikte zin van de erflater behoren, maar ook van alle goederen die de erflater hen heeft geschonken, ongeacht de omstandigheid dat die schenking wel of niet voor inbreng of inkorting vatbaar was”.121 De begunstigde van een schenking moet bijgevolg de geschonken goederen aangeven, ook al wordt zulks niet uitdrukkelijk gevraagd en ook al is de schenking niet vatbaar voor inbreng of inkorting. Dit werd ook nog recent bevestigd.122 Met deze ruime interpretatie maakt het Hof van Cassatie een einde aan de betwisting die daaromtrent tussen bodemrechters bestond.123 3° (Te) Extensieve interpretatie Sommige rechtspraak gaat daarin wel zeer ver. Zo lijkt het te ingrijpend om, samen met de inventarisatie van het gemeenschappelijk vermogen, ook de inventarisatie van de roerende goederen van een personenvennootschap waarin de man de hoofdaandeelhouder was, op te leggen.124 c. Beginsel: ook het eigen vermogen Uit deze rechtspraak m.b.t. het openvallen van een nalatenschap en de vereffening van een gemeenschappelijk vermogen (zie hierna) kan het beginsel worden afgeleid dat de partijen bij een boedelbeschrijving elk goed moeten aangeven waarvan het bestaan onbekend of het statuut t.a.v. de onverdeeldheid of het gemeenschappelijk vermogen onzeker zou kunnen blijven in geval van niet-aangifte en zonder dat daarover een uitdrukkelijke vraag aan de begunstigde partij dient te worden gesteld. Alles wat ook maar enige invloed kan hebben op de samenstelling van de boedel moet worden aangegeven.125 Partijen mogen zich dus 119 In dezelfde zin reeds: Cass. 26 januari 1999, Arr. Cass. 1999, 85, T. Not. 2000, 404. 120 Cass. 31 januari 1997, Arr. Cass. 1997, 147, Pas. 1997, I, 154, R.W. 1997-98 (verkort), 581. 121 Cass. AR P.03.0759.N, 25 november 2003, onuitg. 122 Cass. 22 mei 2012, NC 2012, 402. 123 Voor een beperkende interpretatie: Bergen 15 januari 2001, Rev. not. b. 2001, 394, noot. Voor een extensieve interpretatie: Gent 11 januari 1996, R.W. 1998-99, 1112, noot S. VAN OVERBEKE; Corr. Leuven 4 december 2000, A.J.T. 2000-01, 504; ook Antwerpen 14 mei 2002, R.W. 2002-03, 908, noot S. VAN OVERBEKE, Rev. not. b. 2003, 577, noot D. STERCKX. 124 Vred. Aalst, 30 april 1982, R.W. 1982-83, 1474, noot C. De Busschere 125 T. VAN SINAY, o.c., T. Vred. 2007, 53; Cass. 28 februari 2012, TGR-TWVR 2012, 283; Cass. 22 mei 2012, NC 2012, 402. 50 niet beperken tot het strikt opgeven van de goederen behorende tot de onverdeeldheid of het gemeenschappelijk vermogen. Zij dienen ook informatie te verstrekken over de goederen die deel uitmaken van de aangrenzende (belendende) percelen van de onverdeeldheid en het huwelijksvermogen. d. Ratio De ratio van deze rechtspraak is duidelijk: tussen het eigen vermogen en het gemeenschappelijk vermogen bestaan tal van interferenties, en die moeten gedekt zijn door de boedelbeschrijving. De boedelbeschrijving heeft immers als doel om de omvang van een nalatenschap, een gemeenschap of een onverdeeldheid vast te stellen, zonder zich evenwel uit te spreken over het eigendomsstatuut van de goederen. Bovendien dient de boedelbeschrijving onder meer om te bepalen welke goederen moeten worden ingebracht en welke goederen niet. Aldus treedt de bewijsfunctie van de boedelbeschrijving (zie supra) op de voorgrond. 51 AFDELING E. Rol van de notaris 1. Centrale en actieve rol De notaris vervult een centrale rol bij de boedelbeschrijving. Hij moet zich daarbij een actieve rol aanmeten. Hij heeft de verplichting om bij het uitoefenen van zijn functie actief mee te werken aan de getrouwheid van de boedelbeschrijving, o.m. door het stellen van gerichte vragen en het inwinnen van inlichtingen.126 Hiermee draagt hij zelf bij tot de bewijsfunctie van de boedelbeschrijving. Bovendien voorkomt hij daarmee dat “vergeetachtige” eedafleggers zouden nalaten essentiële gegevens te vermelden. Die vergetelheid kan voor hen immers zware gevolgen hebben, daar ze strafbaar kunnen worden gesteld met meineed. De notaris mag zich in principe niet vergenoegen met een verklaring van de partijen (‘inventaris op verklaring’), maar dient zich ter plaatse te vergewissen van de correctheid van de verklaringen van partijen. 2. Wettelijke verplichting a. Op verzoek De instrumenterende notaris is wettelijk verplicht om de boedelbeschrijving op te stellen indien hij daartoe door minstens één partij wordt aangezocht. Hij is niet verplicht om een boedelbeschrijving op te stellen zolang één van de partijen hem daartoe niet heeft verzocht, zelfs niet indien hij weet heeft van zijn aanstelling in een beschikking van de vrederechter. b. Uitdrukkelijke vrijstelling vereist Indien partijen een akkoord sluiten, kan dit niet als een décharge van zijn wettelijke verplichting worden geïnterpreteerd. Hij dient daartoe het uitdrukkelijke akkoord van alle partijen te laten ondertekenen die hem vrijstellen van de verplichting om een boedelbeschrijving op te stellen.127 3. Monopolie notaris a. Principe In beginsel heeft de notaris een monopolie op het opstellen van een boedelbeschrijving. De notaris mag zich voor de waarderaming van de geïnventariseerde goederen niet laten vervangen door een door de rechtbank aan te stellen deskundige. De notaris kent de markt 126 F. AUMANN, “Proces-verbaal van opening van werkzaamheden. De inventaris en het verzamelen van inlichtingen”, in K.F.B.N. (ed.), Vereffening-verdeling, Antwerpen, Kluwer, 1992, (37) 62; S. VAN OVERBEKE, “Het begrip ‘verduistering’ bij de eedaflegging n.a.v. een boedelbeschrijving”, (noot onder Antwerpen 14 mei 2002), R.W. 2002-03, 912. 127 Cass. 22 oktober 2009, Pas. 2009, 2382, Rev.trim.dr.fam. 2010, R.W. 2010-11, 145. 52 beter dan wie ook en kan beschikken over vele vergelijkingspunten.128 De notaris mag zich volgens art. 1183, 4° Ger. W. laten bijstaan door een deskundige naar zijn keuze, maar kan zijn opdracht niet delegeren aan een derde-deskundige.129 b. Uitzonderingen Op het principe dat een boedelbeschrijving enkel kan worden opgesteld door een notaris, bestaan evenwel een aantal uitzonderingen: 1° Inventaris door een gerechtsmandataris Zie hoger de bespreking van o.m. de inventaris bij faillissement. 2° Curatele over geringe huisraad (art. 1154 Ger.W.) De vrederechter maakt de boedelbeschrijving op indien hij beslist om niet te verzegelen wanneer de schattingswaarde van het huisraad van de nalatenschap niet meer bedraagt dan 1.240 EUR. 4. Aanstelling (art. 1178 Ger.W.) a. Beginsel In principe is het de vrederechter die de notaris aanstelt in het kader van de machtiging tot boedelbeschrijving (art. 1178, derde lid Ger. W.). Bij de aanstelling van de notaris zal hij evenwel rekening houden met de keuzevrijheid van partijen. b. Keuzevrijheid partijen 1° Beginsel De vrije keuze van de notaris is een principe van openbare orde. 130 Om dezelfde reden is de zienswijze dat de vrije keuze van notaris enkel geldt indien de partijen zich zonder rechterlijke machtiging rechtstreeks tot een notaris kunnen wenden (art. 1177, tweede lid Ger. W.)131, niet overtuigend.132 128 Rb. Gent 22 februari 2005, T.Not. 2005, 490. 129 Antwerpen 12 november 2003, E.J. 2004, 65, noot, NjW 2004 (verkort), 340, noot BW. 130 Vred. Antwerpen 24 september 1992, T. Not. 1992, 475; Rb. Dinant 10 juli 1961, Rev. prat. not. 1962, 38 131 Deze zienswijze is verdedigd door Vred. Roeselare 28 mei 1996, R.W. 1997-98, 994, noot S. MOSSELMANS. 132 In dezelfde zin C. ENGELS “Het procesrechtelijk verloop van de vereffening-verdelingverzegeling-boedelbeschrijving”, Rechtskroniek voor het notariaat, Brugge, Die Keure, 2006, p. 145, nr. 22; T. VAN SINAY, o.c., T. Not. 2007, 60 53 Indien partijen akkoord gaan over de notaris, zal de rechter verplicht zijn om de door partijen gekozen notaris aan te stellen.133 2° Unanimiteit Om het beginsel van de keuzevrijheid te laten spelen, is evenwel unanimiteit nodig. Een meerderheidsbeslissing is daartoe onvoldoende. 3° Gebrek aan akkoord Indien partijen geen overeenstemming bereiken, kan de meest gerede partij aan de (vrede)rechter bij eenzijdig verzoekschrift de aanstelling van een notaris vorderen. In de praktijk gebeurt dat doorgaans in hetzelfde verzoekschrift als het verzoekschrift waarmee ze de opstelling van een boedelbeschrijving vorderen. Dit verzoekschrift wordt ondertekend door één van de partijen, zijn gevolmachtigde, zijn advocaat of de notaris. De vrederechter moet dan een notaris aanstellen, rekening houdend met het verzoek en de belangen van de partijen.134 c. Testamentaire aanstelling? Betwisting bestaat over de vraag of de overledene in zijn testament een notaris kan aanwijzen. Aangenomen moet worden dat zulks mogelijk is, maar dat een dergelijk testamentaire clausule niet ten koste van de reservataire erfgenamen mag gaan. Zij kunnen dus niet worden gesanctioneerd met verval van erfrechten indien zij niet akkoord gaan met de bij testament aangestelde notaris. d. Territoriale bevoegdheid De notaris wordt in de beschikking aangesteld om over te gaan tot de inventarisering van de goederen gelegen binnen zijn ambtsgebied. De vraag stelt of een notaris op eigen initiatief een ambtgenoot mag aanstellen om over te gaan tot de boedelbeschrijving voor goederen die zich buiten zijn ambtsgebied bevinden. Volgens sommige rechtspraak zou dit mogelijk zijn, maar die opvatting is op scherpe kritiek gestoten, aangezien aldus de bevoegdheid van de vrederechter tot aanstelling van de notaris zou worden omzeild. Enkel indien de partijen het over de aan te stellen notaris eens zijn, is een dergelijke vervanging denkbaar. Anders dient de meest gerede partij zich opnieuw tot de rechter te wenden.135 Wel dient te worden gewezen op de bijzondere regel in de procedure van gerechtelijke vereffening-verdeling, ingevoegd door de Wet van 13 augustus 2011 houdende hervorming 133 T. VAN SINAY, o.c., T. Vred. 2007, 59; S. MOSSELMANS, “De vrije keuze van de boedelnotaris”, ‘noot onder Vred. Roeselare 28 mei 1996’, R.W. 1997-98, p. 995. 134 Antwerpen 22 mei 1995, R.W. 1995-96, 456. 135 T. VAN SINAY, o.c., T. Not. 2007, 61. 54 daarvan. In artikel 1210, § 4 Ger.W. wordt aan de notaris-vereffenaar uitdrukkelijk de bevoegdheid toegekend om zelf een territoriaal bevoegde notaris aan te wijzen in het kader van boedelbeschrijving van goederen gelegen buiten zijn ambtsgebied. Deze regeling is weliswaar enkel voorzien voor de bijzondere procedure van vereffening-verdeling maar de vraag dient gesteld of dit omwille van de proceseconomie niet naar analogie dient te worden toegepast om de procedure te versnellen en een bijkomende rechtsgang overbodig te maken. e. Uitvoerbaar bij voorraad De beschikking tot aanstelling van een notaris met het oog op een boedelbeschrijving is uitvoerbaar bij voorraad. Tegen de beschikking van de vrederechter tot aanstelling van een notaris kunnen rechtsmiddelen worden aangewend. Rekening houdend met de uitvoerbaarheid bij voorraad en het bewarende karakter van de boedelbeschrijving, moet de notaris niet wachten tot na het verstrijken van de termijnen om handelingen te stellen. Een boedelbeschrijving zal immers geen schade toebrengen aan de zaak. f. Notaris-vertegenwoordiger Een totaal andere rol komt toe aan een notaris-vertegenwoordiger. Indien één van de belanghebbenden buiten het Rijk woont en geen lasthebber heeft aangeduid, kan een notarisvertegenwoordiger worden aangesteld (art. 1179 Ger. W.). Tevens kan de vrederechter een notaris-vertegenwoordiger aanstellen indien iemand verzet tegen de ontzegeling doet maar de vrederechter zijn aanwezigheid bij de ontzegeling niet raadzaam acht. 55 AFDELING F. Procedure 1. Algemeen Afhankelijk of voor de boedelbeschrijving een rechterlijke machtiging vereist is, valt de procedure uiteen in één of twee luiken: een “rechterlijke” procedure en/of een “notariële” procedure. Indien een voorafgaande rechterlijke machtiging nodig is, zal eerst een procedure worden ingesteld bij de bevoegde (vrede)rechter daarna gevolgd door de uitvoering van boedelbeschrijving door de notaris. Wanneer geen voorafgaande machtiging en/of aanstelling van de notaris dient te worden gevraagd, kunnen de partijen zich rechtstreeks tot een notaris richten. 2. Wanneer is rechterlijke tussenkomst vereist a. Gevallen waarin steeds rechterlijke tussenkomst is vereist Zoals besproken in hoofdstuk I is er steeds een rechterlijke machtiging nodig is om over te gaan tot boedelbeschrijving: 1. Ingeval van voorafgaande verzegeling (art. 1172, tweede lid Ger.W.) 2. In het kader van verzet tegen ontzegeling (art. 1165, derde lid Ger. W.) b. Wanneer er geen voorafgaande verzegeling heeft plaatsgevonden (geval geregeld door art. 1177 Ger.W.) 1° artikel 1177, tweede lid Ger.W. In de gevallen genoemd in art. 1177, tweede lid Ger. W. is geen rechterlijke machtiging nodig om een boedelbeschrijving te laten opstellen. - Het gaat om de hypothese van nalatenschap of een gemeenschap onder echtgenoten, wanneer de boedelbeschrijving wordt gevorderd door een erfgenaam136, een algemene legataris of een legataris onder algemene titel, een echtgenoot of een testamentuitvoerder. In die gevallen wordt de aanwezigheid van een ernstig belang vermoed. - Andere vormen van onverdeeldheid dan een nalatenschap of huwgemeenschap komt niet in aanmerking. De meerderheidsopvatting neemt aan dat een boedelbeschrijving van het gemeenschappelijk vermogen tussen feitelijk gescheiden echtgenoten dus wel worden opgesteld zonder voorafgaande machtiging van de Vrederechter, aangezien art. 1177 Ger. W. niet uitdrukkelijk bepaalt dat het gemeenschappelijk vermogen moet zijn ontbonden. 136 Ook de Staat als onregelmatig erfgenaam en de begunstigden van een contractuele erfstelling behoren daartoe (T. VAN SINAY, “Art. 1177 Ger. W.”, in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Deel IV, Hfdst.II, Ger.W. Art. 1175-1Ger.W.Art. 1179-6, (losbladig, 40p.) 56 2° Wettelijke verplichting tot boedelbeschrijving In de gevallen waarin een persoon wettelijk gehouden is tot het opstellen van een boedelbeschrijving, b.v. vruchtgebruiker of de titularis van een recht van gebruik en bewoning, testamentuitvoerder, kan men zich eveneens rechtstreeks tot de notaris wenden zonder voorafgaande machtiging van de rechter. 3° Gevolg In die gevallen kan men zich rechtstreeks tot de notaris wenden en het opstellen van een boedelbeschrijving vorderen. De notaris kan niet weigeren zijn ambt te verlenen, maar hij kan wel een provisie vorderen alvorens hij instrumenteert. Indien in één van de gevallen van art. 1177, tweede lid Ger. W. toch een verzoekschrift bij de vrederechter wordt ingediend, dient dit verzoekschrift als ontoelaatbaar te worden afgewezen, aangezien de verzoeker zijn titel vindt in de wet.137 3. “Rechterlijke” procedure a. Materiële vereisten 1° Titularissen Eenieder die de ontzegeling kan vragen volgens art. 1167 Ger. W., is gerechtigd om de boedelbeschrijving te vorderen. Het gaat om alle deelgenoten, allen die een recht hebben in het gemeenschappelijk vermogen, degene die de zegels hebben doen leggen, de schuldeisers die een uitvoerbare titel bezitten of wiens titel door de vrederechter is erkend. 2° Ernstig belang Vereist is, zoals bij een verzegeling, dat de eiser doet blijken van een ernstig belang. Dit begrip moet dezelfde invulling krijgen als bij de verzegeling (art. 1148 Ger. W.).138 Er geldt geen vermoeden van ernstig belang, zodat dit telkens in concreto te beoordelen is. Zoals bij de verzegeling speelt ook hier het tijdselement een belangrijke rol: er is geen ernstig belang indien men lang gewacht heeft om een boedelbeschrijving te vorderen (zie supra). Indien daaraan niet is voldaan, zullen ze geen machtiging verkrijgen van de vrederechter. In de praktijk wordt dat ernstig belang vrij snel vermoed aanwezig te zijn. De reden daarvoor is te vinden in het feit dat de boedelbeschrijving minder verregaand ingrijpt in de positie van de deelgenoten dan de verzegeling. b. Formele vereisten 137 Gent 25 november 2004, RABG 2005, 1794; T. VAN SINAY, o.c., T. Vred. 2007, 57. 138 T. VAN SINAY, o.c., T. Vred. 2007, 54. 57 1° Op verzoek In tegenstelling tot de verzegeling kan het opstellen van een boedelbeschrijving zonder verzegeling nooit ambtshalve door de Vrederechter worden beslist. Aangezien ook hier een ernstig belang moet voorhanden zijn, moet het gevorderd worden voor de (vrede)rechter. In welke gevallen de boedelbeschrijving ook kan gevorderd worden zonder procedure voor de Vrederechter (art. 1177 tweede lid Ger.W.), werd hoger besproken. 2° Eenzijdig verzoekschrift Het verzoek daartoe moet worden ingediend bij eenzijdig verzoekschrift. Er wordt algemeen aangenomen dat, gelet op de algemene context van de artikelen 1148 tot 1184, het verzoekschrift niet noodzakelijkerwijze door een advocaat dient ondertekend te worden. Het kan eveneens door de verzoekende partij, door zijn lasthebber of door een notaris ondertekend worden.139 c. Bevoegdheid vrederechter 1° Materieelrechtelijke bevoegdheid a) Toelating boedelbeschrijving Ratione materiae is de vrederechter bevoegd om de boedelbeschrijving te bevelen. Uitzonderlijk is een andere rechter bevoegd. Zo is de voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg bevoegd om een boedelbeschrijving op te leggen bij wijze van dringende en voorlopige maatregelen.140 Er heeft enige discussie bestaan over de vraag of de boedelbeschrijving kan worden bevolen bij wijze van dringende en voorlopige maatregel, maar meer dan bij de verzegeling wordt aangenomen dat dit inderdaad het geval is. In sommige kantons wordt de inventaris als dringende en voorlopige maatregel zelfs stelselmatig opgelegd. b) Incidenten in het kader van de boedelbeschrijving De vrederechter heeft wel exclusieve bevoegdheid om te oordelen over geschillen die rijzen bij het opstellen van de boedelbeschrijving. 2° Territoriale bevoegdheid Ratione loci dient deze machtiging te worden verleend door de vrederechter van de plaats waar de te beschrijven goederen zijn gelegen. 4. “Notariële” procedure - Uitvoering van de boedelbeschrijving 139 Vred. Antwerpen, 24 september 1992, T. Not. 1992, 475 140 Voorz. Rb. Brugge, 9 maart 1977, T. Not. 1980, 177. 58 a. Oproeping door de notaris De notaris dient specifieke regels te volgen voor de aanmaning van de belanghebbende personen. De regels verschillen naar gelang de boedelbeschrijving werd voorafgegaan door een ontzegeling. 1° Aan te manen personen De notaris dient alle belanghebbende partijen op te roepen om aanwezig te zijn bij de boedelbeschrijving (art. 1179 Ger. W.). De personen die worden opgeroepen staan opgesomd in art. 1180 Ger. W. Het gaat meer bepaald om: - De algemene rechthebbenden en rechthebbenden onder algemene titel van de onverdeeldheid of het gemeenschappelijk vermogen, of de vruchtgebruikers daarvan. De notaris kan hen vertegenwoordigen; - De voogd aangewezen om de erfstelling over de hand uit te voeren; - De testamentuitvoerder. Tegen iemand die regelmatig is aangemaand, maar niet verschijnt, spreekt de notaris verstek uit. De oude regel dat indien één van de partijen meer dan 100 kilometer ver woonde, de oproeping moest gebeuren aan een notaris die ambtshalve werd aangesteld en de partij kon vervangen bij de boedelbeschrijving141, werd afgeschaft door de Wet van 22 november 2002. Ingeval van boedelbeschrijving van de inhoud van een (brand)koffer, zal overeenkomstig artikel 98 W.Succ. ook de ambtenaar van de BTW, registratie en domeinen moeten worden aangemaand. 142 Dienen de schuldeisers van de deelgenoten of de echtgenoten te worden opgeroepen bij de boedelbeschrijving? Dat is het geval in twee hypothesen, nl.: (1) indien ze zelf de boedelbeschrijving hebben gevorderd, de ontzegeling hebben gevorderd of verzet hebben gedaan tegen de ontzegeling, dan dient boedelbeschrijving in hun aanwezigheid te gebeuren en dienen ze uiteraard te worden opgeroepen en (2) indien de schuldeiser bij gerechtsdeurwaardersexploot laat weten dat hij aanwezig wil zijn. 2° Sanctie Indien één van de partijen die had moeten worden opgeroepen, niet is opgeroepen, heeft zulks niet de nietigheid van de boedelbeschrijving tot gevolg. Wel zal de boedelbeschrijving dan niet kunnen worden tegengeworpen aan de niet-opgeroepen partij. De nietigheid kan worden geheeld door de vrijwillige verschijning zonder enig voorbehoud van de partij die niet behoorlijk is opgeroepen. 3° Oproepingswijze 141 Voor een recente toepassing: zie nog Vred. Maaseik 14 juli 2000, T. Not. 2001, 212, noot F. DEBUCQUOY. 142 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 40. 59 De belanghebbenden worden bij gerechtsdeurwaardersexploot of aangetekende brief aangemaand indien de boedelbeschrijving niet gebeurt ter gelegenheid van een ontzegeling (art. 1179, eerste lid Ger.W.). Ingeval van een boedelbeschrijving aansluitend op een ontzegeling is een aanmaning per gerechtsdeurwaardersexploot verplicht (art. 1168, derde lid Ger.W.). In spoedeisende gevallen waarbij de wachttermijn wordt ingekort, zal men ook een gerechtsdeurwaardersexploot aanwenden. (zie hierna) Vrijwillige verschijning is uiteraard geoorloofd gelet op de kostenbesparing. 4° Oproepingstermijn a) Algemene wachttermijn De termijn van oproeping bedraagt, overeenkomstig het gemeen procesrecht, 8 dagen. Deze termijn wordt gerekend volgens de algemene beginselen: de dies a quo wordt niet meegerekend, de dies ad quem wel. b) Spoedeisende gevallen Deze termijnen kunnen mits gemotiveerd verzoekschrift worden verkort. In dat geval moet de verzoekende partij aantonen dat de zaak dermate spoedeisend is en vermoed zou kunnen worden dat zaken zouden worden weggehaald indien de gewone termijn zou worden geëerbiedigd. c) Bijzonder geval Bij de boedelbeschrijving van de inhoud van een (brand)koffer, zal een aanmaningstermijn van 5 dagen in acht moeten worden genomen jegens de fiscus (art. 98, vierde en vijfde lid W.Succ.) d) Gevolg Het eerbiedigen van deze wachttermijn heeft tot gevolg dat de boedelbeschrijving zijn verrassingseffect verliest, wat meteen verklaart waarom de boedelbeschrijving doorgaans voorafgegaan wordt door een verzegeling. e) Sanctie bij niet-eerbiedigen De sanctie voor het niet-eerbiedigen van deze termijnen is dat de boedelbeschrijving niet tegengeworpen kan worden aan degene die niet (tijdig) is opgeroepen. 143 Hij kan evenwel vrijwillig verschijnen, waardoor hij verzaakt aan dat verweermiddel. De boedelbeschrijving blijft ten overstaan van diegenen die wel volgens de plichtvormen werden opgeroepen onregelmatig.144 143 T. VAN SINAY, o.c., T. Vred. 2007, 58. 144 Cass. 15 oktober 1987, Arr.Cass. 1987-88, 191, T.Not. 1988, 311, Pas. 1988, I, 178. 60 b. Vacatie van boedelbeschrijving 1° Voorafgaande opmerking – meerdere vacaties Het kan gebeuren dat een procedure van boedelbeschrijving tot verschillende vacaties aanleiding geeft, bv. indien de erflater eigenaar was van verschillende onroerende goederen. Dan kan het aangeraden zijn dat de boedelbeschrijving na elke vacatie voorlopig wordt afgesloten en door partijen wordt ondertekend.145 Ook een eedaflegging na een niet-finale vacatie is mogelijk (zie infra). 2° Plaats a) Vaststelling “ter plaatse” i) Beginsel De boedelbeschrijving moet gebeuren op de plaats waar de voorwerpen zich bevinden waarvan de boedelbeschrijving moet worden opgemaakt. Elk van de partijen kan een verklaring afleggen over de samenstelling (activa en passiva) van het vermogen, maar de notaris moet zich ter plaatse gaan vergewissen (art. 1182 Ger. W.). Dit geldt ook indien de stukken zich in handen van een derde bevinden.146 De plaats waar de boedelbeschrijving wordt opgesteld, moet worden vermeld in de akte van boedelbeschrijving, op straffe van nietigheid (art. 12, tweede lid Notarisambtwet (Ventôsewet)). Ook indien beide partijen verklaren dat er geen goederen aangetroffen kunnen worden, kan de notaris niet zonder meer een proces-verbaal van niet-bevinding (procès-verbal de carence) opstellen, maar dient hij die verklaringen ter plaatse de visu te verifiëren. ii) Op grond van verklaringen Een boedelbeschrijving op grond van verklaringen is enkel geoorloofd indien zij niet anders kan worden opgemaakt (art. 1182, tweede lid Ger.W.). Indien een boedelbeschrijving lange tijd na het overlijden gebeurt, kan de situatie zich voordoen dat bepaalde goederen niet meer aanwezig zijn of dat zij niet meer bestaan.147 Op dat ogenblik zal de boedelbeschrijving noodzakelijkerwijze aan de hand van verklaringen van partijen moeten gebeuren. Dit kan tijdens een vacatie op het kantoor van de notaris. iii) Titels en documenten (art. 1183, 7° Ger.W.) De beschrijving van titels en documenten kan doorgaans niet ter plaatse gebeuren; de notaris zal dan deze stukken meenemen naar zijn kantoor. Hiertoe zal de notaris een bijzondere 145 T. VAN SINAY, "Art. 1183 Ger. W.", l.c., p. 7, nr. 6. 146 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 46. 147 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 46. 61 clausule op het einde van de vacatie van de boedelbeschrijving inlassen. In deze clausule ontslaan partijen de notaris van een volledige beschrijving van de stukken ter plaatse. 148 b) Buiten het ambtsgebied Indien de goederen zich bevinden buiten het eigen ambtsgebied van de notaris bevinden, zal deze zoals hoger uiteengezet, in principe een beroep doen op een collega (art. 5, eerste lid Notarisambtwet). Raken de partijen het niet eens over die collega, dan moet de rechter een notaris aanstellen (art. 1178 Ger. W.). c) Buitenland Bevinden de goederen zich in het buitenland, dan moet een beroep worden gedaan op een buitenlandse notaris, waarna de buitenlandse akte na de nodige formaliteiten in België erkend zal moeten worden. Bevinden de goederen zich in een land waar het Latijnse notariaat niet is gekend, dan moet men een beroep doen op de Belgische consul die bevoegd is voor het betrokken land. Consuls hebben notariële bevoegdheid ten aanzien van personen van Belgische nationaliteit of voor zover een echtscheidingsprocedure in België wordt afgehandeld. Is ook dat onmogelijk, dan moet de boedelbeschrijving op verklaring worden opgesteld. Binnen de Europese Unie gelden er nadere regels over de erkenning van buitenlandse notariële akten (Brussel-I-Verordening, Erfrechtverordening) d) Uitzondering Uitzonderlijk kan de notaris buiten zijn ambtsgebied optreden, indien aan drie vereisten (cumulatief) is voldaan: (1) het moet gaan om een akte waarbij de partijen enkel door de persoonlijke verschijning kunnen optreden; (2) de partij mag lichamelijk niet in staat zijn zich te verplaatsen, en (3) er moet een bijzondere verklaring in de akte worden opgenomen.149 3° Aanwezigen (art. 1180 GerW) a) Beginsel (artikel 1180 GerW) De notaris kan niet overgaan tot het opstellen van de boedelbeschrijving indien niet alle belanghebbenden, aanwezig en/of regelmatig vertegenwoordigd zijn.150 Overeenkomstig art. 1180 GerW wordt de boedelbeschrijving opgemaakt in tegenwoordigheid van: 1° van degenen die als algemene rechthebbenden of als rechthebbende onder algemene titel aanspraak maken op de eigendom of het vruchtgebruik van het gemeenschappelijk vermogen, de nalatenschap of de onverdeeldheid; De ontvoogde minderjarige en de persoon aan wie een gerechtelijk raadsman is toegevoegd, worden bijgestaan door hun curator of hun raadsman; 148 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 46. 149 Art. 5, §2 Ventôsewet (aangepast door de Wet van 4 mei 1999). 150 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 41. 62 2° van de notaris aangewezen tot vertegenwoordiger van de belanghebbenden die buiten het Rijk wonen, van de personen die de vrederechter weert krachtens artikel 1165; 3° van de voogd aangewezen om de erfstelling over de hand uit te voeren; 4° van de uitvoerder van de uiterste wilsbeschikking. Indien het een boedelbeschrijving betreft die aansluit op een ontzegeling dienen de vrederechter en de griffier eveneens aanwezig te zijn. Tegen iemand die regelmatig is aangemaand, maar niet verschijnt, spreekt de notaris in beginsel verstek uit. b) Bijzondere opmerkingen in verband met vertegenwoordiging In beginsel kunnen partijen zich laten vertegenwoordigen, zij het dat de eedaflegging (op de slotvacatie) steeds in personam moet gebeuren.151 In dat geval is vertegenwoordiging uitgesloten. Kunnen ze zich laten vertegenwoordigen, dan kan de volmachtdrager worden aangeduid bij onderhandse akte. Door het feit dat een boedelbeschrijving geen bevoegdheidsbeperking tot gevolg heeft, kunnen personen met een verminderde handelingsbekwaamheid boedelbeschrijving vorderen (b.v. rechtspersonen die de machtiging nodig hebben om nalatenschap te aanvaarden mogen in afwachting van die machtiging wel reeds een boedelbeschrijving vorderen). Volledig handelingsonbekwamen dienen evenwel te worden vertegenwoordigd. Voor de partijen die bij een boedelbeschrijving verklaringen en een eed moeten afleggen, is volledige handelingsbekwaamheid vereist. Daarom is vaak toch bijstand van een wettelijk vertegenwoordiger ook voor verminderde handelingsbekwamen opportuun. 4° Termijn a) Algemeen De regelgeving met betrekking tot de termijn tot wanneer een boedelbeschrijving kan worden opgesteld is zeer disparaat.152 In een aantal wetten wordt uitdrukkelijk een minimumtermijn of maximumtermijn bepaald binnen dewelke een boedelbeschrijving dient te worden opgemaakt. Andere wetten vermelden geen termijn. Hieronder zal eerst een overzicht gegeven worden van de wettelijke bepaalde termijnen. Daarna volgt de restcategorie. b) Wettelijk bepaalde gevallen i) Voogdij (art. 406 BW) De voogd moet binnen de maand na kennisgeving van zijn benoeming een boedelbeschrijving met waardeschatting opstellen van zowel roerende als onroerend goederen in voorkomend 151 T. VAN SINAY, "Art. 1183 Ger. W.", l.c., p. 8, nr. 7. 152 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 42. 63 geval nadat hij, bij verzegeling, eerst de ontzegeling heeft gevorderd (art. 406, §1, eerste lid BW). ii) Openvallen van nalatenschap (1) Algemeen Op grond van artikel 795, eerste lid BW heeft de erfgenaam voor het opmaken van een boedelbeschrijving drie maanden te rekenen van de dag waarop de erfenis is opengevallen. Deze termijn geldt ook voor de erfgenaam die aanvaardt onder voorrecht van boedelbeschrijving (art. 794 BW)., evenals voor de Staat als anomale erfopvolger (art. 769 BW). De erfgenaam kan na het verstrijken van deze termijn een nieuwe termijn aanvragen aan de rechtbank, indien een vervolging tegen hem wordt ingesteld (art. 798 BW). Na verloop van de bij artikel 795 verleende, en zelfs van de door de rechter overeenkomstig artikel 798 toegestane termijnen, behoudt de erfgenaam niettemin het recht om de boedelbeschrijving alsnog te doen opmaken en te aanvaarden onder voorrecht, behalve wanneer hij reeds een daad van erfgenaam verricht heeft, of wanneer tegen hem een vonnis bestaat dat in kracht van gewijsde is gegaan en hem als zuiver erfgenaam veroordeelt (art. 800 BW). Uit bovenvermelde artikelen blijkt dat de erfgenaam steeds zal kunnen overgaan tot het opstellen van boedelbeschrijving voor zover hij niet heeft aanvaard en hij geen daden van aanvaarding heeft gesteld.153 (2) Uitvoerder van uiterste wilsbeschikking (art. 1031 BW) De uitvoerder van een uiterste wilsbeschikking moeten binnen een termijn van één jaar sinds het overlijden van de erflater een boedelbeschrijving opmaken (art. 1031, tweede iuncto vijfde lid BW). (3) Beschikking met last van uitkering (art. 1058-1060 BW) Na het overlijden van degene die een beschikking met last van uitkering gemaakt heeft, wordt in de gewone vorm een boedelbeschrijving opgemaakt van alle goederen die de nalatenschap uitmaken, tenzij het slechts een bijzonder legaat betreft. Die boedelbeschrijving bevat een juiste schatting van de waarde van de roerende goederen (art. 1058 BW). De boedelbeschrijving wordt opgemaakt op verzoek van de bezwaarde en binnen de in de titel Erfenissen gestelde termijn, in tegenwoordigheid van de voor de uitvoering benoemde voogd. De kosten komen ten laste van de in de beschikking begrepen goederen (art. 1059 BW). 153 LAURENT, dl. IX, nr. 385; DE PAGE en DEKKERS, dl. IX, 1946, nr. 709, 520-521; C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 43. 64 Indien binnen de hierboven vermelde termijn geen boedelbeschrijving is opgemaakt op verzoek van de bezwaarde, wordt zij in de loop van de volgende maand opgemaakt, op verzoek van de voor de uitvoering benoemde voogd en in tegenwoordigheid van de bezwaarde of van zijn voogd (art. 1060 BW). iii) Ontbinding van het wettelijk stelsel (art. 1428 BW) In geval van ontbinding van het wettelijk stelsel door het overlijden van één der echtgenoten, door gerechtelijke scheiding van goederen, door echtscheiding of door scheiding van tafel en bed op een der gronden vermeld in artikel 229 BW, zijn de echtgenoten of langstlevende echtgenoot gehouden een beschrijving en een schatting op te maken van de gemeenschappelijke roerende goederen en schulden. Deze beschrijving, waarvan de inhoud geregeld wordt bij de artikelen 1175 en v. Ger.W., mag onderhands geschieden, wanneer alle belanghebbende meerderjarige partijen daarmee instemmen en ingeval er minderjarigen of onbekwamen zijn, wanneer de vrederechter aangezocht bij verzoekschrift daarmee instemt. Zij moet opgemaakt worden binnen drie maanden na het overlijden, de overschrijving van de echtscheiding of van de scheiding van tafel en bed of de bekendmaking in het Belgische Staatsblad van het uittreksel uit de beslissing die de scheiding van tafel en bed uitspreekt. Bij gebreke van een boedelbeschrijving binnen die termijn kan elke belanghebbende partij de omvang van het gemeenschappelijk vermogen bewijzen door alle wettelijke middelen, zelfs de algemene bekendheid. (art. 1428 B.W.). c) Restcategorie In andere gevallen bewaart de wetgever het stilzwijgen over de termijn. Zo vermeldt de wetgever geen termijn bij vruchtgebruik, echtscheiding en andere gevallen van huwelijksvermogensrecht. Gelet op de bewarende en bewijsfunctie, verdient het aanbeveling om zo snel mogelijk tot boedelbeschrijving over te gaan. Het spreekt voor zich dat hoe meer tijd er verstrijkt, des te minder waarborg de boedelbeschrijving kan bieden.154 Indien de boedelbeschrijving plaatsvindt na voorafgaande ontzegeling, wordt de inventaris opgesteld onmiddellijk na ontzegeling, om te verhinderen dat goederen in de tussenperiode zouden kunnen worden weggemaakt. 5° Inhoud van de akte van boedelbeschrijving (art. 1183 GerW) a) Algemeen: Indeling van artikel 1183 GerW De akte van boedelbeschrijving bestaat uit drie grote delen: aanhef, corpus en slot. Artikel 1183 GerW bepaalt heel duidelijk de inhoud van deze akte: 154 De rechter oordeelt over de laattijdigheid en de waarde van een dergelijke boedelbeschrijving. (Gent 28 juni 1890, Ann.not. 1897, 167, 167, in noot C. HAUCHAMPS); C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 49. 65 “Behalve de formaliteiten die gemeen zijn aan alle notariële akten, bevat de boedelbeschrijving ook: 1° de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoekers, de verschenen en niet verschenen personen, degenen die zich tegen de ontzegeling hebben verzet, de aangewezen notarissen en de particuliere deskundigen; 2° de aanwijzing van de beschikking waarbij een notaris wordt benoemd als vertegenwoordiger van niet tegenwoordige personen, van de belanghebbenden die buiten het rijk wonen, van de personen die de vrederechter weert krachtens artikel 1165; 3° de aangifte van de gebeurtenis die de reden is van de boedelbeschrijving, alsmede van de plaats waar deze verricht wordt en van de personen die de voorwerpen vertonen; 4° de schatting van de roerende goederen. Tenzij de partijen het eens zijn over die schatting, geschiedt deze door de optredende notaris, die zich kan doen bijstaan door een particulier deskundige; 5° de opgave van de gelden, de openbare effecten, de aandelen en obligaties. De bij loting terugbetaalbare effecten worden aangeduid met hun nummer en hun reeks; 6° de staat van de rekeningen bij derden, overeenkomstig de verklaring van de partijen; 7° de korte beschrijving van de boekhouding, de ontleding van de titels, papieren en stukken betreffende de baten en lasten van het vermogen; of van de onverdeelde massa; De beschreven stukken, titels en papieren worden genummerd en geparafeerd door de notaris, die bovendien de geschriften in de boeken afsluit; 8° de verklaringen door de belanghebbende gedaan ten laste of ten bate van de boedel, de aan partijen gestelde vragen en de daarop gegeven antwoorden; 9° de aanwijzing van de persoon aan wie de beschreven voorwerpen worden toevertrouwd; 10° de waarschuwing door de notaris dat de wet straffen uitvaardigt tegen hen die zich schuldig maken aan het wegmaken of helen van voorwerpen of aan meineed; 11° de eed van degenen die in het bezit geweest zijn van de voorwerpen of die de plaatsen bewoond hebben, dat zij niets hebben verduisterd, en dat zij van zodanige verduistering geen kennis dragen. b) De aanhef (artikel 1183, aanhef, 1°, 3° en 10° GerW) i) De formaliteiten gemeen aan alle notariële akten (art. 1183, aanhef en 1° GerW) De aanhef vermeldt de datum (op straffe van nietigheid), de plaats (op straffe van nietigheid), de gebeurtenis die de reden is van de boedelbeschrijving en de identiteit van de personen die bij de boedelbeschrijving aanwezig zijn (art. 12 Ventôsewet). Het gaat om authentieke vermeldingen die door de notaris zelf zijn geverifieerd, en slechts met een procedure wegens valsheid uit geschrifte kunnen worden bestreden. Bijgevolg moet de notaris hierbij de nodige controles uitvoeren (bv. identiteitskaart), en van de hem toegekende bevoegdheden in voorkomend geval gebruik maken (bv. toegang tot het Rijksregister). ii) De hoedanigheid en beroep van aanwezige personen (art. 1183, 1° en 3° GerW) Ook de hoedanigheid van de aanwezige personen dient te worden vermeld (bv. verzoeker, schuldeiser, aangemaande, enz.). De notaris vermijdt beter om bij de hoedanigheden melding te maken van de hoedanigheid als ‘erfgenaam’ omdat de aanvaarding van een nalatenschap 66 uitdrukkelijk geschiedt door bij een onderhandse of authentieke akte die hoedanigheid aan te nemen (art. 778 B.W.) en de boedelbeschrijving, als bewarende handeling, geen onomkeerbare gevolgen mag hebben. Over de vraag of ook het beroep van de partijen moet worden vermeld, bestaat betwisting. Hoewel artikel 12 van de Ventôsewet deze verplichting niet meer vermeldt, is dat wel nog steeds het geval voor art. 1183, eerste lid Ger. W., zodat de notaris voorzichtigheidshalve deze vermelding zal opnemen. iii) Waarschuwing voor eedaflegging (art. 1183, 10° GerW) In de aanhef moet ook de waarschuwing van de notaris betreffende de eedaflegging worden opgenomen. De partijen worden van de sancties (zie infra) verbonden aan het niet of “foutief” afleggen van verklaringen verwittigd door de notaris: hij moet hen aanmanen gewetensvol mee te werken aan de boedelbeschrijving en van de boedelbeschrijving een coherent en juist bewijsinstrument maken. Die informatieplicht van de notaris is op zijn beurt een hoeksteen voor de eedaflegging, en dus voor de bijzondere bewijswaarde van de boedelbeschrijving. Indien de notaris nalaat om de waarschuwing voorgeschreven bij art. 1183, 10° Ger. W. te vermelden, maakt dit evenwel een veroordeling wegens meineed niet onmogelijk.155 In dat geval kan wel de aansprakelijkheid van de notaris voor de schade die voor de veroordeelde voortvloeit uit de strafrechtelijke veroordeling, in het gedrang komen. iv) Soms afzonderlijke akte Het kan soms nuttig zijn om de aanhef in een afzonderlijke notariële akte op te nemen bij nalatenschappen, en deze door alle partijen te laten ondertekenen156. De uitgifte van de aanhef kan dan als erfrechtverklaring dienen. Dit is een akte waarmee een notaris aangeeft wie de erfgenamen zijn van de overledene. B.v. de bank bij wie de overledene een rekening heeft, heeft daar belang bij: indien men van de notaris een erfrechtverklaring ontvangt, kan de bank er rechtmatig van uitgaan dat de erfopvolging geregeld wordt tussen de personen die in de erfrechtverklaring worden vermeld. Indien dat naderhand niet correct blijkt te zijn, kan de bank zich beroepen op art. 1240 B.W. (‘bezit van de schuldvordering’) om het bevrijdende karakter van haar betaling te staven. Voor een akte of attest van erfopvolging is sedert 2012 wel een fiscale notificatie vereist (zie hoofdstuk I). Indien een partij enkel bij de aanhef aanwezig was maar zich naderhand verwijderde, kan die partij de in de aanhef opgenomen gegevens alvast niet meer betwisten, en kan hij ook zijn aanwezigheid bij de boedelbeschrijving niet meer betwisten. Dat is ook de reden waarom aangeraden wordt als voorzichtige notaris partijen na elke vacatie te laten tekenen. 155 Cass. 7 april 1992, Arr. Cass. 1991-92, 767, R.W. 1992-93 (verkort), 460. 156 T. VAN SINAY, "Art. 1183 Ger. W.", l.c., p. 7, nr. 5. 67 c) Het corpus (art. 1183, 4° - 9° GerW) Het corpus bestaat op zijn beurt uit verschillende onderdelen. i) Een beschrijving en schatting van de roerende goederen (art. 1183, 4° GerW) i. Beginsel : afzonderlijk en gedetailleerd van roerende goederen De omschrijving dient zo precies mogelijk te zijn, om elke discussie te vermijden.157 Ook de schatting moet individueel gebeuren, en mag geen globale schatting zijn.158 De schatting gebeurt in beginsel door de partijen zelf. Indien zij evenwel geen akkoord bereiken, dient de notaris die opdracht zelf uit te voeren. Hij mag een deskundige aanstellen om de waarde van die goederen te laten schatten en zelfs om die goederen te omschrijven. De deskundige vervangt de notaris niet, maar staat hem bij.159 Bijgevolg blijft de notaris aansprakelijk voor het gehele proces van boedelbeschrijving. De schatting door de rechter bindt de partijen in principe niet. De kosten van de deskundige zijn als boedelschulden te beschouwen.160 Het verslag van de deskundige kan aan het proces-verbaal van boedelbeschrijving worden gehecht. De goederen van een handelszaak moeten elk afzonderlijk worden vermeld aangezien een handelszaak geen juridische algemeenheid is. Evenwel is het mogelijk om de handelszaak op verklaring te beschrijven op grond van de boekhouding, registers enz.161 ii. Globale schatting en beschrijving van roerende goederen Soortgoederen kunnen in globo beschreven worden. Roerende goederen van dezelfde of gelijke aard of hoedanigheid mag men in groepen aanduiden en beschrijven.. - zilverwerk: beschrijving dient nauwkeurig te worden beschreven waarbij het aantal van ieder gelijksoortig voorwerp wordt vermeld (vb. twaalf zilveren messen)162 - juwelen: worden geschat volgens gewicht; er wordt getracht het juweel zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven met vermelding van de grote en waardevolle edelstenen163 - wijn: weergave van de herkomst, het jaartal en het kasteel; de schatting mag per soort en jaartal globaal zijn164. 157 T. VAN SINAY, "Art. 1183 Ger. W.", l.c., p. 11, nr. 14. 158 Cass. 24 oktober 1989, R.W. 1990-91, 164. Indien de nietigheid wegens een globale schatting per kamer niet wordt opgeworpen door één van de partijen en kan de rechter evenwel niet ambtshalve vaststelling dat de wettelijke voorwaarden niet werden vervuld (Rb. Turnhout 20 oktober 1994, Div. Act. 1995, 92, noot ROUSSEAU). 159 Zie Antwerpen 12 november 2003, E.J. 2004, 65. 160 Cass. 12 november 2004, Arr.Cass. 2004, afl.11, 1778. 161 T. VAN SINAY, "Art. 1183 Ger. W.", l.c., p. 12, nr. 14. 162 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 54. 163 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 54. 164 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 55. 68 - boeken: vermelden van de aard en marktwaarde van de boeken (vb. stripverhalen, paperbacks, incunabels, …)165 - familieschilderijen, diploma’s, eretekens: worden beschreven maar niet geschat. Er zal toch een schatting gebeuren indien de familiestukken in het algemeen een waarde hebben. De notaris zal rekening houdend met de affectieve waarde van dergelijke goederen.166 iii. Onroerende goederen In principe omvat de inventaris geen onroerende goederen, maar daarop bestaan uitzonderingen waar schatting vereist is: 1. echtscheiding door onderlinge toestemming (facultatief); 2. openvallen van een voogdij (art. 406 BW) 3. “grote” wijziging van een huwelijksvermogensstelsel (art. 1394 B.W.). in dat geval volstaat een beschrijving, aangezien art. 1394 B.W. niet spreekt over een schatting. De beschrijving van de onroerende goederen gebeurt door ontleding van titels (instrumenta). iv. Opgave van gelden, openbare effecten, aandelen en obligaties (art. 1183,5°) Muntstukken en briefjes worden qua bedrag en soort vermeld.167 Waardepapieren (aandelen, obligaties, deelbewijzen, enz.) dienen te worden beschreven aan de hand van hun nummers en serie. Zij dienen evenwel niet te worden geparafeerd, aangezien zulks de vlotte verhandelbaarheid van die waardepapieren in het gedrang zou kunnen brengen. Andere schuldvorderingen maken ook actiefbestanddelen uit, en moeten derhalve worden aangegeven. Indien omtrent het bestaan en/of de omvang van een schuldvordering nog betwisting bestaat op het ogenblik van de boedelbeschrijving, moet die schuldvordering pro memorie worden aangegeven. v. De staat van de rekeningen bij derden, overeenkomstig de verklaring van de partijen (art. 1183, 6° GerW) De staat van de rekeningen, d.i. hun nummer en saldo, dient te worden beschreven op basis van de verklaringen van de partijen of rekeninguittreksels. Met betrekking tot de onlichamelijke zaken gebeurt de boedelbeschrijving dus wel ‘op verklaring’. Het nummer en het saldo dient in de boedelbeschrijving te worden opgenomen. De notaris zal in het kader van een boedelbeschrijving naar aanleiding van het openvallen van een nalatenschap de betrokken bankinstelling aanschrijven met het verzoek om een dubbel van de fiscale lijst te bezorgen of een rekeninguittreksel waaruit de stand op datum van overlijden wordt vermeld.168 165 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 55. 166 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 55. 167 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 56. 168 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 56. 69 ii) Korte beschrijving van boekhouding, papieren en stukken betreffende activa en passiva van de onverdeelde boedel (art. 1183,7° Ger.W.) Met papieren en stukken bedoelt men alle instrumenta zijnde alle documenten m.b.t. actieve en passieve vermogensbestanddelen (o.a. persoonlijke, zakelijke rechten, schuldvorderingen, intellectuele rechten en schulden). De notaris zal zo een korte beschrijving geven van het huwelijkscontract, testament, giften tussen echtgenoten, huurcontract, handelsboeken, kopieën, uitgiften of uitvoerbare uitgiften, eigendomstitels, ruil- en schenkingsakten, vereffening- en verdelingsakten, opstal- of erfpachtovereenkomsten, aangiften van nalatenschap, brevetten of octrooien.169 Om te verhinderen dat er nadien nog wijzigingen worden aangebracht, kan de notaris de blanco-ruimten doorhalen. In de praktijk zal de notaris deze documenten mee naar zijn kantoor nemen om ze daar te ontleden. De notaris mag zich niet beperken tot een eenvoudige beschrijving van documenten, titels, papieren en boeken. Hij dient ook over te gaan tot een werkelijke analyse, waarbij bijstand van een expert mogelijk is.170 Zo kan een computerdeskundige een notaris bijstaan om computerbestanden te analyseren teneinde na te gaan of bepaalde bestanden werden verwijderd.171 De inhoud van vertrouwelijke documenten mag niet worden opgenomen in een procesverbaal van boedelbeschrijving.172 Briefwisseling en andere confidentiële stukken zullen worden overhandigd aan wie ze toebehoren.173 Het bestaan van vertrouwelijke documenten kan worden opgenomen indien ze relevant zijn, zij het dat hierbij ook steeds het recht op eerbiediging van het privéleven in de afweging moet worden betrokken. Manuscripten en boeken in voorbereiding worden vermeld zonder schatting. Volgens een oud (notarieel) gebruik dienen deze documenten te worden geparafeerd en genummerd door de notaris, als bewijs dat ze reeds geïnventariseerd zijn. iii) Verklaringen van de partijen ten laste of ten bate van de boedel (art. 1183,8 ° GerW) Partijen leggen een verklaring af omtrent de samenstelling van de boedel, de activa en de passiva (ongeacht hun omvang). Vaak zijn deze verklaringen het werkelijke motief waarom iemand een boedelbeschrijving heeft uitgelokt, aangezien met die verklaringen een verdere procedure kan worden ingezet (klacht wegens meineed, valsheid in geschrifte, heling). Verklaringen zijn immers bindend voor degene van wie ze uitgaat.174 Dergelijke verklaringen kunnen uiteraard ook belangrijke fiscale gevolgen hebben. 169 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 57. 170 Vred. Nijvel 4 april 1988, T. Vred. 1989, 27, noot P. LURQUIN; T. VAN SINAY, “Over verzegeling en boedelbeschrijving bij huwelijksmoeilijkheden”, TEP 2011, 102. 171 T. VAN SINAY, “Over verzegeling en boedelbeschrijving bij huwelijksmoeilijkheden”, TEP 2011, 93. 172 T. VAN SINAY, "Art. 1183 Ger. W.", l.c., p. 15. vgl. evenwel Brussel 21 juni 1978, J.T. 1979, 29. 173 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 57. 174 T. VAN SINAY, "Art. 1183 Ger. W.", l.c., p. 16, nr. 19. 70 Alle partijen die de eed moeten afleggen (zie verder) dienen alle nodige of nuttige verklaringen te doen die kunnen bijdragen tot de juistheid van de boedelbeschrijving. Zo moet degene die reeds een handgift heeft ontvangen van de decujus, dit bij het opstellen van de boedelbeschrijving uitdrukkelijk verklaren (zie supra), en moeten echtgenoten ook hun eigen goederen declareren (zie supra). De notaris kan zich er nooit mee vergenoegen om die verklaringen te acteren, maar dient deze verklaringen, indien mogelijk, de visu te verifiëren. Indien de goederen zich in het buitenland bevinden, kan de notaris zoals gezegd een beroep doen op een equivalente openbaar ambtenaar aldaar, dan wel op de Belgische consul in het buitenland, die immers notariële bevoegdheid heeft ten aanzien van personen met de Belgische nationaliteit. Zelfs indien beide partijen verklaren dat er geen goederen aanwezig zijn, dient de notaris zich zoals gezegd toch ter plaatse te begeven om deze verklaringen te verifiëren alvorens een proces-verbaal van niet-bevinding op te stellen. Uitzonderlijk is het opstellen van een boedelbeschrijving op verklaring of van een procesverbaal van niet-bevinding toch mogelijk indien het voor de notaris of voor een plaatsvervanger feitelijk onmogelijk is om zich ter plaatse te begeven. iv) Aanwijzing van de persoon aan wie de beschreven voorwerpen worden toevertrouwd (art. 1183,9 ° GerW) De notaris zal in de boedelbeschrijving ook vermelden indien hij goederen aan een derde persoon toevertrouwd. Dit zal het geval zijn indien hij tijdens de boedelbeschrijving goederen aantreft die aan een derde toebehoren.175 d) Slot van de boedelbeschrijving: de eedaflegging (art. 1183, 10° en 11° GerW) Zie verder. e) Bewarende maatregelen (art. 1184 GerW) De inventaris vermeldt tenslotte aan wie de voorwerpen worden toevertrouwd met het oog op de bewaring. Het betreft een bewarende maatregel, die in onderling overleg tussen de partijen moet worden genomen.176 Komen de partijen daaromtrent niet overeen, dan is de notaris van rechtswege bewaarder van de titels, gelden, stukken en papieren (art. 1184, tweede lid Ger W). Hij zal zich tot de vrederechter wenden op grond van art. 1184, eerste lid GerW om een bewaarder van de andere goederen aan te stellen.177 f) Voorlezing en ondertekening De akte van boedelbeschrijving wordt, zoals elke notariële akte, voorgelezen en ondertekend. Weigert één van de partijen om te ondertekenen, dan maakt de notaris hiervan melding. 175 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 57. 176 T. VAN SINAY, "Art. 1183 Ger. W.", l.c., p. p. 21, nr. 23. 177 Vred. Etalle 13 oktober 1998, Rev. not. b. 684. 71 AFDELING G. Incidenten (art. 1184 Ger.W.) 1. Algemene regel – artikel 1184 Ger.W. Art. 1184 Ger. W. bepaalt dat “indien moeilijkheden rijzen of indien vorderingen worden gedaan met het oog op het beheer van het vermogen of van de onverdeelde massa of uit andere oorzaken en de andere partijen daaraan niet tegemoetkomen, wendt de notaris zich tot de vrederechter, die zijn beschikking stelt op de minuut van het proces-verbaal.” 2. Toepassingsgebied ratione materiae: ingeval moeilijkheden of vorderingen In het kader van een boedelbeschrijving kan een notaris onder meer met volgende problemen worden geconfronteerd: - gesloten deuren van het huis waar de goederen zich bevinden, - een mede-eigenaar die weigert om gelden, waarden, obligaties, enz. af te geven terwijl deze wel relevant zijn voor de boedelbeschrijving, - een partij die zich verzet tegen het verzoek van een schuldeiser om de boedelbeschrijving bij te wonen - een partij die weigert om de eed af te leggen. De weigering tot eedaflegging kan worden afgeleid uit de afwezigheid van de betrokkene(n) tijdens de laatste vacatie.178 In dat geval dient de notaris de werkzaamheden in het kader van de boedelbeschrijving op te schorten en zich tot de vrederechter179 te wenden. Hij dient ook de nodige oproepingen te doen (zie supra). Pas nadien kan hij zich bv. voor het openen van de woning tot de openbare macht wenden. 3. Toepassingsgebied ratione personae Het Hof van Cassatie preciseerde dat deze bepaling enkel geldt voor de notaris die met een boedelbeschrijving is belast en niet voor een notaris die met een deskundigenopdracht is belast.180 Indien er twee notarissen aangesteld zijn voor de verrichtingen van de vereffeningverdeling, kunnen ze gezamenlijk een vordering op grond van artikel 1184 Ger. W. instellen.181 178 Vred. Maaseik 13 oktober 2000, T. Not. 2000, 610, noot F. DEBUCQUOY. 179 Bij incidenten is steeds de vrederechter bevoegd, ongeacht wie de boedelbeschrijving heeft bevolen: Vred. Leuven 6 december 2001, T. Vred. 2003, 175. 180 Cass. 14 maart 2003, Not. Fisc. M. 2005, 61, noot T. VAN SINAY. Hiermee bevestigt het Hof zijn eerdere rechtspraak: Cass. 15 februari 1994, R.W. 1994-95, 122, noot. 181 Rb. Brussel 29 april 2008 Rev.trim.dr.fam. 2010, 429, RW 2008-09, 937. 72 4. Procedure ten overstaan van de vrederechter a. Op verzoek De notaris wendt zich tot de vrederechter door een proces-verbaal in te dienen. De vrederechter stelt zijn beschikking op de minuut van het proces-verbaal. Indien de notaris in het eenzijdig verzoekschrift niet uitdrukkelijk vraagt dat de veroordeling onder verbeurte van een dwangsom zou zijn, kan de vrederechter hem daartoe niet veroordelen.182 b. Bevoegdheid vrederechter 1° Materiële bevoegdheid - eedoplegging – bevel overlegging stukken De invloed van de vrederechter op de boedelbeschrijving is over de jaren heen sterk toegenomen, ten gevolge van de cassatierechtspraak die aanvaardt dat een vrederechter één van de partijen tot de eedaflegging kan dwingen onder verbeurte van een dwangsom (zie infra).183 De rechter toepassing maken van artikel 877 Ger. W. (bevel tot overlegging van stukken). Indien er gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens bestaan dat een partij of zelfs een derde een stuk onder zich heeft dat bewijs inhoudt van een terzake dienend feit, kan de rechter op verzoek de overlegging daarvan bevelen (bv. de onderhandse akte van handgift, stukken tot bewijs van werkelijke inkomsten, enz.). Hoewel het bij de boedelbeschrijving om een bijzondere rechtspleging gaat, neemt de rechtspraak aan dat deze mogelijkheid ook in deze procedure geldt. 2° Territoriale bevoegdheid Over de territoriale bevoegdheid van de vrederechter die op grond van art. 1184 Ger. W. wordt gevat, bestaat onenigheid. Sommige auteurs oordelen dat de vrederechter(s) van de plaats(en) waar de te inventariseren goederen zich bevinden, bevoegd is (zijn).184 Nadeel van deze opvatting is dat, indien de goederen zich in verschillende kantons bevinden, de zaak over verschillende vrederechters moet worden verdeeld. Voorkeur geniet daarom de opvatting om aan de vrederechter van de plaats waar de werkzaamheden voortgang vinden, de volheid van bevoegdheid toe te kennen.185 182 Cass. 29 oktober 2002, Arr.Cass. 2002, III, 2303, nr. 571. 183 T. VAN SINAY, o.c., T. Vred. 2007, 52. 184 Vred. Zottegem 16 januari 2007, T. Not. 2008, 493. 185 Rb. Brugge 26 september 1997, T. Not. 1998, 135; J. LAENENS, “De territoriale bevoegdheid van de vrederechter”, in Taak en bevoegdheid van de vrederechter, Antwerpen, CED Samson, 1979, p. 231, nr. 65; 73 AFDELING H. De eedaflegging als “pijler” van de notariële boedelbeschrijving 1. Eedaflegging a. Begrip en vorm De hoeksteen voor de bijzondere bewijswaarde van de boedelbeschrijving is de eedaflegging. Verschillende personen moeten onder ede een verklaring afleggen dat ze alles hebben doen aangeven, niets hebben verduisterd en niet van zodanige verduistering kennis hebben. Onder "verduistering" als bedoeld in art. 1183, 11°, Ger.W., moet worden verstaan elke daad of elk verzuim strekkende tot de verberging, ten nadele van de boedel, van een goed dat hiertoe behoort. Voor deze eedaflegging gelden geen sacramentele bewoordingen, maar doorgaans inspireert men zich op art. 1183, 11° Ger. W.: “Ik zweer in deze inventaris alles te hebben doen aangeven, niets te hebben verduisterd en daarvan geen kennis te hebben”. Evenwel bestaat geen verplichting om die precieze formulering te gebruiken, in de mate dat men zich tot hetzelfde heeft verbonden.186 De vrijheid van formulering bij de eedaflegging leidt er ook toe dat de rechtspraak afwijzend staat tegen de argumentatie dat de eedaflegging in strijd zou komen met de persoonlijkheidsrechten en fundamentele vrijheden. b. Toepassingsgebied ratione personae – alle partijen die in het bezit zijn geweest (art. 118311° GerW) Het gaat om alle partijen die in het bezit zijn geweest van de voorwerpen die tot de boedel behoren of die de plaatsen waar bedoelde voorwerpen zich bevinden, bewoond hebben. "Bezit" moet niet in de goederenrechtelijke betekenis van het woord worden uitgelegd. Ook een detentor, die enkel het materiële en niet het intentionele element van het bezit heeft (gehad), kan tot eedaflegging worden verplicht. Te denken valt o.m. aan een huurder, bruiklener of bewaarnemer. Dat wordt ruim geïnterpreteerd, aldus moet ook de verwerpende erfgenaam de eedaflegging doen indien hij aan dit vereiste voldoet. De rechtspraak heeft geoordeeld dat ook degene die de sleutels van het sterfhuis heeft gehad daartoe behoort, aangezien het bezit van de sleutels van het sterfhuis moet worden gelijkgesteld met het “bewoond hebben van de plaatsen” in de zin van art. 1183, 11° Ger. W.187 Uit deze rechtspraak is door sommigen afgeleid dat elkeen die, op welke manier ook, de mogelijkheid heeft gehad om zich toegang te verschaffen tot de plaatsen waar de te inventariseren goederen zich bevinden, verplicht is om de eed af te leggen. Deze ruime uitlegging van art. 1183 Ger. W. wordt in de rechtsleer bekritiseerd. Volgens sommige auteurs moet een formele interpretatie van art. 1183, 11° Ger. W. vooropstaan. Voor deze restrictieve interpretatie wordt steun gezocht in art. 192 G.W., dat bepaalt dat “geen eed 186 Cass. 8 mei 1990, Arr. Cass. 1989-90, 1146. 187 Cass. 22 oktober 1996, Arr. Cass. 1996, 950, Pas. 1996, I, 1014, R.W. 1997-98, 637, noot S. VAN OVERBEKE, T. Not. 1998, 450. In dezelfde zin Vred. Maaseik 13 september 2000, T. Not. 2000, 610. 74 kan worden opgelegd dan krachtens de wet.” Dit grondwetsartikel zou een beperkende uitlegging van de gevallen waarin eed kan worden afgelegd opleggen, om te verhinderen dat men tot eedaflegging zou kunnen worden gedwongen “au gré du caprice”.188 Nochtans spoort de overheersende interpretatie met een symbolische invulling van het bezit, zoals die bij een bezitsoverdracht altijd gehanteerd wordt. Degene die de sleutel heeft van een gebouw, wordt vanuit zakenrechtelijk oogpunt geacht de onrechtstreekse bezitter (‘animo suo, corpore alieno’) te zijn van de roerende goederen die zich in dat onroerend goed bevinden. Bijgevolg lijkt art. 192 G.W. niet in het gedrang. 2. De eedaflegging als sluitstuk van de boedelbeschrijving a. Begrip De eedaflegging is het sluitstuk van de boedelbeschrijving sensu stricto.189 De eedaflegging is zowel letterlijk als figuurlijk het sluitstuk. Figuurlijk biedt ze de waarborg voor de oprechtheid van de verklaringen van de partijen. In letterlijke zin komt de eedaflegging in principe als laatste verrichting van de boedelbeschrijving. b. Letterlijk sluitstuk: eedaflegging als laatste verrichting 1° Beginsel Volgens oudere cassatierechtspraak begaat de notaris die bij de afsluiting van de eerste vacatie en na vermelding van de voorlopige afsluiting van de boedelbeschrijving aan partijen de eed opdraagt, een fout.190 Dit is evenwel niet absoluut. 2° Cassatie-arrest van 14 oktober 2003 Het Hof van Cassatie oordeelde in een arrest van 14 oktober 2003 dat geen wettelijke bepaling voorschrijft dat de voornoemde eed slechts geldig kan worden afgelegd in het eindproces-verbaal van de boedelbeschrijving.191 In casu werd overgegaan tot een boedelbeschrijving in het kader van een echtscheidingsprocedure. Er vonden verschillende vacaties plaats, onder meer op 20 november 1995 en 19 december 1995. De ex-echtgenote had evenwel aangegeven dat ze op de laatste vacatie niet aanwezig zou kunnen zijn en verzocht om tot eedaflegging te kunnen overgaan op 20 november 1995, terwijl de exechtgenoot de eed aflegde op 19 december 1995. Op de vacatie van 19 december 1995 was de ex-echtgenote geldig vertegenwoordigd zonder dat de vertegenwoordiger evenwel een verklaring voor haar rekening had afgelegd. In de cassatievoorziening betoogde zij dat zij niet 188 Corr. Kortrijk 3 oktober 1984, R.W. 1984-85, 2966; F. DEBUCQUOY, “Il faut veiller à ce que le serment ne soit pas prodigue”, (noot onder Vred. Maaseik 13 oktober 2000), T. Not. 2000, p. 616, nr. 3. 189 Corr. Gent 19 december 2002, T.G.R. 2003, 167. 190 Cass. 8 december 1981, T. Not. 1984, 52. 191 Cass. 14 oktober 2003, R.W. 2003-04, 1265, noot M. TRAEST, T. Strafr. 2004, 166. 75 voor meineed kon worden veroordeeld, aangezien het om een onregelmatige eedaflegging ging. Het Hof van Cassatie bevestigde de strafrechtelijke veroordeling van de ex-echtgenote wegens meineed op 20 november 1995. In casu kon het argument dat de beklaagde theoretisch nog verklaringen kon afleggen op de laatste vacatie, niet worden ingeroepen, aangezien was gebleken dat zij hiervan – via haar vertegenwoordiger – geen gebruik had gemaakt. 3° Overige (vaststaande) rechtspraak Dit arrest doet echter geen afbreuk aan de eerdere rechtspraak van het Hof waarin werd geoordeeld “dat de boedelbeschrijving ertoe strekt alle baten en lasten van een onverdeelde boedel vast te stellen, zodat de behoorlijk ingelichte partijen met volle kennis van zaken een keuze kunnen doen.” Hieruit werd afgeleid dat de rechter die vaststelt dat een partij verklaart dat er door haar nog andere goederen zijn aan te geven en dat zij dit zal doen bij een tweede vacatie, die door de notaris wordt vastgesteld, wettig beslist dat, nu de inventaris niet beëindigd was, die partij zich niet onthouden heeft van aangifte en dat de eed die bij het sluiten van het voorlopig afgesloten proces-verbaal van de notaris, dat die verklaring inhoudt, werd afgelegd, geen valse eed is in de zin van artikel 226, tweede lid, van het Strafwetboek.192 Daarom blijft het – ondanks het arrest van 14 oktober 2003 – raadzaam dat de partijen toch op de laatste vacatie de eed afleggen. Indien ze dit niet in elkaars aanwezigheid willen doen, kan dit afzonderlijk gebeuren, voor zover alle verrichtingen van de boedelbeschrijvingen op dat ogenblik achter de rug zijn. c. Belang van de boedelbeschrijving - sancties 1° Ratio Indien a posteriori blijkt dat één van de eedafleggers goederen niet heeft aangegeven of anderszins foute verklaringen heeft afgelegd, zijn de sancties niet mals. Dit is eenvoudig te verklaren door de cruciale rol die de eedaflegging heeft bij de boedelbeschrijving. Niet alleen de boedelbeschrijving, maar ook de latere vereffening-verdeling staan en vallen met de juistheid van de door de partijen gedane verklaringen. Te verwijzen is naar de bewijsfunctie van de boedelbeschrijving (zie supra). 2° Sancties Twee strafrechtelijke en twee civielrechtelijke sancties komen dan in het vizier, nl. (1) meineed (2), valsheid in geschrifte, (3) heling (art. 792 B.W.) en (4) verval van het voorrecht van boedelbeschrijving. Ook de vraag of degene ten nadele van wie goederen niet in de boedelbeschrijving zijn opgenomen, schadevergoeding kan vorderen, komt aan de orde. a) Meineed 192 Cass. 8 december 1981, Arr. Cass. 1981-82, 486, noot, T. Not. 1984, 52, noot R. CELIS. 76 i) Begrip Indien men een valse eed aflegt, stelt men zich bloot aan de strafbaarstelling van artikel 226 Sw. Het misdrijf meineed, dat gepleegd wordt bij een verzegeling of boedelbeschrijving, vereist enkel een algemeen opzet.193 Het is bijgevolg enkel vereist dat de dader het misdrijf wetens en willens heeft gepleegd, dit is dat hij ervan bewust is dat de boedelbeschrijving bij dewelke hij de eed aflegt, verkeerde of onvolledige gegevens bevat. Indien hij zich beroept op onoverkomelijke rechtsdwaling, moet hij hiervan het bewijs leveren. ii) Niet-verklaring van het eigen vermogen In de rechtspraak valt wel enige soepelheid op te merken in verband met de strafrechtelijke gevolgen van de niet-verklaring van goederen die tot het eigen vermogen van de eedafleggers behoren, maar afkomstig zijn van de onverdeeldheid, bv. goederen die door de erflater zijn geschonken aan een erfgenaam.194 Hoewel deze in principe ook moeten worden geïnventariseerd, leidt de niet-aangifte van deze goederen niet noodzakelijk tot strafbaarheid. Wel moet deze rechtsdwaling degelijk worden gemotiveerd. Aldus oordeelde het Hof van Cassatie dat een feitenrechter niet wettig kan beslissen dat de eedaflegger niet kan worden veroordeeld wegens meineed indien hij te goeder trouw meende dat hij geen melding moest maken van de gebruikelijke geschenken waarvan zij heeft genoten en ook niet van alle betalingen uitgevoerd in ruil voor geleverde diensten.195 iii) Concrete toepassingen Het Hof van Beroep van Antwerpen oordeelde dat de eedaflegger zich niet alleen schuldig maakt aan meineed indien hij nalaat belangrijke activa te vermelden, maar ook indien hij weliswaar opgave doet van bepaalde geldbedragen, maar wetens en willens nalaat te vermelden waar deze gelden zich bevinden en door welke rechtshandeling deze gelden het vermogen van de erflater verlieten.196 In casu had één van de erfgenamen bij de boedelbeschrijving verwezen naar de aangifte van de nalatenschap bij de ontvanger van successierechten, waarin ook een belangrijke geldsom werd verklaard, maar zonder te vermelden waar die gelden zich bevonden. Opmerkelijk is wel dat de veroordeling uitgesproken wordt, ook al vermeldt het arrest dat de betrokken erfgenaam over de litigieuze geldsom door de notaris niet is ondervraagd. Het Hof van Cassatie197 vernietigde het arrest van het Hof van Beroep van Gent dat stelde dat het verzwijgen van verdachte geldverrichtingen of van het bestaan van een rekening slechts aanleiding kan geven tot een valse eed voor zover het bestaan van die gegevens zonder die 193 Cass. 4 september 1990, Arr. Cass. 1990-91, 9, T. Not. 1991, 297, noot J.L. RENS; Cass., AR P.06.1132.N, 5 december 2006; Corr. Gent 29 november 2002, T.G.R. 2003, 168; Corr. Leuven 4 december 2000, A.J.T. 2000-01, 504. 194 Corr. Gent 29 november 2002, T.G.R. 2003, 168. 195 Cass. 5 december 2006, Pas. 2006, 2554; Cass. 22 oktober 2003, Rev. trim. dr. fam. 2004, afl. 2, 503. Vgl. Corr. Gent 29 november 2002, T.G.R. 2003, 168. 196 Antwerpen 14 mei 2002, R.W. 2002-03, 908, goedkeurende noot S. VAN OVERBEKE, Rev. not. b. 2003, 577, noot D. STERCKX. 197 Cass. 28 februari 2012, TGR-TWVR 2012, 283. 77 verklaring onbekend of buiten de verdeling zouden blijven. 198 Hierdoor voegden de appelrechters een bijkomende vereiste toe aan de wet, namelijk dat geen aangifte moet worden gedaan van goederen waarvan andere betrokken partijen op de hoogte zijn. In casu had één van de erfgenamen tijdens de boedelbeschrijving geen melding gemaakt van bepaalde transacties en een Nederlandse postbankrekening. Het Hof van Beroep van Gent meende dat deze erfgenaam geen valse eed had afgelegd omdat andere erfgenamen blijkbaar op de hoogte hiervan waren. b) Valsheid in geschrifte Er is sprake van valsheid in geschrifte indien men ter gelegenheid van het opstellen van de notariële akte valselijk hetzij het bezit van bepaalde goederen heeft verzwegen, hetzij zich onwetend heeft verklaard over de bestemming terwijl men in werkelijkheid wel wist welke bestemming eraan gegeven was. Het gaat om intellectuele valsheid in geschrifte. c) Heling i) Begrip Er is sprake van heling in de zin van art. 792 B.W. wanneer nalatenschapsgoederen met bedrieglijk inzicht worden weggemaakt of verborgen gehouden door een erfgenaam. Het Hof van Cassatie heeft deze bepaling uitbreidend geïnterpreteerd: volgens het Hof heeft dit artikel betrekking op alle gevallen van bedrog waarbij een erfgenaam, ten nadele van zijn medeerfgenamen, de gelijkheid van de verdeling tracht te verbreken, hetzij dat hij zich goederen van de nalatenschap toe-eigent, hetzij dat hij, door dienaangaande niet de door de wet opgelegde verklaringen te doen, de van de overledene verkregen giften verborgen houdt.199 Door sommige feitenrechters wordt zelfs vaak aanvaard dat geen bedrog vereist is, maar loutere kwade trouw volstaat.200 In de rechtspraak werd gepreciseerd dat heling niet alleen betrekking kan hebben op benadeling van de mede- erfgenamen, maar ook op benadeling van de schuldeisers.201 ii) Bewijslast De erfgenamen (of de deelgenoten) die de toepassing van art. 792 B.W.(1448 BW) inroepen, dragen de bewijslast dat aan de vier vereisten is voldaan202: (1) goederen die tot de nalatenschap behoren 198 Cass. 28 februari 2012, TGR-TWVR 2012, 283. 199 Cass. 12 november 2004, Pas. 2004, I, 1777, Rev. trim. dr. fam. 2005, 893, T. Not. 2005, 419, T.B.B.R. 2006, 302. 200 Brussel 8 maart 2007, J.T. 2007, 601. 201 Luik 28 mei 2003, Rev.trim dr. fam. 2005, 896; Gent 27 november 2003, NjW 2004, 346, noot BW. 202 Ruim op te vatten als een erfgenaam ab intestato, een algemeen legataris, een legataris te algemenen titel of een contractueel ingestelde (Luik 28 mei 2003, Rev. trim. dr. fam. 2005, 896; Gent 27 november 2003, NjW 2004, 346, met noot BW). Een bijzondere legataris of een derde kan zich niet schuldig maken aan heling (Cass. 9 december 1993, R. Cass. 1994, 59, Rev. not. b. 1994, 22; Luik 23 november 1920, Pas. 1921, II, 187, noot). 78 (2) worden door een erfgenaam (3) weggemaakt of verborgen gehouden (4) met bedrieglijk inzicht (of minstens kwade trouw). Zij kunnen dit bewijs leveren door alle middelen van recht, getuigen en vermoedens inbegrepen. De grondslag van deze spreekplicht van erfgenamen moet worden gezocht in de goede trouw die erfgenamen als deelgenoten tegenover elkaar hebben.203 iii) Sanctie - verlies van recht De sanctie is dat de dader alle recht op de geheelde voorwerpen verliest en ze in beginsel in natura dient terug te geven met inbegrip van de interesten en de vruchten die deze goederen tijdens de periode van de wegmaking of het verbergen opbrachten (hij moet wel in het passief participeren alsof hij niet geheeld had). iv) Remedie : spontaan berouw (1) Ratio van notariële tussenkomst Heling kan enkel worden vermeden indien men de goederen voor afsluiting van de inventaris uit eigen beweging teruggeeft of indien de mede-erfgenamen afstand doen van de sanctie.204 De notariële tussenkomst via het opstellen van de inventaris is van belang om het bedrieglijk inzicht te staven: de notaris wijst de partijen op hun verplichting om alles kenbaar te maken, en sluit aldus hun goede trouw uit.205 Nochtans betekent het feit dat nog geen inventaris is opgesteld, niet dat er van heling nog geen sprake kan zijn.206 Er is sprake van heling van zodra men bij een ontkennend antwoord op de vraag naar aanwezigheid van bepaalde goederen reeds de heling als vaststaand kan beschouwen. De basis van de spreekplicht moet niet in art. 1183, 11o, Ger. W. worden gezocht, maar in de goede trouw die erfgenamen als deelgenoten tegenover elkaar hebben.207 Op hen rust de plicht om elkaar van in het begin juiste en volledige informatie te verschaffen. (2) Spontaan en tijdig berouw De sanctie van de heling kan niet worden opgelegd wanneer de heler zich spontaan en tijdig bedenkt. Onder tijdig verstaat men voor het afsluiten van de boedelbeschrijving en vóór ze aan het licht komt208Het feit dat hij de goederen toch nog aangeeft vooraleer de 203 Antwerpen 26 februari 2007, R.W. 2007-08, 865, noot J. DU MONGH. 204 Bergen 20 april 2004, Rev. not. b. 2004, 308; J.L.M.B. 2005, 746, Rev. trim. dr. fam. 2005, 626 205 Luik 28 mei 2003, Rev. trim. dr. fam. 2005, 896. 206 Antwerpen 26 februari 2007, R.W. 2007-08, 865, noot J. DU MONGH; Bergen 20 april 2004, Rev. not. b. 2004, 308, J.L.M.B. 2005, 746, Rev. trim. dr. fam. 2005, 626; L. Sterckx, «De certaines conditions et preuves du recel successoral», J.T. 2003, 467 207 Antwerpen 26 februari 2007, R.W. 2007-08, 865, noot J. DU MONGH. 208 Cass. 31 mei 2010, RW 2011-12, 1597. 79 vereffening/verdeling is afgesloten, volstaat daartoe niet. Het is vereist dat het berouw ‘spontaan’ is gebeurd. De bewijslast rust ter zake op de schuldige erfgenaam. Van ‘spontaneïteit’ is geen sprake bij noodgedwongen toegeving omdat de ware feiten aan het licht zijn gekomen, bv. omdat de benadeelde erfgenamen de afhaling van de buitenlandse bankrekening hadden ontdekt en de heler kennis had gekregen van deze ontdekking of omdat in het kader van het strafonderzoek bepaalde waardepapieren werden ontdekt. A fortiori is er geen sprake van een spontaan berouw indien er reeds met vervolging is gedreigd.209 d) Vervallen verklaring van voorrecht van boedelbeschrijving Erfgenamen die aanvaard hadden onder voorrecht van boedelbeschrijving worden hiervan vervallen verklaard indien zij goederen verborgen hebben gehouden of wetens en willens en te kwader trouw verzuimd hebben goederen in de inventaris op te nemen. e) Schadevergoeding De partij die de valse verklaringen onder ede heeft afgelegd, is in beginsel enkel gehouden tot morele schadevergoeding tegenover de geschade partij.210 De materiële schade die een derde kan lijden, staat niet in causaal verband tot de eedaflegging zelf, maar wel de handeling die aan de meineed ten grondslag ligt. 209 Luik 10 februari 2004, T.B.B.R. 2006, 385. 210 Zie o.a. Antwerpen 23 december 2008, Nullum Crimen 2009, 391. 80 AFDELING I. Dwangsom 1. Mogelijkheid van dwangsom ingeval van eedaflegging a. Arrest van Benelux-Gerechtshof van 29 november 1993211 Kunnen partijen gedwongen worden om tot eedaflegging over te gaan via een dwangsom? Het Hof van Cassatie heeft bij arrest van 27 maart 1992 twee prejudiciële vragen gesteld aan het Benelux Gerechtshof i.v.m. de toepassing van de Benelux Eenvormige Wet in verband met de dwangsom: 1. Maakt een rechterlijk bevel om de eed in de zin van art. 1183, 11° Ger. W. af te leggen een hoofdveroordeling uit in de zin van art. 1, lid 1 van de Eenvormige Benelux-Wet? 2. Is de notaris partij in de zin van art. 1385bis Ger. W.? Het Benelux-Gerechtshof beantwoordde beide vragen in zijn arrest van 29 november 1993.212 Het Hof besliste daarin dat een rechterlijk bevel om de bij artikel 1183, 11° Ger. W. bedoelde eed af te leggen, een hoofdveroordeling uitmaakt in de zin van de Eenvormige Benelux-Wet op de dwangsom. Bovendien, zo oordeelde het Hof, is de notaris een partij in de zin van artikel 1385bis Ger. W. indien hij zich met toepassing van art. 1184 Ger. W. tot de vrederechter wendt, zodat op zijn vordering een veroordeling onder verbeurte van een dwangsom kan worden uitgesproken. De Belgische rechtspraak is hierin, wat het antwoord op de eerste prejudiciële vraag betreft, gevolgd: thans wordt algemeen aanvaard dat, op verzoek van de instrumenterende notaris aan het bevel tot eedaflegging een dwangsom kan worden verbonden.213 b. De notaris als “partij” Het arrest van het Benelux-Gerechtshof is, wat de tweede prejudiciële vraag betreft, scherp bekritiseerd door ENGELS. Immers doet de kwalificatie van de notaris als ‘partij’ in het proces vanuit notarieel oogpunt vragen rijzen. Het is immers onverzoenbaar met artikel 8, tweede lid Organieke Wet Notariaat, dat bepaalt dat notarissen geen akten mogen verlijden waarbij zijzelf, hun bloedverwanten of aanverwanten in de rechte lijn, of in de zijlijn tot de derde graad, partij zijn of waarin enige bepaling te hunnen voordele voorkomt. Bovendien komt de dwangsom toe aan de partij die de 211 C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 69. 212 Benelux Gerechtshof 29 november 1993, Benelux Jur. 1993, 49, concl. G. D'HOORE, R.W. 199394, 705, concl. G. D'HOORE, J.T. 1994, 415, concl. G. D'HOORE, P.&B. 1994, 9, noot D. LINDEMANS, T. Not. 1994, 458, concl. G. D'HOORE; Cass. 17 Juni 1994, Arr. Cass. 1994, 631, R. Cass. 1994, 320, noot V. VAN HERREWEGHE, R.W. 1994-95, 1036. 213 Vred. Sint-Niklaas 8 augustus 2007, R.W. 2008-09, 1326 en T. Not. 2009, 25; Vred. MoeskroenKomen-Warneton 10 juni 2003, Rev. not. b. 2004, 214; Vred. Leuven (2) 6 december 2001, T. Vred. 2003, afl. 3-4, 175; Vred. Maaseik 5 april 2000, T. Not. 2002, 683, noot F. DEBUCQUOY; Vred. Westerlo 17 maart 2000, A.J.T. 1999-00, 796 en T. Not. 2001, 262. 81 veroordeling heeft bekomen (art. 1385quater Ger. W.). Hij moet schuldeiser zijn van een verbintenis die strekt tot betaling van een dwangsom en de dwangsom moet door hemzelf of namens hem worden gevorderd. Dat is niet het geval voor de notaris. Bijgevolg ontstaat betwisting indien de rechter in zijn beschikking de belanghebbende notaris niet aanwijst of ze aan de notaris toekent. Bovendien plaatst het arrest van het Benelux-Gerechtshof de notaris in een risicovolle positie: de notaris die eedaflegging onder verbeurte van een dwangsom vordert, wordt partij in het geding en kan desgevallend zelf tot de gerechtskosten worden veroordeeld.214 Terecht besliste het Hof van Cassatie recenter dat een notaris die de boedelbeschrijving vordert, niet optreedt in eigen belang, maar wel in het belang van de partijen bij een exacte samenstelling van de boedel. Derhalve hebben de partijen er alle belang bij om tussen te komen in de procedure om de vordering van de notaris te ondersteunen of te bestrijden.215 c. Gewetensvrijheid als ontsnappingsroute? Sinds het vaststaat dat de veroordeling tot eedaflegging een hoofdveroordeling in de zin van artikel 1385bis Ger. W. uitmaakt, die als zodanig aanleiding kan geven tot een dwangsom, hebben weigerende partijen het over een andere boeg pogen te gooien: vaak is de weigering beargumenteerd door te verwijzen naar de gewetensvrijheid (art. 9 E.V.R.M.). Het blijkt dat dit middel in de rechtspraak evenwel weinig succes heeft gekend. Aldus oordeelde de Vrederechter van Westerlo dat, aangezien voor de eedaflegging geen vaste formule bestaat, de geloofsovertuiging van de getuigen van Jehova niet als een 'eedbelemmerende hindernis' kan worden beschouwd.216 Het feit dat de eedformulering aan geen geijkte bewoordingen is onderworpen (zie supra), biedt daarvoor ondersteuning. Het lijkt te verregaand om – zoals sommige auteurs doen – in dat licht de eedaflegging als een ‘moreel geïnspireerde verklaring’ te beschouwen waaraan gewetensproblemen kunnen worden verbonden.217 2. Hoegrootheid van dwangsom De hoogte van de dwangsom, wordt door de notaris overgelaten aan de soevereine beoordeling van de hoven en rechtbanken.218 Hoewel sommige rechterlijke beslissingen dit bedrag fixeren op een bedrag per vastgestelde weigering219, bepalen de meeste vrederechters de dwangsom per tijdseenheid (doorgaans dag) vertraging bij het afleggen van de eed.220 Aangezien in principe de eedweigeraar vóór een bepaald tijdstip de eed moet afleggen, lijkt 214 Gent 20 oktober 1998, A.J.T. 1999-00, 46. 215 Cass. AR C.08.0140.N, 15 mei 2009. 216 Vred. Westerlo 17 maart 2000, R.W. 2000-01, 356, A.J.T. 1999-00, 796, T. Not. 2001, 262. In dezelfde zin A.P.R., tw. Dwangsom, p. 122, nr. 127. 217 Zie nochtans F. DEBUCQUOY, “Ghi wilt met macht, Heer Grave, dwinghen, den gheest dien gheen en dwinghen can?”, (noot onder Vred. Maaseik 5 april 2000), T. Not. 2002, 691. 218 F. DEBUCQUOY, l.c., 618. 219 Vred. Maaseik 13 oktober 2000, T. Not. 2000, 610, noot F. DEBUCQUOY. 220 Zie bv. Vred. Moeskroen-Komen-Warneton 10 juni 2003, Rev. not. b. 2004, 214; Vred. Maaseik 5 april 2000, T. Not. 2002, 683, noot F. DEBUCQUOY. 82 deze laatste berekeningswijze het meest efficiënt te zijn en het minst aanleiding te geven tot betwistingen.221 3. Begunstigde van dwangsom Een delicate vraag is deze, indien een dwangsom wordt toegekend, aan wie die dan ten goede moet komen. Overeenkomstig art. 1385quater Ger. W. komt de dwangsom, eenmaal verbeurd, toe "aan de partij die de veroordeling heeft bekomen". Aangezien de notaris evenwel geen titularis is van een schuldvordering waarvan aan de nakoming een dwangsom wordt gekoppeld, zou hij niet voldoen aan het criterium van die bepaling. De meeste rechtsleer neemt aan dat de dwangsom door de notaris moet worden gevorderd voor rekening van de materiële procespartij, d.i. de partij die wel de eed heeft afgelegd en de afsluiting van de boedelbeschrijving vordert.222 Anderen verdedigen evenwel dat de dwangsom moet toekomen aan de verzoekende notaris.223 Aangezien de notaris geen persoonlijk belang te verdedigen heeft in de procedure, maar enkel optreedt uit hoofde van zijn ambt, moet de dwangsom toekomen aan de partij die wel de eed heeft afgelegd en voor wiens rekening de notaris – bij de vordering op grond van art. 1184 Ger. W. – optreedt. De notaris treedt op als een soort van dwangvertegenwoordiger: aangezien de materiële partij in het licht van art. 1184 Ger. W. niet kan vorderen, moet de notaris dat wel doen. Het toekennen van de dwangsom aan de notaris zou leiden tot diens ongerechtvaardigde verrijking. Ook zou deze (eerste) zienswijze beter sporen met art. 8 Organieke Wet Notariaat. Bovendien is het niet al goud wat blinkt onder de tweede stelling. Vooral indien de eis wordt afgewezen, zou de notaris met de keerzijde van de aantrekkingskracht die ervan uitgaat, kunnen worden geconfronteerd. Aldus oordeelde het Hof van Beroep van Gent dat “de notaris door partij te worden in een geding tegen één van de gerechtigden in de nalatenschap tegenstrijdige belangen ontwikkelt en dat dit desgevallend kan resulteren in zijn persoonlijke veroordeling tot de gerechtskosten.”224 De handhaving van de eerste stelling staat er niet aan in de weg dat de rechter de betaling van de dwangsom aan de notaris beveelt, onder de verplichting om dit geld door te storten aan de rechthebbende op het ogenblik dat het duidelijk is wie dit is. 221 In dezelfde zin F. DEBUCQUOY, l.c., p. 618, nr. 5. 222 Rb. Brussel 29 april 2008 Rev.trim.dr.fam. 2010, 429, RW 2008-09, 937; Vred. Westerlo 17 maart 2000, R.W. 2000-01, 356 en A.J.T. 1999-00, 796; Vred. Torhout 21 december 1995, T. Vred. 2002, 440, noot T. VAN SINAY; F. DEBUCQUOY, o.c., T. Not. 2002, 688; C. ENGELS, “Gerechtelijk privaatrecht in verband met het notariaat”, in K.F.B.N. (ed.), Familiaal vermogensrecht. Reeks notariële actualiteit, Brugge, Die Keure, 2002, 104; T. VAN SINAY, “Boedelbeschrijving, ontzegeling en eedaflegging”, (noot onder Vred. Torhout 21 december 1995), T. Vred. 2002, 446. 223 P. TAELMAN, “Tabula rasa”, TRD&I 1994, 141; K. WAGNER, Casebook 20 jaar dwangsom, Gent, Mys en Breesch, 2001, 250. 224 Gent 20 oktober 1998, A.J.T. 1999-00, 46. 83 AFDELING J. Onregelmatige boedelbeschrijving Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de boedelbeschrijving die onregelmatig is naar vorm en de boedelbeschrijving die onregelmatig is naar inhoud. 1. Onregelmatigheid naar vorm In dat geval is de boedelbeschrijving nietig als authentieke akte, maar kan ze nog gelden als onderhandse akte tussen de partijen. Aldus leidt de vormelijke nietigheid van het procesverbaal van boedelbeschrijving niet tot het verval van het voorrecht van boedelbeschrijving. b.v. indien één of meerdere partijen die hadden moeten worden opgeroepen, niet opgeroepen zijn. Indien die niet-oproeping met bedrieglijk opzet gebeurde, moet de waarachtigheid van de operatie worden bekritiseerd, zodat het een inhoudelijke onregelmatigheid wordt. Indien nietopgeroepen partijen toch verschenen zijn, hebben ze de nietigheid van de akte gedekt. 2. Onregelmatigheid naar de inhoud Indien er onvrijwillige weglatingen geweest zijn, zijn er drie mogelijke sancties: a. De boedelbeschrijving is niet nietig, maar er kan een aanvullende inventaris worden gevorderd. b. Indien de weglatingen bedrieglijk waren, is de inventaris vernietigbaar. De rechter beschikt over een discretionaire bevoegdheid om niet de nietigheid uit te spreken maar een aanvullende boedelbeschrijving op te leggen. c. Sancties ten gevolge van valse verklaringen: zie supra (verlies van het voordeel dat voortvloeit uit de boedelbeschrijving en heling). AFDELING K. Ontstentenis van boedelbeschrijving De sanctie voor het niet-opstellen van een boedelbeschrijving waar dit door de wet nochtans als vereiste werd gesteld, verschilt al naargelang het geval: 4. Geen inbezitstelling van de vruchtgebruiker (art. 600 B.W.); 5. Verlies van het voorrecht van boedelbeschrijving (art. 794 B.W.);; 6. Tegen diegene die wettelijk moest instaan voor de boedelbeschrijving, kan de samenstelling van de boedel met alle bewijsmiddelen rechtens, zelfs de middelen van algemene bekendheid, worden geleverd (zie art. 1428, vierde lid B.W.). AFDELING L. Kosten van boedelbeschrijving In beginsel dient de kost van de boedelbeschrijving te worden gedragen door de beschreven boedel. Het gaat m.a.w. om een schuld van de boedel (art. 810 en 1449 B.W.). Uitzondering geldt evenwel indien de boedelbeschrijving wordt opgelegd aan één bepaalde persoon (bv. vruchtgebruiker), in welk geval hij de kosten op zich zal moeten nemen (art. 600 B.W.). 84 HOOFDSTUK III. Procedures inzake openvallen en beheer van de nalatenschap Aanbevolen literatuur: C. CASTELEIN, “De notaris en de erfoptie”, in X., Notariële actualiteit 2009-2010, Reeks Leuvense Notariële Geschriften nr. 12, Gent, Larcier, 2010, 183-247; A. CULOT, “L'acceptation sous bénéfice d'inventaire”, Rec. gén. enr. not. 2012, liv. 2, 91-93; C. ENGELS, Procesrecht in verband met het notariaat, Brugge, Die Keure, 2010, 33-76; C. ENGELS, “Met vrijstelling van boedelbeschrijving en van borgstelling”, in Liber amicorum Christian De Wulf, Brugge, die Keure, 2003, 118 ev.; J. DECUYPER, “De Federale Staat als erfgenaam”, Successierechten 2009, afl. 4, 6-8; C. DE WULF, “Over de beneficiaire aanvaarding”, T.Not. 2012, afl. 5, 324-326; M. GOVAERTS, “De aanstelling en de taken van de curator van de onbeheerde nalatenschap”, RABG 2012, afl. 5, 324-329; M. MASSCHELEIN, “Gevolgen van de bedrieglijke verwerping in het kader van een collectieve schuldenregeling”, TBBR 2012, afl. 6, 240-243; M. PETIT, “De la dévolution incertaine aux obligations incombant au curateur à succession vacante”, Rec. gén. enr. not. 2013, liv. 1, 3437; V. SAGAERT, Notarieel proces-, zekerheden- en executierecht, Acco, Leuven, 2011, 6192; V. SAGAERT, “Art. 877-881 BW. Het voorrecht van boedelscheiding” in Comm.Erf. 2003, 1-17; T. VAN SINAY, “De boedelbeschrijving in de beneficiair aanvaarde nalatenschap”, T.Vred. 2009, afl. 1-2, 73-80; G. VERSCHELDEN, “Het huishoudelijk karakter van schulden en de aanvaarding van de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving bij gebrek aan inventaris”, NJW 2008, afl. 178, 227; M. COENE, N. GEELHAND DE MERXEM, J. VERSTRAETE, J. VERHAERT & R. BARBAIX, “Overzixht van rechtspraak”, TPR 2005, 449 v. AFDELING A. Algemene beginselen inzake de overgang van een nalatenschap 1. Openvallen van nalatenschap : onmiddellijke eigendomsverkrijging? Naar continentaal recht komt de nalatenschap onmiddellijk, vanaf het ogenblik van het overlijden, toe aan de erfgenamen, zonder dat men eerst moet wachten tot de passiva die deze nalatenschap bezwaren worden vereffend (anders bv. het Anglo-Amerikaans systeem van de probate procedure). Dat volgt uit artikel 711 BW, waar staat dat de eigendom van goederen wordt verkregen en overgaat door erfopvolging, schenking onder de levenden of bij testament. 2. Aard van de erfkeuze: een recht om eigendom te verkrijgen Toch lijkt artikel 711 BW niet letterlijk te mogen worden genomen. De nalatenschap komt niet van rechtswege, door het loutere feit van het openvallen ervan, aan de erfgenamen toe.225 225 Voor een uitvoerige bespreking van dit vraagstuk: Y.H. LELEU, La transmission de la succession en droit comparé, Antwerpen, Maklu, 1996, 624 p.; Vgl. J. DU MONGH, “Art. 774 B.W.”, in Comm. 85 Dat is een gevolg van de erfkeuze die aan de erfgerechtigde wordt toegekend: ze zijn niet verplicht om de nalatenschap te aanvaarden, maar ze kunnen die ook verwerpen of aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving. Bovendien dooft dat keuzerecht na dertig jaar uit (zie infra). Indien de nalatenschap van rechtswege zou zijn verworven, zou het verstrijken van die termijn niet tot gevolg kunnen hebben dat men zijn rechten op die goederen verliest, daar eigendom een eeuwigdurend recht is dat niet door onbruik kan uitdoven.226 Bovendien blijkt dat ook uit artikel 777 BW, aangezien de retroactieve werking van de erfkeuze zonder voorwerp zou zijn indien de nalatenschap van rechtswege zou zijn verworpen. Tenslotte is ook het feit dat de wetgever uitdrukkelijk de hypothese van de aanvaarding van een nalatenschap regelt, een aanduiding van het feit dat de nalatenschap niet van rechtswege op de erfgenamen op legatarissen overgaat. Op die gronden besluit DE PAGE, en in zijn navolging een groot aantal andere auteurs, dat de erfgenaam bij het openvallen van de nalatenschap niet het eigendomsrecht verkrijgt, maar slechts een recht om eigendom te verwerven.227 Door het openvallen van de nalatenschap is hij erfgerechtigde, vanaf de aanvaarding ervan is hij erfgenaam. De betekenis van art. 711 BW is dan ook dat de aanvaarding retroactief werkt. 3. Centrale rol van notaris bij erfkeuze De notaris speelt bij de uitoefening van die keuze vaak een centrale rol op het vlak van adviesverlening, te meer daar de algemene beginselen in verband met het keuzerecht en het beraad niet systematisch en verhelderend in de wet werden neergelegd. De toepasselijke bepalingen zijn neergelegd in art. 774 e.v. BW Erfenissen, Schenkingen en Testamenten, Antwerpen, Kluwer, p. 3, nr. 2; K. VANWINCKELEN, “Art. 777 B.W.”, in Comm. Erfenissen, Schenkingen en Testamenten, Antwerpen, Kluwer, 2000, p. 2, nr. 1. 226 H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 528-529. 227 H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 529-531; P. DELNOY, L’option héréditaire, in Rép. Not., Tome III, successions, donations et testaments, Livre I, ‘Les Successions’, partie 2, Larcier, Brussel, 1994,,p. 49, nr. 5; J. DU MONGH, “Art. 774 B.W.”, l.c., p. 4, nr. 3. Zie evenwel: Y.H. LELEU, o.c., nr. 46-61. 86 AFDELING B. Erfrechtelijk keuzerecht 1. Titularissen van het optierecht a. Primaire erfgerechtigden Het optierecht komt toe aan eenieder die tot de nalatenschap wordt geroepen, dus zowel de erfgenamen, begunstigden van een contractuele erfstelling, algemene legatarissen, legatarissen onder algemene titel als de legatarissen onder bijzondere titel. De vraag of de erfgerechtigdheid voortvloeit uit de wet228 of testament229, is daarbij irrelevant. Ook een vrijgevigheid van de erflater kan aan de erfgerechtigde niet worden opgedrongen.230 Zelfs indien men contractueel, door een contractuele erfstelling, tot de nalatenschap is geroepen, behoudt men het keuzerecht. Door het contract te sluiten heeft men er zich immers niet toe verbonden om de nalatenschap te aanvaarden, maar enkel om de hoedanigheid als erfgerechtigde te verkrijgen.231 Niets verhindert hem om nadien de nalatenschap nog te verwerpen. Wel is het uiteraard zo dat de bijzondere legataris slechts twee opties heeft, nl. aanvaarden of verwerpen. Aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving heeft bij hem geen zin, aangezien hij niet tot de schulden van de nalatenschap is gehouden.232 b. Erfgerechtigden in ondergeschikte orde Het optierecht komt niet alleen toe aan de primaire erfgerechtigden, maar ook aan de erfgerechtigden in ondergeschikte orde. Dat zijn degene wier erfgerechtigheid door een andere erfgerechtigde wordt geprimeerd. Die erfgenamen in ondergeschikte orde kunnen hun optierecht uitoefenen, zij het uiteraard steeds onder de opschortende voorwaarde van de verwerping door de primaire erfgenamen of het verlies van het optierecht door deze laatste.233 c. Staat Voor de vraag of ook de Staat die tot de nalatenschap wordt geroepen, dergelijk optierecht heeft kunnen we verwijzen naar de bespreking van onbeheerde en erfloze nalatenschappen (zie infra). 228 Ook anomale erfopvolgers hebben dit keuzerecht: zie H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 428-429. 229 Hierbij geldt als bijkomende moeilijkheid dat een testament een eenzijdige rechtshandeling is. 230 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, nr. 6; J. DU MONGH, “Art. 774 B.W.”, l.c., p. 4, nr. 5 231 A.P.R., tw. Contractuele erfstelling, p. 208, nr. 408; H. DE PAGE, Traité, VIII, nr. 1632. 232 H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 532. 233 P. DELNOY, l.c., p. 66, nr. 45; Y.H. LELEU, o.c., p. 35, nr. 49. 87 2. Tegenwerpelijkheid aan de schuldeisers a. Algemeen Het optierecht is in principe tegenwerpelijk aan de schuldeisers van de erfgerechtigde. Zij kunnen in principe de erfkeuze van hun schuldenaar niet betwisten. Toch kan de schuldeiser op verschillende wijzen ingrijpen in de erfkeuze van hun schuldenaar. b. Pauliaanse vordering (art. 1167 BW) Indien hun schuldenaar met bedrieglijke benadeling van hun rechten de nalatenschap verwerpt, kunnen de schuldeisers zich doen machtigen om de nalatenschap uit hoofde van de schuldenaar in zijn plaats te aanvaarden (art. 788 BW jo. art. 1167 BW) 234. Dt wordt nader besproken infra bij de verwerping c. Zijdelingse vordering (art. 1166 BW) De schuldeisers van de erfgerechtigden kunnen bij wijze van zijdelingse vordering (art. 1166 BW; Fr. action indirecte, analoog aan wat in het En. derivative action heet) het optierecht uitoefenen in de plaats van hun nalatige schuldenaar. Zij kunnen immers niet het slachtoffer zijn van het feit dat de erfgerechtigde schuldenaar zijn optierecht niet uitoefent, en zij gedurende dertig jaar moeten wachten vooraleer het recht verloren gaat. Uiteraard is vereist dat zij het optierecht uitoefenen op de voor de erfgerechtigde meest voordelige wijze. De uitdrukking de zijdelingse vordering is een kenmerking van de eis die op die wijze wordt ingesteld - het recht krachtens hetwelk dat geschiedt is geen "vordering" maar een bevoegdheid. Anders dan de actio pauliana gaat het hier niet om het achteraf aanvechten van een rechtshandeling van de schuldenaar, maar om het “proactief” uitoefenen van een recht (inb. een bevoegdheid of wilsrecht) van de schuldenaar. 3. Inhoud van het keuzerecht a. Algemeen Het optierecht omhelst een eenzijdig keuzerecht van de erfgerechtigde waarmee hij op definitieve wijze standpunt inneemt ten aanzien van de goederen van een nalatenschap. b. Drie opties 234 Voor een recente toepassing, zie Hof Gent 3 april 2003, NJW 2003, 1374; de aanvaarding werd toegekend, ook al hadden de andere erfgenamen intussen de nalatenschap reeds verdeeld en was de schuldeiser niet tussengekomen in die verdeling. 88 Elke erfgerechtigde heeft in principe drie mogelijkheden bij de uitoefening van zijn optierecht: - zuivere aanvaarding van de nalatenschap (art. 774-783 BW); - verwerping van de nalatenschap (art. 784-792 BW; art. 1185 Ger. W.); of - aanvaarding van de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving (‘beneficiaire aanvaarding’)(art. 793bis BW-art. 810bis BW). 4. Openbare orde karakter en inperkingen van het optierecht a. Beginsel: van openabre orde Dit optierecht behoort tot de openbare orde, en kan derhalve niet worden beperkt bij wijze van overeenkomst (beding over een niet-opengevallen nalatenschap).235 Bij testament kan het optierecht van de reservataire erfgenamen evenmin worden beperkt.236 b. Beperkingen aan het optierecht Uitzonderlijk is een erfgerechtigde van rechtswege beperkt in de uitoefening van zijn optierecht. Dat is het geval voor: 1° de legataris onder bijzondere titel De legataris onder bijzondere titel heeft slechts twee opties, nl. aanvaarden of verwerpen, aangezien hij niet gehouden is tot de passiva van het legaat. 2° Onbekwamen a) Uitdrukkelijke beperking van optierecht in art. 776 BW Ter bescherming van de handelingsonbekwamen is hun optierecht beperkt. Voor minderjarigen en onbekwaamverklaarden bevat art. 776 BW een uitdrukkelijke regeling: hun vertegenwoordigers kunnen een aan de handelingsonbekwame toekomende nalatenschap slechts aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving of verwerpen (art. 776 BW jo. art. 461 BW). Het gaat om een algemeen beginsel dat op alle beschermingsstatuten van toepassing is.237 Aangenomen wordt dat ook de voorlopige bewindvoerder niet de bevoegdheid heeft om een 235 H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 543; M. PLANIOL en G. RIPERT, Traité pratique, nr. 312. 236 Zo zou de bepaling in een testament dat het legaat wordt gedaan onder voorwaarde dat een andere nalatenschap wordt verworpen, absoluut nietig zijn. 237 W. PINTENS, “De hervorming van het voorlopig bewind over de goederen van een meerderjarige door de Wet van 3 mei 2003”, in S. MAERTENS en G. BENOIT (eds.), Actualia ouderlijk gezag, 89 aan de onder voorlopig bewind gestelde toekomende nalatenschap zuiver te aanvaarden. Ook hij heeft de machtiging nodig om, in het belang van de onder voorlopig bewind gestelde, beneficiair de nalatenschap te aanvaarden.238 Ook verlengde minderjarigen (art. 487bis/487octies BW) en gerechtelijke onbekwaamverklaarden (art. 776/509 BW) zijn beperkt in hun optierecht. b) Vormvereisten In elk van die hypothesen moeten volgende vormvereisten worden nagekomen door de vertegenwoordigers. i) Voorafgaande bijzondere machtiging door de vrederechter Aldus dient de vrederechter een voorafgaande, bijzondere machtiging aan de voogd te verlenen om een nalatenschap, een algemeen legaat, of een legaat ten algemene titel te verwerpen of te aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving (art. 410 § 1, 5° BW). Ook de ouder(s) die het beheer van de goederen van hun minderjarige kinderen waarnemen moeten de machtiging van de vrederechter vragen (art. 378 § 1, eerste lid BW). Om rechtsgeldig te kunnen aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving moet de voogd of de ouder(s) nog de twee gemeenrechtelijke vereisten naleven. ii) Verklaring op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg Er moet een verklaring worden afgelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de nalatenschap is opengevallen (art. 793, eerste lid BW). (cfr. infra) iii) Voorafgaande inventaris Deze verklaring moet voorafgegaan of gevolgd worden door een getrouwe en nauwkeurige inventaris van de goederen van de nalatenschap, in de vorm die het Gerechtelijk Wetboek voorschrijft (art. 794 BW). (cfr. infra) iv) Blokkering van fondsen en waarden De Wet van 13 mei 2003 heeft een nieuw lid toegevoegd aan artikel 776 BW239. Voortaan dienen de fondsen en waarden die de minderjarigen of onbekwaamverklaarden toebehoren, naar aanleiding van een rechtsgeldige aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving van een nalatenschap, geplaatst te worden op een rekening geopend op hun naam. Deze voogdij en voorlopig bewind, Brugge, Die Keure, 2004, nr. 67. 238 Vred. St.-Truiden 28 augustus 1998, T. Not. 2001, 128, noot F. DEBUCQUOY. 239 Wet 13 februari 2003 tot wijziging van sommige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de bescherming van de goederen van de minderjarigen, B.S. 25 maart 2003 90 fondsen en waarden worden onbeschikbaar gemaakt tot de meerderjarigheid of tot de opheffing van de onbekwaamverklaring en zulks onverminderd het recht op wettelijk genot. De ouders/voogd kan slechts vorderen dat die fondsen worden vrijgegeven indien ze kunnen aantonen dat dit in het belang van de minderjarige zou zijn. c) Sanctionering van niet-naleving van deze vormvereisten Volgens de ene (minderheids)strekking zou het nalaten om de vereiste formaliteiten na te leven, automatisch de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving tot gevolg hebben, zodat latere verwerping na de meerderjarigheid niet meer mogelijk zou zijn. Vereist is dan wel dat de minderjarige op het ogenblik van zijn meerderjarigheid de formaliteiten stelt voor de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving, op straffe van verlies van het voorrecht. Volgens de andere (meerderheids)strekking kan de stilzwijgende aanvaarding niet als een aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving worden gezien, zodat het optierecht nog niet is uitgeoefend. Aldus zou de minderjarige op het ogenblik van zijn meerderjarigheid de nietigheid kunnen vragen en opvolgend de nalatenschap nog kunnen verwerpen (of zuiver aanvaarden). Deze opvatting leidt evenwel tot een anomalie: de vertegenwoordiger die plichtsbewust alle vormvereisten naleeft, verbindt de handelingsonbekwame in zijn erfkeuze, ook na het wegvallen van deze onbekwaamheid. De vertegenwoordiger die de vormvereisten niet naleeft, houdt alle opties open, zowel tijdens de periode van onbekwaamheid als nadien. 3° Erfgerechtigde schuldig aan heling van erfgoederen De erfgerechtigde die goederen heeft weggemaakt of verborgen gehouden, zich heeft schuldig gemaakt aan heling van erfgoederen, verliest het recht om de nalatenschap te aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving of te verwerpen (art. 792 BW) en verliest zijn aanspraak op de geheelde goederen (art. 801 BW). Dat is de sanctie van heling (zie supra). 4° Langstlevende echtgenoot / wettelijk samenwonende De langstlevende echtgenoot / wettelijk samenwonende die meer dan de helft van de beschikbare gelden of in totaal meer dan 5.000 euro afhaalt (zie supra), wordt dubbel gesanctioneerd: 1° Ten eerste verliest hij enig aandeel in het gemeenschappelijk vermogen, de onverdeeldheid met of de nalatenschap van de overledene voor het teveel afgehaalde bedrag. 2° Bovendien verliest hij het recht om de nalatenschap te verwerpen of te aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving, m.a.w. door de geldafhaling wordt hij geacht de nalatenschap zuiver te aanvaarden. 91 5° Gefailleerde? a) Keuzerecht behoort toe aan de curator i.p.v. de gefailleerde Hij verliest vanaf de dag van de faillietverklaring het beheer over zijn goederen, zodat hij het optierecht vanaf dat ogenblik – of zelfs vroeger indien een voorlopig bewindvoerder is aangesteld (art. 8 Faill. W.) – niet meer zelf kan uitoefenen (art. 16 Faill. W.). Enkel de curator kan nog de nalatenschap aanvaarden, verwerpen of aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving, maar gezien het belang voor de failliete boedel heeft hij hiervoor wel de voorafgaande toestemming van de rechtbank van koophandel nodig. b) Beperking van het keuzerecht van de curator? Volgens sommigen zou hij niet tot verwerping mogen overgaan, omdat hij geen afstand mag doen van vermogensrechten van de gefailleerde. Deze zienswijze kan niet worden bijgetreden: het enige criterium dat op de curator van toepassing is, is een zo doelmatig mogelijk beheer, wat soms kan leiden tot een verwerping van de nalatenschap, bijvoorbeeld bij een deficitaire nalatenschap of indien de gefailleerde giften heeft ontvangen die zijn mogelijk erfdeel te buiten gaan. In dergelijke hypotheses moet worden vermeden dat er onnodige kosten zouden moeten worden gemaakt, wat evenmin het belang van de boedel zou dienen.240 Bovendien dient er rekening mee te worden gehouden dat een verwerping van de nalatenschap door de gefailleerde tussen het tijdstip van staking van betaling en de datum van faillietverklaring niet-tegenwerpelijk kan worden verklaard aan de failliete boedel (art. 17, 1° Faill. W.). Indien die verwerping met bedrieglijke benadeling van de schuldeisers in de nalatenschap is gebeurd, kan deze op grond van de faillissementspauliana ook worden aangevochten indien deze aan de verdachte periode voorafging. 5. Overige kenmerken van het keuzerecht a. Onvoorwaardelijk Het optierecht belangt niet enkel de erfgerechtigde aan, maar ook derden (schuldeisers van de nalatenschap, schuldenaars, enz.). Men kan niet aanvaarden onder de voorwaarde dat de ontvangen gift geldig is, of aanvaarden onder voorwaarde dat de aan inbreng onderworpen giften mogen worden behouden. Op die manier heeft de wetgever uiting gegeven aan zijn wil om heerloze nalatenschappen zoveel mogelijk te vermijden en onmiddellijk uitwerking te geven aan de uitoefening van een optierecht.241 Dit kenmerk wordt ook ingeroepen voor de 240 V. SAGAERT, Notarieel proces-, zekerheden- en executierecht, Acco, Leuven, 2011, 69. 241 G. BAUDRY-LACANTINERIE, Traité, nr. 1405-1409. 92 zienswijze dat de erfgerechtigde niet meer kan terugkomen op een verklaring ter griffie van beneficiaire aanvaarding, ook als is er nog geen boedelbeschrijving opgesteld (zie infra). b. Onherroepelijk Eenmaal de erfkeuze gemaakt, mag men daar nadien in principe niet op terugkomen (‘una via selecta, non datur recursus ad alteram’).242 Bijgevolg moet men na het overlijden bijzonder omzichtig te werk gaan en geen handelingen stellen die een uitdrukkelijke of stilzwijgende aanvaarding zouden inhouden. Op dat principe gelden twee uitzonderingen: I. Een erfgenaam die reeds verworpen heeft, kan op deze verwerping terugkomen en de nalatenschap alsnog aanvaarden indien de andere erfgenamen niet reeds hebben aanvaard en zolang geen verjaring van het recht tot aanvaarding is ingetreden (art. 790 BW). Aldus wilde de wetgever het bestaan van onbeheerde nalatenschappen zoveel mogelijk tegengaan.243 Deze bepaling wordt echter restrictief opgevat. Zo worden contractuele erfgenamen van deze bepaling uitgesloten.244 II. Een erfgenaam die heeft aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving kan naderhand nog verzaken aan dat voorrecht. Een verwerping nadien is niet meer mogelijk.245 De aanvaarding is dus onherroepelijk, maar niet het beneficiaire karakter ervan. c. Individueel Iedere erfgerechtigde mag voor zichzelf uitmaken welke beslissing hij zal nemen. Ze moeten niet allemaal dezelfde beslissing nemen. Wel heeft de beneficiaire aanvaarding door één erfgenaam de ondeelbaarheid tot gevolg: van zodra één erfgenaam de nalatenschap beneficiair aanvaardt, gelden de regels van beneficiaire aanvaarding. Een curator zal worden aangesteld die een algemeen vereffeningsbewind zal voeren (art. 810bis BW). Indien het een negatieve boedel betrof, zullen na vereffening van alle activa enkel nog de zuiver aanvaardende erfgenamen instaan voor het saldo van de schulden (zij het enkel voor hun aandeel, behoudens ondeelbare schulden). d. Niet intuitu personae Het feit dat het optierecht individueel is uit te oefenen, betekent niet dat er een intuitu personae karakter aan toekomt. Het is hoger reeds aangegeven dat de schuldeisers van de erfgerechtigde bij wijze van zijdelingse vordering het optierecht van hun schuldenaar kunnen uitoefenen indien deze nalaat om zelf het optierecht uit te oefenen. Daarnaast blijkt dat uit het 242 Cass. 20 september 1962, Pas. 1963, I, 86. 243 H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 761; R.P.D.B., v° Successions, nr. 928. 244 A.P.R., tw. Contractuele erfstelling, nr. 418. 245 Cass. 25 maart 2005, J.T. 2006, 245, noot, Pas. 2005, 733. 93 feit dat het optierecht overerfbaar is. Bij overlijden van de erfgerechtigde, komt het toe aan zijn erfgerechtigden, mits ze de nalatenschap hebben aanvaard (art. 781 BW).246 Indien zij verschillen van mening over de wijze waarop het optierecht moet worden uitgeoefend, moet de nalatenschap worden aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving (art. 782 BW). Niets verzet zich dan ook tegen een overdracht onder de levenden van het optierecht. Zulks komt in de praktijk evenwel zelden voor, aangezien dat niet tot gevolg heeft dat de overnemer dan zelf ook gerechtigd wordt op de erfgoederen. Indien de cessionaris het optierecht uitoefent door de nalatenschap te aanvaarden, komen de goederen nog steeds in het vermogen van de erfgerechtigde terecht. De overdracht van erfrechten zal vaker voorkomen, en houdt een stilzwijgende aanvaarding van de nalatenschap in. e. Ondeelbaar De uitoefening van het optierecht geldt voor alle activa en passiva op dezelfde wijze. Bovendien geldt de uitoefening van het optierecht jegens iedereen op dezelfde manier. Hierop geldt een uitzondering onder art. 800 BW: indien een erfgenaam talmt om na het verstrijken van de termijn van beraad zijn optierecht uit te oefenen, kan een schuldeiser van de erfgerechtigde hem doen veroordelen tot zuiver aanvaardende erfgenaam. Deze veroordeling heeft slechts gezag van gewijsde tegenover de schuldeiser die de toepassing van art. 800 BW heeft ingeroepen, en kan derhalve niet door andere worden ingeroepen. De verwerping of beneficiaire aanvaarding zal dan niet aan die schuldeiser tegenwerpelijk zijn. f. Retroactief De gevolgen van de uitoefening van het optierecht werken terug tot op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap. Indien een erfgenaam dus aanvaardt, wordt hij geacht reeds van bij de aanvang eigenaar van de erfgoederen te zijn geweest. 6. Termijn voor het uitoefenen van het optierecht a. Ontstaan van het optierecht Het keuzerecht ontstaat op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap. Indien men vóór het overlijden reeds een nalatenschap zou verwerpen, is deze verwerping absoluut nietig bij gebreke aan voorwerp. Men kan evenmin verwerpen of aanvaarden onder de opschortende voorwaarde dat men tot de nalatenschap zou worden geroepen. Gelet op de retroactieve werking van de opschortende voorwaarde, zou het om een anticipatieve verwerping gaan. Bovendien zou zulks in strijd komen met het onvoorwaardelijke karakter van de uitoefening van het optierecht. 246 Aangezien die aanvaarding retroactieve werking heeft, moet ze geacht worden terug te werken tot op het ogenblik van het overlijden. 94 b. Duur van de termijn Het optierecht moet uitgeoefend worden binnen een termijn van dertig jaar, net zoals de andere aanspraken en bevoegdheden die met de uitoefening van de erfaanspraken verband houden.247 Dat blijkt uit artikel 789 BW, dat bepaalt dat het recht om een nalatenschap te aanvaarden of te verwerpen verjaart door verloop van de tijd die voor de langste verjaring van onroerende rechten vereist is. Ingevolge art. 2262 BW betekent dit dat het recht verjaart na dertig jaar248, en deze regel is ongewijzigd gebleven na de wetswijziging van 10 juni 1998. Na het verstrijken van deze termijn verliest de erfgerechtigde zijn erfrechtelijke roeping en wordt hij een vreemde ten aanzien van de nalatenschap.249 De verjaring kan worden ingeroepen door de mede-erfgenamen, curator van de onbeheerde nalatenschap, enz., maar de rechtbank kan het nooit ambtshalve opwerpen (art. 2223 BW). c. Vertrekpunt van de termijn De verjaringstermijn begint voor de actuele erfgerechtigden te lopen vanaf het ogenblik dat het recht kan worden uitgeoefend, d.w.z. vanaf het ogenblik van het overlijden. Het ogenblik waarop de erfgerechtigde hiervan kennis heeft gekregen, speelt geen rol.250 Hierop wordt evenwel uitzondering gemaakt voor de potentiële erfgerechtigde, dit is de erfgerechtigde wiens roeping ondergeschikt is aan de roeping van een erfgerechtigde met een gunstigere verwantschap ten aanzien van de erflater. Deze is slechts erfgerechtigd in de mate dat het optierecht van de geroepen erfgerechtigde verdwijnt door verjaring, overlijden, verwerping of onwaardigheid. Ten aanzien van potentiële erfgerechtigden begint de verjaringstermijn slechts te lopen vanaf de gebeurtenis die een einde stelt aan de roeping van de bovengeschikte erfgerechtigde.251 Hiervoor wordt steun gevonden in art. 2257 BW, dat stelt dat de verjaring niet loopt tegen een voorwaardelijk recht zolang de voorwaarde niet is vervuld. d. Stuiting en schorsing Op de verjaringstermijn zijn de gemeenrechtelijke regels van schorsing en stuiting van toepassing. Dit houdt o.m. in dat de verjaring geschorst wordt indien de erfgerechtigde 247 Rb. Kortrijk 8 november 2007, R.W. 2008-09, 1389, noot S. SEYNS. Gent 26 februari 1964, T. Not. 1964, 214; I. CLAEYS, o.c., R.W. 1998-99, p. 388, nr. 27; H. DE PAGE, Traité, VII, nr. 1308. 248 Voor toepassingen: zie Cass. 30 juli 1852, Pas. 1853, I, 330; Gent 26 februari 1964, T. Not. 1964, 214; Rb. Hasselt 19 februari 1962, R.W. 1962-63, 282. 249 Gent 29 december 1906, Pas. 1908, II, 255. 250 H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 572; J. DU MONGH, “Art. 789 B.W.” in Comm. Erfenissen, schenkingen en testamenten, Antwerpen, Kluwer, 1999, p. 5, nr. 8; contra Rb. Turnhout 25 februari 1937, Rev. Rég. en Dom. 1938, 39. 251 H. DE PAGE, Traité, IX, nrs. 549 en 572; J. DU MONGH, l.c., p. 5, nr. 9; Y.-H. LELEU, La transmission de la succession en droit comparé, Antwerpen, Maklu-Bruylant, 1996, 70 e.v.; contra R.P.D.B., v° Successions, nr. 585-598. 95 minderjarig en/of onbekwaam verklaard is (art. 2251-2252 BW). Wel oordeelt de rechtspraak dat indien minderjarige erfgerechtigden tot de nalatenschap komen en de ouders, in hun hoedanigheid van ouders die het ouderlijk gezag uitoefenen, zelfs na te zijn gedagvaard, in gebreke blijven het optierecht namens hun minderjarige kinderen daadwerkelijk uit te oefenen, de minderjarige als erfgenaam dienen te worden beschouwd. Zo kunnen zij ook tot de schulden worden aangesproken, onder voorbehoud van regres lastens de ouders.252 e. Termijn enkel tussen erfgerechtigden In de rechtsleer is op deze lange termijn kritiek uitgeoefend, met verwijzing naar het buitenland.253 Hiertegen is dan weer ingebracht dat deze bepaling enkel de verhouding tussen de erfgerechtigden onderling regelt, en geenszins de verhouding met de schuldeisers. De hereditaire schuldeisers kunnen de erfgerechtigden namelijk onrechtstreeks dwingen om een standpunt in te nemen zodra de termijnen van inventarisatie en beraad zijn verstreken. Bijgevolg geldt die termijn enkel in de onderlinge verhouding tussen de erfgerechtigden. De erfgerechtigde kan in geen geval tot keuze gedwongen worden tijdens de termijn van beraad, d.i. in principe drie maanden en veertig dagen na het openvallen van de nalatenschap, eventueel verlengd met een gerechtelijke termijn van beraad. Onder omstandigheden kan de erfgenaam worden gedwongen aan het einde van de wettelijke en gerechtelijke termijn van beraad om een keuze te doen: 1) De hereditaire schuldeisers kunnen de erfgenamen dagvaarden om hen te dwingen een keuze te doen wanneer de wettelijke en gerechtelijke termijnen van boedelbeschrijving en beraad zijn verstreken. Doet de erfgerechtigde geen keuze voor het vonnis in kracht van gewijsde is getreden, dan kan de schuldeiser het optierecht in zijn plaats uitoefenen, zodat hij tot zuiver aanvaardende erfgenaam worden verklaard (art. 800 BW). Dit vonnis zal de erfgenaam binden voor zover het in kracht van gewijsde is getreden vooraleer hij een erfkeuze heeft gemaakt. Deze sanctie heeft slechts relatieve werking: dit heeft geen gevolgen in de verhouding tot derden. 2) Eén van de mede-erfgenamen kan zijn mede-erfgenamen dwingen om een keuze te maken. In principe staat elke mede-erfgenaam in voor zijn evenredig aandeel in de passiva van de nalatenschap. Wanneer evenwel de enige erfgenaam die reeds aanvaard heeft, wordt gedagvaard door een hereditaire schuldeiser, terwijl de andere medeerfgenamen hun optierecht nog niet hebben uitgeoefend, riskeert hij de volledige ‘obligatio’ voor zijn rekening te moeten nemen. In dat geval kan hij de andere medeerfgenamen dwingen om hun keuze te maken door middel van een gedwongen tussenkomst. Enkel op die manier kan men een beeld krijgen over de verdeling van de passiva volgens art. 870 BW onder de mede-erfgenamen. 252 Rb. Kortrijk 8 november 2007, R.W. 2008-09, 1389, noot S. SEYNS. 253 Y.H. LELEU, o.c., p. 64-65, nr. 95-96. 96 f. Gevolg van verstrijken termijn Laat de erfgerechtigde de termijn verstrijken zonder zijn optierecht te hebben uitgeoefend, dan verliest hij onherroepelijk zijn erfrechtelijke roeping zodra de verjaring wordt ingeroepen. De nalatenschap wordt dan vereffend en verdeeld alsof de erfgerechtigde die de termijn heeft laten verstrijken, zou hebben verworpen. Dat geldt niet enkel voor de wettelijke erfgerechtigde, maar ook voor de contractuele en de testamentaire erfgerechtigde.254 254 Zie evenwel Rb. Luik 7 november 1931, J.L. 1932, 148. 97 AFDELING C. Recht van beraad 1. Algemene beginselen a. Termijn van beraad De wettelijke termijn van beraad bedraagt veertig dagen, te rekenen van de dag dat de duurtijd voor het opmaken van de boedelbeschrijving is verstreken. De erfgenaam heeft voor het opmaken van de boedelbeschrijving drie maanden vanaf de dag waarop de erfenis is opengevallen. De wettelijke termijn van beraad beloopt dus ten hoogste drie maanden voor de boedelbeschrijving en veertig dagen voor het beraad (art. 795 BW)255. Indien de boedelbeschrijving reeds vóór het verstrijken van de drie maanden termijn was verstreken, beginnen de veertig dagen onmiddellijk vanaf het voltrekken van de boedelbeschrijving te lopen. Deze termijnen kunnen door de rechter op gemotiveerd verzoek van de erfgerechtigde worden verlengd, men spreekt dan van een zgn. ‘gerechtelijke termijn van beraad’. Deze termijn kan worden verlengd indien de erfgerechtigde die wordt vervolgd een gemotiveerd verzoek daartoe indient.256 De verlenging moet verplicht door de rechter worden toegestaan indien de erfgerechtigde te goeder trouw is, maar is facultatief indien dat niet het geval is. Mogelijke redenen voor het toestaan van een verlenging, zijn het feit dat de inventaris nog niet is voltooid of dat de vereiste machtiging nog niet kon worden verkregen. b. Ratio van termijn van beraad De wetgever heeft aan de erfgerechtigde een termijn van boedelbeschrijving en beraad toegestaan. Bedoeling van de termijn van beraad bestaat erin om aan de erfgerechtigde een zekere termijn te verlenen waarin hij, zonder verontrust te kunnen worden door vervolgingen, met kennis van zaken een beslissing kan nemen over de uitoefening van het optierecht. Aldus wordt aan de erfgerechtigde een moratorium toegekend dat hem in de gelegenheid moet stellen om een erfkeuze te maken. Nochtans gelden die termijnen ook voor de onregelmatige erfopvolgers, die nochtans geen keuzerecht hebben m.b.t. het bepalen van hun positie t.a.v. de nalatenschap.257 255 Volgens een minderheidsstrekking zou deze termijn t.a.v. de erfgerechtigden te goeder trouw slechts beginnen te lopen vanaf het ogenblik dat zij vervolgd worden, maar deze zienswijze gaat in tegen de uitdrukkelijke bewoordingen van art. 795 B.W. 256 Arbeidsrb. Namen 17 januari 1983, R.R.D. 1983, 140. 257 V. SAGAERT, Notarieel proces-, zekerheden- en executierecht, Acco, Leuven, 2011, 73. 98 c. Gevolg van termijn van beraad Tijdens die termijnen kan de erfgerechtigde aan de schuldeisers of de andere erfgenamen de opschortende exceptie van beraad tegenwerpen. Aangenomen wordt dat hij nadien ook nog tot aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving kan overgaan258, zij het dat hij de exceptie van beraad dan niet meer kan tegenwerpen (zie infra). De kosten van de vervolging die nutteloos zijn gebleken wegens de gerechtelijke termijn van beraad, zijn boedelschulden indien de erfgerechtigde te goeder trouw was, d.w.z. geen weet had van het overlijden of kan aantonen dat de wettelijke termijn onvoldoende is geweest (art. 799 BW). Anders komen deze kosten ten laste van hem persoonlijk. Derden kunnen tijdens deze termijn wel een uitvoerbare titel verkrijgen, bewarend beslag leggen of een dagvaarding instellen259, maar ze kunnen hun aanspraken niet op het vermogen van de erfgerechtigde tenuitvoerleggen. Hereditaire schuldeisers kunnen wel al uitvoeren op de goederen van de nalatenschap. 2. Toestand van de erfgerechtigde tijdens de termijn van beraad De schuldeisers kunnen de erfgenaam dagvaarden tot betaling van zijn aandeel in de nalatenschap, tot tenuitvoerlegging of ten bewarende titel (bv. verjaring schorsen). Dergelijke eis zal niet onontvankelijk worden verklaard. Zij hebben daarbij zelfs belang omdat de erfgerechtigde aldus onmiddellijk na het verstrijken van de wettelijke termijnen zal verplicht zijn om een standpunt in te nemen. a. Schorsing procedure mits exceptie van beraad in limine litis Tijdens de termijn van boedelbeschrijving en beraad, mag de erfgerechtigde niet worden verontrust door vervolgingen van hereditaire schuldeisers. Hij kan derhalve de (dilatoire) exceptie van beraad tegenwerpen aan de vervolgende schuldeiser (art. 853 Ger. W.). Die exceptie van beraad moet worden opgeworpen in limine litis, d.i. voor elk verweer ten gronde (art. 868 Ger. W.), op straffe van als zuiver aanvaardende erfgenaam te kunnen worden veroordeeld. De procedure wordt in dat geval geschorst tot op het ogenblik dat hij zijn keuze heeft gemaakt dan wel de termijn is verstreken.260 b. Erfkeuze tijdens termijn van beraad 258 Cass. 1 december 2011, T. Not. 2012, 322-326 met noot C. DE WULF. 259 Rb. Gent 4 september 1991, Rec. gén. enr. not. 1992, 52, nr. 24.06 (de ontvanger der registratie die een dwangbevel uitvaardigt lastens de nalatenschap van de overleden moeder ter invordering van lang voordien verschuldigde successierechten). 260 J. DU MONGH, “Art. 795 B.W.”, l.c., p. 2, nr. 2. 99 Indien de erfgerechtigde zijn erfkeuze heeft gemaakt tijdens de termijnen van beraad, heeft dat moratorium geen zin meer, zodat de executierechten dan – in geval van aanvaarding – kunnen worden hernomen. Bij het uitoefenen van het optierecht, zijn er verschillende mogelijkheden: i. Weigert hij de nalatenschap, dan wordt de eis – wat hem betreft – onontvankelijk. ii. Aanvaardt hij de nalatenschap, dan wordt de procedure voortgezet zonder dat hij nog de exceptie van beraad kan tegenwerpen. 3. Toestand van de erfgerechtigde na het verstrijken van de termijn van beraad a. Verlies exceptie van beraad maar behoud van optierecht Behoudens aanvraag van een verlenging van de termijn (zgn. gerechtelijke termijn van beraad), behoudt de erfgerechtigde zijn optierecht, maar verliest hij de exceptie van beraad. Hij behoudt het optierecht, zodat hij niet automatisch als zuiver aanvaardende erfgenaam wordt beschouwd. Aldus kan hij de nalatenschap nog aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving, verwerpen of zuiver aanvaarden binnen de dertig jaar na het openvallen van de nalatenschap. Hij verliest de exceptie van beraad, zodat hij – wanneer hij vervolgd wordt door één van zijn schuldeisers – onmiddellijk zijn keuze zal moeten maken, op straffe van als zuiver aanvaardende erfgenaam te worden veroordeeld. Dergelijke veroordeling werkt enkel inter partes, d.w.z. jegens degene die de eis heeft ingesteld. Tegenover andere derden behoudt de erfgerechtigde zijn keuzerecht. b. Uitzonderingen op behoud van optierecht Op het behoud van het optierecht na het verstrijken van die termijn, gelden evenwel een aantal uitzonderingen: i. De erfgerechtigde heeft reeds een daad van aanvaarding van de nalatenschap verricht, zoals bijvoorbeeld het verweer ten gronde in een procedure tegen een hereditaire schuldeiser. Ook het aannemen van de hoedanigheid van erfgenaam in een onderhandse of authentieke akte is onherroepelijk. (art. 800 BW) ii. Er is reeds een vonnis gewezen dat in kracht van gewijsde is gegaan en de erfgerechtigde als zuiver aanvaardende erfgenaam veroordeelt (art. 778 BW). 100 c. Tot wanneer kan de erfgerechtigde zijn optierecht uitoefenen? Hij behoudt zijn optierecht tot op het ogenblik dat een vonnis dat in kracht van gewijsde is getreden, hem heeft veroordeeld tot zuiver aanvaardende erfgenaam. Aldus behoudt hij zijn keuzerecht tijdens het geding. Hij kan bijvoorbeeld tijdens de beroepstermijn nog aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving of verwerpen en nadien hoger beroep aantekenen. Indien hij zijn optierecht niet heeft uitgeoefend binnen de wettelijk bepaalde termijn, wordt hij veroordeeld als zuiver aanvaardende erfgenaam. De kracht van gewijsde heeft evenwel slechts relatieve werking, wat tot gevolg heeft dat de erfgerechtigde nadat hij tegenover één schuldeiser definitief is veroordeeld als zuiver aanvaardende erfgenaam integraal zijn keuzerecht behoudt ten aanzien van de andere schuldeisers. Dit vormt een uitzondering op het principe van de ondeelbaarheid van de erfkeuze. d. Wie moet de kosten dragen? Overwegend wordt aangenomen op grond van art. 797 en 799 BW dat zowel de kosten van vervolging door de schuldeisers als de kosten van de exceptie van beraad, ten laste komen van de boedel. Nochtans heeft art. 797 BW enkel betrekking op de wettig261 gemaakte kosten die door de erfgenaam zelf zijn gemaakt. De erfgenaam dient de kosten wegens zijn laattijdigheid te dragen. Indien deze laatste verwerpt, zou de vervolgende schuldeiser zelf de door hem veroorzaakte gerechtskosten moeten dragen als verliezende partij (behoudens rechtsmisbruik door de talmende erfgenaam). 261 De kosten van verzet na veroordeling bij verstek vallen ten laste van de talmende echtgenoot zelf, aangezien deze aan zijn nalaten zijn te wijten. 101 AFDELING D. Aanvaarding van nalatenschap 1. Geen vormvrije rechtshandeling De aanvaarding van een nalatenschap is geen vormvrije rechtshandeling. Gezien de zwaarwichtigheid die eraan toekomt, heeft de wetgever bepaalde vormvereisten opgelegd om de erfgerechtigde bewust te maken dat aan zijn keuze belangrijke implicaties zijn verbonden.262 De aanvaarding kan gebeuren in twee vormen, nl. uitdrukkelijk of stilzwijgend. 2. Uitdrukkelijke aanvaarding De uitdrukkelijke aanvaarding van een nalatenschap vindt plaats door het aannemen van de hoedanigheid van erfgenaam in een onderhandse of authentieke akte (art. 778 BW). Een mondelinge verklaring heeft in dat opzicht niet de kracht van een aanvaarding, zelfs niet indien ze in aanwezigheid van getuigen plaatsvindt.263 De aanname van de hoedanigheid als erfgenaam kan bij lastgeving gebeuren. Ze is niet gebonden aan sacramentele bewoordingen, maar bepalend is dat de erfgerechtigde duidelijk te kennen geeft dat hij zich als (mede)eigenaar van de nalatenschapsgoederen beschouwt. Zijn bedoeling is dus maatgevend.264 De uitdrukkelijke aanvaarding kan gebeuren in een proces-verbaal van boedelbeschrijving, akte van verdeling, huurcontract, aangifte van nalatenschap265. 3. Stilzwijgende aanvaarding a. Begrip De nalatenschap kan ook stilzwijgend aanvaard worden doordat de erfgerechtigde handelingen stelt met betrekking tot de goederen uit de nalatenschap die noodzakelijk inhouden dat men de nalatenschap heeft aanvaard. Uit de handeling moet m.a.w. noodzakelijkerwijze de bedoeling tot aanvaarden kunnen worden afgeleid.266 Dit onderstelt dat men handelingen pro herede gestio stelt, d.w.z. handelingen die een inmenging in de 262 H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 620. 263 F. LAURENT, Principes, IX, nr. 289; K. VANWINCKELEN, “Art. 776 B.W.”, l.c., p. 6-7, nr. 9. 264 Kh. Gent 6 februari 1915, Jur. Comm. Fl. 1915, 86, noot; H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 62. 265 Cass. 20 september 1962, Pas. 1963, I, 86. 266 H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 624; F. LAURENT, Principes, IX, nr. 301; K. VANWINCKELEN, “Art. 776 B.W.”, l.c., p. 8, nr. 14. RAUCENT stelt een dubbele voorwaarde, nl. (1) het stellen van een handeling die noodzakelijk de bedoeling tot aanvaarden insluit en (2) deze daad kan slechts worden verricht in hoedanigheid van erfgenaam (L. RAUCENT, Les successions, Brussel, Bruylant, 1988, nr. 414. In dezelfde zin Brussel 15 maart 1996, Rev. trim. dr. Fam. 1998, 139, noot F. TAINMONT). 102 nalatenschap uitmaken. De rechtspraak stelt zich, gezien artikel 778 BW en de zwaarwichtige gevolgen die aan de aanvaarding zijn gekoppeld, restrictief op om de stilzwijgende aanvaarding te erkennen. b. Handelingen die geen stilzwijgende aanvaarding vormen Daden van bewaring en van voorlopig beheer vormen geen stilzwijgende aanvaarding, aangezien men die handelingen niet enkel als eigenaar kan stellen (art. 779 BW). Aldus is het organiseren en betalen van iemands begrafenis of begraafplaats geen uiting van de wil om de nalatenschap te aanvaarden. Men kan deze handeling stellen als zaakwaarnemer of in het kader van een natuurlijke verbintenis.267 Volgens de heersende leer is ook het ondertekenen of indienen van de aangifte van een nalatenschap geen uiting van de bedoeling om te aanvaarden.268 Ook het feit dat de decujus goederen heeft achtergelaten bij de erfgerechtigde maakt op zich geen aanvaarding door deze laatste uit, in de mate dat er vanwege de erfgerechtigde een zuiver passieve houding uitgaat.269 c. Handelingen die wel stilzwijgende aanvaarding vormen 1° Daden van beschikking over de nalatenschapsgoederen270 Dat is bv. het geval voor de betaling van schulden uit de nalatenschap met activa van de nalatenschap.271 Ook de schenking van nalatenschapsgoederen maakt een stilzwijgende aanvaarding uit. Hetzelfde geldt voor de verkoop van nalatenschapsgoederen tenzij ze betrekking heeft op bederfbare goederen of waarvan de bewaring grote kosten vergt. Dan kan men zich door de rechtbank laten machtigen, in welk geval er geen sprake is van een stilzwijgende aanvaarding (art. 796 BW). Het is verdedigd dat een daad van vervreemding kan kaderen in het normale beheer van een bedrijf, waardoor dergelijke handelingen geen daden van beschikking uitmaken. Te denken valt bv. aan de verkoop van een oogst, melk, boter, enz. in het kader van een landbouwbedrijf.272 Indien men echter buiten het kader van art. 796 BW treedt, maakt dergelijke handeling een zuivere aanvaarding uit.273 267 Luik 11 december 1995, J.L.M.B. 1996, 507; Luik 14 april 1959, Rev. prat. not. 1959, 407. 268 Cass. 20 september 1962, Pas. 1963, I, 86. 269 Antwerpen 28 februari 2000, A.J.T. 2000-01, 313. 270 R.P.D.B., v° Successions, nr. 497-498. 271 Brussel 7 april 1881, Pas. 1883, II, 301; Rb. Brussel 9 mei 1894, Pas. 1894, III, 297; Rb. Namen 14 maart 1973, Rev. not. b. 1973, 284-287; Kh. Luik 20 december 1960, J.L. 1960-61, 173. 272 G. BAUDRY-LACANTINERIE, Traité de droit civil, livre 21, 1907, 11, nr.1647; H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 635. 273Brussel 22 december 1976, Rec. gén. enr. not. 1977, 401, noot A.C., Rev. prat. soc. 1978, 58, noot 103 2° Daden van gewoon beheer Zo impliceert de verhuring of de opzegging van een huur274 noodzakelijkerwijze dat men de hoedanigheid als erfgenaam heeft aangenomen. Hetzelfde geldt voor de inning van een schuldvordering uit de nalatenschap.275 3° Instellen van een eis tot verdeling276 M. PIRET. 274 Rb. Nijvel 30 april 1957, Jur. Niv. 1958, 27. 275 Brussel 22 juli 1911, Pand. pér. 1912, 150; Rb. Gent 13 februari 1907, Rev. prat. not. b. 1908, 461. 276 Zelfs indien dit onder voorbehoud van alle rechten gebeurt. 104 AFDELING E. Verwerping van de nalatenschap (art. 784 – 792 BW ; art. 1185 Ger.W.) 1. Beginsel a. Begrip De verwerping is een eenzijdige rechtshandeling, waardoor de erfgerechtigde vreemd wordt aan de nalatenschap en geacht wordt nooit erfgenaam te zijn geweest.277 b. Vorm De verwerping van de nalatenschap kan uitsluitend geschieden door het afleggen van een persoonlijke verklaring op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de erfenis is opengevallen. (art. 1185 Ger.W.) De verwerping wordt niet vermoed. Diegene die de nalatenschap verwerpt kan deze verklaring persoonlijk afleggen of hiertoe een authentieke of onderhandse volmacht geven. 2. Bedrieglijke verwerping a. Definitie Een bedrieglijke verwerping is een eenzijdige rechtshandeling waarbij met bedrieglijk benadeling van de rechten van de schuldeisers verzaakt wordt aan een solvabele nalatenschap. Hierdoor bestendigt de schuldenaar bewust zijn insolvabiliteit.278 b. Remedie tegen bedrieglijke verwerping 1° Artikel 788 BW Artikel 788 BW bepaalt dat “De schuldeisers van hem die met benadeling van hun rechten een nalatenschap verwerpt (zich) kunnen (…) door de rechter doen machtigen om de nalatenschap uit hoofde van hun schuldenaar in zijn plaats te aanvaarden”279. De verwerping is een rechtshandeling van de erfgenaam-schuldenaar en valt dus binnen het bereik van deze actio Pauliana. Hoewel de verwerping geen rechtshandeling is tussen de verwerper en zijn mede-erfgenamen, moet de actio wel gericht worden tegen degene die uit de verwerping voordeel halen, dus vnl. de mede-erfgenamen (art. 788 BW). 277 C. CASTELEIN, De notaris en de erfoptie, in X., Notariële actualiteit 2009-2010, Reeks Leuvense Notariële Geschriften nr. 12, Gent, Larcier, 2010, 243. 278 Rb. Antwerpen 18 juni 1991, T.Not. 1991, 336. 279 Voor een recente toepassing, zie Hof Gent 3 april 2003, NJW 2003, 1374; de aanvaarding werd toegekend, ook al hadden de andere erfgenamen intussen de nalatenschap reeds verdeeld en was de schuldeiser niet tussengekomen in die verdeling. 105 2° Titularis van het recht Enkel de persoonlijke schuldeisers van de verwerpende erfgenaam kunnen deze bevoegdheid uitoefenen (door een eis in rechte in te stellen). De hereditaire schuldeisers en legatarissen kunnen zich hier niet op beroepen.280 De bestaansreden van de verwerping ligt precies in de bescherming van de erfgenaam tegen de ultra vires gehoudenheid van erfschulden.281 De hereditaire schuldeisers en legatarissen kunnen zich niet verzetten tegen een verwerping door een erfgerechtigde.282 3° Vereisten voor het recht Vereist is: - dat de schuldvordering reeds bestond op het moment van verwerping283; - bedrieglijke284 benadeling in hoofde van de schuldenaar; - dat de verwerping de schuldeiser benadeelt. 4° Gevolgen ten aanzien van de verwerper en de andere erfgenamen: De gevolgen zijn vergelijkbaar met die van de aanvechting van de verwerping door middel van een pauliana. De niet-tegenwerpelijkheid heeft relatieve werking. Art. 788 bepaalt immers ook: “In dit geval is de verwerping alleen ten voordele van de schuldeisers en slechts tot het bedrag van hun schuldvorderingen vernietigd; zij is het niet ten voordele van de erfgenaam die de nalatenschap verworpen heeft”. De verwerping is dus “ten voordele van die schuldeisers alleen vernietigd”, d.w.z. niettegenwerpelijk en dit slechts tot beloop van de schuldvorderingen van de agerende schuldeiser; de agerende schuldeiser moet niet delen met schuldeisers die niet aanvechten. De 280 Rb. Antwerpen 6 november 1959, RW 1960-61, 895. 281 C. CASTELEIN, De notaris en de erfoptie, in X., Notariële actualiteit 2009-2010, Reeks Leuvense Notariële Geschriften nr. 12, Gent, Larcier, 2010, 246. 282 Cass. 22 juni 2000, RW 2000-2001, 1085 = AJT 2001-02, 38 met noot N. LABEEUW (het betrof door de overledene verschuldigde achterstallige huurgelden, waarbij de huurder opkwam tegen de verwerping van de nalatenschap door de erfgenamen van de overleden huurder). 283 Rb. Antwerpen 18 juni 1991, T.Not. 1991, 336. 284 De rechtsleer en rechtspraak nemen aan dat bedrog vereist is, hoewel art. 788 BW dit niet uitdrukkelijk vermeldt. Zie: Cass.fr. 28 december 1938, Ann.not. 1940, 200; Rb. Antwerpen, 18 juni 1991, T. Not. 1991, 336 en X, “Successions” in RPDB, T. XII, 1951, 194, nr. 632; M. PLANIOL en G. RIPERT, Traité pratique de droit civil français, Parijs, LGDJ, 1956, 402-403, nr. 262 ; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, T. IX, Les successions, Brussel, Bruylant, 1974, 578, nr. 775 ; J. DU MONGH en C. DECLERCK, « Artikel 788 BW » in Comm.Erf., Antwerpen, Kluwer, 2004, losbl. I.C.; A.-C. VAN GYSEL, Précis du droit de successions et des libéralités, Brussel, Bruylant, 2008, 382; M. MASSCHELEIN, Gevolgen van de bedrieglijke verwerping in het kader van een collectieve schuldenregeling TBBR 2012, afl. 6, 240. 106 agerende schuldeiser wordt daardoor, anders dan de letter van de wet stelt, geen erfgenaam. Hij zou wel in die zin tot beloop van zijn schuldvorderingen deelgenoot van de nalatenschap worden, dat hij de vereffening-verdeling in eigen naam kan vorderen285. Aangezien dat deelgenootschap en die vereffening-verdeling enkel geldt ten aanzien van de agenrede schuldeiser en enkel tot beloop van diens schuldvordering, gaat het om een zgn. fictieve vereffening-verdeling286. De mede-erfgenamen worden niet beschermd tegen die schuldeiser, ook niet bij afwezigheid van medeplichtigheid, aangezien zij het aandeel van de verwerper om niet verwerven. Wel blijft de verwerping gelden in de interne verhouding tussen de mede-erfgenamen. Dat heeft tot gevolg dat de mede-erfgenamen die het verhaal van de agerende schuldeiser mede ondergaan, een regresrecht hebben jegens de verwerpende erfgenaam, verzekerd door een subrogatoire vordering tot beloop van de door hen betaalde schuldvordering van de agerende schuldeiser287. 285 Rb. Gent 4 november 2008, TGR/TWVR 2009, 99. 286 Zo Rb. Gent 21 juni 2011, TBBR 2012, 238 = T.Not. 2011, 417; zo ook M.A. MASSCHELEIN, “Gevolgen van de bedrieglijke verwerping in het kader van een collectieve schuldenregeling”, TBBR 2012 (239) 241 nr. 4. 287 Volgens sommigen is dit regresrecht gegrond op art. 1382 BW; dit is betwijfelbaar aangezien zonder de bedrieglijke verwerping de mede-erfgenamen ook geen recht zouden gehad hebben op het aandeel van de verwerper en eveneens de kosten van vereffening-verdeling hadden opgelopen. Het gaat dan ook om een autonoom regresrecht van dezelfde aard als het regresrecht tussen medeschuldenaars die niet contractueel verbonden zijn. 107 AFDELING F. Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving (‘beneficiaire aanvaarding’) 1. Begrip a. Definitie De aanvaarding van een nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving is een eenzijdige rechtshandeling waardoor de erfgenaam de eigendom van de nalatenschap verkrijgt met terugwerkende kracht en hij slechts gehouden is tot de betaling van de schulden en lasten van de nalatenschap ten belope van de waarde van de goederen die hij verkrijgt (art. 802, tweede lid BW). b. Gevolgen voor de hereditaire schuldeisers De hereditaire schuldeisers kunnen m.a.w. hun schuldvordering enkel tenuitvoerleggen op de goederen uit de nalatenschap, maar het privé-vermogen van de erfgenamen blijft gevrijwaard tegenover deze hereditaire schuldeisers288. Aldus biedt deze keuze een bescherming aan de erfgerechtigde tegen een negatieve boedel, d.w.z. een nalatenschap die meer passiva dan activa omvat. Ondanks de onmiskenbare complexiteit die aan de procedure is verbonden, komt deze optie steeds meer voor in de praktijk. c. Vrijwillige en gedwongen beneficiaire aanvaarding Men maakt een onderscheid tussen de vrijwillige en de gedwongen beneficiaire aanvaarding. In principe is een erfgerechtigde, zoals gezegd, vrij om zijn erfkeuze te maken. In een aantal gevallen is de beneficiaire aanvaarding evenwel wettelijk opgelegd in de mate dat men niet tot verwerping overgaat (zie supra: onbekwamen, erfgenamen van een erfgerechtigde die het niet eens zijn over aanvaarding of verwerping). 2. Pleegvormen a. Algemeen De aanvaarding van een nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving vergt dat bijzondere formaliteiten worden nageleefd. Deze formaliteiten hebben tot doel om een grote samenloop m.b.t. de nalatenschap te organiseren. Het gaat om het afleggen van een verklaring ter griffie en het opstellen van een boedelbeschrijving. 288 Hereditaire schulden zijn zowel de schulden die de decujus tijdens zijn leven is aangegaan als de schulden die ontstaan door legaten die ten laste vallen van de nalatenschap (bv. legaat van een geldsom). 108 b. Verklaring ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg 1° Beginsel De erfgenaam moet een verklaring afleggen ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg. De erfgenaam kan de verklaring in personam of via een lasthebber afleggen. In dat laatste geval dient de lasthebber over een schriftelijke – authentieke of onderhandse – volmacht te beschikken. Het afleggen van een verklaring in het kader van een mandaat ad litem, bv. door een advocaat, is niet mogelijk.289 De verklaring van beneficiaire aanvaarding moet worden ingeschreven in hetzelfde register als het register waarin de akten van verwerping van nalatenschap worden ingeschreven. Territoriaal bevoegd is de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de nalatenschap is opengevallen. Deze verklaring met keuze van woonplaats door de erfgenaam moet binnen vijftien dagen op kosten van de beneficiair aanvaardende erfgenaam worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.290 (art. 793 BW) 2° Definitieve rechtshandeling Het Hof van Cassatie van 1 december 2011291 oordeelde dat “uit het geheel van deze bepalingen (art. 794, 795, 800 en 802 BW) volgt dat de erfgenaam die een nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaardt en deze boedelbeschrijving slechts laat opmaken na de wettelijke termijn, maar kan worden veroordeeld als zuiver aanvaardende erfgenaam wanneer hij reeds een daad van erfgenaam heeft verricht of wanneer tegen hem een vonnis bestaat dat in kracht van gewijsde is gegaan en hem als zuiver erfgenaam veroordeelt.” In casu hadden de erfgenamen een verklaring van aanvaarding van de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving afgelegd op 18 januari en 5 april 2002. De boedelbeschrijving werd door de notaris opgemaakt op 7 januari 2003. In een arrest van het Hof van Beroep te Gent292 werden de erfgenamen als zuiver aanvaardende erfgenamen beschouwd en hoofdelijk tot betaling van een schuld op hun eigen vermogen veroordeeld. Het Hof van Beroep te Gent was verkeerdelijk van oordeel dat een verklaring van aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving geen definitieve rechtshandeling uitmaakte. De erfgenamen zouden nog moeten beraden binnen de door de wet gestelde termijn. De appelrechters hebben niet vastgesteld dat er een vonnis tegen hen bestond dat in kracht van 289 Arbeidsrb. Namen 21 mei 1981, R.W. 1982-83, 1582. 290 Die publicatie is niet essentieel voor de boedelbeschrijving. Indien het vonnis dat de erfgerechtigde tot zuiver aanvaardende erfgenaam veroordeelt, in kracht van gewijsde treedt vooraleer de verklaring in het Belgisch Staatsblad is verschenen, maar alle formaliteiten zijn wel voldaan, dan zal de beneficiaire aanvaarding gelden. 291 Cass. 1 december 2011, T. Not. 2012, 322-326 met noot C. DE WULF. 292 Gent (11 de kamer) 3 juni 2010 (publicatie niet bekend) 109 gewijsde is getreden en hen als zuiver erfgenaam heeft veroordeeld. 293 Het Hof van Cassatie heeft het arrest van het Hof van Beroep te Gent terecht vernietigd. c. Nauwkeurige en regelmatige boedelbeschrijving 1° Vereisten gesteld aan de boedelbeschrijving Er moet een nauwkeurige en regelmatige inventaris worden opgemaakt van de opengevallen nalatenschap. De nauwkeurigheid van de boedelbeschrijving zet een rem op de mogelijkheid om de boedelbeschrijving nog gedurende een termijn van dertig jaar te kunnen vorderen. Met “regelmatigheid” van de boedelbeschrijving wordt verwezen naar het naleven van de pleegvormen van het Gerechtelijk Wetboek (zie supra). Dat onderstelt onder meer dat de boedelbeschrijving noodzakelijkerwijze authentiek moet zijn verleden. Het kan niet toegelaten worden dat een partij het recht zou krijgen om via onderhandse akte een nalatenschap beneficiair te aanvaarden, en dit met het oog op de publiciteit voor derden.294 2° Termijn Wat de termijn betreft waarbinnen de boedelbeschrijving moet worden opgesteld, bestaat er contradictie tussen art. 794 BW, dat vereist dat de boedelbeschrijving wordt opgesteld binnen de termijnen van art. 795 BW, en art. 800 BW, dat uitdrukkelijk bepaalt dat ook na deze termijnen de erfgenaam het recht behoudt om de boedelbeschrijving nog te doen opmaken en te aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving, voor zover hij de nalatenschap nog niet uitdrukkelijk of stilzwijgend aanvaard heeft. De voorrang wordt in de rechtspraak en rechtsleer gegeven aan art. 800 BW, zodat de boedelbeschrijving in beginsel kan worden opgesteld gedurende een termijn van dertig jaar na het openvallen van de nalatenschap. Vereist is uiteraard wel dat er voordien nog geen vervolgingen zijn geweest die de erfgerechtigde tot een definitieve keuze hebben gedwongen en dat de erfgenaam nog geen daad van erfgenaam heeft verricht.295 Het geheel wordt genuanceerd door het vereiste van de nauwkeurigheid van de boedelbeschrijving (zie supra). Wanneer reeds daden van beschikking zijn gesteld m.b.t. goederen uit de nalatenschap of de goederen uit de nalatenschap zijn vermengd, dan kan de erfgerechtigde niet meer beneficiair aanvaarden. 3° Sanctie a) Sanctie voor onnauwkeurigheid van inventaris 293 C. DE WULF, Over de beneficiaire aanvaarding, T. Not. 2012, 324. 294 Vred. Landen 10 oktober 2007, T. Vred. 2009, 86. 295 V. SAGAERT, Notarieel proces-, zekerheden- en executierecht, Acco, Leuven, 2011, 79. 110 De erfgenaam die wetens en willens geen getrouwe en nauwkeurige inventaris maakt, wordt van het voorrecht vervallen verklaard wegens zijn kwade trouw. De erfgenaam wordt geacht zuiver te hebben aanvaard.296 b) Sanctie voor niet (tijdig) opstellen van een boedelbeschrijving Het afleggen van een verklaring houdt op zich reeds de uitoefening van een keuzerecht in. De erfgenaam kan daarop naderhand niet meer terugkomen, door bv. de nalatenschap te verwerpen (cf. onherroepelijkheid van het optierecht). Bovendien is na het afleggen van een verklaring geen beroep op art. 798 BW meer mogelijk. Indien men evenwel de boedelbeschrijving niet tijdig heeft opgesteld, is er geen geldig voorrecht van boedelbeschrijving en zal de erfgenaam dus als zuiver aanvaardende erfgenaam gelden. Voor handelingsonbekwame erfgenamen bepaalt art. 793, derde lid BW thans dat de vrederechter moet toezien op de naleving van de voorgeschreven formaliteiten, zodat dit zelden zal voorkomen. Is dat toch het geval, dan is de overheersende opvatting dat die beneficiaire aanvaarding nietig is, en dat de onbekwamen – nadat hij bekwaam is geworden – dus nog het optierecht heeft.297 De kosten van de boedelbeschrijving vallen, in tegenstelling tot de kosten voor het afleggen van de verklaring en de publicatie ervan, ten laste van de boedel (zie supra). d. Volgorde van formaliteiten De volgorde waarin deze formaliteiten moeten worden vervuld, is door de wetgever niet bepaald.298 De boedelbeschrijving kan zowel de verklaring voorafgaan als op de verklaring volgen (art. 794 BW). Om met kennis van zaken de keuze te kunnen maken, verdient het evenwel aanbeveling om eerst het proces-verbaal van boedelbeschrijving op te stellen en pas nadien de verklaring van beneficiaire aanvaarding af te leggen.299 Bovendien vermijdt men op die manier dat er een wedloop tegen de tijd begint om de inventaris af te ronden wanneer de erfgerechtigde wordt gedagvaard om tot zuiver aanvaardende erfgenaam te worden veroordeeld: indien de inventaris niet is afgerond vooraleer het vonnis in kracht van gewijsde is getreden, wordt de erfgenaam als zuiver aanvaardende erfgenaam veroordeeld.300 296 Antwerpen 18 december 2000, Not. Fisc. M. 2002, 247, noot F. DEBUCQUOY. 297 V. SAGAERT, Notarieel proces-, zekerheden- en executierecht, Acco, Leuven, 2011, 79. 298 Vgl. Vred. Ukkel 16 januari 2009, Rev. not. b. 2010, 292. 299 J. DU MONGH, “Art. 793 B.W.”, l.c., p. 9, nr. 17. 300 Gent 5 september 2007, NjW 2008, 225, noot G. VERSCHELDEN. 111 3. Gevolgen van de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving De aanvaarding van een nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving, doet drie gevolgen ontstaan. a. Overgang van eigendom van de erfgoederen – saisine De nalatenschap wordt aanvaard, waardoor de beneficiaire erfgenaam eigenaar wordt van de erfgoederen. Hij heeft ook, net als de zuiver aanvaardende erfgenamen, van rechtswege het “bezitsrecht” (saisine) over de nalatenschap (‘le mort saisit le vif’)301. Aldus staat het Belgische recht van erfovergang haaks op het Anglo-Amerikaanse systeem. Het zal blijken dat de eigendomsbevoegdheden van de beneficiaire erfgenaam naar Belgisch recht tijdens de samenloop worden beperkt (infra). b. Uitsluiting van vermenging op zakenrechtelijk en verbintenisrechtelijk vlak Het voorrecht van boedelbeschrijving verhindert, zowel op zakenrechtelijk als op verbintenisrechtelijk vlak, dat er vermenging optreedt. 1° Zakenrechtelijk vlak Op zakenrechtelijk vlak is vermenging tussen het persoonlijk vermogen van de erfgenaam en (zijn aandeel in) het hereditaire vermogen uitgesloten. M.a.w. het voorrecht van boedelbeschrijving brengt een afscheiding van boedels met zich mee. De beneficiaire erfgenaam komt aan het hoofd van twee onderscheiden vermogens: het hereditaire vermogen en zijn persoonlijke vermogen. Aldus komt er een vermogenssplitsing tot stand, wat een uitzondering vormt op artt. 7-8 Hyp. W., aangezien die opsplitsing doorwerkt naar de verschillende categorieën van schuldeisers. De splitsing verhindert niet dat de privéschuldeisers achtergesteld hun schuldvordering verhalen op het nalatenschapsvermogen , (art. 802 BW) maar eigenlijk kunnen ze zich enkel verhalen op het netto-aandeel dat hun schuldenaar verkrijgt. 2° Verbintenisrechtelijk vlak Ook op verbintenisrechtelijk vlak is vermenging uitgesloten. Gemeenrechtelijk dooft een schuldvordering uit indien de hoedanigheden van schuldeiser en schuldenaar in dezelfde persoon worden verenigd (art. 1300-1301 BW). Daarop wordt uitzondering gemaakt indien die vereniging van hoedanigheden kadert in een beneficiaire aanvaarding van nalatenschap. 301 Over de aard van de “saisine” las bezitsrecht bestaan meerdere opvattingen theorieën. Wij volgen de stelling van De Page dat het geen eigendomsrecht noch bezit, maar een beperkt zakelijk recht dat de bevoegdheid tot voorlopig beheer inhoudt. Dit verklaar dat de bijzondere legataris weliswaar eigenaar is vanaf het openvallen van de nalatenschap, en kan bepaalde bevoegdheden die uit dat eigendomsrecht volgen reeds uitoefenen, maar nog geen bestuurs- of bezitsrecht heeft. 112 Indien de erfgenaam schuldvorderingen had tegenover de decujus, behoudt hij deze schuldvordering (art. 802 BW). Was hij omgekeerd schuldenaar van de decujus, dan blijft hij tot betaling gehouden jegens het hereditaire deel van zijn vermogen (art. 804 BW). c. Ontstaan van vereffeningsbewind 1° Concept Er ontstaat een situatie van samenloop tussen de schuldeisers van de decujus.302 Van samenloop is er sprake wanneer er meerdere schuldeisers gelijktijdig aanspraken doen gelden op het vermogen van hun debiteur. Op de organisatie van deze samenloop wordt ingegaan bij de bespreking van het beheer en de vereffening van de beneficiaire nalatenschap (infra 4 en 5). 2° Verhaalbaarheid van de schuldvorderingen Door het feit van de bewindvoering ontstaan er drie niveaus van schulden: - men moet de schulden van de nalatenschap onderscheiden van de rechten van de erfgenamen in de nalatenschap; - bovenop de nalatenschapsschulden kunnen er echter ook nog eens schulden ontstaan voor de vereffening van de nalatenschap; dit zijn dan een soort boedelschulden bovenop boedelschulden, vergelijkbaar met de boedelschulden bij faillissement of vereffening van een rechtspersoon.303 De vermogensafscheiding bepaalt de verhaalbaarheid van de schuldvorderingen. Op dat vlak moet een onderscheid worden gemaakt tussen de hereditaire schuldeisers en de persoonlijke schuldeisers van de erfgenaam. De verhaalbaarheid van de schuldvorderingen van de boedelschuldeisers wordt hierna bij het vereffeningsbewind (zie infra 5) verder uitgewerkt. a) Hereditaire schuldeisers i) Verhaalsrecht beperkt tot de nalatenschapsgoederen De hereditaire schuldeisers (schuldeisers van de decujus, legatarissen van soortzaken, achtergesteld loon, enz.) kunnen hun schuldvordering enkel tenuitvoerleggen op de 302 Dat was niet het geval vóór de invoering van het Gerechtelijk Wetboek. 303 Dit lijkt merkwaardig, maar is in feite zeer gelijkaardig aan de situatie bij faillissement of bij vereffening van een rechtspersoon: in de drie gevallen gaan zijn er schulden van de vereffening, schulden die daarmee vereffend worden, en rechten op het saldo na die vereffening. Het is enkel wat verwarrend omdat bij een nalatenschap de schulden van de nalatenschap schulden van de boedel zijn in verhouding tot de erfgenamen en hun schuldeisers, maar schulden in de boedel zijn in verhouding tot de schulden van de vereffening van de nalatenschap. 113 (opbrengst van de) goederen uit de nalatenschap. Door de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving is de erfgenaam immers enkel intra vires maar ook slechts cum viribus, d.i. ten belope van de waarde van de goederen die hij uit de nalatenschap verkrijgt (art. 802 BW), gehouden tot de schulden van de decujus304. De effectieve verkoopprijs is maatgevend, niet de waarde die uit de boedelbeschrijving blijkt. In werkelijkheid bedoelt de wetgever dat hij uitsluitend met de goederen uit de nalatenschap is gehouden tot de hereditaire schulden. Enkel het saldo van de activa uit de nalatenschap komt toe aan de beneficiaire erfgenaam. ii) Verhaalsrecht beschermd d.m.v. “voorrecht van boedelscheiding” (1) Beginsel Het verhaalsrecht van de hereditaire schuldeisers is niet enkel beperkt tot de nalatenschap, maar is ook bijzonder beschermd t.a.v. de nalatenschapsgoederen. Door de beneficiaire aanvaarding wordt de schuldvordering van de hereditaire schuldeisers immers van rechtswege uitgerust met een zogenaamd “algemeen voorrecht”, nl. het “voorrecht van boedelscheiding”, zodat ze zullen voorgaan m.b.t. deze goederen op de persoonlijke schuldeisers van de beneficiaire erfgenamen (infra). Zulks volgt uit art. 802, tweede lid BW, dat bepaalt dat, in geval van beneficiaire aanvaarding, “de schuldeisers en de legatarissen uit die [nalatenschaps]goederen bij voorkeur betaald worden boven de persoonlijke schuldeisers van de erfgenaam”. Het voorrecht van boedelbeschrijving doet dus voorrang ontstaan voor de hereditaire schuldvorderingen, waarvoor men verwarrend de uitdrukking “algemeen voorrecht” gebruikt: in de onderlinge verhouding tussen de hereditaire schuldeisers speelt het gelijkheidsbeginsel, met uitzondering van de wettige redenen van voorrang. (2) Formaliteiten m.b.t. voorrecht van boedelscheiding Na de beneficiaire aanvaarding door alle erfopvolgers is derhalve geen eis in boedelscheiding meer vereist. Wel wordt aangenomen dat met betrekking tot onroerende goederen een inschrijving vereist blijft, ook na een beneficiaire aanvaarding.305 Zulks blijkt ook uit de parlementaire voorbereiding van de Hypotheekwet (1851).306 (3) Subrogatie ingeval van betaling door de erfgenaam onder voorrecht van boedelbeschrijving Betaalt de erfgenaam onder voorrecht van boedelbeschrijving toch (een gedeelte van de) hereditaire schulden met persoonlijke gelden, dan wordt hij van rechtswege gesubrogeerd in 304 H. De Page, Traité, IX, p. 635, nr. 857; F. 't KINT, Sûretés (2004) nr. 57; zie bv. Hof Bergen 3 januari 1996, JT 1996, 510 = RRD 1996, 254. 305 Luik 18 juni 1884, Pas. 1884, II, 339; Luik 8 december 1860, Cl. et B., IX, 1039; Rép. not., l.c., p. 468, nr. 1138; Pand. b., v° Séparation des patrimoines, nr. 15. 306 F. PARENT, o.c., p. 128. 114 de rechten van de accipiens ten opzichte van de nalatenschap (art. 1251, 4° BW). Bij de uitoefening van die subrogatoire verhaalsrechten is zijn schuldvordering dan uitgerust met het algemeen voorrecht van boedelscheiding.307 Hij zal zich dus dienen te richten tot de beneficiaire nalatenschap. Blijkt deze deficitair, dan kan de erfgenaam zich niet op basis van onverschuldigde betaling richten tot de accipiens. b) Persoonlijke schuldeisers van de erfgenaam i) In verhouding tot het privé-vermogen van de erfgenaam De privé-schuldeisers van de beneficiaire erfgenamen behouden hun verhaalsrecht op het privé-vermogen van hun schuldenaar. Dit vermogen blijft buiten de samenloop, zodat de privé-schuldeisers daarop hun individuele verhaalsrechten kunnen blijven laten gelden. ii) In verhouding tot het hereditaire vermogen De persoonlijke schuldeisers hebben ook een verhaalsrecht op het hereditaire vermogen. T.a.v. die goederen worden zij geprimeerd door de hereditaire schuldeisers. Bijgevolg kunnen ze op het hereditaire vermogen slechts aanspraak maken voor het saldo dat overblijft na vereffening. De keerzijde van de beperking van de hereditaire schulden tot de nalatenschap is dus de achterstelling in rang m.b.t. de activa uit de nalatenschap. iii) Ontvanger van successierechten De Ontvanger van de successierechten kan de successierechten echter niet alleen op de hereditaire goederen, maar ook op het persoonlijke vermogen van de erfgenaam verhalen. De successierechten vormen immers een persoonlijke schuld van de erfgenaam en geen schuld van de nalatenschap. Vanuit het perspectief van de nalatenschap als boedel zijn de successierechten wel achtergestelde schulden (ze gaan voor op de uitkering aan de erfgenamen en legatarissen en dus ook op de schuldeisers van deze laatste), achtergesteld ook bij de achtergestelde onderhoudsuitkeringen. Maar voor zover er een netto-actief is (anders zijn er geen successierechten) zijn ze op de activa bevoorrecht (door middel van een roerend voorrecht en een occulte hypotheek), en wel voor de successierechten verschuldigd door het geheel der erfgenamen (zie hieronder). En ze gaan op die goederen voor op de andere schulden van de erfgenamen en legatarissen, behalve dan de begrafeniskosten en andere boedelschulden waartoe zij zich persoonlijk zouden verbonden hebben. Ze gaan op die goederen dus ook voor op alle andere zekerheden die de erfgenaam of legataris erop zou gevestigd hebben (zelfs krachtens een titel die dateert van voor hun verkrijging door de erfgenaam), want ze komen slechts met dat voorrecht bezwaard in het vermogen van die erfgenaam of legataris terecht. 307 Het voorrecht van boedelscheiding komt immers ook ten goede van de gesubrogeerde, bij toepassing van ‘accessorium sequitur principale’. 115 De situatie bij de successierechten is om meerdere redenen ingewikkeld. Op de eerste plaats worden de successierechten niet enkel geheven op de eigenlijke nalatenschap, maar ook op goederen die fiscaal gezien fictief tot de nalatenschap worden gerekend op grond van art. 7 of 108 W.Succ. (art. 7 betreft de goederen waarover de erflater gedurende de laatste 3 jaren voor zijn overlijden kosteloos heeft beschikt; art. 108 betreft de regel dat goederen waarvan is aangetoond dat ze in die periode van 3 jaar aanwezig zijn geweest, ook nog aanwezig worden geacht bij het overlijden, tot tegenbewijs) of art. 8 W. Succ., met name de uitkeringen van een levensverzekering (ingevolge art. 8 W.Succ. gelijkgesteld met een legaat). Ten tweede is er een verschil tussen 1° de bijdrageplicht voor successierechten (onderlinge verhouding, geregeld in art. 75 W.Succ.), 2° de aansprakelijkheid jegens de fiscus, die voor sommigen verder reikt dan hun bijdrage (art. 70 II W.Succ.) en de 3° onderworpenheid van erfgoederen aan het verhaal van de fiscus: Ad 1°: in de onderlinge verhouding moet in beginsel iedere erfgenaam, legataris, begiftigde of begunstigde van een levensverzekering bijdragen in verhouding tot het ontvangene (art. 75 W.Succ.) en heeft wie meer betaald heeft dus een regres op de andere. Ad 2°: jegens de fiscus is elk van hen aansprakelijk voor de successierechten op hetgeen hij netto ontvangen heeft (eigen schuld, berekend op het batig saldo (netto-actief) dat elk van hen verkrijgt, volgens het tarief geldend naargelang de graad van verwantschap van die erfgenaam) (art. 70 I W.Succ.), maar bovendien zijn de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden in de nalatenschap van een rijksinwoner volgens art. 70 II W.Succ. in verhouding tot hun erfdeel ook aansprakelijk voor het geheel van de successierechten verschuldigd door de anderen, d.i. de legatarissen en begiftigden onder algemene titel of onder bijzondere titel, inbegrepen de begunstigden van een levensverzekering. Successierechten zijn door de erfgenamen niet enkel verschuldigd zijn op wat aan de erfgenamen zef toekomt, maar ook op wat aan de legatarissen en begiftigden toekomt … Met name is het een valkuil voor de erfgenaam - waaraan men ook niet ontsnapt door beneficiaire aanvaarding308 ! - dat de erfgenamen ook, zij het in verhouding tot hun erfdeel, persoonlijk gehouden zijn tot de successierechten op de goederen die fiscaal gezien fictief tot de nalatenschap worden gerekend op grond van art. 7, 8 of 108 W.Succ. Aldus kunnen de successierechten in sommige gevallen hoger liggen dan het netto-saldo uit de nalatenschap. 308 De successierechten zijn immers schulden van de erfgenamen en niet van de nalatenschap. Het voorrecht van boedelbeschrijving beperkt enkel de laatste. Normaal is dit voor de successierechten geen probleem, omdat ze slechts op het netto-aandeel van de erfgenaam worden berekend. Maar dat lijdt precies een uitzondering bij de fictief meegerekende niet meer in de nalatenschap aanwezige goederen. De erfgenaam kan wel regres uitoefenen op de werkelijke begunstigde van die goederen (art. 7 W.Succ.). 116 Ook als er geen netto saldo is, kunnen er dus successierechten verschuldigd zijn. (art. 7 WSucc). Wat de bijzondere legaten betreft is er geen valkuil, omdat die legaten precies door de erfgenamen of algemene legatarissen worden afgegeven en zij dus bij de afgifte maatregelen kunnen nemen opdat de legataris de successierechten daarop zou betalen. Dat aspect van de aansprakelijkheid werd dan ook niet ongrondwettig bevonden door het GwH; dat besliste echter wel dat art. 70 W.Succ. ongrondwettig is in die gevallen waarin de aansprakelijke erfgenamen of algemene legatarissen niet de mogelijkheid hebben gehad zich ervan te vergewissen dat de andere legatarissen of begiftigden de successierechten zullen betalen die zij verschuldigd zijn, in het bijzonder wanneer het gaat om een uitkering door de levens309. Ad 3°: bovendien heeft de fiscus voor het geheel van de uitstaande successierechten ook een algemeen roerend voorrecht en een wettelijke hypotheek op alle goederen van de erfgenamen die afkomstig zijn van de nalatenschap (art. 84 tot 86 W.Succ. en 86 HypW), dus ook voor dat deel waarvoor de eigenaar van die goederen niet aansprakelijk is. Meer precies: op elk van de roerende goederen van de nalatenschap de fiscus een algemeen voorrecht heeft voor alle uitstaande successierechten en niet enkel voor deze die nog verschuldigd zijn door de eigenaar van het roerend goed (zie art. 84 I W.Succ.) en op elk van de onroerende goederen van de nalatenschap de fiscus een stille (“occulte”) hypotheek heeft voor alle uitstaande successierechten en niet enkel voor deze die nog verschuldigd zijn door de eigenaar van het onroerend goed310. Eenieder die goederen uit de nalatenschap verwerft is dus in zekere zin een zakelijke borg voor de successierechten van alle medeschuldenaars van die successierechten. 4. Beheer van de beneficiaire nalatenschap a. Bestemmingsgebonden vermogen De beneficiair aanvaarde nalatenschap, is een bestemmingsgebonden vermogen (‘doelvermogen’): haar waarde is immers bestemd tot voldoening van de hereditaire schuldeisers. Het vereffeningsbewind ontstaat op verzoek van de erfgenaam zelf (vermogensgerechtigde) om te vermijden dat hij ultra vires gehouden zou zijn tot de schulden van de nalatenschap. Er wordt een vereffeningsbewind ingesteld waarbij een bewindvoerder wordt aangesteld. Hij zal instaan voor het beheer van de nalatenschapsgoederen. Alle handelingen inzake de beneficiaire nalatenschap moeten tot verwezenlijking van dit doel bijdragen. Dit beperkt de bevoegdheden van de beheerder ten aanzien van de nalatenschap. 309 GwH nr. 2011/162 van 20 oktober 2011, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2011/2011162n.pdf = NjW 2011, 690 = RW 2012-2013, 103.. 310 Het GwH oordeelde in arrest 72/2007 van 26 april 2007 dat deze regel niet strijdig is met het grondwettelijk discriminatieverbod, zie http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2007/2007072n.pdf. 117 b. Bewindvoerder 1° In beginsel: de beneficiaire erfgenaam In beginsel dient de beneficiaire erfgenaam de goederen te beheren, aangezien hij er door de erfovergang ook (mede-)eigenaar van is geworden (art. 803, eerste lid BW). Hij kan hiervoor in principe geen aanspraak maken op enige vergoeding voor zijn beheer, aangezien hij de goederen beheert waarvan hij eigenaar is.311 2° Andere beheerder dan beneficiaire erfgenaam op verzoek van erfgenaam of derde belanghebbende De erfgenaam of derde-belanghebbenden kan bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg een eenzijdig verzoekschrift indienen om een andere beheerder aan te stellen (art. 803bis BW). Indien er verschillende beneficiaire erfgenamen zijn, kunnen zij zich ontlasten door één van hen als beheerder aan te stellen, hetzij door een beheerder te laten aanstellen die in hun gezamenlijke naam optreedt. 3° Gerechtelijk benoemd beheerder op verzoek van hereditaire schuldeiser Ook kunnen de schuldeisers van de nalatenschap verzoeken om een gerechtelijk benoemd beheerder aan te stellen wanneer hun belangen in het gedrang komen wegens nalatigheid van de beneficiaire erfgenaam of wegens diens vermogenstoestand (art. 804 BW). De aanstelling van de gerechtelijk bewindvoerder wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad binnen de vijftien dagen na zijn benoeming. c. Bevoegdheden van de bewindvoerder 1° Daden van bewaring en voorlopig beheer Hij kan daden van bewaring (hernieuwen hypothecaire in- of overschrijving) en voorlopig beheer stellen. Daden van voorlopig beheer zijn de handelingen die ertoe strekken om een plots voorbijgaand voordeel niet verloren te laten gaan voor de zaak of een plots opkomend nadeel niet toe te laten schade toe te brengen aan de zaak. De beneficiaire erfgenaam is, op straffe van het in gedrang brengen van zijn aansprakelijkheid, zelfs verplicht om die handelingen te stellen, ten einde te verhinderen dat de waarde van het hereditaire vermogen zou verminderen. 2° Daden van (gewoon) beheer 311 L. BRACKE en P. VAN OOTEGHEM, l.c., p. 337; H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 880. 118 Daden van (gewoon) beheer bestaan in het toestaan van persoonlijke rechten aan een derde of het stellen van materiële handelingen die de waarde van een goed niet aantasten. Typevoorbeeld is het verhuren van de betrokken goederen. Dergelijke handelingen kan de beheerder zonder enige beperking stellen. Ook het te nutte maken van de goederen kan soms verplicht zijn in het kader van de verplichting om de beneficiaire nalatenschap te beheren als goede huisvader. 3° Daden van beschikking Daden van beschikking bestaan in het toestaan van het eigendomsrecht of een ander zakelijk recht op de goederen of in een materiële handeling die de waarde van het goed aantast. Deze daden van beschikking kunnen worden gesteld met het oog op de vereffening van de nalatenschap tot voldoening van de schulden. Ze kunnen slechts met inachtneming van bijzondere formaliteiten worden gesteld (art. 806 BW). Op deze formaliteiten wordt nader ingegaan (infra). Bovendien is voor het afsluiten van een dading, het aangaan van een compromis of de bezwaring met een zakelijk recht een rechterlijke machtiging vereist. De sanctie op de niet-naleving van deze formaliteiten is gelegen in de niet-tegenwerpelijkheid van de handeling aan de schuldeisers van de nalatenschap, met eventueel een bijkomende schadeloosstelling. De efficiëntie van deze sanctie kan worden betwijfeld. Het zou adequater zijn een preventieve actie mogelijk te maken. d. Verplichtingen van de bewindvoerder 1° In beginsel: de beneficiaire erfgenaam a) Goed en zorgzaam huisvader Hij dient het beheer te voeren als een goed en zorgzaam huisvader, en kan aansprakelijk worden gesteld voor waardeverminderingen of beschadigingen van het erfvermogen die aan zijn fout zijn toe te rekenen (art. 806, tweede lid BW). b) Borgstelling Tot waarborg van een goed beheer dient de beneficiair aanvaardende erfgenaam zelfs een borgstelling voor de waarde van de in de inventaris opgenomen roerende goederen en het niet-gehypothekeerde gedeelte van de waarde van de onroerende goederen (sanctie: onmiddellijke verkoop en consignatie van de prijs). De erfgenaam kan ook verkiezen om, voor hetzelfde bedrag, een zakelijke zekerheid te verlenen. Weigert hij die zekerheidsstelling, dan zal hij gedwongen worden om de roerende goederen en het niet-gehypothekeerde 119 gedeelte van de onroerende goederen312 te verkopen, en de prijs ervan in bewaring te geven (art. 807, tweede lid BW). c) Rekening en verantwoording voor beheer In voorkomend geval zal de erfgenaam-bewindvoerder rekening en verantwoording verschuldigd zijn voor zijn beheer. Doet hij dat niet, en werd hij daarvoor in gebreke gesteld bij een rechterlijke beslissing, dan kan de vermogenssplitsing worden doorbroken, en kunnen de hereditaire schuldeisers hun schuldvordering uitvoeren op het persoonlijk vermogen van deze erfgenaam. d) Vereffening volgens wettige redenen van voorrang De erfgenaam-bewindvoerder zal moeten overgaan tot de vereffening van het bestemmingsgebonden vermogen volgens de wettige redenen van voorrang. (infra 5) 2° Andere beheerder dan beneficiaire erfgenaam op verzoek van erfgenaam of derde belanghebbende De beheerder heeft in beginsel dezelfde rechten en plichten als de beneficiaire erfgenaam, met als uitzondering dat hij er niet toe gehouden is om een borgstelling te doen (art. 809, tweede en derde lid BW). 3° Gerechtelijk benoemd beheerder op verzoek van hereditaire schuldeiser Hij heeft dezelfde rechten en plichten als de erfgenamen, met uitzondering van het feit dat hij niet tot borgstelling is gehouden. e. Sancties op miskenning van bestemmingsgebonden karakter van het vermogen De sanctie op de miskenning van het bestemmingsgebonden karakter van het vereffeningsbewind is de niet-tegenwerpelijkheid van de daad van beschikking.313 De schuldeisers mogen daardoor nog steeds handelen alsof de bewuste goederen het boedelvermogen nooit hebben verlaten. Daarnaast riskeert de erfgenaam het beheer te verliezen van de boedel doordat de schuldeisers aan de rechtbank de benoeming van een 312 In dat geval is er geen sprake van zuivering van rechtswege, zodat hiervoor de toestemming van de hypothecaire schuldeiser(s) noodzakelijk zal zijn. 313 H. CASMAN, “Quelques questions relatives à la liquidation d’une succession acceptée sous bénéfice d’inventaire”, l.c., (530) 545; H. DE PAGE, Traité, IX, p. 648, nr. 878; E. DIRIX en R. DE CORTE, Zekerheidsrechten, p. 67, nr. 80; M. PUELINCKX-COENE, J. VERSTRAETE en N. GEELHAND, “Overzicht van rechtspraak – Erfenissen”, l.c., (133) 219, nr. 101. Vgl. Rép. not., v° L’option héréditaire, p. 197, nr. 254, waar enkel de schadevergoeding als sanctie wordt vermeld, naast de mogelijkheid om een andere bewindvoerder aan te duiden door de rechtbank. 120 andere bewindvoerder vragen (art. 804 BW) en kan hij buitencontractueel worden aangesproken om de schade te vergoeden die de schuldeisers hebben geleden door zijn beheer (art. 1382 BW).314 Een miskenning van de bestemmingsgebondenheid leidt niet tot het verval van het voorrecht van boedelbeschrijving, noch kan daaruit in de regel een (impliciete) afstand van het voorrecht door de erfgenaam worden afgeleid.315 5. Vereffening van de beneficiaire nalatenschap a. Algemeen De aanvaarding van een nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving doet niet enkel een vermogenssplitsing, maar ook een situatie van samenloop (‘concursus creditorum’) ontstaan. De samenloop ontstaat op het moment van het openvallen van de nalatenschap. De samenloop brengt een verval van tijdsbepaling mee voor de niet vervallen schulden. De samenloop brengt in beginsel geen schorsing mee van de verjaring van schuldvorderingen op de nalatenschap, behalve dan voor de schuldvorderingen van de beneficiair aanvaardende erfgenamen zelf316. Het ontstaan van de samenloop heeft tot gevolg dat er een bewindvoerder wordt aangesteld ( supra 4b) en er tot vereffening van het bewind dient overgegaan volgens de wettige redenen van voorrang. Bovendien heeft dit een aantal belangrijke gevolgen voor de rechten van de schuldeisers. 314 W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, p. 806, nr. 1780; M. PUELINCKX-COENE, J. VERSTRAETE en N. GEELHAND, “Overzicht van rechtspraak – Erfenissen”, l.c., (133) 219, nr. 101; Rép. not., v° L’option héréditaire, p. 197, nr. 254. 315 Rb. Luik 1 oktober 1991, Rev. not. b. 1993, 461; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, p. 806, nr. 1780; M. PUELINCKX-COENE, J. VERSTRAETE en N. GEELHAND, “Overzicht van rechtspraak – Erfenissen”, l.c., (133) 219, nr. 101; Rép. not., v° L’option héréditaire, p. 196, nr. 254. In de mate de erfgenaam met de verkoop van een goed van de nalatenschap een persoonlijke schuld zou betalen, kan daaruit de wil worden opgemaakt dat hij afstand doet van het voorrecht van boedelscheiding. De heersende doctrine is in die zin gevestigd dat de afstand van het voorrecht geen afbreuk doet aan de bescherming van de schuldeisers van de nalatenschap: W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, p. 806, nr. 1781; Rép. not., v° L’option héréditaire, p. 199, nr. 255. 316 zie voor het laatste art. 2258 I BW. 121 b. Gevolgen van de samenloop voor de rechten van de schuldeisers 1° Tijdens periode van aangifte van schuldvordering De schuldeisers beschikken vanaf de publicatie van de verklaring van beneficiaire aanvaarding in het Belgisch Staatsblad over een termijn van drie maanden om aangifte te doen van hun schuldvordering. Zij melden zich in beginsel aan d.m.v. een aangetekende brief (art. 793III BW). Tijdens de vereffening kunnen schuldeisers van de nalatenschap zich ook niet verhalen op de persoonlijke goederen van de zuiver aanvaardende erfgenaam. (art. 810bis tweede lid BW) (voor de andere volgt dat reeds uit de basisregel hierboven). Na de verdeling blijven de gevolgen van de aanvaarding onder voorrecht alleen bestaan ten aanzien van de erfgenamen die in deze vorm hebben aanvaard. a) Separatisten Bovendien kunnen de bijzonder bevoorrechte schuldeisers en de hypothecaire schuldeiser ten belope van hun zekerheidsrechten hun separatistenpositie laten gelden op de prijs waarop hun hypotheek of voorrecht is overgewezen (art. 1326 Ger. W.). b) Chirografaire en algemeen bevoorrechte schuldeisers De samenloop houdt echter ook een opschorting in van de executierechten van de individuele (concurrente) nalatenschapsschuldeisers voor zover de uitoefening ervan (door daden van tenuitvoerlegging317) de rechten van de andere nalatenschapsschuldeisers zouden schaden (fixatiebeginsel) (vgl. de regel bij vereffening van rechtspersonen)318. c) Boedelschuldeisers en legatarissen Evenwel moeten eerst de schuldeisers van de nalatenschap worden uitbetaald, en pas nadien de bijzondere legatarissen.319 Dat is een toepassing van het principe dat men niet vrijgevig kan zijn zolang niet alle schulden zijn voldaan (‘nemo liberalis nisi liberatus’). Het legaat is een achtergestelde schuld. Tussen de legatarissen moet dan, indien er nog onvoldoende activa 317 De betekening door een schuldeiser aan de erfgenamen van een bestaande titel jegens de erflater (art. 877 BW) is geen daad van tenuitvoerlegging die onder die opschorting valt: Rb. Gent 25 mei 2010, RW 2012-13, 152. 318 Vgl. Hof Gent 29 maart 1994, RW 1995-96, 62. DIRIX & BROECKX, APR Beslag nr. 101; H. CASMAN, in Actuele problemen uit het notariële recht .Liber amicorum A. de Boungne, Antwerpen 1985, (19) 31; en voor de onbeheerde nalatenschap F. TOP, "Onbeheerde nalatenschap Rangregeliung – Fiscale notificatie", Verslagen en debatten CSW 2003, p. 154 nr. 6321; M. GREGOIRE en V. DE FRANCQUEN, “Les articles 7, 8 et 9 de la loi hypothécaire (la succession vacante et la succession sous bénéfi ce d’inventaire)”, in Privilèges et hypothèques, Kluwer, losbl., p. 65-66, nr. 93. 319 H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 920. 122 zijn, tot evenredige verdeling worden overgegaan, behalve indien de decujus uitdrukkelijk een rangorde in de legatarissen heeft opgenomen (art. 927 BW). 2° Na de periode van aangifte van schuldvordering a) Beginsel Na die termijn kunnen alle schuldeisers worden uitbetaald. b) Laattijdige aangifte van schuldvordering Kunnen ook schuldeisers die pas laattijdig – d.i. tijdens of na de verdelingsoperatie - aangifte doen van hun schuldvordering nog rechten laten gelden? Laattijdige schuldeisers moeten rekening houden met de beperkingen van art. 809 BW. Zij hebben geen verhaal meer op de liquidatie-opbrengst die reeds verdeeld is onder de andere, wel tijdig optredende schuldeisers. Voor het liquidatiesaldo, behouden ze hun recht van voorrang op de legatarissen en de privéschuldeisers van de beneficiaire erfgenaam.320 Indien reeds alle overige schuldeisers van de decujus zijn uitbetaald, kunnen zij aldus aanspraak maken op het saldo dat overblijft na betaling van de schuldeisers van de decujus. Indien dit saldo zich nog in handen van de beneficiair aanvaardende erfgenaam bevindt, kan de schuldeiser zich tot deze laatste wenden. Indien het uitgekeerd is aan de legatarissen, zullen zij hun proportioneel deel moeten afstaan. c. Vereffeningsbewind 1° Vereffening volgens de wettige redenen van voorrang Tijdens de termijn van aangifte van schuldvordering kan de bewindvoerder enkel de op roerende goederen algemeen bevoorrechte schuldeisers (art. 19 Hyp. W.) betalen in volgorde van rang (art. 808, eerste lid BW). Aldus kunnen de gerechtskosten, begrafeniskosten (naar evenredigheid met het vermogen), de kosten van de laatste ziekte gedurende een jaar en de levering van levensmiddelen gedurende zes maanden worden uitbetaald, in die volgorde. Na die termijn kunnen alle schuldeisers worden uitbetaald. De bewindvoerder moet een voorstel tot betaling aan de schuldeisers overmaken en hun goedkeuring vragen. Is geen vrijwillig akkoord mogelijk, dan zal de rechter de volgorde en de wijze van verdeling bepalen (art. 808, derde lid BW), op verzoek van de meest gerede partij die de vereffening-verdeling 320 Rb. Neufchâteau 16 februari 1981, J.L. 1981, 196; L. BRACKE en P. VAN OOTEGHEM, l.c., 352. 123 overeenkomstig art. 1627 BW vordert.321 In principe moet de paritas creditorum, zoals steeds bij samenloop, worden geëerbiedigd. 2° Algehele vereffening? De bewindvoerder moet overgaan tot een algehele vereffening, behalve indien de activa van de nalatenschap de passiva overtreffen. In dat laatste geval kan de bewindvoerder volstaan met de verkoop van zoveel goederen als vereist is voor de voldoening van de hereditaire schuldeisers. De wet bepaalt welke procedure moet worden gevolgd voor de verkoop van de goederen van de nalatenschap en voor de uitbetaling van de nalatenschapsschuldeisers (zie art. 806 I e.a. BW). (zie infra) Door de afsluiting van de vereffening verdwijnt de nalatenschap als afgescheiden vermogen. De schulden die enkel op dat vermogen verhaalbaar waren, gaan teniet (onder voorbehoud van later opduikende activa). Het saldo aan activa gaat naar de legatarissen en vervolgens naar de erfgenamen. 6. Verlies van het voorrecht van boedelbeschrijving a. Vervallenverklaring 1° Persoonlijke sanctie met relatieve werking Een erfgenaam kan het voorrecht van boedelbeschrijving verliezen door de vervallenverklaring. De vervallenverklaring is een persoonlijke sanctie voor de erfgenaam die door de rechtbank wordt uitgesproken op verzoek van één of meerdere schuldeisers of legatarissen. Deze sanctie heeft relatieve werking, d.w.z. dat ze enkel gevolgen heeft in de verhouding tot de schuldeisers die zich erop beroept. 2° Toepassingsgebied De wet voorziet in twee gevallen in de vervallenverklaring van het voorrecht van boedelbeschrijving: 1. De erfgenaam waarvan gebleken is dat hij goederen uit de nalatenschap verborgen houdt (art. 792 BW, heling: zie supra) of de erfgenamen die wetens en willens en te kwader trouw verzuimd hebben om goederen uit de nalatenschap in de inventaris te laten opnemen. Hoger is reeds gebleken dat, bij uitbreiding, verzaking aan het voorrecht van boedelbeschrijving ook wordt afgeleid uit het willens en wetens onnauwkeurig laten opmaken van een boedelbeschrijving (zie supra). 321 Rb. Brussel 24 februari 1972, Rev. not. b. 1973, 574. 124 2. De erfgenamen die geen rekening en verantwoording kunnen afleggen in verband met hun beheer. 3° Gevolgen van vervallenverklaring Betwisting bestaat over de gevolgen van de vervallenverklaring. Met name rijst de vraag of het verlies van het voorrecht van boedelbeschrijving ook betekent dat het voorrecht van de hereditaire schuldeisers ten opzichte van de persoonlijke schuldeiser van de erfgenaam retroactief ongedaan wordt gemaakt. Sommigen beantwoorden die vraag affirmatief. Anderen daarentegen menen dat het verlies van het voorrecht van boedelbeschrijving slechts relatieve werking heeft. Deze laatste kunnen deze betwisting vermijden door het voorrecht van boedelscheiding te vorderen. b. Verzaking aan het voorrecht van boedelbeschrijving Een beneficiair aanvaardende erfgenaam kan tevens verzaken aan het voorrecht van boedelbeschrijving. Daartoe is uiteraard vereist dat de erfgenaam handelingsbekwaam is (meerderjarige, niet onbekwamen). Ze is aan geen vormvereisten onderworpen, en kan ook voortvloeien uit daden die de erfgenaam stelt die onverenigbaar zijn met het principe van de afscheiding der boedels. De erfgenaam die met persoonlijk geld een hereditaire schuldeiser betaalt, verzaakt niet aan het voorrecht van boedelbeschrijving. Deze handeling heeft immers enkel betrekking op zijn hoedanigheid als erfgenaam, niet op het voorrecht van boedelbeschrijving. De betaling van persoonlijke schuldeisers met gelden uit de nalatenschap houdt daarentegen wel verzaking in aan het voorrecht van boedelbeschrijving, aangezien ze niet anders dan als een verzaking kan worden uitgelegd. Ten gevolge van de aanvaarding wordt de erfgenaam beschouwd als zuiver aanvaardende erfgenaam. 125 AFDELING G. (Voorrecht van) boedelscheiding 1. Begrip Het voorrecht van boedelscheiding (Lat. beneficium separationis, Fr. séparation du patrimoine du défunt) kan worden gevorderd door de nalatenschapsschuldeisers322 die zich willen indekken tegen de insolvabiliteit van één of meerdere erfgenamen (art. 878-881 BW jo. art. 39 Hyp. W.). Dit is in tegenstelling tot de aanvaarding van de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving die door de erfgenamen wordt gevorderd, die zich willen indekken tegen een deficitaire nalatenschap. De situatie van nalatenschapsschuldeisers wordt in zekere zin bepaald door de keuze van de erfgenaam. Weliswaar behouden zij hun schuldvordering en kunnen ze deze, bij zuivere aanvaarding, eveneens tenuitvoerleggen op het vermogen van een algemene rechtsopvolger of rechtsopvolger onder algemene titel, maar toch kan dit de positie van de schuldeisers van de decujus benadelen. Het vermogen van de decujus, dat tegelijk het onderpand vormt van diens schuldeisers (art. 7 Hyp. W.) komt immers terecht in het vermogen van de erfgenamen en wordt aldaar onderworpen aan de verhaalsrechten van de schuldeisers van de erfgenamen. In beginsel kunnen de schuldeisers van de erflater (met inbegrip van de bijzondere legatarissen) op gelijke voet aanspraak maken op de goederen van de erfgenamen als de schuldeisers van deze laatste, onder voorbehoud van de wettige redenen van voorrang.323 Zulks geldt zowel voor de nalatenschapsgoederen als voor de persoonlijke goederen van de erfgenaam. Wanneer nu de algemene rechtsopvolger of rechtsopvolger onder algemene titel insolvabel is, komt de voldoening van de hereditaire schuldvorderingen daardoor in het gedrang. De boedelscheiding verhindert immers dat ze in samenloop komen met de persoonlijke schuldeisers van de erfgenamen. Hoewel de boedelscheiding dus duidelijk te onderscheiden is van de ‘boedelbeschrijving’, bestaat er niettemin een duidelijke verbinding tussen beide rechtsfiguren: de aanvaarding van de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving beperkt niet alleen de verhaalsrechten van de schuldeisers tot het hereditaire vermogen, maar creëert op deze goederen ook automatisch een recht van voorrang voor de hereditaire schuldeisers. De boedelscheiding volgt dus van rechtswege uit de beneficiaire aanvaarding, nu voor de 322 Volgens de uitdrukkelijke tekst van de wet hebben privé-schuldeisers van de erfgenamen niet de mogelijkheid om de boedelscheiding te vorderen (art. 881 B.W.), ook al kan ook hun verhaalsvermogen worden gefrustreerd door de zuivere aanvaarding door hun schuldenaar van een deficitaire nalatenschap. In dat geval kunnen zij enkel hun toevlucht nemen tot de pauliaanse vordering indien met de aanvaarding bedrog was gemoeid. 323 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, Brussel, Bruylant, 1974, IX, nr. 982. 126 vereffening het vermogen van de erflater met zijn activa en passiva gescheiden blijft van het vermogen van de erfgenaam. 2. Aard en verantwoording van het voorrecht van boedelscheiding a. Aard van het voorrecht van boedelscheiding In het huidige recht is van een daadwerkelijke vermogenssplitsing niet langer sprake.324 In de eerste plaats kunnen de hereditaire schuldeisers hun verhaalsrechten uitoefenen op de persoonlijke goederen van de erfgenaam, zij het dat ze daarbij eventueel de samenloop met de persoonlijke schuldeisers van de erfopvolger moeten doorstaan (zie infra). Bovendien worden de goederen uit de nalatenschap niet onttrokken aan de verhaalsrechten van de schuldeisers van de erfgenaam of legataris. De erfopvolger wordt eigenaar van deze goederen zodat diens schuldeisers zich er kunnen op verhalen vermits beide vermogens (dat van de erfgenaam en dat van de erflater) vermengd zijn, maar er wordt op de goederen van de nalatenschap een recht van voorrang gecreëerd ten behoeve van de hereditaire schuldeisers.325 b. Mogelijke verantwoording voor de mogelijkheid van boedelscheiding In het huidige recht wordt vaak verdedigd dat de mogelijkheid van boedelscheiding te verklaren is vanuit het feit dat de zuivere aanvaarding van de nalatenschap aan de schuldeiser een nieuwe schuldenaar opdringt. Deze verantwoording is weliswaar geldig voor de contractuele schuldeisers, maar niet voor de wettelijke schuldeisers en de bijzondere legatarissen, die niet vrijwillig een schuldvordering hebben verkregen op de decujus. Nochtans kunnen ook zij de boedelscheiding vorderen.326 3. Wie kan het voorrecht van boedelscheiding inroepen? De schuldeisers van de nalatenschap kunnen het voorrecht van boedelscheiding inroepen. In de eerste plaats zijn dat de schuldeisers van de decujus. Het voorrecht van boedelscheiding kan ook worden ingeroepen door de legatarissen van de decujus aan wie een geldsom is 324 C. BEUDANT, Cours de droit civil français, Parijs, Rousseau, 1936, Vbis, nr. 794; M. PLANIOL en G. RIPERT, Traité pratique, IV, nr. 454; R.P.D.B., v° Successions, nr. 2834; J. VAN DE VORST, “Du bénéfice de la séparation des patrimoines (c. civ. art. 878 à 881, loi hyp., art. 39)”, Rev. prat. not. 1932, p. 697-698, nr. 2; F. VAN GOETHEM, “De beschouwingen over artikel 879 van het Burgerlijk Wetboek – De afscheiding van de boedels”, R.W. 1935-36, 1368-1369. 325 Deze opvatting werd voor het eerst verdedigd door POTHIER: “Les créanciers du défunt n’ont pas eu intention de libérer l’héritier de l’obligation qu’il a contractée envers eux, par l’acceptation de la succession, mais seulement d’être préférés sur ces biens aux créanciers de l’héritier.” (R.-J. POTHIER, Traité des successions, in Oeuvres de Pothier, 1819, X, chap. V, art. 4). 326 R. DEKKERS, Handboek, III, nr. 629; H. DE PAGE, Traité, IX, p. 687, nr. 966.5. 127 vermaakt.327 In het Burgerlijk Wetboek wordt deze categorie niet genoemd, maar art. 39 Hyp. W. vult het BW op dit punt aan. Enkel de legataris van een geldsom heeft er belang bij om het voorrecht in te roepen. De legataris van bepaalde zaken heeft geen belang bij deze beschermingsmaatregel omdat hij niet in samenloop komt met de persoonlijke schuldeisers van de erfgenaam: hij is vanaf het ogenblik van het overlijden eigenaar van de gelegateerde goederen, zodat hij steeds buiten de samenloop blijft.328 Bovendien kunnen enkel de bijzondere legatarissen de boedelscheiding vorderen. De algemene legatarissen of legatarissen onder algemene titel verkrijgen immers loco heredum, en bevinden zich dus in dezelfde positie als de erfgenaam.329 4. Procedure voor de eis in boedelscheiding a. Instelling van de eis – in beginsel: op verzoek(schrift) 1° In beginsel: op verzoek Het voorrecht van boedelscheiding bestaat in beginsel niet van rechtswege ten voordele van de hereditaire schuldeisers, maar moet uitdrukkelijk worden gevorderd. Er bestaat geen eensgezindheid over de vraag of een dagvaarding vereist is, dan wel een verzoekschrift zou volstaan. Volgens de meerderheidsopvatting moet de eis in rechte worden ingesteld bij wijze van dagvaarding. Zulks wordt afgeleid uit het begrip ‘vorderen’ in art. 878 BW. Enkel tegenspraak in rechte zou toelaten te beoordelen of aan de vereisten is voldaan om boedelscheiding te eisen en na te gaan of er geen reden voor verval van het recht van boedelscheiding is ingetreden.330 2° Uitzondering: van rechtswege Uitzonderlijk moet de boedelscheiding niet worden gevorderd, nl. wanneer één of meer erfgenamen de nalatenschap hebben aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving. Door de beneficiaire aanvaarding hebben de schuldeisers immers van rechtswege een voorrecht op 327 Voor toepassingen in de rechtspraak: Brussel 18 februari 1895, Pas. 1896, II, 239; Brussel 15 december 1882, Pas. 1885, II, 379. 328 H. DE PAGE, Traité, IX, p. 688, nr. 971A; G. GALOPIN, o.c., p. 225, nr. 382; A. KLUYSKENS, Beginselen, II, nr. 219; M. CABRILLAC en C. MOULY, o.c., p. 626, nr. 773; Y. LEQUETTE, l.c., p. 4, nr. 10. 329 G. BAUDRY-LACANTINERIE, Traité, IX, nr. 3118; G. BELTJENS, Code civil, II, art. 878, nr. 15; A. KLUYSKENS, Beginselen, II, nr. 219, 2°; E. VAN HOVE, Vereffening en verdeling van gemeenschap en nalatenschap, 1983, p. 176, nr. 117. 330 Gent 28 juli 1921, Pas. 1922, II, 41; Rb. Luik 4 juni 1887, Pas. 1887, III, 331; Rb. Aarlen 1 april 1903, Pas. 1904, III, 35; F. LAURENT, Principes, X, nr. 15; F. LEPINOIS, Traité théorique et pratique, III, nr. 1164; Pand. b., v° Séparation des patrimoines, nrs. 111-112 en 120; J. VAN BIERVLIET, o.c., nrs. 242 en 244; J. VAN DE VORST, l.c., p. 696, nr. 2. 128 de goederen uit de nalatenschap (art. 802, tweede lid BW). Ook indien de decujus post mortem failliet verklaard wordt, treedt van rechtswege een boedelscheiding in, aangezien de gefailleerde van rechtswege het beheer over zijn goederen verliest. b. Bevoegde rechtbank 1° Eis ingesteld binnen 2 jaar na openvallen nalatenschap Indien deze eis binnen de twee jaar na het openvallen van de nalatenschap wordt ingesteld, wordt de eis beschouwd als een incident van de vereffening-verdeling van de nalatenschap. Derhalve moet de bevoegdheid voor de eis dan toekomen aan de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de nalatenschap is opengevallen (art. 627, 4° Ger. W.). 2° Eis ingesteld meer dan 2 jaar na openvallen nalatenschap Wordt de eis tot boedelscheiding evenwel ingesteld meer dan twee jaar na het openvallen van de nalatenschap, dan valt men terug op de gemeenrechtelijke bevoegdheidsregeling, nl. de rechtbank van de woonplaats van de debiteur. c. Voorwerp De boedelscheiding kan worden gevorderd m.b.t. de volledige nalatenschap of m.b.t. specifieke goederen. d. Termijn Voor de termijn waarbinnen de boedelscheiding moet worden gevorderd, wordt een onderscheid gemaakt tussen de termijn voor roerende goederen en de termijn voor onroerende goederen. 1° Ten aanzien van roerende goederen Ten aanzien van roerende goederen verjaart het recht om de boedelscheiding te vorderen na verloop van drie jaar (art. 880, eerste lid BW) te rekenen vanaf het openvallen van de nalatenschap (regelmatige erfgenamen) of vanaf de inbezitstelling (onregelmatige erfgenamen). 2° Ten aanzien van onroerende goederen Voor onroerende goederen bepaalt artikel 880, tweede lid BW dat de eis kan ingesteld worden zolang deze goederen zich in handen van de erfgenaam bevinden. In werkelijkheid moet een 129 onderscheid worden gemaakt tussen het bewaren van het recht om de boedelscheiding te vorderen en de uitoefening van het voorrecht van boedelscheiding. Het recht om de boedelscheiding te vorderen, wordt behouden door dit recht in te schrijven binnen zes maanden na het openvallen van de nalatenschap (art. 39 Hyp. W.). De eis in boedelscheiding kan worden ingesteld zolang de inschrijving zijn geldigheidsduur behoudt en de goederen zich in handen van de erfgenaam bevinden.331 Beschikkingshandelingen die de erfgenaam zou stellen in de periode van zes maanden zijn niet tegenwerpelijk aan de schuldeisers die naderhand de boedelscheiding vorderen. e. Gevolgen van het voorrecht van boedelscheiding Door de boedelscheiding verkrijgen de hereditaire schuldeisers dus het recht om bij voorrang uit de erfgoederen tegenover de privé-schuldeisers van de erfgenamen te worden uitbetaald. Behoudens indien het voorrecht van boedelscheiding ontstaan is als gevolg van de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap door één der erfgenamen, verhindert de boedelscheiding niet dat de hereditaire schuldeisers hun schuldvordering tenuitvoerleggen op goederen uit het privé-vermogen van de erfgenamen. Daarbij zullen ze evenwel de samenloop met de privé-schuldeisers van de erfgenaam dienen te doorstaan. Om hun positie te vrijwaren, kunnen ze bewarende handelingen stellen t.a.v. die goederen. Veeleer dan een vorm van vermogenssplitsing gaat het dan ook om een recht van voorrang dat wordt toegekend aan de separatisten. 331 Probleem is dat de eis in boedelscheiding niet moet worden bekendgemaakt. Indien een inschrijving is genomen, is dat dus enkel een indicatie dat wellicht de eis in boedelscheiding is ingesteld, maar biedt geen zekerheid. Nochtans is dat van het grootste belang, aangezien de bevoorrechte schuldeisers op de onroerende goederen een volgrecht kunnen laten gelden. 130 AFDELING H. Erfloze en onbeheerde nalatenschap 1. Algemeen Bij gebreke aan erfgerechtigden vervalt de nalatenschap aan de Staat (art. 768 BW). Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen een erfloze nalatenschap (‘succession en déshérence’) en een onbeheerde nalatenschap (‘succession vacante’). 2. Erfloze nalatenschap a. Begrip Een erfloze nalatenschap (art. 768-772 BW) is een nalatenschap van een decujus die geen verwanten in een erfgerechtigde graad noch een langstlevende echtgenoot of algemeen legataris nalaat, of van wie alle erfgerechtigden en algemene legatarissen de nalatenschappen cq. legaten verwerpen. Indien er legatarissen onder algemene titel of bijzondere legatarissen zijn aangesteld, is de nalatenschap ten dele erfloos. b. Staat als erfgenaam of als openbare instantie? 1° Discussie Er bestaat discussie over het feit of de Staat optreedt als erfgenaam (moderne opvatting) dan wel als openbare instantie die op grond van zijn soevereiniteit (klassieke opvatting) eigenaar wordt van de goederen die heerloos zijn (vgl. art. 713 BW).332 De meerderheid van de auteurs hangt de tweede stelling aan.333 Deze vraag is om drie redenen van belang. 2° Belang a) Mogelijkheid tot verwerping nalatenschap Indien men aanneemt dat de Staat optreedt op grond van zijn soevereiniteit, kan ze de nalatenschap niet verwerpen. Indien men aanneemt dat ze als erfgenaam optreedt, kan ze dat evenwel de facto ook niet: indien ze verwerpt of haar optierecht niet uitoefent, wordt ze na de 332 Pro de stelling at de Staat een erfgenaam is: Brussel 22 juni 1949, Rec. gen. enr. not. 1952, 26, goedgekerud door Cass. 28 maart 1952, Arr. Cass. 1952, 416;, Pas. 1952, I, 483. Volgens sommige auteurs heeft dit cassatie-arrest de kwalificatie als erfgenaam definitief aanvaard: M. PUELINCKXCOENE, Erfrecht, nr. 182. 333 Bergen 13 november 1992, R.G.A.R. 1994, nr. 12.391; Rb. Brussel 18 oktober 2000, J.L.M.B. 2001, 794, noot J. SACE; H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 408; R. DILLEMANS, Erfrecht, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht deel 6, Gent, Story-Scientia, 1984, nr. 97. 131 verwerping of na dertig jaar toch geroepen tot de onbeheerde nalatenschap. Het belang is dus niet zozeer of de Staat haar rechten op die goederen kan afwijzen, want in beide gevallen is dit problematisch, maar wel of een verwerpende erfgenaam op zijn verwerping nog kan terugkomen. Die mogelijkheid zou hij wel behouden indien de Staat op grond van zijn soevereiniteit tot de nalatenschap komt, maar niet indien ze als erfgenaam optreedt.334 b) Toepassing van IPR Daarnaast is de kwalificatie ook van belang op het vlak van het IPR: indien de Staat als erfgenaam optreedt, is de lex successionis van toepassing, indien de Staat op grond van haar soevereiniteit wordt geropen, is de lex rei sitae bepalend. Art. 80, 3° IPR-Wetboek geeft thans een aanwijzing in de zin van de moderne opvatting dat de Staat als erfgenaam geroepen is, door de lex successionis ook van toepassing te verklaren op de Staat. c) Aansprakelijkheid Met betrekking tot de aansprakelijkheid (artt. 1385-1386 BW) kan de vraag naar de kwalificatie van de rechten van de Staat een rol spelen. c. Procedure 1° Inbezitstelling In tegenstelling tot de regelmatige erfgenamen heeft de Staat niet de saisine van de nalatenschap. Zij moet de inbezitstelling vragen bij de rechtbank van eerste aanleg (art. 770 BW). De inbezitstelling heeft, zoals ook het optierecht van een ‘regelmatige erfgenaam’, terugwerkende kracht tot op de dag waarop de nalatenschap is opengevallen. Het bestuur der registratie en domeinen moet de nalatenschap laten verzegelen en een inventaris laten opmaken in de vorm die voor de aanvaarding van nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving is voorgeschreven. 2° Gehoudenheid intra vires De Staat is ook gehouden tot het passief, aangezien ze de gehele nalatenschap verkrijgt, zij het dat ze slechts gehouden is intra vires. Ze zal dus nooit tot meer dan de activa kunnen gehouden zijn.335 De ratio legis daarvoor is dat de schulden van de boedel niet op kosten van de gemeenschap mogen worden nagekomen. 334 V. SAGAERT, Notarieel proces-, zekerheden- en executierecht, Acco, Leuven, 2011, 90. 335 Brussel 28 mei 1946, J.T. 1947, 199; H. DE PAGE, Traité, IX, nr. 411. 132 3. Onbeheerde nalatenschap a. Begrip De nalatenschap wordt ‘onbeheerd’ indien de Staat nalaat haar rechten op te eisen (art. 811813 BW jo. art. 1228-1231 Ger. W.). Drie situaties kunnen zich voordoen: 1) niemand meldt zich aan (ook de staat niet), 2) geen erfgenaam is bekend336 of 3) de bekende erfgenamen hebben de nalatenschap verworpen. 4) Dit wordt zo uitgelegd dat de nalatenschap onbeheerd is wanneer er bekende erfgenamen zijn, maar deze na de genoemde termijn nog niet gekozen hebben. Is er een algemene legataris met saisine (bewindsrecht), dan is de nalatenschap niet onbeheerd. b. Procedure: aanstelling en taakomschrijving van curator 1° Aanstelling van een curator In dat geval moet bij het verstrijken van de termijn van beraad en boedelbeschrijving door de rechtbank van eerste aanleg een curator worden aangesteld op verzoek van een belanghebbende of op vordering van de procureur des konings (art. 811 jo. art. 813 BW). De curator wordt aangesteld als bewindvoerder, in de praktijk meestal een advocaat. Het kan ook zijn dat slechts een deel van de nalatenschap onbeheerd is (bv. er daagt enkel een bijzonder legataris of een legataris ten algemene titel op). De beschikking tot aanstelling wordt gepubliceerd in het BS (1228 II GerW) en ingeschreven in een register ter griffie (art. 1231 GerW). Er dient te worden opgemerkt dat ook tijdens de termijn van beraad en boedelbeschrijving een voorlopig beheerder ad hoc kan worden aangesteld om dringende redenen. Diens mandaat kan dan desgevallend worden omgezet in dat van een curator over een onbeheerde nalatenschap. Indien niet aan alle vereisten van de onbeheerde nalatenschap is voldaan (bv. omdat de genoemde termijnen nog niet verstreken zijn en het nog niet duidelijk is of er nog erfgenamen zijn), maar er urgentie is, kan de nalatenschap onder gerechtelijk bewind (soms ook genoemd voorlopig bewind) worden geplaatst (een jurisprudentiële constructie die wordt vastgeknoopt aan de bevoegdheid van de voorzitter in kort geding op grond van art. 584, 3° GerW). 336 De Staat is altijd bekend. Van zodra zij haar rechten opeist, kan de nalatenschap dus niet onbeheerd zijn. 133 Wordt de nalatenschap nadien toch aanvaard door een erfgenaam of algemene rechtsopvolger, dan eindigt deze bewindsvorm. Zoniet wordt een eventueel batig saldo gestort in de Depositoen Consignatiekas (en verjaart dit na 30 jaar ten gunste van de Staat). 2° Taakomschrijving van curator a) Algemeen De curator moet vooreerst een boedelbeschrijving opstellen. Hij beheert de nalatenschap op dezelfde wijze als de beneficiair aanvaardende erfgenamen (art. 813, tweede lid BW). Hij moet rekening en verantwoording doen aan de belanghebbenden. Hij moet ook de erfrechtverklaring opmaken en de eventuele successierechten betalen overeenkomstig art. 49 en 74 W. Succ.337 Er bestaan evenwel een aantal verschillen tussen deze beide categorieën. b) Bijzondere verplichtingen – verschil met beneficiair aanvaardende erfgenaam De curator heeft als bijkomende taak om mogelijke erfgenamen op te sporen. De curator is een loutere bewindvoerder, geen eigenaar van de nalatenschap. In tegenstelling tot de beneficiair aanvaardende erfgenamen kan de curator een vergoeding vorderen voor zijn prestaties. Na aanvaarding van zijn opdracht kan de curator geen ontheffing meer vragen. De opdracht van de curator eindigt wanneer een erfgerechtigde verschijnt die de nalatenschap opeist, bij zijn overlijden of bij ontslag verleend door de rechtbank op verzoek van een belanghebbende of de procureur. Het is evenwel zo dat zelfs na beëindiging van het mandaat van de curator een aanbod dat door een curator werd gedaan de nalatenschap bindt indien de aanvaarding van dit aanbod ter kennis is gekomen van de vertegenwoordigers van de nalatenschap.338 Er is geen borgstelling vereist voor zijn beheer als goede huisvader. 337 M. PETIT, De la dévolution incertaine aux obligations incombant au curateur à succession vacante, Rec. gén. enr. not. 2013, liv. 1, 34-37. 338 Cass. 15 april 2011, C. 10.0206.N/1. 134 INHOUD HOOFDSTUK I. Verzegeling, curatele over de huisraad en ontzegeling ........................................................ 3 AFDELING A. Verzegeling .............................................................................................................................................................. 3 1. Begrip .......................................................................................................................................................................................... 3 a. Definitie ................................................................................................................................................................................. 3 b. Functie ................................................................................................................................................................................... 3 c. Belang ..................................................................................................................................................................................... 4 2. Vereisten .................................................................................................................................................................................... 4 a. Algemeen .............................................................................................................................................................................. 4 b. Ernstig belang in hoofde van de eiser (behalve in verplichte gevallen) ................................................... 4 1° Ratio ................................................................................................................................................................................. 4 2° Begrip .............................................................................................................................................................................. 5 3° Ernstig belang “in concreto” .................................................................................................................................. 5 a) Algemeen .................................................................................................................................................................. 5 b) Goederen van een derde-­‐bezitter ................................................................................................................. 6 c) Goederen deel van echtgenoten tijdens echtscheidingsprocedure of procedure van scheiding van tafel en bed (art. 1282 Ger.W.) ............................................................................................... 6 4° Belangenafweging door de rechteren uitzonderingen .............................................................................. 7 a) Regel: belangenafweging .................................................................................................................................. 7 b) Uitzondering: ......................................................................................................................................................... 8 i) Indien zich onder de belanghebbenden iemand bevindt die onbekwaam is en geen wettelijk vertegenwoordiger heeft, en de verzegeling niet door een bloedverwant wordt gevorderd (art. 1151, 1° Ger.W.) ................................................................................................................... 8 ii) Indien de echtgenoot, de erfgenamen of een van hen vermoedelijk afwezig is of niet tegenwoordig is (art. 1151, 2° GerW) ......................................................................................................... 8 iii) Indien de overledene openbaar bewaarder (notaris, ontvanger van gemeente, ontvanger van OCMW) was (art. 1151, 3° GerW) .................................................................................. 8 iv) Indien onder de erfgenamen minderjarigen, onbekwaamverklaarden of vermoedelijk afwezigen zijn (art. 1031 BW) ........................................................................................................................ 8 v) Indien de staat aanspraak maakt op een nalatenschap (art. 769 B.W.) .................................. 9 c. Onverdeelde of gemeenschappelijke lichamelijke roerende goederen (uitgezonderd geringe huisraad) ................................................................................................................................................................................... 9 1° Algemeen ....................................................................................................................................................................... 9 2° Roerende goederen ................................................................................................................................................... 9 3° Lichamelijk / Onlichamelijk .................................................................................................................................. 9 a) (Im)materiële verzegeling –artikel 1174 Ger.W. / 1148 Ger.W. ...................................................... 9 b) Immateriële verzegeling: doorwerking van algemene regel ........................................................... 10 4° Gemeenschappelijk of onverdeelde goederen ............................................................................................ 10 a) Algemeen ................................................................................................................................................................ 10 b) Gemeenschappelijke goederen -­‐ Zowel ontbonden als nog niet ontbonden huwgemeenschap .................................................................................................................................................... 11 i) Algemene en bijzondere procedure (art. 1148 Ger.W. en art. 1282 Ger.W.) ....................... 11 ii) Verzegeling enkel mogelijk tijdens echtscheidingsprocedure? ............................................... 11 iii) Verzegeling ook mogelijk vanaf de feitelijke scheiding .............................................................. 11 c) Andere vormen van gebonden gemeenschap ........................................................................................ 12 (1) Vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid ........................................................................... 12 (2) Vennootschap met rechtspersoonlijkheid .................................................................................. 12 d) Ontbonden gemeenschap (nalatenschap, ontbonden huwgemeenschap) ............................... 12 135 e) Gedwongen mede-­‐eigendom ten titel van hoofdzaak ........................................................................ 12 f) Vrijwillige onverdeeldheid .............................................................................................................................. 12 g) Eigen goederen? .................................................................................................................................................. 13 i) Algemeen ........................................................................................................................................................... 13 ii) Interpretatie artikel 1282 B.W. .............................................................................................................. 13 iii) Nuance: wettelijk vermoeden van gemeenschap of onverdeeldheid ................................... 13 iv) Toepassing: verzegeling mogelijk indien echtgenoot schuldeiser is van de andere echtgenoot – Hoedanigheid – Voorwerp – Ernstig belang ............................................................... 14 d. Geen verzegeling maar curator over de huisraad bij geringe huisraad (indien echtgenoot, erfgenamen of één van hen afwezig) (art. 1154 Ger.W.) .................................................................................... 14 1° Begrip geringe huisraad ........................................................................................................................................ 14 2° Vereisten voor niet-­‐verzegeling ........................................................................................................................ 15 a) Afwezigheid van de echtgenoot, de erfgenamen of één van hen (art. 1154, eerste lid Ger.W. iuncto art. 1151, 2° Ger.W.) .................................................................................................................. 15 b) Schatting waarde huisraad niet meer dan 1.240 EUR ........................................................................ 15 c) Vrederechter beslist zowel ambtshalve als op verzoek tot niet-­‐verzegeling ........................... 15 3° Rechtsgevolg: beschrijving en aanstelling van curator in plaats van verzegeling ....................... 15 4° Bevoegdheid van de curator ............................................................................................................................... 16 a) Rechten en plichten ........................................................................................................................................... 16 i) Zelfde bevoegdheid als curator over onbeheerde nalatenschap .............................................. 16 ii) Verschilpunten .............................................................................................................................................. 16 b) Voorwerp ............................................................................................................................................................... 17 i) Geld, huisraad, roerende waarden van geringe waarde ............................................................... 17 ii) Einde van de aanstelling ............................................................................................................................ 17 3. Procedure tot verzegeling ................................................................................................................................................. 18 a. Instelling van de vordering: titularissen van de aanspraak op verzegeling ......................................... 18 1° Deelgenoten van de onverdeeldheid en het gemeenschappelijk vermogen .................................. 18 2° Individuele schuldeisers van de deelgenoten .............................................................................................. 18 3° Boedelschuldeisers van de deelgenoten ........................................................................................................ 19 4° Bijzondere legataris ................................................................................................................................................ 19 5° Inwonend huispersoneel van de overledene (ingeval geen enkele van de deelgenoten aanwezig is) (art. 1148, 3° Ger.W.) ........................................................................................................................ 19 6° Testamentuitvoerder ............................................................................................................................................. 20 7° De staat ......................................................................................................................................................................... 20 8° De ontvoogde minderjarige, de niet-­‐ontvoogde minderjarige, de persoon aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd (art. 1150 Ger.W.) .................................................................... 20 9° Limitatief karakter van artikel 1148 Ger.W. ................................................................................................ 20 b. Verzoekschrift tot verzegeling .................................................................................................................................. 21 1° Eenzijdig karakter .................................................................................................................................................... 21 2° Inhoudelijke vormvereisten ................................................................................................................................ 21 3° Procedurele vormvereisten ................................................................................................................................. 21 4° Vervaltermijn ............................................................................................................................................................. 21 c. Rechtsmiddelen tegen beschikking van vrederechter .................................................................................... 22 1° Hoger beroep ............................................................................................................................................................. 22 a) Algemeen ................................................................................................................................................................ 22 b) Toepassing van artikel 1149 Ger.W.? ........................................................................................................ 22 2° Verzet (art. 1047-­‐1049 Ger.W.) ......................................................................................................................... 22 3° Derdenverzet (art.1122 Ger.W.) ........................................................................................................................ 22 a) Algemeen ................................................................................................................................................................ 22 136 b) Derdenverzet ingeval van verzegeling van goederen van een derde .......................................... 23 d. Uitvoering van de verzegeling .................................................................................................................................. 23 1° Gerechtelijke actoren ............................................................................................................................................. 23 a) Algemeen ................................................................................................................................................................ 23 b) Vrederechter ........................................................................................................................................................ 23 i) Territoriale bevoegdheid ........................................................................................................................... 23 ii) Materiële bevoegdheid .............................................................................................................................. 23 (1) Toelaten verzegeling ............................................................................................................................ 24 (2) Verloop van verzegeling ..................................................................................................................... 24 c) Notaris ..................................................................................................................................................................... 24 d) Gerechtsdeurwaarder ...................................................................................................................................... 24 e) Onderzoeksrechter-­‐ Procureur des Konings .......................................................................................... 25 f) Rechter-­‐commissaris ......................................................................................................................................... 25 2° Plaats van de verzegeling ..................................................................................................................................... 25 3° Tijdstip van de verzegeling .................................................................................................................................. 25 AFDELING B. Ontzegeling ............................................................................................................................................................ 26 1. Begrip ........................................................................................................................................................................................ 26 a. Ratio legis ........................................................................................................................................................................... 26 b. Definitie ............................................................................................................................................................................... 26 2. Procedure ................................................................................................................................................................................. 26 a. Titularissen van de vordering tot ontzegeling (art. 1167 Ger. W.) ........................................................... 26 b. Gewone procedure ......................................................................................................................................................... 26 1° Eenzijdig verzoekschrift ....................................................................................................................................... 26 2° Termijnen .................................................................................................................................................................... 26 a) Minimumtermijn (art. 1170 Ger.W.) .......................................................................................................... 26 b) Maximumtermijn ................................................................................................................................................ 27 c) Bijzonderheden ................................................................................................................................................... 27 i) Onbekwame (art. 1169 Ger.W.) ............................................................................................................... 27 ii) Erfgenaam met woonplaats in het buitenland (art. 94 W. Succ.) ............................................ 27 3° Aanmaning .................................................................................................................................................................. 27 a) De aan te manen personen (art. 1168, derde lid Ger.W.) .................................................................. 27 i) Bij opengevallen nalatenschap ................................................................................................................ 27 ii) Andere gevallen ............................................................................................................................................ 27 b) Termijn ................................................................................................................................................................... 28 c) Vorm ......................................................................................................................................................................... 28 c. Uitzonderingsprocedure bij volstrekte noodzakelijkheid (art. 1171 Ger.W.) ...................................... 28 1° Algemeen ..................................................................................................................................................................... 28 2° Restrictieve uitleg .................................................................................................................................................... 28 3° Voorlopige of definitieve ontzegeling ............................................................................................................. 28 3. Bevoegdheid van de vrederechter ................................................................................................................................ 28 a. Algemeen ............................................................................................................................................................................ 29 b. Territoriale bevoegdheid ............................................................................................................................................ 29 4. Uitvoering van de ontzegeling ........................................................................................................................................ 29 a. Zuivere en onvoorwaardelijke ontzegeling. (art. 1172, eerste lid Ger. W.). .......................................... 29 b. Ontzegeling gevolgd door een boedelbeschrijving (art. 1172, tweede lid Ger. W.). .......................... 29 5. “Verzet tegen de ontzegeling” (art. 1165 Ger.W.) .................................................................................................. 29 a. Begrip ................................................................................................................................................................................... 29 b. Titularissen van de vordering (art. 1165, eerste lid Ger.W.) ....................................................................... 30 c. Vorm (art. 1166 Ger.W.) ............................................................................................................................................... 30 137 d. Bevoegde rechter ............................................................................................................................................................ 30 e. Gevolgen .............................................................................................................................................................................. 30 AFDELING C. Meineed en zegelverbreking .......................................................................................................................... 31 1. Meineed .................................................................................................................................................................................... 31 a. Begrip ................................................................................................................................................................................... 31 b. Burgerrechtelijk luik ..................................................................................................................................................... 31 2. Zegelverbreking .................................................................................................................................................................... 32 AFDELING D. Deblokkering van banktegoeden ................................................................................................................. 33 1. Achtergrond ............................................................................................................................................................................ 33 2. Bevrijdende vrijgave aan de langstlevende .............................................................................................................. 33 3. Titularissen van vordering tot deblokkering ........................................................................................................... 33 a. De langstlevende echtgenoot ..................................................................................................................................... 33 b. De langstlevende wettelijk samenwonende ........................................................................................................ 33 4. Verrekening bij vereffening van nalatenschap ........................................................................................................ 34 5. Fiscale notificatie bij attestatie erfgenamen ............................................................................................................. 34 a. Verwittigingsplicht ......................................................................................................................................................... 34 b. Nut ......................................................................................................................................................................................... 34 c. Aansprakelijkheid notaris ........................................................................................................................................... 35 HOOFDSTUK II. Notariële boedelbeschrijving .................................................................................................... 36 AFDELING A. Begrip ....................................................................................................................................................................... 36 1. Definitie .................................................................................................................................................................................... 36 2. Betekenissen ........................................................................................................................................................................... 36 3. Onderscheid met het begrip inventaris ...................................................................................................................... 37 a. Algemeen ............................................................................................................................................................................ 37 b. Onderhands ....................................................................................................................................................................... 37 c. Gebrek aan eedaflegging – bewijswaarde inter partes – meineed? .......................................................... 37 4. Belang ........................................................................................................................................................................................ 38 a. Het recht op boedelbeschrijving -­‐ van openbare orde ................................................................................... 38 b. De verplichting tot boedelbeschrijving – van openbare orde? ................................................................... 38 1° Contractuele vrijstelling mogelijk? ................................................................................................................... 38 2° Vrijstelling in testament? ...................................................................................................................................... 38 3° Toepassing bij vruchtgebruik ............................................................................................................................. 39 4° Besluit ........................................................................................................................................................................... 39 AFDELING B. Functies ................................................................................................................................................................... 40 1. Conservatoire functie d.m.v. beschrijving .................................................................................................................. 40 a. Bewaring zonder materiële afscheiding ............................................................................................................... 40 b. Efficiëntie en belang van nauwkeurigheid .......................................................................................................... 40 c. Gevolgen van bewarende werking .......................................................................................................................... 40 2. Bewijsfunctie .......................................................................................................................................................................... 40 a. Beschrijving van goederen .......................................................................................................................................... 40 b. Bijzondere bewijswaarde d.m.v. eedaflegging bij verklaringen ................................................................. 41 1° Eedaflegging na verklaring .................................................................................................................................. 41 2° Gevolg boedelbeschrijving met eedaflegging .............................................................................................. 41 a) Authentieke bewijswaarde ............................................................................................................................ 41 b) Sancties ................................................................................................................................................................... 41 3° Eigenlijk motief ......................................................................................................................................................... 41 AFDELING C. Wettelijk bepaalde gevallen ........................................................................................................................... 42 1. Algemeen .................................................................................................................................................................................. 42 138 2. Gemeenschappelijke en onverdeelde (verzegelde) goederen .......................................................................... 42 a. Na voorafgaande verzegeling .................................................................................................................................... 42 b. Zonder voorafgaande verzegeling ........................................................................................................................... 42 3. Specifieke gevallen ............................................................................................................................................................... 42 a. Voogdij (art. 406 B.W.) ................................................................................................................................................. 42 1° Termijn ......................................................................................................................................................................... 42 2° Op verzoek of ambtshalve .................................................................................................................................... 43 3° Beschikking van de vrederechter ..................................................................................................................... 43 a) Authentieke inventaris ..................................................................................................................................... 43 b) Onderhandse inventaris .................................................................................................................................. 43 4° Vormvereisten ........................................................................................................................................................... 43 b. Wijziging huwelijksvermogensstelsel (art. 1394-­‐1395 B.W.) ..................................................................... 43 c. Vruchtgebruik (art. 600 BW) en recht van gebruik en bewoning (art. 626 BW) ................................ 44 1° Toepassingsgebied .................................................................................................................................................. 44 a) Beginsel ................................................................................................................................................................... 44 b) Uitzondering ......................................................................................................................................................... 44 2° Ratio ............................................................................................................................................................................... 44 3° Gevolg van gebrek aan boedelbeschrijving? ................................................................................................ 44 a) Gevolg ...................................................................................................................................................................... 44 b) Sancties? ................................................................................................................................................................. 44 i) Weigering afgifte ............................................................................................................................................ 44 ii) Behoud van recht op vruchtgebruik .................................................................................................... 45 4° Kosten ........................................................................................................................................................................... 45 a) Principieel ten laste van vruchtgebruiker ............................................................................................... 45 b) Dwingend recht? ................................................................................................................................................. 45 d. Aanvaarding nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving (art. 794 BW) ....................... 45 e. Echtscheiding door onderlinge toestemming ..................................................................................................... 45 f. Ontbinding van het wettelijk stelsel (art. 1428 BW) ........................................................................................ 46 g. Gerechtelijke vereffening-­‐verdeling onverdeeldheid (art. 1214 § 2 GerW) ......................................... 46 h. Dringende en voorlopige maatregel (art. 223 BW) ......................................................................................... 46 i. Niet-­‐ontbonden huwgemeenschap (art. 1177 GerW)? ................................................................................... 46 1° Exclusieve toepassing van art. 1177 GerW ................................................................................................... 46 2° Procedure .................................................................................................................................................................... 47 a) Voorafgaande machtiging nodig .................................................................................................................. 47 b) Zonder voorafgaande machtiging ............................................................................................................... 47 4. Boedelbeschrijving sensu lato (inventaris) ............................................................................................................... 47 a. Onbeheerde nalatenschap (art. 813 B.W.) ........................................................................................................... 47 b. Faillissement (art. 43 Faill. W.) ................................................................................................................................. 48 1° “onverwijld” ................................................................................................................................................................ 48 2° Toezicht van rechter commissaris .................................................................................................................... 48 c. Andere gevallen ............................................................................................................................................................... 48 AFDELING D. Voorwerp van proces-­‐verbaal van boedelbeschrijving ..................................................................... 49 1. Verschil met voorwerp proces-­‐verbaal van verzegeling ..................................................................................... 49 2. Beperkt tot huwelijksvermogen en onverdeeldheid of ook eigen vermogen? .......................................... 49 a. Probleemstelling ............................................................................................................................................................. 49 b. Rechtspraak ...................................................................................................................................................................... 49 1° In het kader van dringende en voorlopige maatregelen ......................................................................... 49 2° In het kader van vereffening nalatenschap .................................................................................................. 50 3° (Te) Extensieve interpretatie ............................................................................................................................. 50 139 c. Beginsel: ook het eigen vermogen ........................................................................................................................... 50 d. Ratio ..................................................................................................................................................................................... 51 AFDELING E. Rol van de notaris ............................................................................................................................................... 52 1. Centrale en actieve rol ........................................................................................................................................................ 52 2. Wettelijke verplichting ....................................................................................................................................................... 52 a. Op verzoek ......................................................................................................................................................................... 52 b. Uitdrukkelijke vrijstelling vereist ............................................................................................................................ 52 3. Monopolie notaris ................................................................................................................................................................ 52 a. Principe ............................................................................................................................................................................... 52 b. Uitzonderingen ................................................................................................................................................................ 53 1° Inventaris door een gerechtsmandataris ...................................................................................................... 53 2° Curatele over geringe huisraad (art. 1154 Ger.W.) ................................................................................... 53 4. Aanstelling (art. 1178 Ger.W.) ........................................................................................................................................ 53 a. Beginsel ............................................................................................................................................................................... 53 b. Keuzevrijheid partijen .................................................................................................................................................. 53 1° Beginsel ........................................................................................................................................................................ 53 2° Unanimiteit ................................................................................................................................................................. 54 3° Gebrek aan akkoord ................................................................................................................................................ 54 c. Testamentaire aanstelling? ......................................................................................................................................... 54 d. Territoriale bevoegdheid ............................................................................................................................................ 54 e. Uitvoerbaar bij voorraad ............................................................................................................................................. 55 f. Notaris-­‐vertegenwoordiger ........................................................................................................................................ 55 AFDELING F. Procedure ............................................................................................................................................................... 56 1. Algemeen .................................................................................................................................................................................. 56 2. Wanneer is rechterlijke tussenkomst vereist .......................................................................................................... 56 a. Gevallen waarin steeds rechterlijke tussenkomst is vereist ........................................................................ 56 b. Wanneer er geen voorafgaande verzegeling heeft plaatsgevonden (geval geregeld door art. 1177 Ger.W.) .......................................................................................................................................................................... 56 1° artikel 1177, tweede lid Ger.W. .......................................................................................................................... 56 2° Wettelijke verplichting tot boedelbeschrijving .......................................................................................... 57 3° Gevolg ............................................................................................................................................................................ 57 3. “Rechterlijke” procedure ................................................................................................................................................... 57 a. Materiële vereisten ........................................................................................................................................................ 57 1° Titularissen ................................................................................................................................................................. 57 2° Ernstig belang ............................................................................................................................................................ 57 b. Formele vereisten ........................................................................................................................................................... 57 1° Op verzoek .................................................................................................................................................................. 58 2° Eenzijdig verzoekschrift ....................................................................................................................................... 58 c. Bevoegdheid vrederechter .......................................................................................................................................... 58 1° Materieelrechtelijke bevoegdheid .................................................................................................................... 58 a) Toelating boedelbeschrijving ........................................................................................................................ 58 b) Incidenten in het kader van de boedelbeschrijving ............................................................................ 58 2° Territoriale bevoegdheid ...................................................................................................................................... 58 4. “Notariële” procedure -­‐ Uitvoering van de boedelbeschrijving ....................................................................... 58 a. Oproeping door de notaris .......................................................................................................................................... 59 1° Aan te manen personen ......................................................................................................................................... 59 2° Sanctie ........................................................................................................................................................................... 59 3° Oproepingswijze ....................................................................................................................................................... 59 4° Oproepingstermijn .................................................................................................................................................. 60 140 a) Algemene wachttermijn .................................................................................................................................. 60 b) Spoedeisende gevallen ..................................................................................................................................... 60 c) Bijzonder geval .................................................................................................................................................... 60 d) Gevolg ...................................................................................................................................................................... 60 e) Sanctie bij niet-­‐eerbiedigen ........................................................................................................................... 60 b. Vacatie van boedelbeschrijving ................................................................................................................................ 61 1° Voorafgaande opmerking – meerdere vacaties .......................................................................................... 61 2° Plaats ............................................................................................................................................................................. 61 a) Vaststelling “ter plaatse” ................................................................................................................................. 61 i) Beginsel .............................................................................................................................................................. 61 ii) Op grond van verklaringen ...................................................................................................................... 61 iii) Titels en documenten (art. 1183, 7° Ger.W.) .................................................................................. 61 b) Buiten het ambtsgebied ................................................................................................................................... 62 c) Buitenland .............................................................................................................................................................. 62 d) Uitzondering ......................................................................................................................................................... 62 3° Aanwezigen (art. 1180 GerW) ............................................................................................................................ 62 a) Beginsel (artikel 1180 GerW) ....................................................................................................................... 62 b) Bijzondere opmerkingen in verband met vertegenwoordiging .................................................... 63 4° Termijn ......................................................................................................................................................................... 63 a) Algemeen ................................................................................................................................................................ 63 b) Wettelijk bepaalde gevallen .......................................................................................................................... 63 i) Voogdij (art. 406 BW) .................................................................................................................................. 63 ii) Openvallen van nalatenschap ................................................................................................................. 64 (1) Algemeen .................................................................................................................................................. 64 (2) Uitvoerder van uiterste wilsbeschikking (art. 1031 BW) .................................................... 64 (3) Beschikking met last van uitkering (art. 1058-­‐1060 BW) ................................................... 64 iii) Ontbinding van het wettelijk stelsel (art. 1428 BW) ................................................................... 65 c) Restcategorie ........................................................................................................................................................ 65 5° Inhoud van de akte van boedelbeschrijving (art. 1183 GerW) ............................................................ 65 a) Algemeen: Indeling van artikel 1183 GerW ............................................................................................ 65 b) De aanhef (artikel 1183, aanhef, 1°, 3° en 10° GerW) ........................................................................ 66 i) De formaliteiten gemeen aan alle notariële akten (art. 1183, aanhef en 1° GerW) .......... 66 ii) De hoedanigheid en beroep van aanwezige personen (art. 1183, 1° en 3° GerW) .......... 66 iii) Waarschuwing voor eedaflegging (art. 1183, 10° GerW) ......................................................... 67 iv) Soms afzonderlijke akte ........................................................................................................................... 67 c) Het corpus (art. 1183, 4° -­‐ 9° GerW) .......................................................................................................... 68 i) Een beschrijving en schatting van de roerende goederen (art. 1183, 4° GerW) ................ 68 ii) Korte beschrijving van boekhouding, papieren en stukken betreffende activa en passiva van de onverdeelde boedel (art. 1183,7° Ger.W.) ............................................................... 70 iii) Verklaringen van de partijen ten laste of ten bate van de boedel (art. 1183,8 ° GerW) .................................................................................................................................................................................... 70 iv) Aanwijzing van de persoon aan wie de beschreven voorwerpen worden toevertrouwd (art. 1183,9 ° GerW) .......................................................................................................................................... 71 d) Slot van de boedelbeschrijving: de eedaflegging (art. 1183, 10° en 11° GerW) ..................... 71 e) Bewarende maatregelen (art. 1184 GerW) ............................................................................................. 71 f) Voorlezing en ondertekening ......................................................................................................................... 71 AFDELING G. Incidenten (art. 1184 Ger.W.) ........................................................................................................................ 72 1. Algemene regel – artikel 1184 Ger.W. ......................................................................................................................... 72 2. Toepassingsgebied ratione materiae: ingeval moeilijkheden of vorderingen ........................................... 72 141 3. Toepassingsgebied ratione personae ........................................................................................................................... 72 4. Procedure ten overstaan van de vrederechter ........................................................................................................ 73 a. Op verzoek ......................................................................................................................................................................... 73 b. Bevoegdheid vrederechter ......................................................................................................................................... 73 1° Materiële bevoegdheid -­‐ eedoplegging – bevel overlegging stukken ............................................... 73 2° Territoriale bevoegdheid ...................................................................................................................................... 73 AFDELING H. De eedaflegging als “pijler” van de notariële boedelbeschrijving ................................................. 74 1. Eedaflegging ............................................................................................................................................................................ 74 a. Begrip en vorm ................................................................................................................................................................. 74 b. Toepassingsgebied ratione personae – alle partijen die in het bezit zijn geweest (art. 1183-­‐11° GerW) ........................................................................................................................................................................................ 74 2. De eedaflegging als sluitstuk van de boedelbeschrijving .................................................................................... 75 a. Begrip ................................................................................................................................................................................... 75 b. Letterlijk sluitstuk: eedaflegging als laatste verrichting ............................................................................... 75 1° Beginsel ........................................................................................................................................................................ 75 2° Cassatie-­‐arrest van 14 oktober 2003 .............................................................................................................. 75 3° Overige (vaststaande) rechtspraak .................................................................................................................. 76 c. Belang van de boedelbeschrijving -­‐ sancties ....................................................................................................... 76 1° Ratio ............................................................................................................................................................................... 76 2° Sancties ......................................................................................................................................................................... 76 a) Meineed .................................................................................................................................................................. 76 i) Begrip .................................................................................................................................................................. 77 ii) Niet-­‐verklaring van het eigen vermogen ........................................................................................... 77 iii) Concrete toepassingen .............................................................................................................................. 77 b) Valsheid in geschrifte ....................................................................................................................................... 78 c) Heling ....................................................................................................................................................................... 78 i) Begrip .................................................................................................................................................................. 78 ii) Bewijslast ......................................................................................................................................................... 78 iii) Sanctie -­‐ verlies van recht ...................................................................................................................... 79 iv) Remedie : spontaan berouw ................................................................................................................... 79 (1) Ratio van notariële tussenkomst .................................................................................................... 79 (2) Spontaan en tijdig berouw ................................................................................................................ 79 d) Vervallen verklaring van voorrecht van boedelbeschrijving .......................................................... 80 e) Schadevergoeding .............................................................................................................................................. 80 AFDELING I. Dwangsom ............................................................................................................................................................... 81 1. Mogelijkheid van dwangsom ingeval van eedaflegging ....................................................................................... 81 a. Arrest van Benelux-­‐Gerechtshof van 29 november 1993 ............................................................................. 81 b. De notaris als “partij” .................................................................................................................................................... 81 c. Gewetensvrijheid als ontsnappingsroute? ........................................................................................................... 82 2. Hoegrootheid van dwangsom ......................................................................................................................................... 82 3. Begunstigde van dwangsom ............................................................................................................................................ 83 AFDELING J. Onregelmatige boedelbeschrijving ............................................................................................................... 84 1. Onregelmatigheid naar vorm .......................................................................................................................................... 84 2. Onregelmatigheid naar de inhoud ................................................................................................................................ 84 AFDELING K. Ontstentenis van boedelbeschrijving ......................................................................................................... 84 AFDELING L. Kosten van boedelbeschrijving ..................................................................................................................... 84 HOOFDSTUK III. Procedures inzake openvallen en beheer van de nalatenschap .................................. 85 AFDELING A. Algemene beginselen inzake de overgang van een nalatenschap ................................................. 85 142 1. Openvallen van nalatenschap : onmiddellijke eigendomsverkrijging? ......................................................... 85 2. Aard van de erfkeuze: een recht om eigendom te verkrijgen ........................................................................... 85 3. Centrale rol van notaris bij erfkeuze ............................................................................................................................ 86 AFDELING B. Erfrechtelijk keuzerecht .................................................................................................................................. 87 1. Titularissen van het optierecht ...................................................................................................................................... 87 a. Primaire erfgerechtigden ............................................................................................................................................ 87 b. Erfgerechtigden in ondergeschikte orde .............................................................................................................. 87 c. Staat ....................................................................................................................................................................................... 87 2. Tegenwerpelijkheid aan de schuldeisers ................................................................................................................... 88 a. Algemeen ............................................................................................................................................................................ 88 b. Pauliaanse vordering (art. 1167 BW) .................................................................................................................... 88 c. Zijdelingse vordering (art. 1166 BW) .................................................................................................................... 88 3. Inhoud van het keuzerecht ............................................................................................................................................... 88 a. Algemeen ............................................................................................................................................................................ 88 b. Drie opties .......................................................................................................................................................................... 88 4. Openbare orde karakter en inperkingen van het optierecht ............................................................................ 89 a. Beginsel: van openabre orde ...................................................................................................................................... 89 b. Beperkingen aan het optierecht ............................................................................................................................... 89 1° de legataris onder bijzondere titel ................................................................................................................... 89 2° Onbekwamen ............................................................................................................................................................. 89 a) Uitdrukkelijke beperking van optierecht in art. 776 BW .................................................................. 89 b) Vormvereisten ..................................................................................................................................................... 90 i) Voorafgaande bijzondere machtiging door de vrederechter ..................................................... 90 ii) Verklaring op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg .................................................... 90 iii) Voorafgaande inventaris .......................................................................................................................... 90 iv) Blokkering van fondsen en waarden .................................................................................................. 90 c) Sanctionering van niet-­‐naleving van deze vormvereisten ............................................................... 91 3° Erfgerechtigde schuldig aan heling van erfgoederen ............................................................................... 91 4° Langstlevende echtgenoot / wettelijk samenwonende .......................................................................... 91 5° Gefailleerde? ............................................................................................................................................................... 92 a) Keuzerecht behoort toe aan de curator i.p.v. de gefailleerde .......................................................... 92 b) Beperking van het keuzerecht van de curator? .................................................................................... 92 5. Overige kenmerken van het keuzerecht ..................................................................................................................... 92 a. Onvoorwaardelijk ........................................................................................................................................................... 92 b. Onherroepelijk ................................................................................................................................................................. 93 c. Individueel ......................................................................................................................................................................... 93 d. Niet intuitu personae .................................................................................................................................................... 93 e. Ondeelbaar ......................................................................................................................................................................... 94 f. Retroactief ........................................................................................................................................................................... 94 6. Termijn voor het uitoefenen van het optierecht ..................................................................................................... 94 a. Ontstaan van het optierecht ....................................................................................................................................... 94 b. Duur van de termijn ....................................................................................................................................................... 95 c. Vertrekpunt van de termijn ........................................................................................................................................ 95 d. Stuiting en schorsing ..................................................................................................................................................... 95 e. Termijn enkel tussen erfgerechtigden ................................................................................................................... 96 f. Gevolg van verstrijken termijn .................................................................................................................................. 97 AFDELING C. Recht van beraad ................................................................................................................................................. 98 1. Algemene beginselen .......................................................................................................................................................... 98 a. Termijn van beraad ........................................................................................................................................................ 98 143 b. Ratio van termijn van beraad .................................................................................................................................... 98 c. Gevolg van termijn van beraad ................................................................................................................................. 99 2. Toestand van de erfgerechtigde tijdens de termijn van beraad ...................................................................... 99 a. Schorsing procedure mits exceptie van beraad in limine litis .................................................................... 99 b. Erfkeuze tijdens termijn van beraad ...................................................................................................................... 99 3. Toestand van de erfgerechtigde na het verstrijken van de termijn van beraad .................................... 100 a. Verlies exceptie van beraad maar behoud van optierecht ......................................................................... 100 b. Uitzonderingen op behoud van optierecht ....................................................................................................... 100 c. Tot wanneer kan de erfgerechtigde zijn optierecht uitoefenen? ............................................................ 101 d. Wie moet de kosten dragen? ................................................................................................................................... 101 AFDELING D. Aanvaarding van nalatenschap .................................................................................................................. 102 1. Geen vormvrije rechtshandeling ................................................................................................................................ 102 2. Uitdrukkelijke aanvaarding .......................................................................................................................................... 102 3. Stilzwijgende aanvaarding ............................................................................................................................................ 102 a. Begrip ................................................................................................................................................................................ 102 b. Handelingen die geen stilzwijgende aanvaarding vormen ........................................................................ 103 c. Handelingen die wel stilzwijgende aanvaarding vormen ........................................................................... 103 1° Daden van beschikking over de nalatenschapsgoederen .................................................................... 103 2° Daden van gewoon beheer ................................................................................................................................ 104 3° Instellen van een eis tot verdeling ................................................................................................................. 104 AFDELING E. Verwerping van de nalatenschap (art. 784 – 792 BW ; art. 1185 Ger.W.) .............................. 105 1. Beginsel .................................................................................................................................................................................. 105 a. Begrip ................................................................................................................................................................................ 105 b. Vorm .................................................................................................................................................................................. 105 2. Bedrieglijke verwerping ................................................................................................................................................. 105 a. Definitie ............................................................................................................................................................................ 105 b. Remedie tegen bedrieglijke verwerping ........................................................................................................... 105 1° Artikel 788 BW ....................................................................................................................................................... 105 2° Titularis van het recht ......................................................................................................................................... 106 3° Vereisten voor het recht .................................................................................................................................... 106 4° Gevolgen ten aanzien van de verwerper en de andere erfgenamen: ............................................. 106 AFDELING F. Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving (‘beneficiaire aanvaarding’) ........ 108 1. Begrip ..................................................................................................................................................................................... 108 a. Definitie ............................................................................................................................................................................ 108 b. Gevolgen voor de hereditaire schuldeisers ...................................................................................................... 108 c. Vrijwillige en gedwongen beneficiaire aanvaarding ..................................................................................... 108 2. Pleegvormen ........................................................................................................................................................................ 108 a. Algemeen ......................................................................................................................................................................... 108 b. Verklaring ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg ........................................................................ 109 1° Beginsel ..................................................................................................................................................................... 109 2° Definitieve rechtshandeling ............................................................................................................................. 109 c. Nauwkeurige en regelmatige boedelbeschrijving ......................................................................................... 110 1° Vereisten gesteld aan de boedelbeschrijving ........................................................................................... 110 2° Termijn ...................................................................................................................................................................... 110 3° Sanctie ........................................................................................................................................................................ 110 a) Sanctie voor onnauwkeurigheid van inventaris ................................................................................ 110 b) Sanctie voor niet (tijdig) opstellen van een boedelbeschrijving ................................................ 111 d. Volgorde van formaliteiten ...................................................................................................................................... 111 3. Gevolgen van de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving .................................................. 112 144 a. Overgang van eigendom van de erfgoederen – saisine ............................................................................... 112 b. Uitsluiting van vermenging op zakenrechtelijk en verbintenisrechtelijk vlak ................................. 112 1° Zakenrechtelijk vlak ............................................................................................................................................. 112 2° Verbintenisrechtelijk vlak ................................................................................................................................. 112 c. Ontstaan van vereffeningsbewind ........................................................................................................................ 113 1° Concept ...................................................................................................................................................................... 113 2° Verhaalbaarheid van de schuldvorderingen ............................................................................................. 113 a) Hereditaire schuldeisers .............................................................................................................................. 113 i) Verhaalsrecht beperkt tot de nalatenschapsgoederen .............................................................. 113 ii) Verhaalsrecht beschermd d.m.v. “voorrecht van boedelscheiding” .................................... 114 (1) Beginsel .................................................................................................................................................. 114 (2) Formaliteiten m.b.t. voorrecht van boedelscheiding .......................................................... 114 (3) Subrogatie ingeval van betaling door de erfgenaam onder voorrecht van boedelbeschrijving ................................................................................................................................... 114 b) Persoonlijke schuldeisers van de erfgenaam ...................................................................................... 115 i) In verhouding tot het privé-­‐vermogen van de erfgenaam ........................................................ 115 ii) In verhouding tot het hereditaire vermogen ................................................................................ 115 iii) Ontvanger van successierechten ....................................................................................................... 115 4. Beheer van de beneficiaire nalatenschap ............................................................................................................... 117 a. Bestemmingsgebonden vermogen ....................................................................................................................... 117 b. Bewindvoerder ............................................................................................................................................................. 118 1° In beginsel: de beneficiaire erfgenaam ........................................................................................................ 118 2° Andere beheerder dan beneficiaire erfgenaam op verzoek van erfgenaam of derde belanghebbende .......................................................................................................................................................... 118 3° Gerechtelijk benoemd beheerder op verzoek van hereditaire schuldeiser ................................ 118 c. Bevoegdheden van de bewindvoerder ............................................................................................................... 118 1° Daden van bewaring en voorlopig beheer ................................................................................................. 118 2° Daden van (gewoon) beheer ............................................................................................................................ 118 3° Daden van beschikking ....................................................................................................................................... 119 d. Verplichtingen van de bewindvoerder ............................................................................................................... 119 1° In beginsel: de beneficiaire erfgenaam ........................................................................................................ 119 a) Goed en zorgzaam huisvader ..................................................................................................................... 119 b) Borgstelling ........................................................................................................................................................ 119 c) Rekening en verantwoording voor beheer ........................................................................................... 120 d) Vereffening volgens wettige redenen van voorrang ........................................................................ 120 2° Andere beheerder dan beneficiaire erfgenaam op verzoek van erfgenaam of derde belanghebbende .......................................................................................................................................................... 120 3° Gerechtelijk benoemd beheerder op verzoek van hereditaire schuldeiser ................................ 120 e. Sancties op miskenning van bestemmingsgebonden karakter van het vermogen ......................... 120 5. Vereffening van de beneficiaire nalatenschap ...................................................................................................... 121 a. Algemeen ......................................................................................................................................................................... 121 b. Gevolgen van de samenloop voor de rechten van de schuldeisers ........................................................ 122 1° Tijdens periode van aangifte van schuldvordering ............................................................................... 122 a) Separatisten ....................................................................................................................................................... 122 b) Chirografaire en algemeen bevoorrechte schuldeisers .................................................................. 122 c) Boedelschuldeisers en legatarissen ......................................................................................................... 122 2° Na de periode van aangifte van schuldvordering .................................................................................. 123 a) Beginsel ................................................................................................................................................................ 123 b) Laattijdige aangifte van schuldvordering ............................................................................................. 123 145 c. Vereffeningsbewind .................................................................................................................................................... 123 1° Vereffening volgens de wettige redenen van voorrang ....................................................................... 123 2° Algehele vereffening? .......................................................................................................................................... 124 6. Verlies van het voorrecht van boedelbeschrijving ............................................................................................. 124 a. Vervallenverklaring .................................................................................................................................................... 124 1° Persoonlijke sanctie met relatieve werking .............................................................................................. 124 2° Toepassingsgebied ............................................................................................................................................... 124 3° Gevolgen van vervallenverklaring ................................................................................................................. 125 b. Verzaking aan het voorrecht van boedelbeschrijving ................................................................................. 125 AFDELING G. (Voorrecht van) boedelscheiding ............................................................................................................. 126 1. Begrip ..................................................................................................................................................................................... 126 2. Aard en verantwoording van het voorrecht van boedelscheiding ............................................................... 127 a. Aard van het voorrecht van boedelscheiding .................................................................................................. 127 b. Mogelijke verantwoording voor de mogelijkheid van boedelscheiding .............................................. 127 3. Wie kan het voorrecht van boedelscheiding inroepen? ................................................................................... 127 4. Procedure voor de eis in boedelscheiding .............................................................................................................. 128 a. Instelling van de eis – in beginsel: op verzoek(schrift) ............................................................................... 128 1° In beginsel: op verzoek ....................................................................................................................................... 128 2° Uitzondering: van rechtswege ......................................................................................................................... 128 b. Bevoegde rechtbank ................................................................................................................................................... 129 1° Eis ingesteld binnen 2 jaar na openvallen nalatenschap ..................................................................... 129 2° Eis ingesteld meer dan 2 jaar na openvallen nalatenschap ................................................................ 129 c. Voorwerp ......................................................................................................................................................................... 129 d. Termijn ............................................................................................................................................................................. 129 1° Ten aanzien van roerende goederen ............................................................................................................ 129 2° Ten aanzien van onroerende goederen ....................................................................................................... 129 e. Gevolgen van het voorrecht van boedelscheiding ......................................................................................... 130 AFDELING H. Erfloze en onbeheerde nalatenschap ...................................................................................................... 131 1. Algemeen ............................................................................................................................................................................... 131 2. Erfloze nalatenschap ........................................................................................................................................................ 131 a. Begrip ................................................................................................................................................................................ 131 b. Staat als erfgenaam of als openbare instantie? ............................................................................................... 131 1° Discussie ................................................................................................................................................................... 131 2° Belang ......................................................................................................................................................................... 131 a) Mogelijkheid tot verwerping nalatenschap ......................................................................................... 131 b) Toepassing van IPR ........................................................................................................................................ 132 c) Aansprakelijkheid ............................................................................................................................................ 132 c. Procedure ........................................................................................................................................................................ 132 1° Inbezitstelling ......................................................................................................................................................... 132 2° Gehoudenheid intra vires .................................................................................................................................. 132 3. Onbeheerde nalatenschap ............................................................................................................................................. 133 a. Begrip ................................................................................................................................................................................ 133 b. Procedure: aanstelling en taakomschrijving van curator .......................................................................... 133 1° Aanstelling van een curator .............................................................................................................................. 133 2° Taakomschrijving van curator ........................................................................................................................ 134 a) Algemeen ............................................................................................................................................................. 134 b) Bijzondere verplichtingen – verschil met beneficiair aanvaardende erfgenaam ............... 134 146