Anatomie en fysiologie Begrippenlijst A aangezichtsschedel cranium viscerale aangezichtszenuw nervus facialis; zevende hersenzenuw A-antigeen bloedantigeen van het AB0-bloedgroepensysteem AB0-bloedgroepensysteem hierbij is sprake van twee typen bloedantigenen en vier bloedgroepen: 0 (nul), A, B en AB abductie beweging van de middellijn af; tegengesteld aan adductie (beweging naar de middellijn toe) accommodatiereflex het reflexmatig accommoderen van de lens accommodatiespier musculus ciliare; kringspier in het straalvormig lichaam; hieraan zitten de lensbandjes vast accommoderen het boller of platter maken van de lens om scherp te kunnen zien achillespees onderste pees van de driehoofdige kuitspier; zit aan het hielbeen vast achterhoofdsbeen os occipitale achterhoofdsgat foramen occipitale; gat in het achterhoofdsbeen achterhoofdskwab lobus occipitalis achterste hersenslagader arteria cerebri posterior achterste oogkamer ruimte tussen de iris en de lens achterstreng witte stof tussen de achterhoorns van het ruggenmerg, bevat afferente banen achtste zenuw nervus octavus; achtste hersenzenuw acromion naar opzij uitstekend deel van het schouderblad; sluit aan op het sleutelbeen acrosoom bedekkend kapje op de kop van de zaadcel actief transport transport van stoffen in en uit de cel; dit kost de cel energie actiefase systole; fase van de hartcyclus waarbij de kamers samentrekken en er bloed uit het hart wordt gepompt actieve immunisatie een verzwakte ziekteverwekker (antigeen) wordt in het lichaam gebracht waardoor het lichaam zelf immuniteit opbouwt actieve vullingsfase fase van de hartcyclus waarbij de boezems samentrekken en bloed naar de kamers wordt gepompt actine eiwit in spiercellen en spiervezels actinedraden draadvormige eiwitten in spiervezels adamsappel bovenrand van het schildkraakbeen die in de hals naar voren uitsteekt (vooral bij mannen) en die je ziet bewegen bij het slikken adaptatie zintuigcellen passen zich aan bij langdurige, gelijkblijvende prikkeling adductie beweging naar de middellijn toe; tegengesteld aan abductie (beweging van de middellijn af) ademautomatisme het buiten de wil om verlopen van de ademhaling ademcentrum functioneel centrum in de hersenstam waar de ademhaling gereguleerd wordt ademhalingsfrequentie het aantal ademhalingen per minuut ademhalingsoppervlak het totale oppervlak van alle longblaasjes bij elkaar ademhalingsspieren spieren die bij de inademing aangespannen worden 1 Anatomie en fysiologie ademhalingsstelsel de organen die zorgen voor de ademhaling; bestaat uit de luchtwegen en de longen ademminuutvolume hoeveelheid lucht die in 1 minuut in- of uitgeademd wordt adempomp aanzuiging van bloed in de richting van het hart; deze is het gevolg van de onderdruk in de borstholte tijdens de ademhaling ademvolume (VT) de hoeveelheid lucht die bij een rustige ademhaling in- of uitgeademd wordt adenine stikstofbase in DNA en RNA adenosinetrifosfaat (ATP) stof in de cel die met energie is ‘opgeladen’ adolescentiefase levensfase van de mens van het twaalfde tot het twintigste levensjaar adrenaline door het bijniermerg geproduceerd hormoon; brengt het lichaam in staat van paraatheid aerobe dissimilatie verbranding; afbraak van energierijke stoffen waarbij zuurstof gebruikt wordt afbraakreacties reacties waarbij een energierijke stof in kleinere moleculen wordt afgebroken; hierbij komt energie vrij afdalend deel van de dikke darm colon descendens afferente baan opstijgende baan; bundel zenuwvezels die afferente impulsen vervoeren afferente informatie impulsen die van perifeer naar centraal verlopen afscheidingsfase secretiefase; derde fase in de menstruele cyclus , waarin het baarmoederslijmvlies sponsachtig opzwelt en er glycogeen in wordt opgeslagen agglutinatie klontering van rode bloedcellen; treedt op wanneer iemand bloed ontvangt met antigenen waartegen hij antistoffen heeft albumine plasma-eiwit aldosteron bijnierhormoon; stimuleert de nieren om minder natrium uit te scheiden aldosteron bijnierschorshormoon; heeft invloed op de uitscheiding van zouten door de nieren; werkt bloeddrukverhogend alfaglobuline α-globuline; plasma-eiwit alfaritme regelmatig golfpatroon van het EEG wanneer de proefpersoon rustig ligt met gesloten ogen allel een van de genen van een allelenpaar alveolaire lucht de lucht in de longblaasjes alvleesklier pancreas; spijsverteringsklier (alvleeskliersap) en hormoonklier (insuline en glucagon) alvleesklierbuis ductus pancreaticus; vervoert alvleeskliersap naar de twaalfvingerige darm alvleeskliersap spijsverteringssap dat door de alvleesklier wordt geproduceerd; het bevat trypsinogeen, lipase, amylase, natriumbicarbonaat, slijm en water aminozuren bouwstenen van eiwitten; er bestaan 20 verschillende aminozuren amnion binnenste vruchtvlies; omgeeft het embryo en produceert continu vruchtwater amnionholte ruimte rondom het embryo, is gevuld met vruchtwater ampulla duodeni verwijding van de twaalfvingerige darm net voorbij de maag amylase enzym dat zetmeel omzet in maltose anaerobe dissimilatie afbraak van energierijke stoffen zonder dat daar zuurstof bij wordt gebruikt anastomosen dwarsverbinding tussen twee vaatnetwerken anatomie ontleedkunde; vakgebied dat zich bezighoudt met onderzoek naar de bouw en vorm van het lichaam anatomische houding internationaal afgesproken houding van het lichaam als referentiekader bij de topografie angiotensine plasma-eiwit dat onder invloed van renine uit angiotensinogeen ontstaat; werkt bloeddrukverhogend angiotensinogeen plasma-eiwit, voorstadium van angiotensine animale functies functies van het lichaam die te maken hebben met de interactie tussen jezelf en de buitenwereld animale zenuwstelsel willekeurige zenuwstelsel; deel van het zenuwstelsel dat de animale functies regelt annuli fibrosi cordis twee bindweefselringen; de ene zit tussen de linkerboezem en de linkerkamer en de andere zit tussen de rechterboezem en de rechterkamer anorganische stoffen stoffen die van oorsprong afkomstig zijn uit de niet-levende natuur; bijvoorbeeld ijzer en water antagonistisch een tegengestelde werking hebbend 2 Begrippenlijst anterior aan de voorkant; tegengesteld aan posterior (aan de achterkant) anticonceptiemethoden methoden die de kans op zwangerschap verkleinen anticonceptiepil pil met vrouwelijke geslachtshormonen die de vrouw inneemt om zwangerschap te verhinderen anti-D antistoffen tegen resusnegatief bloed antidiuretisch hormoon (ADH) door de hypothalamus geproduceerd; zorgt ervoor dat de nieren minder water uitscheiden anti-D-profylaxe uit voorzorg toedienen van anti-D antigenen stoffen die een afweerreactie van het immuunsysteem uitlokken antistoffen immunoglobulinen; plasma-eiwitten die zich richten tegen een specifieke ziekteverwekker antrum horizontale deel van de maag dat aansluit op de maagportier anus einde van het spijsverteringskanaal; bestaat uit twee sluitspieren aorta ascendens omhoog gerichte deel van de aorta; sluit aan op de linkerkamer aorta descendens naar beneden gerichte deel van de aorta, loopt achterlangs het hart aorta lichaamsslagader; ontspringt aan de linkerkamer aortaboog arcus aortae aortaklep de drie halvemaanvormige slippen tussen de linkerkamer en de aorta apgar-score cijfer waarmee men de algemene conditie van de pasgeborene aangeeft aquaeductus mesencephali nauw kanaal tussen het derde en het vierde hersenventrikel arm brachium armslagader arteria brachialis arteria bronchialis tak van de aorta descendens; voorziet de luchtpijp en het longweefsel van bloed arteria mesenterica tak van de buikaorta; voorziet de darm van bloed arteriële druk de bloeddruk in de slagaders arteriële kleppen kleppen tussen de kamers en de daaruit ontspringende slagaders arteriolen kleine slagaders aspecifieke afweer algemene afweer van het lichaam tegen alle typen ziekteverwekkers assimilatie opbouwstofwisseling associatiebaan bundel axonen die hersendelen met elkaar verbindt astrocyten gliacellen in het centrale zenuwstelsel; voeden en onderhouden het zenuwweefsel astrocyten stervormige steuncellen in het centrale zenuwstelsel atlas eerste halswervel auditieve schors schorsgebied van de grote hersenen waar de impulsen uit het gehoorzintuig aankomen auscultatie met een stethoscoop luisteren naar geluiden die door het lichaam gemaakt worden axon neuriet of zenuwvezel; (meestal lange) zenuwceluitloper die impulsen aan een andere cel overdraagt B baan tractus; bundel zenuwvezels binnen het centrale zenuwstelsel baarmoeder uterus baarmoederhals cervix baarmoederslijmvlies endometrium; binnenbekleding van de baarmoeder bacterieflora ‘goede’ bacteriën die in en op het lichaam leven balzak scrotum; zakvormige huidplooi; hierin liggen de zaadballen B-antigeen bloedantigeen van het AB0-bloedgroepensysteem basaalmembraan (1) dunne elastische laag tussen dekweefsel en het eronder gelegen weefsel; (2) dun vlies in het slakkenhuis in het binnenoor basale kern grote zenuwknoop in de grote hersenen basale laag stratum basale; binnenste laag van de opperhuid bekken pelvis bekkenbodem diafragma pelvis; bodem van de buikholte; bestaat uit een aantal bekkenbodemspieren bekkenholte onderste deel van de buikholte bekkenslagader arteria iliaca 3 Anatomie en fysiologie bètaglobuline β-globuline; plasma-eiwit bètaritme klein, snel en onregelmatig golfpatroon van het EEG wanneer de proefpersoon zijn ogen open heeft bevalling partus bijbal epididymis; 5 meter lang gekronkeld kanaaltje bovenop de zaadbal; hier worden rijpe zaadcellen opgeslagen bijnier glandula suprarenalis; hormoonklier bovenop de nier; produceert de schorshormonen bijnierschors cortex renalis; buitenste laag van de bijnier; produceert schorshormonen bijnierschorsstimulerend hormoon adrenocorticotroop hormoon of ACTH; door de hypofysevoorkwab geproduceerd; zet de bijnierschors aan tot de afgifte van schorshormonen bijschildklieren glandula parathyroidea; vier hormoonkliertjes aan de achterkant van de schildklier; produceren het parathormoon bilirubine giftige afvalstof die ontstaat bij de afbraak van rode bloedcellen bindvlies conjunctiva; laagje slijmvlies aan de buitenkant van het hoornvlies bindweefselverbinding hierbij zijn twee botten met elkaar verbonden door een strook bindweefsel; de botten kunnen niet bewegen binnenblad viscerale blad; binnenste van de twee weivliezen waarmee de organen in de borstholte en de buikholte omgeven zijn binnenoor deel van het oor waar de zintuigcellen liggen; bestaat uit het slakkenhuis, het voorhof en de drie halvecirkelvormige kanalen binnenste schuine buikspier musculus obliquus internus abdominis binnenste tussenribspieren musculi intercostales interni biseksueel je aangetrokken voelen tot iemand van het mannelijke en iemand van het vrouwelijke geslacht blaasjestransport transportmechanisme door de cel waarbij een stukje celmembraan rondom het te transporteren deeltje stulpt en een blaasje vormt blastocyste menselijk embryo van vier tot vijf dagen oud; het is een met vocht gevuld blaasje blastulaholte centrale holte van de blastocyste blinde vlek plaats in het netvlies waar geen zintuigcellen zitten omdat de oogzenuw daar de oogbol verlaat blindedarm colon caecalis of caecum; blind eindigend deel van de dikke darm bloeddruk tensie; de druk van het bloed op de wand van een bloedvat bloeddruksensoren barosensoren; zintuigen in de wand van de aorta en van de halsslagaders die veranderingen in de bloeddruk registreren bloedgassen gassen in het bloed; dat zijn zuurstof, koolstofdioxide en stikstof bloed-hersenbarrière grenslaag tussen bloed en hersenvocht bloedplaatjes trombocyten; bloedcelfragmenten in het bloed die een rol spelen bij de bloedstolling bloedplasma waterige matrix van bloed; bevat alle stoffen van het bloed behalve de bloedcellen en bloedplaatjes bloedserum vloeistof die ontstaat na stolling van het bloed; bestaat uit bloedplasma zonder fibrinogeen bloedsomloop transport van bloed door het hele lichaam bloedstelping hemostase; het stoppen van een bloeding, gevolgd door propvorming en bloedstolling bloedstolling proces waarbij achter elkaar een aantal stollingsfactoren geactiveerd worden; de laatste stap is het ontstaan van fibrine, een eiwit dat de wond dichtmaakt bloedsuikerspiegel glucoseconcentratie van het bloed bloedtransfusie bloedtransplantatie; het overbrengen van bloed van de ene persoon (donor) naar een andere persoon (ontvanger) bloedvatvernauwing vasoconstrictie bloedvatverwijding vasodilatatie B-lymfocyten bepaald soort lymfocyt dat antistoffen maakt boezemdiastole ontspanningsfase van de boezem boezem-kamerklep atrioventriculaire klep of AV-klep; klep tussen de boezem en de kamer 4 Begrippenlijst boezem-kamerknoop atrioventriculaire knoop; zenuwknoop in de wand van de rechterboezem iets onder de sinusknoop borstademhaling ademhaling waarbij vooral de ribben omhoog en omlaag gaan borstaorta aorta thoracica; deel van de aorta in de borstholte borstbeen sternum borstbuis ductus thoracicus; groot lymfevat dat aansluit op het bloedvatenstelsel borstholte lichaamsholte gevormd door borstkas en middenrif; bevat het hart, de longen, de luchtpijp, de slokdarm en de grote bloedvaten borstkas thorax; stevig omhulsel van de borstholte; bestaat uit ribben, borstbeen, spieren en wervels borstkaszenuw nervus thoracicus borstklieren klieren onder de huid van de borst; ontwikkelen zich bij vrouwen tot melkklieren borstvlies binnenblad van de pleura; is vergroeid met de buitenkant van de longen borstwervel vertebra thoracicae botbuis osteon; lange zuil van compact botweefsel botcel osteocyt botvlies periost; taai vlies van straf bindweefsel met zenuwen en bloedvaten; bedekt een bot aan de buitenkant botvormende cellen osteoblasten botvretende cellen osteoclasten bovendruk systolische bloeddruk; bloeddruk tijdens de kamersystole; gemiddeld 120 mmHg bij de bloeddrukmeting bovenkaak maxilla; hoefijzervormige bot waarin het bovengebit vastzit bovenkaakholte sinus maxillaris bovenooglidheffer spier die het bovenste ooglid opheft bovenste extremiteiten schouders, armen en handen bovenste holle ader vena cava superior bovenste hoorns naar boven stekende punten van het dorsale deel van het schildkraakbeen braakcentrum functioneel centrum in het verlengde merg, dat onder bepaalde omstandigheden het braakreflex opwekt brede rugspier musculus latissimus dorsi brekende media omkeerlens; de licht doorlatende delen van het oog; samen werken ze als een bolle lens bronchiën vertakkingen van de hoofdbronchiën bronchiolen kleinste vertakkingen in de longen buikademhaling ademhaling waarbij vooral de buikwand heen en weer beweegt buikaorta aorta abdominalis; deel van de aorta in de buikholte buikholte lichaamsholte gevormd door weke delen, het bekken en wervels; bevat de maag, de darmen, de lever, de galblaas, de alvleesklier, de milt, de nieren en de urinewegen, en (bij de vrouw) de geslachtsorganen buikvlies peritoneum; weivliezen rondom de buikorganen buis van Eustachius 4 centimeter lange buis die het binnenoor met de keelholte verbindt buitenblad pariëtale blad; buitenste van de twee weivliezen waarmee de organen in de borstholte en de buikholte omgeven zijn buitenste schuine buikspier musculus obliquus externus abdominis buitenste tussenribspieren musculi intercostales externi bundel van His bundels purkinjevezels die vanaf de boezem-kamerknoop via het harttussenschot naar de linker en de rechter kamerwand lopen bursa omentalis peritoneale ruimte achter de maag C calcitonine door schildklier geproduceerd hormoon; verlaagt de calciumconcentratie in het bloed capillaire druk bloeddruk in de haarvaten 5 Anatomie en fysiologie capsula interna uitwaaierende band met zenuwvezels in de grote hersenen, vanaf de middenhersenen in de richting van de hersenschors cardia deel van de maag waar de slokdarm op aansluit C-cellen endocriene cellen in de schildklier; produceren calcitonine celdeling mitose; uit een moedercel ontstaan twee precies dezelfde dochtercellen celkern grootste organel van de kern; bevat de erfelijke eigenschappen en regelt de celstofwisseling cellen van Schwann steuncellen in het perifere zenuwstelsel; ze zijn om de axonen gewikkeld en vormen de schedes van Schwann cellulaire immuniteit door T-lymfocyten verkregen immuniteit die gericht is op de vernietiging van lichaamsvreemde cellen cellulose plantaardige meervoudige suiker; onverteerbaar voor de mens, vormt de vezels in je voeding celmembraan dun en elastisch vliesje rondom de cel; opgebouwd uit een dubbele laag fosfolipiden centraal in het midden; tegengesteld aan perifeer (aan de uiteinden) centrale groeve sulcus centralis; groeve in de grote hersenen; ligt haaks op de laterale groeve centrale kanaal canalis centralis; dunne buis in het midden van het ruggenmerg, loopt vanaf de vierde hersenventrikel tot onder aan het ruggenmerg centrale zenuwstelsel deel van het zenuwstelsel dat binnen de hersenschedel en de wervelkolom ligt centriolen twee cilindervormige organellen die samen het centrosoom vormen; hebben een functie bij de celdeling centromeer plaats waar de twee identieke chromatiden tijdens de celdeling nog even aan elkaar vast blijven zitten centrosoom organel dat uit twee centriolen bestaat; heeft een functie bij de celdeling cervicale lordose lordose in het halsgebied cervixkanaal holte in de baarmoederhals cervixprop slijmprop in de baarmoederhals chemoreceptoren zintuigcellen die gevoelig zijn voor chemische veranderingen in het bloed chiasma opticum kruising van de twee oogzenuwen in de hersenen ter hoogte van de hypofyse cholecystokinine hormoon dat de galblaas aanzet tot de afgifte van gal cholesterol een vetachtige stof die onder andere voorkomt in de celmembraan, de lever, de hersenen en in gal en bloed chondrine kraakbeenlijm; de tussencelstof van kraakbeen chordae tendineae pezen tussen de boezem-kamerkleppen en papillaire spieren van de ventrikelwand chorion vruchtvlies; buitenste omhulling van de dooierzak en later van de chorionholte chorionholte met vocht gevulde holte tussen het chorion en de embryo; wordt later volledig opgevuld door de amnionholte en het embryo chorionvilli chorionvlokken; uitstulpingen van de chorion die later tot de placenta uitgroeien chromatiden dochterchromosoom; aan het begin van de celdeling bestaat elk chromosoom uit twee identieke chromatiden chromosoom gespiraliseerde chromatinedraden; bevatten lange DNA-ketens chymus dunne voedselbrij in het darmkanaal cilindrisch epitheel eenlagig dekweefsel met relatief hoge smalle cellen circulatiestelsel de organen die zorgen voor de bloedsomloop; bestaat uit hart en bloedvaten cisterna chyli verzamelvat waar lymfe uit de darmen en de benen in terechtkomt co-enzym stof die nodig is voor de werking van een enzym coïtus interruptus het terugtrekken van de penis uit de vagina vlak voor de ejaculatie collageen onvertakte, trekvaste eiwitvezels in bindweefsel en kraakbeen commissuur bundel axonen die hersendelen met elkaar verbindt compact botweefsel substantia compacta; hierin liggen de botbuizen dicht tegen elkaar aan, zonder ruimten ertussen condoom elastisch hoesje dat rondom de penis wordt geschoven; na de zaadlozing vangt het hoesje het sperma op 6 Begrippenlijst contractiliteit samentrekbaarheid (van spiervezels) corpus cavernosum zwellichaam aan de voorkant van de penis corpus spongiosum zwellichaam van de penis; hierdoorheen loopt de plasbuis corpus van de maag het grote, verticale deel van de maag cortisol hydrocortison; door de bijnierschors geproduceerd hormoon; brengt het lichaam in staat van paraatheid; werkt remmend op ontstekingsreacties crypten van de maag diepe klierbuizen in het epitheel van de maagwand; ze produceren maagsap crypten van Lieberkühn klierbuizen in het epitheel van de dunne darmwand; ze produceren darmsap CT-scan computertomografie; röntgentechniek waarbij doorsneden van een lichaamsdeel zichtbaar worden curvatura major ‘buitenbocht’ aan de linkerkant van de maag curvatura minor ‘binnenbocht’ aan de rechterkant van de maag cutane vaatnetwerk middelste vaatnetwerk tussen het subpapillaire en het fasciale vaatnetwerk van de huid cytosine stikstofbase in DNA en RNA D dakmembraan membraan van Corti; vliesje boven de zintuigcellen in het orgaan van Corti D-antigeen resusantigeen behorend bij de resusbloedgroep darmbeen os ilium darmflora de bacteriën die van nature in de dikke darm leven darmlendenspier musculus ilopsoas darmsap in de dunne darm geproduceerde spijsverteringssap; het bevat lipase, dipeptidase, disacharidasen, slijm en water darmvlokken villi; uitstulpingen van het darmepitheel; ze vergroten het oppervlak van de darmwand defecatie het lozen van feces defecatiedrang het gevoel dat je moet poepen defecatiereflex door vulling van de endeldarm wordt de darmperistaltiek reflexmatig sterker en ontspant tegelijk de sluitspier van de anus dekweefsel epitheel; bestaat uit cellen die heel dicht tegen elkaar aanliggen en daardoor een aaneengesloten laag vormen deltaritme langzaam en onregelmatig golfpatroon van het EEG wanneer de proefpersoon diep slaapt deltaspier musculus deltoideus dendrieten zenuwceluitlopers die impulsen naar het zenuwcellichaam toe vervoeren derde ventrikel smalle hersenholte in de tussenhersenen dermispapillen papillae corii; uitstulpingen van de papillaire laag van de lederhuid dexter rechts; tegengesteld aan sinister (links) diastolische druk onderdruk; bloeddruk tijdens de kamerdiastole; gemiddeld 80 mmHg bij de bloeddrukmeting diffusie beweging van deeltjes van een plaats waar ze in een hoge concentratie voorkomen in de richting waar ze in lagere concentratie voorkomen dijbeen femur dijbeenhals collum (femoris) dijbeenslagader arteria femoralis dijbeenzenuw nervus femoralis dikke darm colon; het deel van het darmkanaal tussen de dunne darm en de anus dipeptidase enzym dat dipeptide omzet in twee aminozuren diploïd voorzien van 2n chromosomen; bij de mens is n = 23 dissimilatie afbraakstofwisseling distaal ver van de romp; tegengesteld aan proximaal (dichtbij de romp) diurese urinevorming DNA desoxyribonucleïnezuur; kernzuur dat bestaat uit ribose, fosforzuur en vier stikstofbasen (adenine, thymine, cytosine en guanine) 7 Anatomie en fysiologie dode ruimte de ruimte in de luchtwegen waar geen gaswisseling optreedt Döderlein-bacillen in de vagina levende bacteriën; behoren tot de bacterieflora van de mens dominant overheersend; van toepassing op allelen die de expressie van recessieve allel onderdrukken dooierzak de steeds kleiner wordende blastulaholte, wordt onderdeel van de navelstreng dopplersonografie onderzoek met hoogfrequente geluidsgolven; vooral toegepast om stroomrichting en stroomsnelheid in bloedvaten vast te stellen dorsaal aan de rugzijde; tegengesteld aan ventraal (aan de buikzijde) draagster gezegd van een vrouw die een X-chromosomaal recessief allel voor een bepaalde aandoening heeft (fenotypisch niet waarneembaar); haar zoon heeft 50% kans dit allel te erven en de aandoening te krijgen draaier tweede halswervel driehoofdige armspier musculus triceps brachii; kortweg triceps driehoofdige kuitspier musculus triceps surae drielingzenuw nervus trigeminus; vijfde hersenzenuw drieslippige klep tricuspidaalklep; de boezem-kamerklep van de rechter harthelft dubbele bloedsomloop de kleine en grote bloedsomloop samen ductus arteriosus verbinding tussen de aorta en de longslagader bij de foetus ductus venosus bloedvat tussen de navelstrengader en de onderste holle ader bij de foetus dunne darm intestinum tenue; ruim 6 meter lange deel van het darmkanaal tussen de maag en de dikke darm dwarsdoorsnede transversale doorsnede; maakt een transversaal vlak dwarse buikspier musculus transversus abdominis dwarse deel van de dikke darm colon transversum dwarsgestreept spierweefsel willekeurig spierweefsel; bestaat uit lange spiervezels waarin actine en myosine netjes naast elkaar gerangschikt zijn dynamisch evenwicht het evenwicht houden als je in beweging bent E echografie onderzoek met hoogfrequente geluidsgolven door de huid heen, de teruggekaatste golven worden geregistreerd en op een beeldscherm zichtbaar gemaakt echoscopie onderzoek met hoogfrequente geluidsgolven via een sonde; de teruggekaatste golven worden geregistreerd op een beeldscherm zichtbaar gemaakt EEG elektro-encefalogram; elektrische verschijnselen in de hersenen worden zichtbaar gemaakt op een beeldscherm eelt verdikking van de hoornlaag op de plaats waar de huid veel wrijving ondervindt eenlagig plaveiselepitheel plaatepitheel; eenlagig dekweefsel met relatief platte cellen éénsecondewaarde de hoeveelheid lucht die je in 1 seconde kunt uitademen eerste afweerlinie huid en slijmvliezen die ziekteverwekkers afweren, zodat ze het lichaam niet kunnen binnendringen eerste harttoon hartklop, hoorbaar bij het dichtklappen van de boezem-kamerkleppen, op het moment van kamersystole efferente baan afdalende baan; bundel zenuwvezels die efferente impulsen vervoeren efferente informatie impulsen die van centraal naar perifeer verlopen eierstokken ovaria; vrouwelijke geslachtsklieren; produceren rijpe eicellen en vrouwelijke hormonen eierstokslagader arteria ovarica eifollikel blaasje met een onrijpe eicel in de eierstok eikel van de clitoris glans clitoridis; verdikte uiteinde van de kittelaar eikel van de penis glans penis; verdikte uiteinde van de penis eilandjes van Langerhans groepjes endocriene cellen in de alvleesklier; produceren insuline en glucagon eileider tuba uterina; 10 centimeter lang kanaal tussen de eierstok en de baarmoeder eisprong ovulatie; het vrijkomen van een eicel uit het rijpe eifollikel 8 Begrippenlijst eiwit proteïne; het lichaam bevat honderdduizenden verschillende eiwitten, met zeer uiteenlopende functies eiwitsynthese aanmaak van eiwit in de cel ejaculatiekanaal canalis ejaculatorius; deel van de zaadleider dat binnen de prostaat ligt ejectiefase fase van de hartcyclus waarin bloed met kracht in de grote slagaders wordt gestuwd elastine lange, vertakte en rekbare eiwitvezels in elastisch bindweefsel elastisch bindweefsel bindweefsel dat vooral uit elastine bestaat elastisch kraakbeen kraakbeen met veel elastische vezels in het chondrine; is hierdoor vervormbaar (zit onder andere in de oorschelp) elastische slagaders slagaders waarvan de tunica media voornamelijk uit elastisch bindweefsel bestaat ellepijp ulna ellepijpslagader arteria ulnaris ellepijpzenuw nervus ulnaris ellipsvormig gewricht gewricht waarvan de ovaalvormige gewrichtskop past in een ondiepe gewrichtskom; de botten kunnen in twee richtingen bewegen embryoblast groepje cellen van de blastocyste, waaruit het embryo ontstaat embryonale ontwikkeling ontwikkeling van het embryo vanaf het begin van de zwangerschap tot ongeveer de negende week EMG elektromyogram; elektrische verschijnselen in een spier worden zichtbaar gemaakt op een beeldscherm emulgeren het uiteen doen vallen van grote vetdruppels in kleinere vetdruppeltjes endeldarm colon rectalis of rectum; laatste deel van de dikke darm endocard binnenbekleding van de hartspier (aan de kant van het lumen) endocrien hormoonproducerend endocriene klier klier die zijn product aan het bloed afgeeft; is altijd een hormoonklier endocytose blaasjestransport van buiten de cel naar binnen endoplasmatisch reticulum netwerk van met elkaar verbonden membranen in het celplasma endorotatie binnenwaartse draaiing; tegengesteld aan exorotatie (buitenwaartse draaiing) endoscopie inwendig onderzoek waarbij gebruik wordt gemaakt van een optische sonde enkelvoudige suiker monosacharide; suiker die maar uit één molecuul bestaat enzymatische pomp transportmechanisme in en uit de cel, waarbij vervoersenzymen de stoffen door de celmembraan heen loodsen enzymen door het lichaam gemaakte eiwitten die stofwisselingsreacties sneller laten verlopen epicard binnenblad van het pericard epifyse uiteinde van een pijpbeen; bestaat grotendeels uit sponsachtig been erectie opgerichte toestand door opzwelling en verstijving (van penis, kittelaar en tepels) erogene zones plaatsen van het lichaam waar prikkeling seksuele opwinding veroorzaakt erytropoëtine epo; door de nieren gevormd hormoon; stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen in het rode beenmerg essentiële aminozuren aminozuren die in je voedsel moeten zitten, omdat het lichaam ze niet zelf kan maken exocriene klier klier die zijn product via een klierbuis aan de buitenwereld afgeeft; bijvoorbeeld zweetklier en darmsapklier exocytose blaasjestransport van binnen de cel naar buiten exorotatie buitenwaartse draaiing; tegengesteld aan endorotatie (binnenwaartse draaiing) expiratoir volume (ERV) de hoeveelheid lucht die je na een gewone uitademing extra kunt uitademen extensie strekbeweging; tegengesteld aan flexie (buigbeweging) externe secretie de afgifte van een klierproduct aan de buitenwereld externus uitwendig; tegengesteld aan internus (inwendig) exteroceptoren zintuigcellen die prikkels opvangen van buiten het lichaam extracellulaire ruimte de ruimte buiten de cel 9 Anatomie en fysiologie extraperitoneaal buiten het buikvlies gelegen extrapiramidale banen vanuit de hersenschors afdalende banen met motorische axonen; ze bevinden zich buiten de piramidale banen en zijn betrokken bij de grove motoriek F facies hippocratica het typische gelaat van een stervende fagocytose blaasjestransport van vaste stoffen fascia renalis stevige bindweefselmantel rondom de nier fasciale vaatnetwerk diepst gelegen vaatnetwerk van de huid; ligt tussen het onderhuids bindweefsel en het onderliggende weefsel fenotype verschijningsvorm van het individu fibrine taai en draderig eiwit; uiteindelijke product van het stollingsproces; vormt dradennetwerk dat de wond dichtmaakt fibrinogeen plasma-eiwit; voorstadium van fibrine flatus wind, darmgas flexie buigbeweging; tegengesteld aan extensie (strekbeweging) foetale ontwikkeling ontwikkeling van de foetus vanaf de tiende week van de zwangerschap tot aan de geboorte follikelcellen cellen in de wand van de eifollikel; ze voeden en beschermen de nog onrijpe eicel in de eifollikel follikelstimulerend hormoon door de hypofysevoorkwab geproduceerd; stimuleert bij de vrouw de eirijping en de vorming van oestrogeen en stimuleert bij de man de vorming van zaadcellen foramen ovale opening tussen de rechterboezem en de linkerboezem bij de foetus fosfolipide soort vet; opgebouwd uit vetzuren, glycerol en fosfaat; belangrijk bestanddeel van celmembranen fotoreceptoren zintuigcellen die gevoelig zijn voor licht frontaal vlak lichaamsvlak dat evenwijdig loopt met het voorhoofd; verdeelt het lichaam in voor en achter frontale doorsnede maakt een frontaal vlak fructose enkelvoudige suiker functionele niereenheid nefron; elke nier heeft er ruim 1 miljoen fundus van de maag deel van de maag dat links onder het middenrif ligt fysiologie vakgebied die zich bezighoudt met onderzoek naar de werking en de functies van het lichaam G gal groengelige vloeistof; door de lever gemaakt en via de galwegen in de dunne darm uitgescheiden; bevat water, slijm, galzure zouten en bilirubine galactose enkelvoudige suiker galbaasbuis ductus cysticus; buis die gal vervoert naar galblaas vesica fellae; opslagplaats voor gal galbuis ductus choledochus; vervoert gal naar de alvleesklierbuis gammaglobuline γ-globuline; plasma-eiwit gastrine hormoon dat in de maagwand wordt gevormd; het stimuleert de afgifte van maagsap gaswisseling uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide in de longblaasjes gebit alle tanden en kiezen gebitselement tand of kies geboorteligging de manier waarop de foetus tegen het eind van de zwangerschap in de baarmoeder ligt geel lichaam corpus luteum; kliertje in de eierstok dat progesteron produceert; het ontstaat uit de Graafse follikel gehemelte palatum; dak van de mondholte gehemeltebogen farynxbogen; twee plooien die vanaf het zachte gehemelte langs de zijkanten van de mondholte omlaag lopen geheugen 10 het vermogen om kennis en ervaringen te onthouden en terug te roepen Begrippenlijst geheugen-B-lymfocyt bepaald type B-lymfocyt dat na een besmetting gevormd wordt en de ziekteverwekker van deze besmetting onthoudt; komt bij een volgende besmetting snel in actie gehoorsteentjes otolieten; kalkkorreltjes in het evenwichtsorgaan gemengde zenuw een zenuw die afferente en efferente axonen bevat gen deel van een chromosoom dat de code van één eigenschap bevat genotype het geheel van erfelijke eigenschappen van een individu geslachtschromosomen de twee chromosomen die het geslacht van het individu bepalen geslachtsgemeenschap coïtus, paring, het vrijen, seks hebben geslachtshormonen hormonen die invloed hebben op de ontwikkeling en de werking van geslachtsorganen geslachtsklieren gonaden; de eileiders bij de vrouw en de zaadballen bij de man gewricht articulatio; beweeglijke botverbinding tussen twee botten gewrichtskapsel stevig vlies van straf bindweefsel; zit om een gewricht heen gewrichtssmeer synovia; smerende vloeistof in een gewricht glad spierweefsel onwillekeurig spierweefsel; bestaat uit kleine spiercellen waarin actine en myosine kriskras door elkaar liggen glasachtig lichaam corpus vitreum; geleiachtige substantie in de oogbol gliacellen gliocyten; steuncellen in het zenuwstelsel globulinen plasma-eiwitten met uiteenlopende functies glomerulus vaatkluwentje in het kapsel van Bowman van de functionele niereenheid glucagon door de alvleesklier geproduceerd hormoon; verhoogt de bloedsuikerspiegel glucocorticoïden door de bijnierschors geproduceerde hormonen; hebben invloed op de glucosehuishouding in het lichaam glucose enkelvoudige suiker glycerol bestanddeel van vet glycocalix complex van moleculen dat uit de celmembraan naar buiten steekt; bepaalt de herkenbaarheid van de cel glycogeen dierlijke meervoudige suiker golgi-complex celorganel; bestaat uit een stapel afgeplatte blaasjes gonadotrope hormonen hormonen die een stimulerende werking hebben op de mannelijke en vrouwelijke geslachtsklieren Graafse follikel rijpe eifollikel die op het punt staat de eicel vrij te laten granulocyten bepaald soort witte bloedcellen, gespecialiseerd in het opruimen van bacteriën grensstreng deel van het sympathische zenuwstelsel; bestaat uit twee rijen, onderling verbonden, zenuwknopen aan weerszijden van de wervelkolom grijze stof zenuwweefsel dat vooral bestaat uit zenuwcellichamen en korte dendrieten groeihormoon (STH) somatotroop hormoon; door de hypofysevoorkwab geproduceerd hormoon; stimuleert groei in het hele lichaam grote bekken ruimte in het bekken die begrensd wordt door de darmbeenderen grote bilspier musculus gluteus maximus grote bloedsomloop lichaamscirculatie; route: linkerkamer - aorta - slagaders - organen in het lichaam - aders - holle aders - rechterboezem - linkerkamer grote borstspier musculus pectoralis major grote hersenen cerebrum grote net omentum majus; grote plooi van het buikvlies, deze loopt vanaf de maag tot onder in de buikholte en weer terug grote schaamlippen labia majora; de twee buitenste behaarde huidplooien van de vulva guanine stikstofbase in DNA en RNA H haarbulbus verdikte bodem van een haarzakje haarpapil kleine instulping aan de onderkant van de haarbulbus met zenuwvezels en haarveten 11 Anatomie en fysiologie haarschacht zichtbare deel van de haar haarspier musculus erector pilorum haarvaten capillairen; kleinste bloedvaten in het lichaam haarwortel deel van de haar dat in de huid is verzonken haarzakje haarfollikel; een naar binnen gestulpt stukje opperhuid waaruit de haar groeit haarzakreceptoren afferente zenuwuiteinden rondom de haarzak van een haar halfcirkelvormige organen drie kanalen in het evenwichtsorgaan; staan haaks op elkaar halfpeesachtige spier musculus semitendinosus halfvliezige spier musculus semimembranosus halscellen kliercellen in de crypten van de maagwand; ze produceren slijm halsslagader arteria carotis halswervel vertebra cervicalis halvemaanvormige slippen valvulae semilunares; zakvormige vliezen die samen de arteriële kleppen vormen hand manus handpalmarcaden boogvormige slagaders in de hand handvat manubrium; bovenste bot van het borstbeen handwortelbeentjes carpalia haploïd voorzien van de helft van het aantal (1n) chromosomen; van toepassing op rijpe geslachtscellen harde gehemelte palatum durum; voorste benige deel van het gehemelte harde oogrok sclera; buitenste, zeer stevige laag van de oogbol harde vlies dura mater; buitenste van de drie hersenvliezen, bekleedt de binnenkant van de hersenschedel hartcapaciteit hoeveelheid bloed die het hart per tijdseenheid wegpompt hartcirculatie krans(slag)adersysteem; bloedvatensysteem dat het hart zelf van bloed voorziet hartfilmpje elektrocardiogram of ECG; diagram dat de elektrische verschijnselen in het hart weergeeft hartfrequentie aantal kamersamentrekkingen per minuut hartminuutvolume (HMV) de hoeveelheid bloed die een kamer per minuut wegpompt hartregulatiecentrum cardiovasculaire centrum; functioneel centrum in het verlengde merg; beïnvloedt de werking van het hart via het vegetatieve zenuwstelsel hartregulatiecentrum functioneel centrum in de hersenstam; beïnvloedt de hartslag via het vegetatieve zenuwstelsel hartspierweefsel spierweefsel van het hart; bestaat uit kleine spiercellen waarin actine en myosine netjes naast elkaar gerangschikt zijn harttussenschot septum cordis hartzakje pericard; dubbel weivlies rondom het hart haverskanaal centraal kanaal in een botbuis in compact botweefsel; bevat bloed- en lymfevaten hechtsteel verbinding tussen het vroege embryo en de chorion; ontwikkelt zich later tot navelstreng heiligbeen os sacrum heiligbeenwervel vertebra sacralis heldere laag stratum lucidum; cellaag in de opperhuid; de cellen bevatten veel hoornstof hemoglobine Hb; zuurstofbindend eiwit in de rode bloedcel hersenbalk corpus callosum; belangrijke dwarsverbinding tussen de linker en de rechter hersenhelft hersenhelft hemisfeer hersenschedel cranium cerebrale hersenschors cortex cerebri hersenstam truncus cerebri hersenstamreflex reflex waarvan de reflexboog via hersenzenuwen en de hersenstam verloopt hersenvliezen meninges; de drie vliezen tussen de schedelbeenderen en het hersenweefsel; van buiten naar binnen: harde vlies, spinnenwebvlies en zachte vlies hersenvocht liquor cerebrospinalis; vloeistof in de spinnenwebruimte, in de hersenventrikels en in het centrale kanaal hersenzenuw 12 nervus cranialis Begrippenlijst heterozygoot van een gen twee verschillende allelen bezittend heupbeen os coxa; bestaat uit drie vergroeide botten: darmbeen, zitbeen en schaambeen heupzenuw nervus ischiadicus hielbeen calcaneus; een voetwortelbeen; maakt deel uit van het enkelgewricht histamine weefselhormoon, wordt door beschadigde lichaamscellen geproduceerd hoektand dens caninus homofiel homoseksuele man homoseksueel je aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht homozygoot van een gen twee dezelfde allelen bezittend hoofdbronchus grote vertakking van de luchtpijp naar de long hoofdcellen kliercellen in de crypten van de maagwand; ze produceren pepsinogeen hoornlaag stratum corneum; oppervlakkigste laag van de opperhuid; bestaat uit afgestorven huidcellen vol hoornstof hoornvlies cornea; doorzichtige deel van de oogrok aan de voorkant van de oogbol hormonale stelsel samenwerkende organen die zorgen voor de regeling van de vegetatieve functies; bestaat uit hormoonklieren en hormonen huid cutis; plat orgaan dat de buitenkant van het lichaam bedekt huidlijsten regelmatig ribbelpatroon van de opperhuid vooral in de handpalmen en voetpalmen; het patroon ontstaat door de dermispapillen huig uvula; taps toelopende deel van het zachte gehemelte achterin de mondholte hulpzenuw nervus accessorius; elfde hersenzenuw humaan choriongonadotrofine (HCG) zwangerschapshormoon; wordt door de placenta gevormd tijdens de eerste drie maanden van de zwangerschap humane genoom totale erfelijke code van de mens humorale immuniteit immuniteit door de werking van antistoffen; deze bevinden zich in het lichaamsvocht (bloed en lymfe) hyalien kraakbeen doorzichtig kraakbeen met veel regelmatig gerangschikte collagene vezels in het chondrine hypofyse hersenaanhangsel; kleine hormoonklier onderaan de tussenhersenen; produceert een groot aantal hormonen hypofysesteel verbinding tussen de hypothalamus en hypofyse hypothalamus deel van de tussenhersenen; produceert ADH en oxytocine, beïnvloedt de werking van de hypofyse en herbergt enkele vegetatieve centra I immunisatie iemand immuun maken door verzwakte ziekteverwekkers of antistoffen in het lichaam te brengen immuniteit het onvatbaar zijn voor een ziekteverwekker immuunsysteem geheel van specifieke afweerreacties waardoor immuniteit opgebouwd wordt impulsen elektrische signalen die door zenuwcellen geleid worden impulsgeleiding de verplaatsing van impulsen langs de celmembraan van een zenuwvezel in vet oplosbare vitaminen vitaminen die opgelost in vet in het bloed opgenomen worden; het zijn de vitaminen A, D, E en K in water oplosbare vitaminen vitaminen die opgelost in water in het bloed worden opgenomen; het zijn de vitaminen B en C inademing inspiratie indaling het naar beneden zakken tot in het kleine bekken van het ongeboren kind, tegen het einde van de zwangerschap inferior lager of onder; tegengesteld aan superior (hoger of boven) inhibiting hormones door de hypothalamus geproduceerde hormonen; ze remmen de hormoonproductie door de adenohypofyse innesteling nidatie; het in het baarmoederslijmvlies verzinken van een ongeveer zes dagen oude embryo insnoering van Ranvier onderbreking van de myelineschede rondom een zenuwvezel inspectie de buitenkant van het lichaam nauwkeurig bekijken en observeren 13 Anatomie en fysiologie inspiratoir volume (IRV) de hoeveelheid lucht die je na een gewone inademing nog extra kunt inademen insuline door de alvleesklier geproduceerd hormoon; verlaagt de bloedsuikerspiegel interferonen eiwitten die door zieke lichaamscellen afgegeven worden, nog voordat de specifieke afweer op gang is gekomen; ze werken als alarmstoffen die de afweer in gang zetten interlobaire arteriën vertakkingen van de nierslagader in het niermerg interne secretie de afgifte van een klierproduct aan het bloed internus inwendig; tegengesteld aan externus (uitwendig) interoceptoren zintuigcellen die prikkels opvangen vanuit de vegetatieve stelsels in het lichaam interstitieel vocht weefselvocht; waterige vloeistof rondom de weefselcellen interstitiële cellen cellen van Leydig; endocriene cellen in de zaadbal; produceren testosteron interstitiële-cellenstimulerend hormoon door de hypofysevoorkwab geproduceerd; stimuleert bij de man de vorming van testosteron (ICSH) intracellulaire ruimte de ruimte binnenin de cel intraperitoneaal omgeven door het buikvlies intrinsieke factor stof in het maagsap die vitamine B12 aan zich bindt inwendig milieu inwendige ruimte binnen de organen; waterige milieu rondom weefselcellen inwendige halsader vena jugularis inwendige halsslagader arteria carotis interna inwendige sluitspier van de anus musculus sphincter ani internus inwendige tussenribspieren musculi intercostales interni iris regenboogvlies; gekleurde deel van het vaatvlies aan de voorkant van de oogbol isovolumetrische fase begin van de kamersystole, waarbij de atria ontspannen en de eerste harttoon hoorbaar is J jukboog arcus zygomaticus; naar voren uitstekend deel van het slaapbeen juxtaglomerulaire cellen endocriene cellen in de nieren; produceren het hormoon renine K kamer ventrikel kamerwater heldere vloeistof in de oogkamers kanaal van Schlemm buisje ter hoogte van het straalvormig lichaam in het oog; voert kamerwater af kapsel van Bowman deel van de functionele niereenheid; dubbelwandig ‘zakje’ van eenlagig plaveiselepitheel met daarin het glomerulus karyogram fotografisch beeld van de gerangschikte 23 homologe chromosomenparen kauwspier musculus masseter keelamandelen tonsilla palatina; lymfatisch weefsel van de ring van Waldeyer-Hartz keelholte farynx; ruimte vanaf de neusholte tot aan het strottenhoofd en het begin van de slokdarm kegeltjes lichtzintuigcellen in het netvlies; hebben een hoge prikkeldrempel; hiermee zie je kleuren kern nucleus; (1) celkern; (2) zenuwknoop binnen het centrale zenuwstelsel kernlichaampjes kleine structuren in de celkern; ze bevatten het kernzuur RNA kernmembraan dun elastisch vliesje rondom de celkern; bevat relatief veel kleine openingen (kernporiën) kernplasma waterige inhoud van de celkern kernporiën kleine openingen in de kernmembraan kerntemperatuur temperatuur van het centraal gelegen deel van het lichaam; ongeveer 37 ºC kiemlaag stratum germinativum; diepste laag van de opperhuid kiemschijf ontstaat uit de embryoblast; groeit uit tot het embryo killercellen lymfocyten die zieke en abnormale lichaamscellen vernietigen kittelaar clitoris; klein zwellichaam voor in de vulva kleine bekken ruimte in het bekken die begrensd wordt door de zitbeenderen en de schaambeenderen 14 Begrippenlijst kleine bloedsomloop longcirculatie; route: rechterkamer - longslagaders - longweefsel - longaders - linkerboezem-rechterkamer kleine borstspier musculus pectoralis minor kleine hersenen cerebellum kleine net omentum minus; plooi van het buikvlies tussen de maag en de lever kleine schaamlippen labia minora; de twee binnen de grote schaamlippen gelegen huidplooien; ze zijn onbehaard klep van Bauhin plooi tussen de dunne en de dikke darm die verhindert dat er darminhoud terug stroomt in de dunne darm kleuterfase de levensfase van een mens van zijn vierde tot zijn zesde levensjaar klieren van Bartholin slijmproducerende klieren in de vulva; monden uit in het voorhof klieren van Cowper mannelijke klieren; produceren dik slijm tijdens seksuele opwinding klonale expansie snelle celvermeerdering bij B-lymfocyten nadat ze ‘weten’ welke antistoffen ze moeten maken knieschijf patella kogelgewricht gewricht met een diepe kom en een bolle kom; hierdoor kunnen de botten in alle richtingen bewegen kokhalsreflex hierbij wordt voedsel reflexmatig vanuit de keelholte terug naar de mond gebracht; treedt op als er iets scherps tegen de keelwand komt koolhydraten suikers korrellaag stratum granulosum; cellenlaag in de opperhuid waarin zich hoornstof begint op te stapelen. kort been klein bot, even lang als breed kortetermijngeheugen het vermogen om waarnemingen en feiten een korte tijd te onthouden kraakbeenschijf discus articularis; zit in sommige gewrichten (o.a. kaakgewricht en kniegewricht) kraakbeenverbinding hierbij zijn twee botten met elkaar verbonden door een stukje kraakbeen; de botten zijn een beetje beweegbaar kransader vena coronaria kransslagader arteria coronaria kronkeldarm ileum; deel van de dunne darm tussen de nuchtere darm en de dikke darm kroon deel van het gebitselement dat boven de kaak uit steekt kruisbanden stevige gewrichtsbanden in het kniegewricht kubisch epitheel eenlagig epitheel met cellen die even diep als breed zijn kuitbeen fibula kuitbeenslagader arteria tibialis kwadrant één kwart van het gebit; bestaat uit twee snijtanden, een hoektand, twee valse kiezen en drie ware kiezen kyfose kromming van de wervelkolom met de bolling naar achteren L lactase enzym dat lactose omzet in glucose en galactose lactose tweevoudige suiker lamina propria mucusae laagje losmazig bindweefsel vlak onder het slijmvlies langetermijngeheugen het vermogen om waarnemingen, ervaringen en feiten lange tijd te onthouden en te herinneren lateraal aan de zijkant; tegengesteld aan mediaal (naar het midden toe) laterale groeve sulcus lateralis; groeve in de grote hersenen aan de zijkant van elke hersenhelft lederhuid dermis; binnenste laag van de huid lendenwervel vertebra lumbalis lens lichtbrekende deel van het oog; opgehangen aan lensbanden tussen de achterste oogkamer en het glasachtige lichaam lensbandjes dunne vezels waaraan de ooglens is opgehangen lensvormige kern nucleus lentiformis; een van de basale kernen in de grote hersenen lesbienne homoseksuele vrouw 15 Anatomie en fysiologie levensboom arbor vitae; zo wordt de witte stof van de kleine hersenen genoemd; bij mediane doorsnede lijken deze op een boom met stam en vertakkingen lever hepar leverader vena hepatica leverbuis ductus hepaticus; buis die gal uit de lever wegvoert in de richting van de galblaas levercel hepatocyt leverlobje lobulus hepaticus; kleinste functionele eenheid van de lever leverslagader arteria hepatica lichaampje van Malpighi kapsel van Bowman met zijn glomerulus lichaampjes van Krause koudereceptoren in de huid lichaampjes van Ruffini warmtereceptoren in de huid lichaampjes van Vater-Pacini mechanoreceptoren in de huid lichtgevoelige pigmenten fotopigmenten; kleurstoffen in de staafjes en kegeltjes in het netvlies lidslagreflex reflexmatig sluiten van de oogleden wanneer het hoornvlies geprikkeld wordt lieskanaal plaats waar de zaadstreng de buikwand doorboort lijkstijfheid rigor mortis limbische systeem ringvormige structuur middenin de hersenen; omvat meerdere functionele hersendelen; speelt een rol bij gedrag, stemmingen, emoties en het geheugen lipase enzym dat vetten omzet in vetzuren en glycerol longader vena pulmonalis longblaasjes alveoli pulmonales; trosvormige uitstulpingen van het longtrechtertje longitudinale fissuur fissura longitudinalis; diepe mediane spleet tussen linker en rechter hersenhelft longslagader arteria pulmonalis longtop apex pulmonalis longtrechtertjes trechtervormig uiteinde van een bronchiolus longvlies buitenblad van de pleura; is vergroeid met de binnenkant van de borstholte longvliezen pleura; weivliezen rondom de longen lordose kromming van de wervelkolom met de bolling naar voren losmazig bindweefsel bindweefsel met weinig collagene en elastische vezels; is heel vervormbaar, heeft de functie van vulweefsel luchtpijp trachea lumbale lordose lordose van de wervelkolom in het lendengebied lumen holte van een hol of buisvormig orgaan luteïniserend hormoon (LH) door de hypofysevoorkwab geproduceerd; stimuleert bij de vrouw de eisprong en de vorming van progesteron lymfe waterig weefsel in het lymfevatenstelsel lymfehaarvaten lymfecapillairen; de kleinste lymfevaten lymfeknopen gebiedjes lymfatisch weefsel in het lymfevatenstelsel lymfocyten witte bloedcellen die zich bezighouden met de specifieke afweer van het lichaam lymfoïde organen tot organen gestructureerd lymfatisch weefsel (zoals lymfeknopen, milt en zwezerik) lysosomen kleine blaasjes in het celplasma; ze bevatten enzymen die intracellulaire vertering verzorgen; bij beschadiging kunnen ze de cel zelf vernietigen lysozym enzym met een bacteriedodende werking M maag ventriculus of gaster; deel van het spijsverteringskanaal tussen de slokdarm en de dunne darm maagdenvlies hymen; slijmvliesplooi tussen het voorhof en het begin van de vagina maagportier pylorus; sluitspier tussen de maag en de twaalfvingerige darm maagsap in de maag gevormde spijsverteringssap; het bevat pepsine, zoutzuur, intrinsieke factor, water en slijm 16 Begrippenlijst maagslagader arteria gastrica maag-slokdarmsluitspier sluitspier van de slokdarm op de plaats waar deze aansluit op de maag macrofagen witte bloedcellen in het bindweefsel; ze ruimen ziekteverwekkers en dode lichaamscellen op maltase enzym dat maltose omzet in glucose maltose tweevoudige suiker mastoïd uitsteeksel van het slaapbeen; achter het oor voelbaar matrix tussencelstof van steunweefsel mechanoreceptoren zintuigcellen die gevoelig zijn voor mechanische prikkels, zoals druk en trilling mediaal naar het midden toe; tegengesteld aan lateraal (aan de zijkant) mediaan vlak sagittale doorsnede precies door het midden; verdeelt het lichaam in een linker en een rechter helft mediastinum ruimte in de borstholte tussen de longen meervoudige suiker suiker die uit honderden tot duizenden aan elkaar gekoppelde enkelvoudige suikers bestaat meiose I eerste fase van de meiose, hierbij ontstaan twee haploïde cellen uit een diploïde moedercel meiose II vervolg op de meiose I; hierbij ondergaan de twee cellen elk een ‘gewone’ celdeling, waardoor er vier haploïde cellen ontstaan meiose speciale celdeling waarbij het aantal chromosomen gehalveerd wordt; treedt op bij de vorming van geslachtscellen melanine zwart pigment; onder andere in de opperhuid melanocytenstimulerend hormoon door de hypofysevoorkwab geproduceerd; stimuleert de vorming van melanine in de huid (MSH) melatonine door de epifyse geproduceerd hormoon; beïnvloedt het dag- en nachtritme melkklieren trosvormige klieren in de borst, met een afvoergang naar de tepel membraanporiën kanaaltjes in de celmembraan die gevormd worden door eiwitten in de celmembraan meniscus halvemaanvormige kraakbeenschijf in het kniegewricht menstruatie ongesteldheid; het gemiddeld om de vier weken afgestoten worden van het baarmoederslijmvlies bij de vrouw menstruatiefase bloedingsfase; eerste fase in de menstruele cyclus waarin het baarmoederslijmvlies wordt afgestoten; dit gaat met een bloeding gepaard menstruele cyclus vier weken durende hormoongestuurde cyclus waarin veranderingen in het baarmoederslijmvlies plaatsvinden; als er geen zwangerschap optreedt wordt het baarmoederslijmvlies afgestoten en begint de cyclus van voren af aan mergschede myelineschede; beschermende omhulling rond een axon; is gevuld met myeline microgliocyten gliacellen in het centrale zenuwstelsel; ruimen beschadigd zenuwweefsel op en hebben een afweerfunctie microvilli membraanuitstulpingen van de dekweefselcellen in de wand van de dunne darm; veroorzaken oppervlaktevergroting middelste hersenslagader arteria cerebri media middenhandsbeentjes metacarpalia middenhersenen mesencephalon; deel van de hersenstam middenoor deel van het oor tussen trommelvlies en binnenoor; bestaat uit de trommelholte met de gehoorbeentjes middenrif diafragma; stevige plaat van pezen en spieren; vormt de scheiding tussen borstholte en buikholte middenvoetsbeentjes metatarsalia middenzenuw nervus medianus milt lien miltslagader arteria lienalis mineralen anorganische stoffen die je lichaam nodig heeft mineralocorticoïden door de bijnierschors geproduceerde hormonen; hebben invloed op de zoutensamenstelling van het bloed mitochondriën organellen die een functie hebben bij de energievoorziening van de cel 17 Anatomie en fysiologie moedervlek naevus maternus monnikskapspier musculus trapezius monocyten grote witte bloedcellen; treden buiten de bloedbaan om ziekteverwekkers en beschadigde lichaamscellen in de weefsels op te ruimen monosynaptische reflex reflex waarbij de sensorische impulsen in het ruggenmerg meteen overschakelen naar de motorische zenuwvezel, zonder schakelcel; de reflex verloopt daardoor erg snel morula vroeg-embryonaal stadium; het embryo is een bolletje cellen motorisch eindplaatje verbreding van het uiteinde van een motorische axon op de plaats waar hij contact maakt met een spiervezel motorisch mannetje projectie van de lichaamsdelen op de primaire motorische schors van de grote hersenen motorisch stelsel organen die zorgen voor de beweging en de stevigheid van het lichaam; bestaat uit skelet, gewrichten, pezen en spieren motorische geheugen hierin liggen de bewegingspatronen van aangeleerde handelingen bewaard (zoals fietsen, veters strikken) motorische output het aansturen van spieren en klieren door het zenuwstelsel motorische schorsgebieden schorsgebieden van de grote hersenen die een functie hebben bij het bewegen motorische somatotopie elke spier in het lichaam is geschakeld aan een specifiek deel van de motorische schors motorische voorhoorn naar voren gerichte deel van de grijze stof van het ruggenmerg; hier bevinden zich voornamelijk motorische zenuwcellen motorische voorwortel motorische axonen die gebundeld uittreden uit de motorische voorhoorn motorische zenuwcel zenuwcel die impulsen vanuit het centrale zenuwstelsel naar een spier of een klier vervoert MRI-scan magnetic resonance imaging, onderzoek met behulp van magnetische resonantie muscularis mucosae dun laagje glad spierweefsel in het slijmvlies van de darmwand muscularis spierlaag in de darmwand; bestaat uit een laag kringspieren en een laag lengtespieren musculeuze arteriën kleine slagaders waarvan de wand voornamelijk bestaat uit glad spierweefsel musculus cremaster spier bij de man die bij afkoeling de zaadbal omhoog trekt, tegen het lichaam aan myeline vetachtige stof in de myelineschede rondom de axon myelineschede door oligodendrocyten of cellen van Schwann gevormde koker rondom de zenuwvezel van een zenuwcel myocard spierwand van het hart myofibrillen langwerpige eiwitten in spiervezels myosine eiwit in spiercellen en spiervezels myosinedraden draadvormig eiwit in spiervezels N naden suturae; bindweefselverbindingen tussen de schedelbeenderen nageboorte fase van de bevalling waarin de placenta wordt uitgedreven nagelbed het stukje opperhuid onder de nagel, waar de nagel aan vastzit nagelriem huidplooi aan de basis van de nagelwal nagelwal huidplooi aan de zijkanten en basis van de nagel nagelwortel nagelwortel; dubbelgeklapte plooi van de kiemlaag aan de basis van het nagelbed; van hieruit groeit de nagel natriumbicarbonaat belangrijke buffer in het bloed en in het alvleeskliersap navelstrengader vena umbilicalis navelstrengslagader arteria umbilicalis naweeën samentrekkingen van de baarmoeder na de bevalling negatieve adaptatie bij aanhoudend prikkelen van een zintuigcel wordt deze ongevoeliger voor de prikkels; er treedt gewenning op neonatale fase eerste levensfase na de geboorte van ongeveer vier weken nervi accelerantes zenuwen die het hartritme versnellen 18 Begrippenlijst nervus abducens een oogspierzenuw; zesde hersenzenuw nervus oculomotorius een oogspierzenuw; derde hersenzenuw nervus trochlearis een oogspierzenuw; vierde hersenzenuw netvlies retina; binnenste laag van de oogbol; bevat de zintuigcellen neurosecretie het produceren van hormonen door zenuwcellen neurotransmitter overdrachtsstof; speelt een rol bij de impulsoverdracht tussen zenuwcellen of tussen de zenuwcel en de effector (spiervezel of kliercel) neusamandel tonsilla pharyngealis of adenoïd; lymfatisch weefsel van de ring van Waldeyer-Hartz neusbeen os nasale neusbijholten sinus paranasales; meerdere holten in de schedelbeenderen van het aangezicht neusschelpen conchae neustussenschot septum nasi; verdeelt de neusholte in links en rechts nierader vena renalis nierbekken pyelum; centrale holte van de nier nieren renes nierkapsel buitenste laag van de nier; bestaat uit stevig bindweefsel nierkelk calix; kelkvormige uitstulping van het nierbekken rondom de nierpapillen; ontvangt urine vanuit het nierweefsel niermerg medulla renalis nierpapil de in het nierbekken uitstekende uitmondingplaats van drie tot zes mergpiramiden nierpoort plaats in de nier waar bloedvaten, zenuwen en lymfevaten in- en uitgaan en waar de urineleider begint nierslagader arteria renalis niet-essentiële aminozuren aminozuren die niet in je voedsel hoeven zitten omdat het lichaam ze zelf kan maken niet-verhoornend plaveiselepitheel meerlagig dekweefsel, waarvan de bovenste laag niet verhoornd is noradrenaline door het bijniermerg geproduceerd hormoon; brengt het lichaam in staat van paraatheid nuchtere darm jejunum; deel van de dunne darm tussen de twaalfvingerige darm en de kronkeldarm O oestrogeen vrouwelijk geslachtshormoon; stimuleert groei, ontwikkeling en werking van de vrouwelijke geslachtsorganen okselslagader arteria axillaris oliën vloeibare onverzadigde vetten oligodendrocyten steuncellen in het centrale zenuwstelsel met veel uitlopers; deze zijn rondom nabijgelegen zenuwvezels gewikkeld en vormen de myelineschedes onderdruk diastolische druk; bloeddruk tijdens de kamerdiastole; gemiddeld 80 mmHg bij bloeddrukmeting onderhuids bindweefsel subcutis onderhuids vetweefsel grote hoeveelheden vetcellen in het onderhuid bindweefsel onderkaak mandibula; hoefijzervormige bot waarin het ondergebit vastzit. onderkaakspeekselklier glandula submandibularis onderoorspeekselklier glandula parotis ondersleutelbeenslagader arteria subclavia onderste extremiteiten bekkengordel, benen en voeten onderste holle ader vena cava inferior onderste hoorns naar beneden stekende punten van het schildkraakbeen ondertongspeekselklier glandula sublingualis ondertongzenuw nervus hypoglossus; twaalfde hersenzenuw onregelmatig bot bot dat niet in te delen is als pijpbeen, plat been of kort been ontlasting feces; onverteerde en onverteerbare voedselresten die via de anus het lichaam verlaten ontsluiting het proces dat het baringskanaal geschikt maakt voor de geboorte van de baby 19 Anatomie en fysiologie ontsluitingsweeën samentrekkingen van de baarmoeder tijdens de ontsluitingsfase ontspanning relaxatie ontspanningsfase periode van ontspanning na het orgasme ontstekingsmediatoren alarmstoffen die door beschadigde weefselcellen afgegeven worden; spelen een rol bij het genezingsproces van de ontsteking onverzadigd vet vet waarvan de vetzuurmoleculen niet (allemaal) verzadigd zijn met waterstofatomen onwillekeurige spieren spieren die niet onder invloed van de wil staan; zijn altijd spieren die uit glad spierweefsel bestaan oogbol bulbus oculi oogspieren musculi bulbi; zes spieren waarmee je de oogbol kunt draaien oogzenuw nervus opticus; tweede hersenzenuw oogkas orbita oorsmeer cerumen; gele vettige stof die door gespecialiseerde zweetklieren in de gehoorgang wordt afgescheiden oorspeekselklier glandula parotis opbouwreacties reacties waarbij kleinere moleculen samengevoegd worden tot grotere stoffen; deze reacties kosten energie ophangband mesenterium; min of meer dubbelgevouwen binnenblad van het buikvlies die de buikorganen op hun plaats houdt oplosmiddel vloeistof waarin vaste stoffen oplossen opperhuid epidermis; meest oppervlakkige laag van de huid, bestaat uit meerlagig plaveiselepitheel opponeren het tegenover de vingers van dezelfde hand plaatsen van de duim; tegengesteld aan reponeren opstijgende deel van de dikke darm colon ascendens optische baan tractus opticus; voorzetting van de oogzenuw voorbij het chiasma opticum opvliegers een soort blozen over het hele lichaam bij vrouwen in de overgang orgaan van Corti deel van het slakkenhuis dat de gehoorzintuigen bevat orgaan een op zichzelf werkend deel van het lichaam, met een kenmerkende bouw; bestaat uit meerdere typen weefsels orgaanstelsel geheel van samenwerkende organen; vervult een vitale functie in het lichaam organel structuur in de cel met een specifieke functie organische stoffen stoffen die door een organisme zijn gemaakt; bijvoorbeeld eiwitten en vetten orgasme klaarkomen; fase van het vrijen waarbij de seksuele opwinding tot een climax komt; gaat gepaard met ritmische contracties van de bekkenbodem en de geslachtsorganen; de man heeft hierbij een zaadlozing orgastische fase periode van de paring waarin het orgasme plaatsvindt os naviculare een voetwortelbeen; maakt deel uit van het enkelgewricht osmose beweging van water door een halfdoorlatend vlies, in de richting van de hoogste concentratie opgeloste stoffen ouderdom laatste levensfase van de mens vanaf zijn zestigste levensjaar ovale venster vlies in de wand van het binnenoor waaraan de stijgbeugel vastzit ovariële cyclus het eens in de 4 weken rijpen van een eifollikel in het ovarium, gevolgd door een eisprong; wanneer de eicel niet bevrucht wordt, gaat het zij te gronde en begint de cyclus van voren af aan overgang menopauze; het permanent wegblijven van de menstruatie bij vrouwen rond het vijftigste levensjaar overgangsepitheel dekweefsel waarvan de cellen bij uitrekken plat worden; dit dekweefsel is hierdoor rekbaar oxytocine door de hypothalamus geproduceerd hormoon; stimuleert samentrekkingen van de baarmoederwand en de melkklieren P paardenstaart cauda equina; bundel ruggenmergszenuwen onderaan het ruggenmerg palpatie de buitenkant van het lichaam met de vingers onderzoekend aftasten 20 Begrippenlijst papil van Vater gezamenlijke uitmonding van de alvleesklierbuis en de galbuis in de twaalfvingerige darm papillaire laag stratum papillare; buitenste laag van de lederhuid; is met dermispapillen verankerd in de opperhuid papillaire spieren musculi papillares; spierbundels in de ventrikelwand, aanhechtingsplaats voor de chordinae tendineae parasympathische zenuwstelsel deel van het autonome zenuwstelsel dat spijsverteringsactiviteiten stimuleert met als doel rust, herstel en opbouw van de weefsels pars prostatica deel van de plasbuis dat in de prostaat ligt pars spongiosa deel van de plasbuis dat in de penis ligt pasgeborene neonatus passief transport transport van stoffen in en uit de cel dat vanzelf gaat, en dat de cel geen energie kost passieve immunisatie het immuun maken door antistoffen in het lichaam te brengen passieve vullingsfase fase van de hartcyclus waarin de boezems en de kamers zijn ontspannen en er een onderdruk in het hart is, hierdoor stroomt bloed via de holle aders en de longaders in de boezems peesplaat centrum tendineum; pezige deel van het middenrif penisschacht vrij hangende deel van de penis pepsine enzym dat eiwit omzet in polypeptiden pepsinogeen voorstadium van pepsine peptidebinding koppeling tussen twee aminozuren in een eiwit percussie de buitenkant van het lichaam met de vingers bekloppen, zodat je uit de hoogte van de toon een indruk van het onderliggende weefsel krijgt pericardholte ruimte tussen het binnenblad en het buitenblad van het hartzakje perifeer aan de uiteinden; tegengesteld aan centraal (in het midden) perifere weerstand de weerstand die de bloedstroom in het bloedvat ondervindt door de wrijving van het bloed tegen de vaatwand perifere zenuwstelsel deel van het zenuwstelsel dat buiten de hersenschedel en de wervelkolom ligt periodieke onthouding geen geslachtsgemeenschap hebben tijdens de vruchtbare periode van de vrouw perirenaal vet vetlaag rondom de nier en de bijnier peristaltiek golfbeweging van de darmwand waardoor de spijsbrij voortgeduwd wordt peritoneale holte ruimte tussen het binnenblad en het buitenblad van het buikvlies persweeën samentrekkingen van de baarmoeder die ondersteund worden door het actief persen van de barende vrouw pessarium kapje dat in de vagina wordt geplaatst zodat het sperma wordt tegengehouden peuterfase de levensfase van een mens van zijn eerste tot zijn vierde levensjaar pigmentcellen melanocyten; cellen in de kiemlaag van de opperhuid; vormen een bruinzwart pigment pijnappelklier epifyse; erwtgrote hormoonklier in de middenhersenen; produceert melatonine pijnreceptoren vrije zenuwuiteinden die geprikkeld worden als ze (dreigen te) beschadigen pijpbeen lang, slank bot pinocytose blaasjestransport van vloeistoffen in en uit de cel piramidebanen vanuit de hersenschors afdalende banen met motorische axonen; verzorgen de fijne motoriek plaatepitheel eenlagig plaveiselepitheel; eenlagig dekweefsel met relatief platte cellen placenta orgaan dat zorgt voor de voeding van het ongeboren kind; ontstaat uit de chorionvlokken en staat in nauw contact met de bloedsomloop van de moeder plaques van Peyer groepjes lymfatisch weefsel in de wand van de dunne darm plasbuis urethra; afvoerkanaal van urine vanaf de blaas naar buiten het lichaam plasma-eiwitten eiwitten in het bloedplasma plat been breed, plat en soms lang bot plateaufase periode van de paring waarin de penis ritmisch heen en weer bewogen wordt in de vagina pleuraholte ruimte tussen het borstvlies en het longblad pleuravocht sereus vocht tussen het borstvlies en het longblad 21 Anatomie en fysiologie plexus choroideus zeer bloedvatrijk deel van het zachte vlies waar dit contact maakt met de wand van een hersenholte; in de plexus wordt hersenvocht geproduceerd ploegschaarbeen os vomer polsdruk het verschil tussen de bovendruk en de onderdruk polsgolf het met golven verplaatst worden van het bloed in de slagaders polysynaptische reflex reflex waarbij de sensorische impulsen in het ruggenmerg via een of meerdere schakelcellen overgeschakeld worden op de motorische zenuwvezel; deze reflex verloopt iets trager dan de monosynaptische reflex pons brug van Varol; deel van de hersenstam poollichaampje zeer kleine haploïde cel die bij de eicelontwikkeling na meiose I of meiose II ontstaat poort hilus; plaats bij een orgaan waar het binnenblad overgaat in het buitenblad; doorgang van bloedvaten, lymfevaten en zenuwen van het orgaan poortader vena portae positieve adaptatie bij aanhoudend prikkelen van een zintuigcel wordt deze gevoeliger voor de prikkels postcentrale winding gyrus postcentralis; winding van de grote hersenen, vlak achter de centrale groeve posterior aan de achterkant; tegengesteld aan anterior (aan de voorkant) precentrale windig gyrus precentralis; winding van de grote hersenen, vlak voor de centrale groeve prematuur gezegd van een baby die meer dan 3 weken eerder geboren wordt dan de uitgerekende datum premotorische schors secundaire motorische schors; groot deel van de hersenschors dat zich voor de primaire motorische schors bevindt preperitoneaal vóór het buikvlies gelegen prevertebrale zenuwknopen zenuwknopen van het sympathische zenuwstelsel in de buikholte prikkel kortdurende verandering rondom een zintuigcel of zenuwcel waardoor een impuls kan ontstaan prikkelautomaat geheel van gespecialiseerde hartspiercellen met een prikkelvormend of prikkelgeleidend vermogen prikpil injectie met vrouwelijke hormonen die de vrouw eens in de drie maanden krijgt om zwangerschap te verhinderen primaire geslachtskenmerken geslachtskenmerken die vanaf de geboorte aanwezig zijn primaire motorische schors schorsgebied van de grote hersenen dat de animale motoriek verzorgt primaire oöcyt onrijpe eicel in een eifollikel die halverwege de meiose I gestopt is met verdere rijping primaire sensorische schors schorsgebied van grote hersenen waar de impulsen vanuit de huidzintuigen en de proprioceptoren aankomen primaire spermatocyten in de wand van de zaadbuisjes gevormde cellen; het zijn toekomstige zaadcellen processus styloideus uitsteeksel van het slaapbeen aan de onderkant; via banden verbonden met het tongbeen progesteron vrouwelijk geslachtshormoon; stimuleert groei en instandhouding van het baarmoederslijmvlies prolactine (LTH) lactotroop hormoon; door de hypofyseachterkwab geproduceerd, stimuleert de ontwikkeling van het borstklierweefsel en de melkproductie na de bevalling proliferatiefase opbouwfase of oestrogene fase; tweede fase in de menstruele cyclus, waarin het baarmoederslijmvlies dikker wordt en een betere doorbloeding krijgt pronatie naar binnen draaien van de hand of voet; in horizontale stand van onderarm/onderbeen wijst de handpalm/voetpalm naar beneden; tegengesteld aan supinatie proprioceptoren zintuigcellen die prikkels opvangen vanuit de spieren, pezen, gewrichten en het evenwichtsorgaan propvorming de eerste provisorische dichting van een wond prosecretine voorstadium van het hormoon secretine prostaat mannelijke klier; produceert tijdens de zaadlozing een zwak zure vloeistof prostaglandines weefselhormonen met uiteenlopende plaatselijke effecten op de dichtbij gelegen weefselcellen proteasen enzymen die eiwitten omzetten in aminozuren protrombine stollingseiwit in bloedplasma; voorstadium van trombine proximaal dichtbij de romp; tegengesteld aan distaal (ver van de romp) P-top piekje in het ECG; geeft de prikkelvorming door de sinusknoop weer ptyaline amylase in speeksel 22 Begrippenlijst puberteitsfase levensfase van de mens tussen zijn twaalfde en zijn zestiende levensjaar pulmonalisklep arteriële klep tussen de rechterkamer en de longslagader pupil ronde opening middenin de iris pupilreflex reflexmatige aanpassing van de pupilgrootte aan de hoeveelheid licht die op het oog valt pupilspieren spiertjes in de iris die de pupil wijder of nauwer kunnen maken purkinjevezels prikkelgeleidende hartspiercellen Q QRS-complex grote piek in het ECG; geeft de prikkelinvasie in de ventrikelwand weer R radiatio optica zenuwvezelbanen in de hersenen voorbij de thalamus; vervoeren visuele impulsen naar de visuele schors reabsorptie terugresorptie; het terugnemen in het bloed van stoffen uit de voorurine in de nieren receptoreiwit eiwit in de celmembraan met een soort antennefunctie recessief van toepassing op allelen die onderdrukt worden door een dominante allel rechte buikspier musculus rectus abdominis rechter lymfestam lymfevat dat de lymfe afvoert uit de rechterarm, de rechterhelft van hoofd en hals, en uit de rechterlong rectusschede pezige bindweefselschede die de rechte buikspier bedekt reflex snelle automatische reactie op een sensorische prikkel reflexboog weg die de impulsen bij een reflex afleggen, vanaf de sensor tot de effector regionale lymfeknopen verzameling lymfeknopen op strategische plaatsen in het lymfevatenstelsel relaxatiefase fase van de hartcyclus waarin de ventrikelwanden ontspannen releasing hormones door de hypothalamus geproduceerde hormonen; ze stimuleren de hormoonproductie door de hypofysevoorkwab remmende neurotransmitter zorgt ervoor dat de impuls niet op de volgende cel (zenuwcel, spiervezel of kliercel) wordt overgedragen remslaap droomslaap; fase van de slaap waarin je droomt, je ogen heen en weer bewegen en je onbewuste spiersamentrekkingen hebt renine in de nieren gevormd hormoon; zet angiotensinogeen in het bloed om in angiotensine reponeren tegengestelde beweging van opponeren residuvolume (RV) de hoeveelheid lucht die na maximale uitademing in de longen achterblijft. resorptie opname van voedingsstoffen vanuit de darmholte naar het bloed resusantigeen D-antigeen behorend bij de resusbloedgroep reticulair bindweefsel bindweefsel met vooral reticulaire vezels en veel reticulumcellen reticulaire formatie functioneel netwerk van zenuwcellen in de hersenstam; regelt het actief of minder actief zijn van de hersenen reticulaire laag stratum reticulare; binnenste laag van de lederhuid; bevat veel collagene vezels reticulumcellen fagocyterende witte bloedcellen in reticulair bindweefsel retroperitoneaal achter het buikvlies gelegen reukkolf bulbus olfactorius; verdikking onderaan de voorhoofdskwab van de grote hersenen vlakbij de neus; is verbonden met de reuksensoren uit de neus reukschors schorsgebied van de grote hersenen waar impulsen vanuit het reukzintuig (in de neus) aankomen reuksensoren zintuigcellen in het reukslijmvlies; ze worden geprikkeld door geurstoffen reukslijmvlies reukepitheel; eenlagig trilhaarepitheel in de neusholte met veel reuksensoren tussen de epitheelcellen reukzenuw nervus olfactorius; eerste hersenzenuw rib costa ribosomen organellen die een belangrijke rol spelen bij de eiwitsynthese in de cel 23 Anatomie en fysiologie ring van Waldeyer-Hartz verspreid liggende gebiedjes lymfatisch weefsel op de overgang van de mondholte en de neusholte naar de keelholte RNA ribonucleïnezuur; kernzuur onder andere in de kernlichaampjes en de ribosomen rode bloedcellen erytrocyten; vervoeren zuurstof rolgewricht gewricht waarvan de kop de vorm van een ronde schijf heeft; de botten maken een rolbeweging ten opzichte van elkaar ronde ligament ligamentum teres hepatis; bindweefselstrook tussen de leverpoort en de navel; het is een restant van de navelstreng röntgenstraling X-straling; onzichtbare elektromagnetische trillingen met een korte golflengte rotsbeen os petrosum ruggenmerg medulla spinalis ruggenmergreflex reflex waarvan de reflexboog via ruggenmergszenuwen en het ruggenmerg loopt ruggenmergsegment deel van het zenuwstelsel dat zich in en rond één ruggenwervel bevindt ruggenmergszenuw spinale zenuw; gemengde zenuw die uit het ruggenmerg komt rugstrekker musculus erector spinae rustfase diastole; ontspanningsfase van het hart S sacharase enzym dat sacharose omzet in glucose en fructose sacharose tweevoudige suiker sacrale kyfose kyfose ter hoogte van het heiligbeen sacro-iliacaal gewricht SI-gewricht; straf gewricht tussen het heupbeen en het heiligbeen sagittaal vlak lichaamsvlak dat loodrecht staat op het frontale vlak; verdeelt het lichaam in links en rechts sagittale doorsnede maakt een sagittaal vlak samentrekking contractie schaambeen os pubis schacht diafyse; middenstuk van een pijpbeen; is hol en bevat geel beenmerg schakelcel zenuwcel die impulsen van de ene naar de andere zenuwcel doorgeeft scharniergewricht gewricht dat beweging in één richting mogelijk maakt schede van Schwann beschermende omhulling rond een axon, gevormd door de met myeline gevulde cellen van Schwann schedel cranium schedelholte holte gevormd door de schedelbeenderen; bevat de hersenen scheenbeen tibia scheenbeenslagader arteria fibularis schildklier glandula thyroidea; hormoonklier in de hals; produceert thyroxine, tri-joodthyronine en calcitonine schildklierstimulerend hormoon (TSH) thyroïdstimulerend hormoon; door de hypofysevoorkwab geproduceerd; stimuleert de schildklier tot de vorming van schildklierhormonen schildkraakbeen cartilagio thyroidea; grootste kraakbeenstuk van het strottenhoofd schiltemperatuur lichaamstemperatuur rondom de kern van het lichaam; ongeveer 33 oC schoolkind levensfase van de mens tussen zijn zesde en zijn twaalfde levensjaar schorsgebied afgegrensd gebied van de grote hersenen met een bepaalde functie schorshormonen corticosteroïden; door de bijnierschors geproduceerd schouderblad scapula secretine hormoon dat de alvleesklier aanzet tot afgifte van natriumbicarbonaat secundaire geslachtskenmerken geslachtskenmerken die onder invloed van geslachtshormonen tijdens de groei tot ontwikkeling en rijping komen secundaire motorische schors schorsgebied van de grote hersenen dat een rol speelt bij complexe, vaak aangeleerde, bewegingen 24 Begrippenlijst secundaire oöcyten haploïde cel die na voltooiing van de meiose I uit de primaire oöcyt ontstaat; als secundaire oöcyt komt de eicel na de eisprong in de eileider terecht secundaire sensorische schors schorsgebied van de grote hersenen dat actief is bij het begrijpen, interpreteren en verwerken van sensorische informatie secundaire spermatocyten haploïde cellen die na meiose I ontstaan uit primaire spermatocyten seksualiteit geslachtsleven van de mens sensibele achterhoorn naar achteren gerichte deel van de grijze stof van het ruggenmerg; bevat de cellichamen van de sensibele zenuwcellen sensibele achterwortel sensibele zenuwvezels die gebundeld via een sensibele achterhoorn het ruggenmerg binnenkomen sensibele zenuwcel zenuwcel die impulsen vanuit de sensor naar het centrale zenuwstelsel vervoert sensibiliteit huidgevoel sensorisch mannetje projectie van de lichaamsdelen op de primaire sensorische schors van de grote hersenen sensorisch stelsel het geheel van zintuigen waarmee het lichaam kan waarnemen sensorische geheugen het je kunnen voorstellen en herinneren van sensorische informatie (zoals geuren, klanken) sensorische input het opvangen van prikkels door sensoren sereuze holte ruimte tussen het binnenblad en het buitenblad van een weivlies serosa binnenblad van het buikvlies serotien gezegd van een baby die meer dan een week na de uitgerekende datum geboren wordt sertolicellen cellen in de wand van de zaadbuisjes; hebben een voedende en ondersteunende functie bij de ontwikkeling en rijping van zaadcellen sfincter Oddii sluitspiertje in de papil van Vater sikkelvormige ligament ligamentum falciforme hepatis; deel van het buikvlies tussen de lever en de buikwand sinister links; tegengesteld aan dexter (rechts) sinus coronarius wijd bloedvat in de hartcirculatie dat het bloed uit de kransaders verzamelt; mondt rechtstreeks uit in de rechterboezem sinusknoop gangmaker; zenuwknoop in de wand van de rechterboezem boven de boezem-kamerknoop sinusoïden verwijde haarvaten sinusritme de eigen prikkelfrequentie van de sinusknoop van 100 keer per minuut skeletspier dwarsgestreepte spier, aangestuurd door het willekeurige zenuwstelsel; maakt bewegingen van het skelet mogelijk slaapbeen os temporale slaapbeenkwab lobus temporalis slaapspier musculus temporalis slagaderpomp arteriële pomp; voortstuwing van bloed in een ader doordat deze dichtgeknepen wordt door een samentrekkende slagader ernaast slagaders arteriën slagvolume aantal milliliter bloed dat een kamer bij een samentrekking wegpompt slakkenhuis cochlea; als een slakkenhuis opgerold kanaal in het binnenoor slapen toestand van bewusteloosheid, waarin psychische en lichamelijke activiteiten afgenomen zijn; voor het lichaam onmisbare rustperiode sleutelbeen clavicula slijmbeurs een soort zakje gevuld met synovia slijmvlies mucosa; epitheellaag met veel slijmproducerende cellen; bekleding van holle organen, die in contact staan met het uitwendig milieu (zoals darmkanaal, neusholte, vagina) slikreflex reflexmatige slikbeweging als de gehemeltebogen en de keelwand geprikkeld worden slokdarm oesofagus; gespierde buis tussen de keelholte en de maag sluitspier sfincter smaakcentrum schorsgebied van de grote hersenen waar de impulsen vanuit het smaakzintuig (op de tong) aankomen smaakknopjes groepjes smaakzintuigcellen op het tongoppervlak; het merendeel ligt in de smaakpapillen 25 Anatomie en fysiologie smaakpapil papilla lingualis; omwalde verzonken structuur in het tongoppervlak; hierin liggen smaakknopjes smaakzintuigcellen zintuigcellen voor de smaakgewaarwording; de meeste liggen in de smaakknopjes op het tongoppervlak smegma witte substantie in de vulva van de vrouw en rond de voorhuid van de man; bestaat uit afgestorven huidcellen en huidsmeer uit kliertjes in de voorhuid snijtand dens incisivus; voortand soorthandhaving zorgen voor nakomelingen, zodat de soort niet uitsterft spaakbeen radius spaakbeenslagader arteria radialis spaakbeenzenuw nervus radialis speeksel kleurloos, waterig of slijmerig product van de speekselklieren; bevat het enzym ptyaline speekselklieren trosvormige klieren met afvoergangen in de mondholte; produceren speeksel speekselreflex reflexmatig verhoogde activiteit van de speekselklieren bij de aanwezigheid van voedsel in je mond; ook bij ruiken, zien en denken aan voedsel treedt de speekselreflex op sperma wordt bij een zaadlozing geproduceerd; bestaat voor een klein deel uit zaadcellen en voor de rest uit kliervocht uit de zaadblaasjes en de prostaat spermatiden haploïde cellen die na meiose II ontstaan uit secundaire spermatocyten spierantagonisme elke beweging komt tot stand door twee (soms meer) tegengesteld werkende spieren: trekt de ene spier samen, dan ontspant de andere spierbuik verdikt middenstuk van een spier spierfibrillen myofibrillen; contractiele elementen; kleinste samentrekbare eenheden in een spiervezel spierpomp voortstuwing van bloed in een ader door samentrekkingen van spieren waarin de ader ligt spiervezels spiercellen; langwerpige, veelkernige cellen in dwarsgestreept spierweefsel spijsverteringsstelsel organen die zorgen voor de voeding van het lichaam; bestaat uit het darmkanaal en de spijsverteringsklieren spinale ganglion zenuwknoop met cellichamen van sensibele zenuwcellen; bevindt zich links en rechts in het ruggenmergsegment spinnenwebruimte arachnoïdale ruimte; ruimte tussen het spinnenwebvlies en het zachte vlies spinnenwebvlies arachnoidea mater; middelste van de drie hersenvliezen; is met ragdunne vezels verbonden met het zachte vlies spiraaltje ankervormig voorwerpje dat in de baarmoeder wordt geplaatst om zwangerschap te verhinderen spoeldraden plasmadraden die tijdens de celdeling door de centrosomen gevormd worden; trekken de chromatiden uit elkaar sponsachtig bot substantia spongeosa; bestaat uit beenbalkjes met holtes ertussen sporenelementen chemische elementen die het lichaam in heel kleine hoeveelheden nodig heeft spraakcentrum van Broca motorisch schorsgebied in de premotorische schors in een van de hersenhelften; stuurt de spieren aan die bij spreken betrokken zijn spraakcentrum van Wernicke sensorische schorsgebied vlakbij de auditieve schors, in een van de hersenhelften; is betrokken bij het begrijpen van het gesproken en geschreven woord sproeten efeliden sprongbeen talus; maakt deel uit van het enkelgewricht staafjes lichtzintuigcellen in het netvlies; hebben een lage prikkeldrempel; hiermee zie je contrasten (donker/licht) staartbeen os coccygis; bestaat uit vier of vijf niet meer als zodanig te herkennen staartbeenwervels staartkern nucleus caudatus; een van de basale kernen in de grote hersenen stamcellen cellen die nog bijna niet gespecialiseerd zijn; kunnen zich door celdeling blijven vermeerderen stapeling stoffenopslag in de lever statisch evenwicht je evenwicht houden als je zit of staat stekelcellenlaag stratum spinosum; cellenlaag in de opperhuid die met uitsteeksels aan elkaar vastzitten stemspier musculus vocalis 26 Begrippenlijst stemspleet opening tussen de stembanden; kan door de stembanden gesloten worden stereoscopie met twee ogen tegelijk kijken steriliseren kleine chirurgische ingreep waarbij de zaadleiders bij de man en de eileiders bij de vrouw worden doorgesneden steroïde soort vet; voorbeelden zijn cholesterol en testosteron steuncellen gliacellen; cellen van het zenuwweefsel die de zenuwcellen in hun werking ondersteunen stijgbeugel stapes; een van de drie gehoorbeentjes; zit vast aan het ovale venster stimulerende neurotransmitter zorgt ervoor dat de impuls op de volgende cel (zenuwcel, spiervezel of kliercel) wordt overgedragen stofwisseling metabolisme; alle scheikundige reacties in levende cellen straalvormig lichaam corpus ciliare; hierin ligt de accommodatiespier van het oog straf bindweefsel bindweefsel met dicht op elkaar gepakte collagene vezels straf gewricht gewricht waarbij de beide gewrichtsvlakken vrijwel onbeweeglijk op elkaar zitten strotklepje epiglottis; veerkrachtig kraakbeenplaatje aan de bovenkant van het strottenhoofd; sluit de luchtpijp af bij de slikbeweging strottenhoofd larynx; stevige koker tussen keelholte en luchtpijp ST-segment deel van het ECG dat het wegebben van de prikkeltoestand van de kamers weergeeft submucosa bindweefsellaag in de darmwand met bloedvaten, lymfevaten, lymfatisch weefsel en zenuwen subpapillaire vaatnetwerk meest oppervlakkig gelegen vaatnetwerk in de huid subperitoneaal onder het buikvlies gelegen superior hoger of boven; tegengesteld aan inferior (lager of onder) supinatie naar buiten draaien van de hand of voet; in horizontale stand van onderarm/onderbeen wijst de handpalm/voetpalm naar boven; tegengesteld aan pronatie S-vormige deel van de dikke darm colon sigmoideum of sigmoïd symfyse kraakbeenverbinding tussen de schaambeenderen sympathische zenuwstelsel deel van het autonome zenuwstelsel dat actie van het lichaam stimuleert, bijvoorbeeld rennen of zwemmen; ook wel vecht-vluchtsysteem genoemd synaps overdrachtsplaats van impulsen, tussen zenuwcellen onderling of tussen een zenuwcel en een spiervezel of kliercel synapsblaasjes blaasjes met neurotransmitter in het celplasma van de presynaptische zenuwcel synergisten spieren die bij samentrekking eenzelfde effect hebben; ze versterken elkaar in hun werking synoviaal vlies binnenbekleding van het gewrichtskapsel; is goed doorbloed en produceert gewrichtssmeer systolische bloeddruk bloeddruk tijdens de ventrikelsystole; gemiddeld 120 mmHg (16,0 kPa); ‘bovendruk’ bij de bloeddrukmeting T taeniae coli drie in de lengte lopende spierstroken in de wand van de dikke darm talg vettige stof, uitgescheiden door talgklieren in de huid; houdt huid en haren vettig en soepel en gaat uitdroging tegen talgklier trosvormige klier in de huid; produceert talg tandbeen dentine; botweefsel van een tand of kies tandcement kitachtige stof die de hals en de wortel van een gebitselement bedekt tandformule methode om met cijfers het aantal en de ligging van de gebitselementen aan te geven tandglazuur email; harde buitenste laag van de kroon van een gebitselement tandpulpa losmazig bindweefsel in de tandholte en het wortelkanaal van een gebitselement; bevat bloedvaatjes en zenuwtakjes tastlichaampjes van Meissner tastzintuigen in de papillen van de lederhuid tastlichaampjes van Merkel tastzintuigen in de huid tussen de opperhuid en de lederhuid teenkootjes phalanges 27 Anatomie en fysiologie teken van Chadwick verkleuren van bleekroze naar blauwrood van de kleine schaamlippen, de vaginawand en de baarmoedermond; treedt vroeg in de zwangerschap op temperatuurregulatiecentrum functioneel centrum in het verlengde merg; reguleert de lichaamstemperatuur terminologia anatomica internationaal afgesproken naamgeving van de anatomie en fysiologie; de ‘vreemde’ namen zijn gebaseerd op het Latijn en het Grieks testosteron mannelijk geslachtshormoon; stimuleert groei, ontwikkeling en werking van de mannelijke geslachtsorganen T-geheugencellen T-lymfocyten die na een besmetting gevormd worden; onthouden de ziekteverwekker, waardoor ze bij een volgende besmetting snel in actie komen thalamus deel van de tussenhersenen T-helpercellen T4-cellen; T-lymfocyten die de werking van B-lymfocyten en T-lymfocyten aansturen thermoreceptoren zintuigcellen die gevoelig zijn voor temperatuursveranderingen thètaritme relatief langzaam en onregelmatig golfpatroon van het EEG vrij snel na inslapen van de proefpersoon thoracale kyfose kyfose van de wervelkolom in het borstgebied thymine stikstofbase in het kernzuur DNA thymocyten stamcellen van T-lymfocyten thyroxine door schildklier geproduceerd hormoon; stimuleert verbranding in de cellen en celgroei van alle lichaamscellen T-lymfocyten bepaald soort lymfocyt dat voor de cellulaire immuniteit zorgt toeschietreflex reflexmatig samentrekken van de melkkliergangen in de borst als de baby aan de tepel zuigt; hierdoor stroomt er melk uit de tepel tong lingua tongamandel tonsilla lingualis; lymfatisch weefsel in de ring van Waldeyer-Hartz tongbeen os hyoideum; hoefijzervormig botstuk aan de basis van de tong tong-keelzenuw nervus glossopharyngeus; negende hersenzenuw traanapparaat traanklier, traankanaaltjes, traanzak en traanbuis tezamen traanbeen os lacrimale traankanaaltjes twee kanaaltjes in de mediale hoek van het oog; voeren traanvocht af van de oogbol traanvocht door de traanklier uitgescheiden vocht; het bestaat uit water met een kleine hoeveelheid zouten en eiwitten traanzak kanaal tussen de traankanaaltjes en de onderste neusgang; voert traanvocht af naar de neusholte transversaal vlak lichaamsvlak dat evenwijdig is aan het vloeroppervlak; verdeelt het lichaam in boven en onder transversale doorsnede dwarsdoorsnede; maakt een transversaal vlak tri-joodthyronine door schildklier geproduceerd hormoon; stimuleert verbranding in de cellen en celgroei van alle lichaamscellen trilhaarepitheel eenlagig dekweefsel met veel slijmcellen en trilhaarcellen tussen de cellen trofoblast groepje cellen van de blastocyste waaruit later de placenta ontwikkelt trombine ontstaat uit de stollingsfactor protrombine en zet vervolgens de stollingsfactor fibrinogeen om in fibrine tromboplastine enzym dat protrombine omzet in trombine tromboplastinogeen voorstadium van tromboplastine; bloedplaatjes zitten er vol mee trommelholte cavum tympani; ruimte van het middenoor; is gevuld met lucht trommelvlies membrana tympani; dun vlies tussen het uitwendige oor en het middenoor truncus brachiocephalicus aftakking van de aortaboog; splitst in de ondersleutelbeenslagader en de halsslagader truncus coeliacus aftakking van de aorta descendens; splitst vrijwel meteen in drie takken naar de maag, de milt en de lever truncus intestinalis lymfevat dat lymfe vanuit de benen afvoert truncus lumbalis groot lymfevat dat lymfe uit het been en de bekkenorganen afvoert truncus pulmonalis groot bloedvat dat aan de rechterventrikel ontspringt; splitst in linker en rechter longslagader 28 Begrippenlijst trypsine enzym dat eiwit omzet in polypeptiden trypsinogeen voorstadium van trypsine T-top kleine piek in het ECG dat de ontspanning van de ventrikelwanden weergeeft tunica adventitia buitenste bindweefsellaag van de wand van een bloedvat tunica intima binnenste laag van de wand van een bloedvat; grenst aan het lumen tunica media middelste laag van de wand van een bloedvat; opgebouwd uit elastisch en glad spierweefsel Turkse zadel uitholling van het wiggenbeen tussenhersenen diencephalon tussenribslagader arteria intercostalis tussenribspieren musculi intercostales tussenwervelschijf discus intervertebralis twaalfvingerige darm duodenum; eerste deel van de dunne darm tussen de maag en de nuchtere darm tweede afweerlinie aspecifieke afweer van het lichaam tegen binnengedrongen ziekteverwekkers tweede harttoon hartklop die hoorbaar is bij het dichtklappen van de arteriële kleppen tweehoofdige armspier musculus biceps brachii; kortweg biceps tweehoofdige dijspier musculus biceps femoris tweeslippige klep bicuspidaalklep of mitralisklep; boezem-kamerklep van de linker harthelft tweevoudige suiker disacharide; suiker die uit twee enkelvoudige suikers bestaat U uitademing expiratie uitdrijving door weeën en persen wordt het kind via het baringskanaal naar buiten gedreven uitgerekende datum à terme datum; de datum waarop de bevalling vermoedelijk plaatsvindt uitwendig milieu uitwendige omgeving van het lichaam; kan ook in het lichaam zijn (bijvoorbeeld darmholte) uitwendige gehoorgang ongeveer 2,5 cm lange gang tussen de oorschelp en het trommelvlies uitwendige oor zichtbare deel van het oor; bestaat uit de oorschelp en de gehoorgang uitwendige sluitspier van de anus musculus sphincter ani externus uitwendige tussenribspieren musculi intercostales externi ultrafiltratie het filteren van het bloed door het kapsel van Bowman; hierdoor ontstaat voorurine ureum giftige afvalstof die ontstaat bij de afbraak van eiwitten urine uitscheidingsproduct van de nieren urineblaas vesica urinae urineleider ureter; afvoerkanaal van urine vanaf de nier naar de urineblaas urinelozing mictie urinewegen afvoersysteem van urine; bestaan uit nierkelken, nierbekken, urineleiders, urineblaas en plasbuis urinewegstelsel organen die zorgen voor de uitscheiding; bestaat uit de nieren, de urineleider, de blaas en de urinebuis V vaatvlies choroidea; middelste laag van de oogbol; is zeer goed doorbloed vaatzenuwstreng koker van bindweefsel met daarin een slagader, een ader en een zenuw vaccinatie het inenten met een verzwakte ziekteverwekker om het lichaam immuniteit op te laten bouwen vagina kanaal tussen de baarmoederhals en de vulva; vrouwelijk paringsorgaan en laatste deel van het baringskanaal valse kies dens premolaris valse ribben drie paar ribben onder de ware ribben; ze zitten met een gemeenschappelijk kraakbeenstuk aan de onderste ware rib vast valse stembanden bindweefselplooien naast de ware stembanden vegetatieve functies de werkingen van de vijf vegetatieve orgaanstelsels: bloedsomloop, voeding en vertering, uitscheiding, ademhaling en begrenzing 29 Anatomie en fysiologie vegetatieve orgaanstelsels orgaanstelsels die zich met de vegetatieve functies bezighouden: circulatiestelsel, spijsverteringsstelsel, urinewegstelsel, ademhalingsstelsel en de huid vegetatieve sensoren zintuigcellen in de organen van de vegetatieve orgaanstelsels vegetatieve sensoriek het totaal aan vegetatieve sensoren in het lichaam; het is de ‘meetapparatuur’ van de inwendige organen vegetatieve zenuwstelsel autonome zenuwstelsel ofwel onwillekeurige zenuwstelsel; deel van het zenuwstelsel dat de vegetatieve functies regelt veneuze druk bloeddruk in een ader ventraal aan de buikzijde; tegengesteld aan dorsaal (aan de rugzijde) venulen kleine aders venusheuvel mons veneris; verdikking aan de voorkant van de vulva verhoornend plaveiselepitheel meerlagig dekweefsel waarvan de bovenste lagen verhoornen verlengde merg medulla oblongata; deel van de hersenstam verslikken het per ongeluk terechtkomen van voedsel of drank in de luchtpijp; hierdoor ga je hoesten verstandskies dens sapientiae verstrijken het steeds verder open gaan staan van de baarmoedermond bij de barende vrouw tijdens de ontsluiting verzadigd vet vet waarvan de vetzuurmoleculen verzadigd zijn met waterstofatomen vet triglyceride; opgebouwd uit drie moleculen vetzuren en een glycerolmolecuul vetcellen bindweefselcellen die heel veel vet kunnen opslaan vetweefsel losmazig bindweefsel met heel veel vetcellen vetzuur bestanddeel van vet vezelig kraakbeen stevig kraakbeen met vooral collagene vezels in het chondrine vezels onverteerbare cellulose in de voeding van de mens vierde ventrikel kleine, ruitvormige hersenholte in de hersenstam vierhoofdige dijbeenspier musculus quadriceps femoris; kortweg quadriceps vingerkootjes phalanges visuele schors optische schors; schorsgebied van de grote hersenen waar de impulsen uit het gezichtszintuig (oog) aankomen vitale capaciteit (VC) de maximaal verplaatsbare lucht tijdens een inademing of uitademing. vitaminen organische verbindingen die onmisbaar zijn voor de celstofwisseling vlak gewricht gewricht waarbij beide gewrichtsvlakken vrij vlak zijn; maakt geringe zijdelingse beweging van de botten mogelijk voet pes voetarcaden boogvormige slagaders in de voet voetwortelbeentjes tarsalia volledige ontsluiting moment dat de baarmoedermond maximaal openstaat en een doorsnede van 10 centimeter heeft volwassenheid levensfase van de mens van zijn twintigste tot zijn zestigste jaar voorbehoedmiddelen middelen die men gebruikt om zwangerschap te verhinderen voorhof vestibulum; (1) deel van het evenwichtsorgaan met de sacculus en de utriculus; (2) ruimte binnen de kleine schaamlippen bij de vrouw voorhoofdsbeen os frontale voorhoofdskwab lobus frontalis voorhuid preputium; huidbedekking van de eikel voorste hersenslagader arteria cerebri anterior voorste oogkamer ruimte tussen het hoornvlies en de iris voorste scheenbeenspier musculus tibialis anterior voorstreng witte stof tussen de voorhoorns van het ruggenmerg; bevat efferente banen voortplantingsstelsel organen die zorgen voor de voortplanting voorurine het vocht dat na ultrafiltratie in het kapsel van Bowman ontstaat 30 Begrippenlijst vrouwencondoom plastic hoesje dat in de vagina wordt aangebracht om te verhinderen dat sperma in de baarmoeder komt vulva schaamstreek bij de vrouw waar zich de uitwendige geslachtsorganen bevinden W wandbeen os parietale wandbeenkwab lobus parietalis wandcellen kliercellen in de crypten van de maagwand; ze produceren zoutzuur en de intrinsieke factor ware kies dens molaris ware ribben zeven paar ribben die elk met een kraakbeenverbinding aan het borstbeen vastzitten ware stembanden spierplooien tussen de stelkraakbeentjes en het schildkraakbeen; kunnen in trilling worden gebracht waardoor geluid ontstaat weefsel groep cellen bij elkaar met dezelfde bouw en dezelfde functie weefselvocht waterig vocht rondom de cellen in de weefsels (extracellulair) weivlies sereus vlies; dun, met epitheel bedekt vlies, dat continu sereus vocht produceert; bestaat uit een binnenblad en een buitenblad wervel vertebra wervelgat foramen vertebrale wervelkanaal holte gevormd door de wervels; bevat het ruggenmerg wervelslagader arteria vertebralis wiggenbeen os sphenoidale wiggenbeenholte sinus sphenoidalis willekeurige spieren skeletspieren; spieren die onder invloed van de wil bewegen windketelfunctie het afwisselend uitrekken en terugveren van de elastische slagaders; hierdoor wordt het bloed verder geduwd witte bloedcellen leukocyten; houden zich bezig met de afweer van het lichaam witte stof zenuwweefsel dat vooral bestaat uit gemyeliniseerde zenuwvezels wondvocht bloedplasma zonder fibrinogeen; ontstaat bij een herstellende wond X X-chromosomale allelen erfelijke eigenschappen die op het X-chromosoom liggen X-chromosoom geslachtschromosoom; bepaalt het geslacht van het individu; de vrouw heeft twee X-chromosomen en de man heeft er één Y Y-chromosoom mannelijk geslachtschromosoom; bepaalt het mannelijke geslacht van het individu; een man heeft één Y-chromosoom en de vrouw heeft er geen Z zaadballen testes; mannelijke geslachtsklieren; produceren zaadcellen en mannelijke geslachtshormonen zaadbalslagader arteria testicularis zaadblaasjes vesiculae seminales; mannelijke klieren; produceren tijdens de zaadlozing een zwak basische vloeistof zaadbuisjes sterk gekronkelde kanaaltjes in de zaadbal; in de wand van de zaadbuisjes vindt zaadcelontwikkeling plaats zaadcellen spermatozoa zaaddodende middelen stoffen die zaadcellen doden; worden vaak in combinatie met een condoom of een pessarium toegepast zaadleider ductus deferens; 50-60 centimeter lang kanaal tussen de bijbal en de prostaat; vervoert zaadcellen tijdens een zaadlozing 31 Anatomie en fysiologie zaadstreng koker van bindweefsel bij de man met daarin de zaadleider, bloedvaten, lymfevaten en zenuwen zachte gehemelte palatum molle; achterste gespierde deel van het gehemelte zachte vlies pia mater of vaatvlies; binnenste van de drie hersenvliezen; is dun en goed doorbloed en ligt tegen het hersen- en het ruggenmergoppervlak aan zadelgewricht gewricht waarvan beide gewrichtsvlakken vrij breed en zadelvormig zijn; de botten kunnen in twee richtingen bewegen zeefbeen os ethmoidale zeefbeenholte sinus ethmoidalis zenuwcel neuron zenuwknoop ganglion; groep zenuwcellen buiten het centrale zenuwstelsel met een gemeenschappelijke functie zenuwnetwerk plexus zetmeel plantaardige meervoudige suiker zijstreng witte stof aan de zijkant van het ruggenmerg; bevatten afferente en efferente banen zijventrikel hersenholte in een hersenhelft van de grote hersenen zintuigcel sensor, ook receptor genoemd zitbeen os ischium zona pellucida doorzichtige laag rondom de rijpe eicel zouten anorganische verbindingen die in water oplossen; het lichaam heeft een aantal zouten in wisselende hoeveelheden nodig zoutzuur sterk zuur met een pH van 1,5; wordt in de maag gevormd zuigelingfase de levensfase van een mens tot ongeveer zijn eerste levensjaar zwaardvormig aanhangsel processus xiphoideus; onderste bot van het borstbeen zwangerschapslusten bijna onbedwingbare trek hebben in bepaalde etenswaren tijdens de zwangerschap zwangerschapsmasker toegenomen pigmentatie in het gezicht van een zwangere vrouw zwangerschapsstrepen striae; kleine scheurtjes in het onderhuids bindweefsel, op plaatsen waar de huid is uitgerekt zweetklier sterk gekronkelde buisvormige klier in de huid; produceert zweet zwervende zenuw nervus vagus; tiende hersenzenuw zwevende ribben de twee onderste paar ribben; zitten niet vast aan het borstbeen of aan andere ribben zwezerik thymus; lymfoïde orgaan dat vooral in de kinderjaren belangrijk is voor de afweer 32