Samenvattend verslag expertmeeting “landelijk onderzoek

advertisement
Samenvattend verslag expertmeeting “landelijk onderzoek gehandicaptensport”
Onderwerp:
Expertmeeting landelijk onderzoek gehandicaptensport
Datum: 29-05-2008
Tijd: 09.30-13.30 uur
Plaats:
Landgoed Hofstede De Beesde, Bunnik
Organisatie:
Willemijn Baken (Gehandicaptensport Nederland)
Lilian van den Berg (Gehandicaptensport Nederland)
Hans van den Berk (W.J.H. Mulier Instituut)
Marcia de Jong (W.J.H. Mulier Instituut)
Caroline van Lindert (W.J.H. Mulier Instituut)
Aanwezigen:
Maartje Blom (Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland)
Marjolein Bolhuis-Eysvogel (Stichting Fitkids)
Manon Doesborgh (Sportservice Noord-Brabant)
Els Duijn (Revalidatiecentrum De Hoogstraat)
Klazien van Esbroek (MEE Regio ’s-Hertogenbosch)
Remco Geldhof (Stichting De Wilg)
Anita de Gier (MEE Regio ’s-Hertogenbosch)
Femke Graafland (Reinaerde, lokatie De Heygraeff)
Liesbeth Hijmans (Reinaerde, lokatie De Heygraeff)
Theo Hoek (Sportservice Midden Nederland)
Roos Kapteijns (Gehandicapten Platform ’s-Hertogenbosch)
Emiel Krijt (NOC*NSF)
Maurice Leeser (Ministerie van VWS)
Ilonka de Munk (Revalidatiecentrum Blixembosch)
Margriet Rota (Sportservice Midden Nederland)
Elly Schouten (Atletiekunie)
Harry Visser (DMO Amserdam)
Erik de Winter (Gehandicaptensport Nederland)
Inleiding
Na de ontvangst met koffie en thee vond de start van de expertmeeting plaats. De heer Erik
de Winter, directeur van Gehandicaptensport Nederland, verzorgde de inleiding. Vervolgens
maakten de verscheidene deelnemers kennis met elkaar in de vorm van een speeddate.
Voorafgaand aan de workshops presenteerde mevrouw Caroline van Lindert de tussenstand
van het “landelijk onderzoek gehandicaptensport”. De interactieve workshops werden in drie
groepen gehouden.
Verslag per workshop
Workshop 1: Kinderen (zowel lichamelijk als verstandelijk gehandicapt)
De heer H. van den Berk en mevrouw M. de Jong (W.J.H. Mulier Instituut) leidden de
workshop. Aan de workshop namen de volgende personen deel: mevrouw W. Baken,
mevrouw R. Kapteijns (gedeeltelijk), de heer T. Hoek, mevrouw A. de Gier, de heer R.
Geldhof en mevrouw L. Hijmans.
Inleidende stelling: “Mensen met een handicap verschuilen zich teveel achter de
randvoorwaarden (zoals vervoer en geld) als excuus/ reden om niet aan sporten/ bewegen
deel te hoeven nemen”.
Samenvattende conclusies discussie n.a.v. bovenstaande stelling
 Mensen met een handicap hoeven niet te sporten als ze het niet leuk vinden (net
zoals mensen zonder handicap dat niet hoeven).
 Deze stelling geldt minder/ niet voor de doelgroep kinderen. Voor volwassenen met
een handicap zijn zaken als vervoersproblemen en beperkte financiële middelen vaak
de harde werkelijkheid. De stelling dient wat genuanceerder gezien te worden. Het is
niet verschuilen achter, maar er zijn gewoon dergelijke grote obstakels.
 Op de stelling kan zowel positief als negatief gereageerd worden. Mensen stuiten op
praktische drempels, maar de psychische gesteldheid om deze aan te kunnen speelt
ook een rol. (Vaak dienen eerst psychische drempels overwonnen te worden
alvorens de praktische drempels het hoofd kunnen worden geboden).
-1-


Er dient in deze stelling rekening gehouden te worden met het onderscheid tussen
sporten en bewegen. Er is een groot verschil tussen een keer wandelen/ fietsen en
structureel bij een sportvereniging sporten.
De uiteindelijke keuze van een kind om al dan niet te gaan sporten, ligt bij het kind
zelf. Ouders kunnen het kind hierin wel stimuleren.
Eindconclusie stelling
De stelling moet genuanceerd bekeken worden.
Behandelde vragen workshop 1
1. Welke drempels (omgevingsfactoren en persoonlijke factoren) gelden voor deze
doelgroep? Inventarisatie en prioritering.
Gedurende het gesprek over drempels voor kinderen met een handicap om aan sport en
bewegen deel te kunnen nemen, is een aantal knelpunten gesignaleerd. Er is geen rangorde
in aangebracht. Het signaleren van de knelpunten biedt aanknopingspunten om deze
drempels te verlagen c.q. weg te nemen. Persoonlijke - en omgevingsfactoren overlappen
elkaar gedeeltelijk en kunnen in veel gevallen bij beide categorieën geplaatst worden.
Persoonlijke factoren:
 Financiën.
 Verschillen in ontwikkelingsleeftijd: kind heeft bijvoorbeeld nog geen beleving van
sporten binnen een vereniging.
 Doelgroepafhankelijk: verschillen in aard en mate van handicap. Verschillen in
energie (dag naar school is voor kind vaak al inspannend genoeg).
 Mantelzorg: afhankelijkheid van personen in het eigen gezin (zoals ouders, broers,
zussen).
 Onbekendheid met het aanbod.
 Zelfvertrouwen.
Omgevingsfactoren:
 Mate van stimuleren door de omgeving.
 Vervoer: wie dient het vervoer te regelen en te financieren? Valt het onder de
verantwoordelijkheid van het onderwijs of van de gemeenten? De factoren tijdstip en
reistijd hangen hiermee samen.
 Kosten.
 Kader: te weinig begeleiding/ begeleiding met onvoldoende expertise wat betreft de
doelgroep.
 Ontbreken van aanbod.
2. Welke drempels zijn beïnvloedbaar?
 Drempels m.b.t. het aanbod: onbekendheid met het aanbod en ontbreken van
aanbod.
 Vervoer.
 Financiën.
 Kader; begeleiding.
3. Wat wordt er nu al gedaan om deze drempels weg te nemen en wat werkt wel en
niet?
Er zijn al veel partijen in het veld bezig om de drempels te verlagen/ weg te nemen. De
kennis is erg versnipperd en het is onduidelijk welke partijen met welke acties bezig zijn. Er
wordt bovendien te weinig samenwerking gezocht.
-2-
Het verzorgen van projecten/ clinics/ gastlessen via scholen werkt. Kinderen kunnen een
aantal weken een sport uitproberen en ervaring opdoen. Indien een kind enthousiast is, is de
stap naar de sportvereniging/ activiteit kleiner.
4. Conclusie: op welke manier kunnen deze drempels worden verlaagd of
weggenomen?/ 5. Welke randvoorwaarden zijn essentieel om sport en bewegen te
stimuleren? (denk aan samenwerking, bekendheid, etc.)
 Regioaanpak; werken met regioconsulenten. Er moet bekendheid worden
gegeven aan het bestaande aanbod en het creëren van (specifiek) aanbod is
relevant. De regioconsulent kan er samen met de sportvrager en sportaanbieder
voor zorgen dat drempels worden verlaagd c.q. weggenomen. Het gaat om de
verbetering van de afstemming tussen vraag en aanbod. Samenwerking met
gemeenten is noodzakelijk. De beschikbaarheid van middelen is hierbij van
belang.
 Aanbod wordt vaak krampachtig toegespitst op reguliere mogelijkheden. Kinderen
met een handicap die in hun eigen groepje willen sporten/ bewegen moeten
daarvoor de kans krijgen. Dit heeft met acceptatie te maken.
 Aanhaken op plekken waar de doelgroep te vinden is en daar betrokken partners
zoeken.
 Sportverenigingen pro-actief benaderen. Grote verenigingen zijn nu over het
algemeen eerder geneigd tot medewerking dan kleine(re) sportclubs.
 Aanpakken van de vervoersregelingen. Het is goed om concrete voorstellen te
doen aan gemeenten, bijvoorbeeld: we hebben 10 woongroepen. Deze mensen
willen we graag faciliteren om te gaan sporten. Kan daar een vervoersregeling
omheen gebouwd worden?
 Benutten van combinatiefuncties. De herkenbaarheid van de contactpersoon
tussen vrager en aanbieder is van belang. Voor 2008 kunnen alleen de grote
Nederlandse gemeenten combinatiefuncties aanvragen. Via Gehandicaptensport
Nederland kunnen wellicht een aantal combinatiefuncties geclaimd worden
(landelijk gezien).
 Deskundige begeleiding, voor zowel de vraagzijde als de aanbodzijde.
6. Welke organisaties, professionals en personen mogen hierbij niet ontbreken?
 Provincies/ gemeenten/ regioconsulenten.
 Speciaal onderwijs.
 Sportraden.
 Sportverenigingen/ sportinstellingen.
 Welzijnsorganisaties.
 Woningvoorzieningen.
 Ziekenhuizen/ fysiotherapie.
Conclusies totale workshop
 Het is voor betrokken partijen belangrijk dat zij weten wat de einddoelstellingen zijn
waar alle partijen naar streven (zowel kwantitatieve - als kwalitatieve doelstellingen).
Met andere woorden: er dient niet alleen maar naar de knelpunten gekeken te
worden, maar juist ook naar de gaten die nog moeten worden opgevuld
(streefplaatje).
 Regionale aanpak en expliciet maken welke partij welke rol(len) vervult.
Samenwerking zoeken en ambities op elkaar laten aansluiten.
 Randvoorwaarden (zoals vervoer, accommodatie, financiën) minder adhoc
aanpakken, maar mee laten lopen in de regionale aanpak. Concreet benoemen wat
er verwacht wordt.
 Projecten voor leerlingen van cluster 1 tot en met 3 van het speciaal onderwijs ook
aanbieden aan leerlingen van cluster 4 en van praktijkscholen.
-3-


Beïnvloeding door mensen rondom het kind, zodat het initiatief niet altijd vanuit het
kind hoeft te komen (medische wereld, onderwijs, ouders).
Kader is belangrijk: deskundige begeleiding vanuit zowel de aanbod- als de
vraagzijde. Het signaleren van behoeften en het leiden naar sport/ bewegen zijn
beide van belang.
Workshop 2: Lichamelijk gehandicapte volwassenen
Mevrouw L. van den Berg (Gehandicaptensport Nederland) leidde de workshop. Aan de
workshop namen de volgende personen deel: de heer E. Krijt, mevrouw F. Graafland,
mevrouw E. Schouten, mevrouw M. Doesborgh, mevrouw E. Duijn en mevrouw K. van
Esbroek.
Inleidende stelling: “Mensen met een handicap verschuilen zich teveel achter de
randvoorwaarden (zoals vervoer en geld) als excuus/ reden om niet aan sporten/ bewegen
deel te hoeven nemen”.
Samenvattende conclusies discussie n.a.v. bovenstaande stelling
 Deels waar, deels niet waar. Naast randvoorwaarden (als kosten, hulpmiddelen,
begeleiding, accommodatie, etc.) speelt angst een rol bij mensen met een
lichamelijke handicap.
 De stelling kan voor mensen zonder handicap ook gelden.
 Mensen die zich erachter verschuilen hebben vaak geen behoefte om te sporten.
 Mensen denken vaak dat sporten/ bewegen niet goed is voor ziekte/ beperking.
Kennisoverdracht en stimulering vanuit de omgeving is van belang.
Eindconclusie stelling
De stelling moet genuanceerd bekeken worden.
Behandelde vragen workshop 2
1. Welke drempels (omgevingsfactoren en persoonlijke factoren) gelden voor deze
doelgroep? Inventarisatie en prioritering.
Persoonlijke - en omgevingsfactoren overlappen elkaar gedeeltelijk en kunnen in veel
gevallen bij beide categorieën geplaatst worden.
Persoonlijke factoren
 Aanpassingen die nodig zijn.
 Afstand tot sportaanbod te groot.
 Financiële situatie/ kosten.
 Onbekend wat de persoonlijke mogelijkheden zijn.
 Sociale isolatie.
 Grote stap naar de vereniging: angst voor het onbekende en schaamte om naar een
reguliere sportvereniging te stappen.
 Energie gaat vaak op aan andere dagelijkse activiteiten/ fysieke gesteldheid.
Omgevingsfactoren
 Aanbod: onvoldoende aanbod in de omgeving. Mensen moeten een te grote afstand
afleggen om passend aanbod te kunnen vinden.
 Aanbod: geen competitie in de buurt/ gebrek aan tegenstanders op maat.
 Aanbod: wel aanbod, maar dan vaak een (te) kleine groep sporters.
 Aanbod onvoldoende bekend bij de doelgroep.
 Kader: o.a. onbekendheid handicap bij kader en daardoor onvoldoende deskundige
begeleiding/ onvoldoende deskundigheidsbevordering.
 Aanpassingen aan bijvoorbeeld de accommodatie en de sportmaterialen. Dit brengt
ook hogere kosten met zich mee.
-4-


Vervoer.
Afhankelijkheid van begeleiding en familieleden.
2. Welke drempels zijn beïnvloedbaar?
 Drempels m.b.t. communicatie.
 Randvoorwaarden als kosten, vervoer.
3. Wat wordt er nu al gedaan om deze drempels weg te nemen en wat werkt wel en
niet?
Er zijn veel partijen in het veld bezig, maar dit vindt te versnipperd plaats. Gemeenten
vormen een belangrijke schakel. Tussen gemeenten onderling zijn er grote verschillen wat
betreft subsidie- en tariefbeleid. Bij de ene gemeente krijgt iemand bijvoorbeeld een
sportrolstoel helemaal vergoed, en bij de andere gemeente slechts gedeeltelijk. Gemeenten
zouden meer gelijkwaardig moeten gaan werken.
4. Conclusie: op welke manier kunnen deze drempels worden verlaagd of
weggenomen?/ 5. Welke randvoorwaarden zijn essentieel om sport en bewegen te
stimuleren? (denk aan samenwerking, bekendheid, etc.)
 Communicatie/ samenwerking: het is essentieel dat de organisaties die in dit
werkveld actief zijn goed met elkaar gaan communiceren en samenwerken. Dat is nu
te versnipperd. Het dient duidelijk te zijn welke partij waarvoor verantwoordelijk is en
wie de eindverantwoordelijkheid heeft.
 Vanuit samenwerking kan naar de doelgroep gecommuniceerd te worden. Dit kan
bijvoorbeeld door een digitale landkaart voor het aanbod per provincie te ontwikkelen.
Het is echter de vraag in hoeverre provincies medewerking gaan verlenen. Er is nu
geen continuïteit in de ondersteuningsstructuur en daardoor wordt er langs elkaar
heen gewerkt.
 Teruggaan naar de basis: de plekken waar de doelgroepen te vinden zijn, vormen het
startpunt. Doorverwijzingen (op structurele basis) zijn van belang bijvoorbeeld via de
gezondheidszorg, revalidatiecentra, mytylscholen en patiëntenverenigingen.
Samenwerking tussen zorg en sport is essentieel, al blijkt het in de praktijk moeilijk
om bijvoorbeeld medewerking van huisartsen te verkrijgen.
 Het is belangrijk dat mensen goed en concreet geïnformeerd worden over wat (hun)
mogelijkheden zijn op het gebied van sporten en bewegen. Via leefstijladvies
bijvoorbeeld kunnen zij gewezen worden op het feit dat zij voor zichzelf en voor de
eigen gezondheid verantwoordelijk zijn.
 Houd sporten/ bewegen betaalbaar voor de doelgroep. Het gratis aanbieden van
sport heeft geen zin. Als je mensen een betaalbaar bedrag laat betalen, geeft dat
veel meer motivatie.
 Vervoersprobleem landelijk aanpakken.
 Aanpassingen in accommodaties en de wetgeving zijn redelijk op orde. Vergoedingen
voor andere hulpmiddelen dan sportrolstoelen dienen mogelijk te zijn.
 Meer kader nodig. Het vraagt intensieve begeleiding, want groepen zijn kleiner.
Subsidie voor deskundigheidsbevordering kader.
6.




Welke organisaties, professionals en personen mogen hierbij niet ontbreken?
Sport.
Zorg.
Gemeenten.
Andere overheden.
-5-
Conclusies totale workshop
 Niet iedereen moet sporten. Een aantal mensen wil dat gewoon niet.
 Niet alles is aan te bieden via sportverenigingen. Gewoon waar gewoon kan en
speciaal wat speciaal moet.
 Zorg voor samenwerking en afstemming tussen partijen. Doorverwijzingen zijn bij
deze doelgroep essentieel.
 Ontwikkel een beleid voor de deskundigheidsbevordering van kader.
 Haal meer uit de WMO.
Workshop 3: Verstandelijk gehandicapte volwassenen
Mevrouw C. van Lindert (W.J.H. Mulier Instituut) leidde de workshop. Aan de workshop
namen de volgende personen deel: de heer E. de Winter, de heer M. Leeser, mevrouw M.
Blom, mevrouw I. de Munk, de heer H. Visser, mevrouw M. Rota en mevrouw M. BolhuisEysvogel.
Inleidende stelling: “Mensen met een handicap verschuilen zich teveel achter de
randvoorwaarden (zoals vervoer en geld) als excuus/ reden om niet aan sporten/ bewegen
deel te hoeven nemen”.
Samenvattende conclusies discussie n.a.v. bovenstaande stelling
 De stelling is gedeeltelijk waar. Sporten/ bewegen hoeft bijvoorbeeld geen geld te
kosten. Het heeft tevens te maken met onbekendheid en onvoldoende
informatieverstrekking.
 De doelgroep verstandelijk gehandicapten is relatief gemakkelijk te beïnvloeden. De
drempels zijn groter voor de omgeving dan voor de doelgroep zelf. Bewustwording bij
ouders van het belang van sporten en bewegen voor de doelgroep is relevant.
 Niet iedere persoon met een verstandelijke handicap hoeft te sporten (net zoals dat
voor valide mensen geldt). Een aantal mensen doet liever andere dingen.
Eindconclusie stelling
De stelling moet genuanceerd bekeken worden.
Behandelde vragen workshop 3
1. Welke drempels (omgevingsfactoren en persoonlijke factoren) gelden voor deze
doelgroep? Inventarisatie en prioritering.
Persoonlijke - en omgevingsfactoren overlappen elkaar gedeeltelijk en kunnen in veel
gevallen bij beide categorieën geplaatst worden. Tevens kwam de volgende opmerking naar
voren: de drempels voor sporters en voor niet-sporters zijn verschillend. Iemand die al sport,
kan bijvoorbeeld tegen het knelpunt aanlopen dat hij/ zij steeds te laat aankomt bij de training
omdat het vervoer niet goed geregeld is. Bij personen die nog niet sporten speelt
onbekendheid met sport en bewegen en rol. Ook is er dikwijls weinig sprake van stimulans
van de groepsleiding/ ouders.
Persoonlijke factoren
 Financiële situatie/ kosten: sport is voor een aantal mensen (te) duur.
 Mate van verstandelijke handicap.
 Mensen hebben geen zin om te sporten: negatieve attitude.
 Onbekendheid van de eigen mogelijkheden.
 Vaak te weinig energie om (ook nog) te sporten/ bewegen: doelgroep heeft het vaak
al druk met andere zaken.
Omgevingsfactoren
 Onvoldoende informatievoorziening/ voorlichting/ promotie.
 Onvoldoende deskundig (technisch) kader/ gekwalificeerde begeleiding.
-6-











Te weinig (specifiek) (sport)aanbod. Groepen zijn te klein.
Problemen op het gebied van toegankelijkheid en mobiliteit.
Kosten: mensen die zwaar verstandelijk gehandicapt zijn, hebben veel begeleiding
nodig (vaak 1 op 1). Dat kost erg veel geld. Verenigingen moeten extra kosten maken
om de doelgroep te kunnen bedienen.
Onvoldoende samenwerking zorgnetwerk, met name op het gebied van
doorverwijzing.
Weinig gemeentelijk beleid op het gebied van aangepast sporten.
Instellingen bieden te weinig mogelijkheden en ondersteuning.
Onbekendheid bij instellingen over de mogelijkheden/ sportaanbod.
Onvoldoende stimulans vanuit groepsleiding/ ouders.
Vervoersproblematiek/ (te) grote afstand tot het aanbod/ onvoldoende bereidheid en
mogelijkheden van ouders om kinderen naar het sportaanbod te brengen.
Onbekendheid van de maatschappij met de doelgroep en haar (on)mogelijkheden.
Sportaccommodaties zijn niet op het juiste tijdstip beschikbaar.
2. Welke drempels zijn beïnvloedbaar?
 Randvoorwaarden uit de omgeving zoals informatievoorziening/ voorlichting, vervoer,
kader/ begeleiding, beleid binnen instellingen, samenwerking middels
doorverwijzingen.
 Stimulering vanuit ouders/ zorgbegeleiders.
3. Wat wordt er nu al gedaan om deze drempels weg te nemen en wat werkt wel en
niet?
Het organiseren van clinics en instuiven is succesvol. Kinderen stromen dan vaak door naar
sport(verenigingen).
4. Conclusie: op welke manier kunnen deze drempels worden verlaagd of
weggenomen?/ 5. Welke randvoorwaarden zijn essentieel om sport en bewegen te
stimuleren? (denkaan samenwerking, bekendheid, etc.)
 Partijen in het veld dienen hun krachten te bundelen. Samenwerking via gemeenten
is belangrijk. Gemeenten dienen voor de faciliteiten te zorgen.
 Bij instellingen dient gedragsverandering plaats te vinden. Zij dienen het aanbod voor
vrijetijdsbesteding goed te kunnen leveren, voorlichting te geven en mensen met een
verstandelijke handicap de juiste richting op te sturen.
 Doorverwijzing is erg belangrijk bij mensen met een verstandelijke handicap,
bijvoorbeeld via huisartsen. Voorlichting en informatieverstrekking zijn ook hier de
kernwoorden.
 De reguliere sport(verenigingen) moeten bereid zijn de doelgroep binnen te halen.
Om deze verenigingen in beweging te zetten, dienen zij goed voorgelicht te worden.
Als de doelgroep onderdeel van het beleid is binnen de vereniging, maakt dat het
gemakkelijker.
 Aanbod naast sportverenigingen ook via revalidatie, fysiotherapie en de commerciële
sportaanbieders, zoals sportscholen en fitnesscentra laten plaatsvinden.
 Het stimuleren van kinderen met een verstandelijke handicap om te (gaan) sporten
en bewegen is van belang. Deze groep is relatief eenvoudig te benaderen en is te
beïnvloeden. Via clinics/ sportinstuiven kunnen kinderen enthousiast gemaakt worden
voor sport. Vanuit ouders en instellingen dienen de kinderen gestimuleerd te worden.
Ouders kunnen bijvoorbeeld via het speciaal onderwijs voorgelicht worden.
 Het aanbod dient verbeterd te worden; aanbod dient dichterbij te vinden te zijn. Bij
mytylscholen worden de mogelijkheden om te sporten/ bewegen tijdens en na school
al uitgebreid. Door met combinatiefunctionarissen te werken is er een duidelijk
aanspreekpunt.
-7-
6.






Welke organisaties, professionals en personen mogen hierbij niet ontbreken?
Belangenverenigingen.
Ouderverenigingen.
Speciaal Onderwijs.
Zorg/ maatschappelijk werk.
Sportorganisaties, lokaal en provinciaal.
Gehandicaptenorganisaties, zoals MEE.
Conclusies totale workshop
 Niet iedere persoon met een verstandelijke handicap wil sporten. Een aantal mensen
wil niet en doet lievere andere dingen.
 Het aanbod moet zo dicht mogelijk naar de persoon gebracht worden. Ook het
commerciële sportaanbod en het sportaanbod via revalidatie en fysiotherapie dient
voor deze doelgroep verder ontwikkeld te worden.
 Er dient specifiek aanbod ontwikkeld te worden voor mensen met een zware
verstandelijke handicap.
 Beleid en aanbod moeten elkaar gaan raken.
 De omgeving speelt voor deze doelgroep een sleutelrol in het kader van het
stimuleren van sporten en bewegen en het bieden van ondersteuning daarin. Hierbij
zijn voornamelijk de begeleiders van instellingen en de ouders van belang.
Afsluiting
Vanwege tijdsgebrek is besloten om na de workshop geen plenaire afsluiting meer te doen.
De heer De Winter heeft namens Gehandicaptensport Nederland en het W.J.H. Mulier
Instituut de deelnemers bedankt voor hun bijdrage.
-8-
Download