LEVEN VANUIT OF MET SCHEPPINGSVERHALEN DOELSTELLING De leerlingen begrijpen hoe de vertellers in verschillende scheppingsverhalen hun hoop en vertrouwen op God hebben verwoord en welke opdracht de mens in hun ogen van God heeft ontvangen. TOELICHTING In dit hoofdstuk staan scheppingsverhalen centraal. Bij de verhalen van christenen, moslims en hindoes vind je ook informatie hoe er over de schepping gedacht wordt. Opgemerkt moet echter worden dat de scheppingsverhalen van moslims en hindoes erg beknopt zijn, fragmentarisch. Toch goed er kennis van te nemen. Het geloof in God als Schepper, dat delen christenen, moslims en hindoes. Het scheppingsverhaal van christenen heeft een grote bekendheid en krijgt veel aandacht. Het wordt gezien als ‘het verhaal’ dat vertelt dat God een begin maakt met zijn bevrijdend werken, dat Hij ruimte schept voor zijn mens om te kunnen leven. Hij nodigt ook de mens uit om leven voor de medemens mogelijk te maken en de aarde een veilige woonplaats te doen zijn. SUGGESTIES OM TE BEGINNEN Voordat de kinderen luisteren naar één of meerdere scheppingsverhalen is het goed de aandacht te richten. Er zijn daartoe verschillende mogelijkheden: • het maken van een leeflijst • vanuit een houding van verwondering Het maken van een leeflijst Het leven van alledag gaat bij de meeste mensen zo zijn eigen gang. Het is vanzelfsprekend: dat er lucht is om te ademen, dat er een aarde is, die vruchten geeft en mensen op de been houdt, dat er water is om te drinken, dat de zon ons warmt en licht geeft, en dat er mensen zijn om ons leven mee te delen. Pas als er één van deze gegevenheden ontbreekt of als ons aan het gebruik ervan beperkingen worden opgelegd door b.v. verontreiniging of een lichamelijk ongemak, realiseren wij ons het grote belang van deze elementen. Voor leven zijn een aantal voorwaarden onontbeerlijk. De lucht, de aarde, het water, het licht en de mens vormen de contouren waarbinnen het leven van mensen mogelijk wordt. Veel mensen maken zich daarom druk om ons milieu en om mensenrechten. Wij proberen samen met de kinderen na te gaan wat er echt nodig is om te leven. Schrijf maar eens op het bord waar er zoal in de groep aan gedacht wordt bij deze vraag. Voor groep 5 en 6 zou je de opdracht meer kunnen sturen door b.v. op voorhand de rubrieken ‘aangenaam’ en ‘noodzakelijk’ aan te geven. Zo kan helder worden, dat een stereotoren van een andere orde is dan een huis, een dak boven je hoofd.. Groep 7 en 8 kunnen uitgenodigd worden zelf enige ordening in het materiaal aan te brengen door bij elkaar te zetten wat bij elkaar hoort. Je kunt ook tot het maken van een leeflijst komen door de kinderen het volgende voor te leggen: stel je voor, er gebeurt een ramp. Iedereen moet onmiddelijk naar een andere plaats. a) Je mag één schoenendoos meenemen voor het meest noodzakelijke. Wat stop je in deze overlevingsdoos? b) Waar zou je naar toe vluchten? Waarom kies je voor deze plaats? Op welke wijze en onder welke omstandigheden zou je het daar lang uit kunnen houden? Probeer dat in een verhaal weer te geven. De bedoeling van deze opdracht blijft: met de kinderen uit te komen bij de ‘oerelementen’. Als er een kind is dat brood meeneemt, vraag dan waar brood van gemaakt is, hoe graan er komt, hoe graan kan groeien en onder welke omstandigheden. Dan zal blijken dat wij pas tot brood kunnen komen als er zuurstof is, grond, water, licht en warmte, en mensen om het geheel te bewerken. Zo is melk ook via de voedselketen terug te voeren tot deze elementen. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 1 Vertel vervolgens dat mensen altijd al deze elementen onmisbaar hebben gevonden, dat er mensen zijn die deze elementen in verband brengen met God. Deze mensen vertellen dan verhalen waarin de mens wordt opgeroepen om net als God de aarde leefbaar te maken, leven mogelijk te maken. Laat de kinderen één of meerdere scheppingsverhalen horen. Vanuit een houding van verwondering Met behulp van een prentenboek, plaatwerk, diaserie of gedichten kun je bij kinderen gevoelens oproepen van verwondering als invalshoek om de schepping ter sprake te brengen. Als je voor de invalshoek van de verwondering kiest zou een fotoboek een goed uitgangspunt kunnen zijn. Wij wijzen op de serie, die bij Meulenhoff Jeugd is uitgegeven. Deze serie, op veel scholen aanwezig, geeft een schitterend beeldverhaal over het leven en de ontwikkeling van verschillende dieren. De afzonderlijke deeltjes gaan over o.a. het leven van een eendje, een lieveheersbeestje, de slak, de pad, de spin, de vlinder, de hond en de hamster. Prachtige foto’s ontvouwen het mooie en wonderlijke van de natuur. Het verhaal dat je er zelf bij vertelt is van belang. Slaag je erin kinderen gevoelig te maken voor het geheim achter de dingen? Kan meeklinken hoe alles bedreigd wordt en hoe mensen zich voor het milieu inzetten? Wellicht beschik je zelf ook wel over enig fotomateriaal of plaatwerk. Schooltelevisie-programma In het kader van Palster (programma’s voor levensbeschouwelijk onderwijs) heeft de NOT een serie uitgezonden van vier programma’s De Schepping (voor alle groepen van de basisschool). Bij het Centrum voor Levensbeschouwing is een dvd van deze programma’s te leen of te koop. Meer informatie: [email protected] Zie ook de omschrijving in LeVoBieb, www.levobieb.nl (zoeken op auteur Dalemans) Dia’s Natuurlijk kun je ook zelf een diaserie samenstellen met behulp van aanwezig materiaal. Gedichten Ook de onderstaande gedichtjes kunnen een goed vertrekpunt zijn. WAAROM-DAAROM Waarom kunnen bomen groeien zonder dat iemand het ziet? Waarom kunnen koeien loeien? Waarom loeien varkens niet? Waarom wonen honingbijtjes met zovelen bijelkaar? Waarom leggen kippen eitjes en geen kuikens kant en klaar? Waarom heeft een slak geen voetjes en een duizendpoot zoveel? Waarom heeft een kikker sproetjes? Waarom blijft de maan niet heel? Waarom gaat het ‘s winters sneeuwen? Nooit eens op een zomerdag? Waarom denken wilde leeuwen dat je mensen eten mag? Waarom moet het alle dagen donker worden, ‘s avonds laat? ‘t Komt misschien van al die vragen waar geen antwoord voor bestaat. IETS BIJZONDERS (Karel Eijkman) Hoe bestaat het, hoe bestaat het! Een acrobaat die vliegen kan zonder vliegtuig in een circus, en hij komt toch veilig an! Vind jij dat dan zo’n wonder? Dan weet ik nog wel iets bijzonders: Een vogeltje dat vliegen kan van een takje naar een boompje. Nou, wat vind je daar nou van? Vind je dat dan soms geen wonder? Ik vind dat net zo goed bijzonder! uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 2 Hoe bestaat het, hoe bestaat het! Een dame die lang zwemmen kan onder water, dertig meter! Nou wat vind je daar nou van? Vind jij dat dan zo’n wonder? Dan weet ik nog wel iets bijzonders: Een visje dat lang zwemmen kan, onder water, heel zijn leven, Nou, wat vind jij daar nou van? Vind jij dat soms geen wonder? Ik vind dat net zo goed bijzonder. Tekenen / schrijven Als je liever vanuit een doe-aktiviteit vertrekt, zou je met name aan groep 5 en 6 kunnen vragen om iets te tekenen of op te schrijven over wat zij mooi vinden in deze wereld en over wat zij naar vinden van het leven in deze wereld. De kinderen uit de hoogste groepen kunnen reageren op zinnen als:’wat mooi dat alles bestaat’ of ‘waarvoor bestaat alles?’ of ‘waarom maken de mensen zo’n rommeltje van deze mooie aarde?’ Je kunt deze zinnen over de groep verdelen. De kinderen geven door middel van een tekening of een tekst een reaktie. De uiteenlopende reakties kun je bundelen en nog eens aan de klas voorleggen. Zie ook het hierbij horende werkblad. Vertel vervolgens dat er mensen zijn die de schepping in verband brengen met God en er een verhaal over vertellen. Lied IK ZOU WEL EENS WILLEN WETEN (Jules de Corte) Ik zou wel eens willen weten: Waarom zijn de bergen zo hoog? Misschien om de sneeuw te vergaren of het dal voor de kou te bewaren, Of misschien als een veilige stut voor de hemelboog? Daarom zijn de bergen zo hoog. Ik zou wel eens willen weten: Waarom zijn de zeeën zo diep? Misschien tot geluk van de vissen die het water zo slecht kunnen missen, Of tot meerdere glorie van God, die de wereld schiep? Daarom zijn de zeeën zo diep. Ik zou wel eens willen weten: Waarom zijn de wolken zo snel? Misschien dat ‘t een les aan de mens is, die hem leert hoe fictief een grens is, Of misschien is het ook maar eenvoudig een engelenspel? Daarom zijn de wolken zo snel. Ik zou wel eens willen weten: Waarom zijn de mensen zo moe? Misschien door hun jachten en jagen, of misschien door hun tienduizend vragen, En ze zijn al zo lang onderweg naar de vrede toe! Daarom zijn de mensen zo moe. 1.1 HET SCHEPPINGSVERHAAL VAN CHRISTENEN TOELICHTING Ervaringen die verder helpen... In zijn jeugdbijbel ‘Het Verhaal’ laat Henk Barnard een jongen of een meisje de volgende vragen formuleren: - waarom maken de mensen er zo’n rommeltje van? - waarom maken ze altijd oorlog? - waarom is er honger? - wat gaat er met mij en iedereen gebeuren? En die vragen houden mensen bezig, ze doen hen zoeken naar een antwoord. Het zijn ook de vragen van mensen, die lang vóór ons leefden. Een groep van deze mensen heeft zijn worstelen met deze vragen, het houvast wat zij vonden, in verhaalvorm doorgegeven. Hun uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 3 verhalen, hun ervaringen, hebben ze doorverteld en opgeschreven om mensen in hun tijd en mensen ná hen, te helpen. De verhalen zijn dus ervaringen, overtuigingen van mensen. Eén van die ervaringen:’God wil het leven voor mensen’, heeft zijn stempel gedrukt op wat genoemd wordt het scheppingsverhaal van christenen. Het is het verhaal dat vertelt dat God een begin maakt met zijn bevrijdend werken, dat Hij ruimte schept voor de mens om te kunnen leven. Het verhaal dat ook een begin maakt met het vertellen wat de plaats van de mens is en hoe er geleefd kan worden. Daarom staat het verhaal ook aan het begin: het wil een eerste woord zijn bij het zoeken naar antwoord. Het wil a.h.w. zeggen: blijf dit eerste woord onthouden bij alles wat er verder verteld gaat worden. Het geeft richting aan alle verhalen. ‘In den beginne schiep God de hemel en de aarde’ In het scheppingsverhaal wordt heel die warwinkel, die onze wereld heet, aarde genoemd. Deze aarde hoort bij de hemel, en samen hebben hemel en aarde alles te maken met God die schept. Bij al het zoeken geldt als allereerste, als beginsel waar het op aan komt: God schept hier en nu de hemel en de aarde. Scheppen, dat is zijn werk. De hemel bestaat niet zonder de aarde, de aarde niet zonder de hemel. Hij richt hemel en aarde op elkaar, geeft hen hun bestemming, zet de éénwording van hemel en aarde in gang. Licht en uitzicht in de duisternis De hemel, dat is Gods plaats, Gods zaak. De vertellers zeggen er hier niets over. Ze denken veel meer aan de aarde. Dat is de plaats van de mensen. Op die aarde met zijn vaak onmogelijke toestanden, leven zij. Soms zien ze het niet meer zitten. Wat is dan nodig? Ja, het uitzichtloze moet doorbroken worden. In de duisternis moet er een bevrijdend woord gesproken worden, dat licht, uitzicht geeft. Gods spreken, handelen wordt als bevrijdend ervaren. Daarom wordt het eerste woord dat God spreekt:’Licht’. Dat ‘licht’ krijgt de naam, bestemming om ‘dag’ te zijn, tijd - ruimte om te leven. Een veilige ruimte om te leven ‘Wat is er nog meer nodig om te kunnen leven?’ De mens heeft ruimte nodig. Een veilige ruimte om in te leven. We horen hier weer over de hemel. Het wordt de naam voor het uitspansel. Het uitspansel dat God maakt geeft bescherming. Het biedt de garantie dat er onder het uitspansel, onder de hemel, te leven valt. Die hemel, Gods voortdurend werken aan heil, bevrijding, vrede op aarde, doet hopen. De wateren, de chaos, het onrecht, zullen niet ongehinderd over mensen heen kunnen spoelen, zullen niet het laatste woord hebben. De hemel zal hemel zijn, bescherming tegen de wateren.Die bescherming geeft lucht, ruimte. Het droge komt tevoorschijn De bescherming van de aarde werkt. Op de derde dag vloeien de wateren onder de hemel samen, wordt aan de vernielende machten hun plaats gewezen en het droge kan te voorschijn komen. Het droge krijgt de naam ‘aarde’. De samengevloeide wateren, de teruggedrongen vernielende machten, worden ‘zeeën’ genoemd. Het droge krijgt de bestemming aarde te wórden, land bevrijd van de haar vernielende machten. De zeeën blijven een voortdurende bedreiging voor de aarde. Er moet voortdurend gewerkt worden om het droge aarde te doen zijn. ‘De aarde onder de hemel’ , God ziet dat het goed is. Hij ziet er wel toekomst in. Het droge dat aarde moet worden, wordt dat dan ook meer: er gaat van alles groeien om van te genieten en te leven, toekomst mogelijk te maken. De lichten aan het uitspansel God werkt verder aan de aarde. De lichten aan het uitspansel worden gemaakt en krijgen hun bestemming: scheiding te maken tussen dag en nacht. Zij doen wat God doet: het licht van het duister scheiden, het onheil weren. God zorgt ervoor dat de duisternis het licht niet overmant, dat er gewerkt kan worden aan die aarde om te leven. De andere rol van de lichten hangt hiermee samen. Ze maken het mogelijk onderscheid te maken tussen gewone dagen en feestdagen. En op feestdagen wordt gevierd dat God bevrijdend handelt voor de mens, voor de aarde. Ook dat geeft ruimte. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 4 Levende wezens naar hun aard en de mens naar Gods beeld en gelijkenis Op de vijfde dag zijn de wateren en de ruimte onder het uitspansel weer aan de beurt. Er gaat nog een dreiging vanuit. Zal leven wel mogelijk zijn? De ruimte onder het uitspansel en de wateren worden gevuld met vogels en levende wezens. Het wordt verteld ter bemoediging. Als dáár leven mogelijk is, dan moet het toch zeker kunnen op aarde. Laat die ‘tekens van leven’ zich maar vermenigvuldigen. De zesde dag gaat weer over de aarde. Ook de aarde wordt gevuld met levende wezens. Planten en dieren komen er ‘naar hun aard’. En dan, komen er als hoogtepunt ook mensen ‘naar hun aard’? Neen, de mensen zijn niet geschapen naar hun aard. Er zijn geen soorten mensen, zwarte en witte, rijke en arme, hoge en lage. Er is maar één soort mens: de mens geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Hierover twee opmerkingen: • de mens als eenling, op zichzelf en voor zichzelf levend, dat kan niet. De mens is man en vrouw, mens en medemens, geschapen, bestemd tot een solidair, menselijk samenleven. Zoals God voor de mens ruimte schept om leven mogelijk te maken, zo zal de mens dat doen voor zijn medemens. • De mens mag heersen over de aarde. Dat wel goed blijven verstaan. Gods scheppen, heersen heeft niets te maken met machtsuitoefening, maar alles met het leven op aarde mogelijk te maken. De zevende dag: tijd om er voor de mens te zijn Een week heeft zeven dagen. Het scheppingsverhaal vertelt van zeven dagen, het vertelt van en over de dagen van ons leven, waaraan we dienen te werken en waarop het uit zal lopen. Waar het op uitloopt, dat is de zevende dag. Die dag houdt Hij op met werken, rust Hij uit. Anders gezegd: Hij neemt de tijd om er voor de mens te zijn. De zevende dag, voor christenen de zondag, is de dag om aandacht en tijd aan elkaar te geven. De dag ook om te beseffen waartoe mensen er zijn. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 5 HET SCHEPPINGSVERHAAL Uit: ‘Het Verhaal’ door Henk Barnard Bij gebruik van de tekst moet wel van tevoren alles goed worden doorgelezen. Voor groep 5-6 adviseren wij om gebruik te maken van ‘Woord voor Woord’ blz. 206 – 211. (De tekst is verdeeld in zeven tekst-onderdelen. Hierna volgt eerst het hele verhaal. Daarna worden er per tekst-onderdeel een aantal verwerkingssuggesties gegeven, variëren van kringgesprek tot een lied, en van parallel-verhaal tot rollenspel.) Samenvatting: In het joodse en christelijke scheppingsverhaal laten de vertellers God hemel en aarde scheppen. God maakt ruimte om te leven. Hij bouwt a.h.w. een woning voor de mens. De aarde kan bewoonbaar land, veilige plaats worden om er te wonen en elkaar te ontmoeten. Als hoogtepunt volgt de schepping van de mens, man en vrouw. De mens moet kunnen leven en leven voor anderen mogelijk maken. Het verhaal gaat niet zozeer over het ontstaan van alles, maar meer over waartoe alles bestemd is. Het Verhaal Je ligt languit in het gras en je kijkt naar de blauwe lucht. Het is een mooie zomerdag en je kijkt naar die onmetelijke hemel en je voelt je een klein stipje in dat grote heelal, een vliegevuiltje op een landkaart. ‘Wat mooi...’ denk je en hoe het komt weet je niet, maar tegelijk schiet het jeugdjournaal van de vorige dag je te binnen. Kommer en ellende op die mooie aarde. Allerlei vragen komen op je af en de antwoorden weet je niet. ‘Waarom maken de mensen er zo’n rommeltje van? Waarom maken ze altijd oorlog? Waarom is er honger? Wat gaat er met mij en iedereen gebeuren?’ En zelfs op een mooie zomerdag maken die vragen je onrustig. Het zijn oude vragen, die mensen zich steeds weer opnieuw stellen. Zeshonderd jaar voor Christus al, in het rijk van koning Nebukadnessar. In dat Babylonische rijk, gelegen tussen de rivieren de Tigris en de Eufraat in het Midden-Oosten, woonden veel gevangenen uit naburige, overwonnen landen. Ook uit Kanaän, een land aan de Middellandse Zee, waar nu de staat Israël ligt. Het volk Israël had twee oorlogen tegen dat grote Babylonië gevoerd en allebei verloren. In de eerste oorlog waren de priesters en de prinsen, de legeraanvoerders en de vakmensen weggevoerd. Tijdens de tweede oorlog was de rest van de bevolking meegenomen. Ze moesten als dwangarbeiders in Babylonië werken. Van hun land, eens geregeerd door grote koningen als David en Salomo, was niets meer over. De muren van de hoofdstad Jeruzalem waren gesloopt. De tempel was in brand gestoken. Ze zaten in grote zorgen. Geen land meer; in ballingschap leven, keihard werken, en als ze eens even mochten rusten, dachten ze bedroefd aan dat verre Jeruzalem. Maar toch speelden ze het klaar om zonder land, zonder koning en zonder tempel zichzelf te blijven. Hoe? Toen ze zich bedroefd en angstig afvroegen:’Wat is er aan de hand? Waar gaat het met ons naar toe?’, zei iemand:’Kop op! Laten we niet in de put zitten. God heeft ons toch altijd geholpen? Diezelfde God van toen, die is er nu ook nog. Hij laat ons niet in de steek.’ De verhalen daarover kwamen vanzelf. Iedereen kende er wel één. Een paar mensen schreven die verhalen op. Het werden de eerste boeken van de bijbel. Dat gaf hun hoop. Dat geeft ook ons hoop, want ze schreven die verhalen ook voor ons om ons te helpen, hoe we in de wereld moeten leven. Hoe we de moed erin kunnen houden, ook al hebben we het moeilijk. DE SCHEPPING – DAG EEN Toen de bijbelvertellers al vijf boeken hadden geschreven over de geschiedenis van hun volk, het volk Israël, met God, zei één van hen:’Ik werd vanmorgen wakker en toen begon het licht te worden en ik dacht:’Eh... iedere morgen wordt het licht... maar waarom? En wie heeft eigenlijk die aarde gemaakt en de hemel en alles?’ ‘ De bijbelvertellers keken elkaar beduusd aan, want daar hadden ze nog nooit over nagedacht. ‘We zijn het begin vergeten,’ zei een ander. ‘Er moet een begin zijn aan de geschiedenis van God met de mensen.’ Toen begonnen ze over het begin te denken, de schepping. Dat moest niet een verhaal worden, zoals de les op school over het ontstaan van de aarde, maar een verhaal over waarom God deze wereld was begonnen en er mensen op had gezet. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 6 Voor de bijbelvertellers stond vast, dat God aan het begin van de geschiedenis van de mens had gestaan. Hij was er toen al, Hij is er en Hij zal er altijd zijn. Daarom was de eerste regel van het scheppingsverhaal makkelijk:’In het begin schiep God de hemel en de aarde.’ Toen ze het woordje ‘aarde’ opschreven, gebruikten ze een woord, dat in hun taal wel drie betekenissen kon hebben. Het kon gewoon ‘aarde’, grond waarop je kan staan, betekenen, maar ook ‘het land Kanaän’, hun vaderland, waarnaar ze zo vreselijk verlangden. En soms gebruikten ze hetzelfde woord als ze ‘de hele wereld’ bedoelden. Het is alsof die bijbelvertellers wilden zeggen:’Wat wij nu gaan vertellen is niet alleen voor ons volk, maar voor iedereen.’ ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde.’ Ze gingen verder denken over de aarde. Daarvan wisten ze meer dan van de hemel. Voor hen was die aarde niet veel zaaks. Ze hoefden maar rond te kijken om te zien waar ze aan toe waren in dat Babylon. Een volk in ballingschap, zonder toekomst! Onderdrukt door hardvochtige soldaten. Voor hen was de aarde een moeras en nog hardstikke donker ook. Geen lichtpuntje om naar uit te kijken. ‘Maar er is wel een lichtpunt,’ zei één van de bijbelvertellers:’God is er toch? Hij had gelijk, en ze schreven op dat God commandeerde:’Licht!’En er was licht. Met licht kan je zien waar je aan toe bent. Je kunt vooruit kijken en je hoeft niet meer in dat grote moeras weg te zakken. Er is verschil tussen licht en duisternis. God noemde het licht ‘dag’ en de duisternis ‘nacht’. Op de eerste scheppingsdag gaf God ons licht en licht is uitzicht op het leven. TWEEDE DAG De geschiedenis van God met de mensen kon nog niet beginnen. De schepping was nog lang niet af. ‘Wat zou God daarna gemaakt hebben? Wat is er voor de mens nog meer nodig om te kunnen leven?’ vroegen de bijbelvertellers zich af. Dat was natuurlijk teveel om op te noemen Als gevangenen van koning Nebukadnessar waren ze het al gauw over één ding eens: de mens heeft ruimte nodig. Een veilige ruimte om in te leven. Gaan en staan, waar ze wilden. Niet altijd soldaten die hen bewaakten. Wat moest het heerlijk zijn om als vogels de lucht in te vliegen. De lucht die de wereld omspant. Nu dachten de mensen in die tijd dat de aarde een plat vlak was, dat op pilaren midden in de oeroceaan stond. Onder die platte aarde was de onderwereld, en van zee tot zee daaroverheen spande zich de hemel, het uitspansel. Wij moeten daar natuurlijk hard om lachen: een platte aarde, waar je zo maar vanaf kunt vallen! Wat moeten we daarmee aan? Moeten die mensen uit dat Babylonië ons gaan vertellen hoe de schepping in elkaar steekt? Die wisten toch van niets...? Zo wilden de bijbelvertellers niet vaststellen dat de aarde plat is, maar ze wilden iets vertellen over God. Ze waren ervan overtuigd dat God op de tweede scheppingsdag dat beschermende gewelf maakte, waarbinnen zij veilig op de aarde konden leven. Daarom schreven ze dat God zei:’Daar zij een uitspansel...’ En het was er. Een prachtige koepel over de aarde, een boog van zee tot zee. God bracht ook wat orde in het moeras. Hij scheidde het water voor boven en het water voor beneden. Het uitspansel kreeg een naam van God. Hij zei:’Uitspansel, jij heet ‘hemel’ en je werk is om hemel te zijn.’ Zo maakte Hij een duidelijke verdeling tussen de hemel en de aarde. De hemel maakt het mogelijk dat de aarde een veilige aarde kan zijn. Daar zou de mens later mogen heersen als een God op aarde. Wat was er na twee scheppingsdagen al veel. Licht, om de dag mogelijk te maken en te spelen en te werken. De nacht, om te slapen en uit te rusten. God heeft die eindeloze tijd verdeeld in dagen en nachten. Je weet nu precies op wat voor dag je jarig bent, of wanneer het feest is. Hetzelfde deed God met de ruimte. Die begrensde Hij met een uitspansel. Als een grote tent staat dat nu om ons heen, zodat wij op aarde veilig kunnen ademen en leven. Het is een soort garantie die God ons gaf. DERDE DAG Het Babylonische rijk lag midden tussen twee grote rivieren, de Eufraat en de Tigris. De dalen, waar de rivieren door stroomden, waren heel vruchtbaar, maar ook heel moerassig. Om van dat moerassige en overstroomde gebied akkers te maken, moesten dijkjes opgeworpen worden en kanalen gegraven. Het was de enige manier om te kunnen oogsten, zodat de bevolking te eten had. Wat overbleef van de rijke opbrengsten van het land werd geruild voor hout en specerijen, maar ook voor wapens, want om aan de macht te blijven moest Babylonië grote legers uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 7 op de been houden. Ook werden in dat gebied grote, rechthoekige stukken klei gestoken om de zigurrats, de tempeltorens met de hangende tuinen, te kunnen bouwen, die Babylon zo beroemd maakten. Dat zware werk werd dikwijls gedaan door dwangarbeiders, die tot hun knieën in het water stonden en opgejaagd werden door soldaten. Tot die gevangenen behoorde ook het volk Israël. Toen de bijbelvertellers weer bij elkaar kwamen om verder te schrijven aan het scheppingsverhaal, vroegen ze zich af, wat God op de derde dag zou hebben gemaakt. Iemand zei:’Het zou hier al heel wat beter zijn, als we niet de hele dag in dat moeras moesten rondbaggeren. Vandaag zakte ik nog tot m’n middel in het water. Ik word er ziek van.’ Daar was iedereen het mee eens en voor de derde dag schreven ze op:’En God zei:’Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome...’ ‘ Dat gebeurde. Overal kwamen droge plekken en het moeras verdween, omdat het water bij elkaar kwam. Zoals ook bij de vorige scheppingsdagen, gaf God weer namen. De droge grond noemde Hij ‘aarde’ en het samengevloeide water kreeg de naam ‘zee’. God keek eens naar zijn werk en Hij was er tevreden over. Hij zag dat het goed was. Van die woeste en lege aarde, dat grote moeras, waar het eerst hardstikke donker was, had God al heel wat op orde gebracht. Toch was God op de derde dag nog niet gereed met zijn werk. De aarde lag klaar om beplant te worden. Daar moest je niet te lang mee wachten. God deed dat dan ook niet. Toen het water bijeengevloeid was en de droge stukken land te voorschijn waren gekomen, zei Hij:’Laat nu alles maar groeien!’ De aarde barstte open. Grastapijten kwamen te voorschijn met duizenden bloemen. Oneindig grote wouden schoten op uit de grond. Kastanjebomen, die in het voorjaar hun kaarsen laten bloeien en in het najaar hun vruchten in een stekelige bast afleveren. Eiken, berken, dennen, noem maar op. Alles was er. De fruitbomen met appels en peren en pruimen en wat al niet. Eén groot feest! Dat vond God ook. Voor dat alles zou de mens verantwoordelijkheid krijgen, maar de mens was er nog niet. Na drie scheppingsdagen waren er dag en nacht. De tijd was er om mensen van God te kunnen zijn. Met die hemel, die veilige koepel, was er ook de ruimte voor. De mens zou op aarde kunnen leven met vaste grond onder zijn voeten. Er was gras om op te liggen, er waren bomen om in te klimmen. vruchten om te eten. Maar Gods scheppings was nog niet klaar. Er kwamen nog drie dagen. VIERDE DAG Voor de bijbelvertellers was Babylonië een vreemd land. Ze zaten er al vele jaren gevangen, maar toch waren er nog dingen, waaraan zij niet konden wennen. Vooral met de grote verschillen in godsdiensten zal dat problemen gegeven hebben, want de Babyloniërs aanbaden veel goden. Alles wat in de natuur voorkwam, kon bij hen een god zijn. Ze hadden er wel een paar duizend. Zo was het uitspansel de god Enlil en de maan de god Sin. Zijn dochter Istjar was de planeet Venus en de planeet Mercurius de god Naboe, die het opgaan van de zon aankondigde. De belangrijkste en meest vereerde god was de zonnegod Sjamasj. Al die goden hadden hun eigen tempels en kapelletjes. Later hebben opgravers in Babylon wel driehonderdvijftig grote tempels, ruim negenhonderdvijftig kapelletjes en driehonderdtachtig straataltaren gevonden. Tegenover dit leger van goden en godjes konden de bijbelvertellers maar één God zetten en hun kinderen zullen wel eens gevraagd hebben: ‘Waarom hebben wij maar één God?’ Daarom kwam het goed uit dat één van hen zei:’We moeten het toch nog eens over het licht hebben. We hebben opgeschreven hoe God op de eerste scheppingsdag het licht maakte, maar hoe zit dat met de zon voor overdag en met de maan en de sterren voor ‘s nachts?’ Toen hij de zon en de maan en de sterren noemde, moest iedereen natuurlijk onmiddelijk denken aan al die Babylonische goden. Daarom schreven ze op:’God zei:’Er moeten lichten aan het uitspansel komen, die de aarde verlichten. Een groot licht dat over de dag moet heersen en een kleiner licht dat over de nacht moet heersen en nog wat lichtjes om te helpen.’ ‘ En de zon, de maan en de sterren waren er. De bijbelvertellers hadden zelf plezier om wat ze hadden opgeschreven. Het liefst hadden ze tegen de Babyloniërs gezegd:’Jullie, zon- en maanaanbidders, jullie Babyloniërs, let nou eens goed op. Al die goden die jullie aanbidden - jullie zonnegod Sjamasj of jullie maangod Sin en al die andere goden, hoe ze ook heten mogen - zijn allemaal gemaakt door onze God. Hij is machtiger dan welke uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 8 andere god ook. Anders gezegd: Hij is de enige God!’ De lichten maakten nog meer verschil tussen de dag en de nacht. Zo wordt het ons mogelijk gemaakt onderscheid te maken tussen gewone dagen en feestdagen. Een mooi voorbeeld is, hoe de datum van het Paasfeest altijd wordt vastgesteld door de stand van de maan. Het feest wordt gehouden op de eerste volle maan die er is óp of ná de eenentwintigste maart. VIJFDE DAG Zeshonderd jaar voor Christus vonden zij dat ‘hoog in de lucht’ of ‘diep in de zee’ maar heel bedreigend. Daar hoorden ze niet thuis. Dat waren geen plekken voor mensen. ‘Toch,’ vroeg één van de vertellers zich af, ‘toch maakte God die hemel en die zee op de tweede scheppingsdag. Zo hebben we het opgeschreven. Waarom vinden we het dan zo bedreigend? Wat God maakt, daar hoef je toch niet bang voor te zijn?’ Ze keken elkaar peinzend aan. Hoog in de lucht passeerde een vlucht vogels. ‘Die vogels zijn niet bang,’ zei een ander, ‘die hebben geen last van hoogtevrees.’ En tegelijk kreeg hij een idee.’Die vogels in de lucht en de vissen in het water, die laten ons zien dat wij niet bang hoeven te zijn voor die geweldige ruimte boven ons en voor die diepe zee, want daar zijn levende wezens en die voelen zich er thuis. God heeft volgens mij op de vijfde scheppingsdag de vogels en de vissen gemaakt.’ Dat schreven ze op:’God zei:’Laat het water nu maar wemelen van de vissen.’ En ze waren er allemaal. De stekelbaarsjes in de sloot. De haringen, de forellen, de snoeken, de inktvissen, de dolfijnen, de walvissen, maar ook de kreeften en de garnalen, de krabben en de kikkers en alles wat er in het water leeft. Ze kregen van God de taak om naar hun aard, op hun eigen manier, te leven. Een haring als een haring. Een stekelbaars als een stekelbaars. Een walvis als een walvis. God schiep ze allemaal en ze moesten er zelf voor zorgen dat ze zich vermeerderden. Zo schiep God ook de vogels. Hij zei:’Laat de vogels nu maar door die grote ruimte boven de aarde vliegen.’ En ze kwetterden in de bomen en zongen dat het een lieve lust was. De leeuwerikken en de mezen, de mussen en de roodborstjes, de sijsjes en de boomkruipertjes. Maar ook de struisvogels en de adelaars. Allemaal kregen ze de taak om naar hun aard, op hun eigen manier, te leven. Een leeuwerik als een leeuwerik. Een mees als een mees. Een adelaar als een adelaar. Ook moesten zij ervoor zorgen dat er meer van hun soort kwamen. Daarom zwemmen er nu vissen in de zee en vliegen er vogels door de lucht. Levende wezens, die zich thuisvoelen in de streken, waarvan de mens zegt:’Dat is eigenlijk geen plek voor mij.’ Als dáár leven mogelijk is, dan moet het op aarde toch zeker kunnen en hoeft niemand angst te hebben. Maar de bijbelvertellers wisten heel goed dat ‘nooit meer angst hebben’ heel moeilijk is. Ze wilden zichzelf wat extra moed inspreken. Bij de vijfde scheppingsdag schreven ze nog:’God schiep de grote monsters en al die krioelende wezens.’ Ze bedoelen: die grote zeedieren, die monsterlijke gedrochten om akelig van te worden, die oerkrachten in de natuur, hoe oppermachtig en goddelijk die ook mogen lijken; je hoeft er niet bang voor te zijn, want ze zijn, net als jij, door God gemaakt. ZESDE EN ZEVENDE DAG God had alleen nog de vogels en de vissen gemaakt. Maar verder zag de aarde er feestelijk uit. De planten groeiden goed. De bloemen geurden. De bomen wuifden zachtjes op de wind. Op die avond van de vijfde scheppingsdag was alles klaar om de mensen en de dieren te ontvangen. Dat vonden de vertellers ook en daarom schreven ze dat God op de zesde dag zei:’Nu moeten er dieren komen. Vee en kruipende dieren en wilde beesten..’ En... ze waren er allemaal. De koeien, de varkens, de slangen, de wormen, de leeuwen, de tijgers, de katten, de honden, en die zochten allemaal hun plekje op aarde en leefden allemaal op hun eigen manier, naar hun eigen aard. Zoals God dat wilde. Een leeuw moest als een leeuw door de savannen zwerven. En een varken moest zich als een varken lekker door de modder rondwentelen. God keek er eens naar en vond het goed wat Hij gemaakt had. Met al die dieren zag de aarde er toch een stuk bewoonder uit. Maar toen kwam het hoogtepunt van de schepping. Het werd tijd voor wat er nog aan de aarde ontbrak... de mens!! Nu kon eindelijk het verhaal over God en de mensen beginnen. De geschiedenis, waarin zij samen zoveel zouden doormaken. De bijbelvertellers begrepen dat het scheppen van de mens een heel belangrijke beslissing moest zijn voor God. Ze konden zich nauwelijks voorstellen hóe belangrijk. De machtigste mens die zij uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 9 kenden was hun onderdrukker, koning Nebukadnessar. Als die een belangrijke beslissing moest nemen, riep hij al zijn raadslieden bijeen. Zeker als het ging om een bestuurder aan te stellen over een deel van zijn rijk. Zo’n ambtenaar moest betrouwbaar zijn en het beste met het land voor hebben. Zo, dachten de bijbelvertellers, zou ook God op dat belangrijke moment van het scheppen van de mens, die over de aarde zou gaan heersen, de aandacht vragen van alles wat er in de hemel was. Alles en iedereen waren daarbij nodig. Om dat duidelijk te maken, schreven de bijbelvertellers dit keer in het meervoud:’Zoals dat ook bij koningen gebeurt. God zei:’Laat ONS mensen maken, naar ONS beeld en ONZE gelijkenis...’’ ‘ En de eerste mensen, man en vrouw, waren er. Niet ‘naar hun aard’, zoals de andere schepselen, maar mensen, die op God lijken. ‘Maar er zijn toch ook allerlei soorten mensen?’ zul je je afvragen. Dat is wel zo, maar al die verschillen maken een mens niet tot een mens ‘De mens kan huilen en lachen en denken. Dat kunnen dieren niet,’ stel je vast. Maar zelfs dát maakt een mens niet tot een mens. Dat maakte God duidelijk, toen Hij de mensen een beetje wegwijs maakte op de aarde. Hij wees naar de bomen, de vogels en de vissen, de vruchten om te eten, het water om te drinken en Hij zei:’Voor dit alles moeten jullie zorgen. Jullie mogen met mijn schepping doorgaan en, nog wat, zoals jullie altijd op Mij kunnen rekenen, zo moeten jullie ook op elkaar kunnen rekenen. Dán pas ben je een méns: een mens die op Mij lijkt.’ Toen zegende God de mensen en Hij vond zijn werk niet alleen goed, nee, God vond zijn werk zeer goed en dat had Hij nog nooit gezegd. ‘s Avonds op de zesde dag was God helemaal klaar met zijn schepping. Maar een week heeft toch zeven dagen? Is er over die zevende dag niets te melden? Is daarover geen nieuws onder die ‘nieuwe’ zon? Dat vroegen de bijbelvertellers zich natuurlijk ook af. En daarmee was tegelijk het antwoord gegeven. Op de zevende dag rustte God uit. Dat doen wij nu ook. Die laatste dag, waarmee de week steeds weer eindigt, is de dag van God. En misschien hoopten de vertellers dat de allerlaatste dag, waar we naar toe leven, zo’n dag zal zijn waarin God aan ons en wij aan Hem denken. Verwerkingssuggesties Eén suggestie geldt voor alle dagen: Schilderij maken Maak van elke scheppingsdag met een klein groepje een groot schilderij. Iedere dag een ander groepje van 4-5 kinderen. Bepaal een vaste maat, b.v. 100 bij 50 cm, maar laat de verdere invulling en techniek vrij. Van deze schilderijen kan ook een diaserie gemaakt worden, van het geheel en van de details, een mooie herinnering aan dit onderdeel van het projekt. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 10 Verwerking bij de inleiding op het scheppingsverhaal Waar denk jij aan? Vraag de kinderen waar zij aan moeten denken als ze dit stukje verhaal horen. Kennen zij zelf ook verhalen of ervaringen die hen moed geven? Met behulp van Werkblad 1 kunnen de reacties worden vastgelegd. Parallel-verhaal ‘Drommels wat een rommel’ Door: Michael Foreman, vertaling Paul Biegel Uitg.: Van Holkema & Warendorf, 1972 (misschien nog in bibliotheek of antiquarisch ter verkrijgen, meer informatie www.levobieb.nl) Samenvatting Het verhaal gaat over een mannetje dat steeds meer wil. Hij heeft totaal geen oog voor de wereld om hem heen. Hij wil vliegen en dan liefst naar een van de sterren. Zijn reis duurt lang en ondertussen ontwaken de eeuwenoude dieren op de aarde. Als het mannetje terug komt herkent hij zijn eigen aarde niet eens. Dino de dinosaurus helpt hem uit de droom en vertelt dat het nieuwe paradijs gewoon de aarde is, waar voor iedereen plaats moet zijn om te leven. Verwerking De kinderen kunnen vrij associëren op het verhaal. Daarna kun je in richting geven aan het gesprek door de volgende vragen te stellen: • wat vind je van het mannetje? • zou je ook wel eens van de aarde willen wegvliegen? • waar zou je dan heen willen vliegen? • wat bevalt jou niet op de aarde? • hoe en wie zou dat kunnen en moeten veranderen? • kun je iets van die veranderde aarde tekenen? Maak nu eens een tekening van van de aarde waar je vandaan wil en maak een tekening van de aarde waar je naar toe wil. Als je het verhaal verteld heb al dan niet met behulp van het prentenboek, zou je vervolgens een kind het verhaal kunnen laten navertellen eventueel met de dia’s erbij. Dramatiseren Bas maakt van zijn kamertje een grote rommel. Op een dag gaat Bas bij zijn vriendje spelen. Van deze gelegenheid maakt vader graag gebruik om de rommel eens op te ruimen. Alles wordt uit de kamer gezet, netjes schoongemaakt en geordend weer teruggezet. Als Bas thuiskomt is hij erg kwaad. Hij zegt: ‘Het is mijn kamer, ik mag toch zeker zelf weten wat ik doe!’ Speel deze herkenbare situatie en ook hoe het verder afloopt. Het verhaal Daar stond een mannetje boven op een heuvel te staren en te staren naar een verre ster Hij dacht en dacht en droomde over niets anders dan over een verre ster. Gras groeide en bloeide, bomen werden groot en hoog. Het mannetje klom in de top van een boom, want misschien kwam hij dan bij de ster. Maar de ster was en bleef even ver weg. Vogels kwetterden in de bomen, en vlogen op, hoger, steeds hoger, steeds dichter bij de ster. ‘Vliegen’, dacht het mannetje. ‘Ik moet vliegen. Ik heb geld om alles te betalen. Ik heb mannen om voor mij te werken. Ik moet vliegen. Ik moet, ik moet, hoe dan ook’. En dadelijk ging het mannetje naar zijn fabriek. ‘Maak een raket’, beval hij. ‘Hak alle bomen om, haal alle kolen uit de grond, uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 11 laat alles branden wat branden wil, en bouw een raket. Want ik wil ermee naar de sterren’. En dadelijk begon het laaien en loeien van voor en vlammen in de fabriek, dag en nacht... Rook en stank walmden naar buiten. Afval en overschot, rommel en rotzooi hoopten zich op. Maar de vuren bleven branden en het vuil verspreidde zich verder en verder... Toen nam het mannetje zijn raket en zette het boven op zo’n afvalhoop en vandaar vertrok hij naar zijn ster. Na een lange reis kwam hij op zijn ster en keek om zich heen. Er was niets te zien. Het mannetje liep en liep op zoek naar iets moois. Maar er was helemaal niets. Geen bomen, geen bloemen, geen enkel sprietje gras. Bedroefd zocht hij verder, maar het enige mooie was een andere ster, ver weg aan de hemel. ‘Naar die ster ga ik toe’, zei het mannetje, en hij steeg weer op in zijn raket. Op aarde lagen de afvalhopen nog steeds te smeulen en te broeien en te branden, en in de bergen rommelde het. En diep onder de grond, waar de hitte langzaam doordrong, ontwaakten de eeuwenoude dieren, die daar al die tijd hadden liggen slapen. Ze wrongen en wrikten en kronkelden, de grond barstte open, en daar kwamen ze te voorschijn. Allerlei vreemde soorten dieren... Een dinosaurus kneep zijn neus dicht en keek om zich heen. ‘Drommels wat een rommel!’ riep hij. ‘Wat een vieze rommel op deze planeet. Als we hier willen gaan wonen, hebben we heel wat op te ruimen’. Een paar dinosaurussen verbrandden de rommel in vuurspugende bergen. Andere dinosaurussen dansten de wegen aan stukken en brokken. En toen alle rommel was opgeruimd schoot het groen weer omhoog uit de grond. Uit alle barsten en scheuren kwamen sprieten en stengels en stelen en groeiden over de oude vergeten muren. Telefoonpalen en ijzeren masten werden bedolven onder de bloesems en een gloednieuw bos van bomen en bloemen verspreidde zich als een glimlach over de hele wereld. En al die tijd was het mannetje onderweg naar zijn nieuwe ster, zonder te weten dat het zijn eigen planeet was, de aarde, die hij een had achtergelaten. Hij landde in een levende woestenij van planten, waar de mooiste bloemen hun geur verspreidden en de liefste vogels hun trillertjes zongen. ‘Eindelijk’ zei hij, ‘eindelijk heb ik mijn paradijs gevonden’. ‘Wiens paradijs?’ vroeg de grootste dinosaurus. ‘Het mijne’ antwoordde het mannetje. ‘Drommels’ zei de Dino, ‘ben jij die rommelmaker?’ ‘Wat bedoel je’ vroeg het mannetje. ‘Zo kun je niet tegen mij spreken. Wat denk je wel, met zo’n klein hoofdje als het jouwe, dat je genoeg hersens hebt om voor deze planeet te zorgen?’ ‘Onze hoofden zijn even groot’, zei de dino, ‘Maar mijn hart is een heel stuk groter dan het jouwe. Als jij je hart had laten spreken in plaats van je hoofd dan zou je dit paradijs vroeger niet hebben vernield’. ‘Heb ik dit paradijs vernield?’ vroeg het mannetje. ‘Maar dit is toch de aarde niet?’ ‘Jawel’, zei de dino. ‘Maar dat kan toch niet’, zei het mannetje. ‘Toch is het zo’, zei de dino. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 12 Het mannetje keek om zich heen en zag dat de dino gelijk had. ‘Alstublieft’, vroeg hij toen, ‘mag ik er een klein stukje van terug hebben? Een klein heuveltje maar, of een boom of alleen maar een bloem? o alstublieft!’ ‘Nee, zei de dino. ‘Niet een klein stukje, maar de hele aarde. Hij is helemaal van jou, maar hij is ook helemaal van mij. Onthoud dat goed: dit keer is de hele aarde van iedereen. Geen enkel stuk is alleen van mij, of alleen van jou, maar alles is van iedereen, om er plezier van te hebben, en ervoor te zorgen’. ‘Ja, iedereen!’ zongen de vogels en de katten en de muizen en de mammoeten, de slangen, de dodo’s en de apen. ‘IEDEREEN’, zongen alle levende wezens in koor. ‘IEDEREEN’ ‘IEDEREEN’ Verwerking bij dag één Waar denk jij aan bij het woord LICHT? Laat de kinderen eerst reageren op dit stukje verhaal. Er zijn een heleboel betekenissen van ‘LICHT’. Zet het woord op het bord met grote letters en laat de kinderen associëren op dat woord. Ook dit is weer te tekenen, kleuren of in kleine verhaaltjes te beschrijven. Gebruik hiervoor Werkblad 2. Bij elk van de tekst-onderdelen zitten suggesties die kunnen uitmonden in tekenen of schrijven. De werkbladen 2 - 7 kun je daarvoor gebruiken. Bovenaan staat telkens een couplet van het Lied van het begin. Het lied van het begin uit: Alles wordt nieuw I,1, couplet 1 Verwerking bij dag twee Waar denk jij aan bij EEN VEILIGE PLEK? Laat de kinderen eerst reageren op de tekst. Wat was het belangrijkste van die dag? ‘Een veilige ruimte om te leven.’ Wat zijn voor jou veilige plekken war je goed kunt leven en jezelf kunt zijn? Waar ligt dat aan? Op Werkblad 3 kun je iets over die veilige plekjes tekenen, kleuren, schrijven. Het lied van het begin uit: Alles wordt nieuw I,1, couplet 2 Verwerking bij dag drie Waar denk jij aan bij aarde en zee? Op Werkblad 4 schrijven de kinderen met mooie letters de zin: DE AARDE EN DE ZEE, DAAR IS VEEL MEE Mensen hebben altijd moeite gehad om de aarde en de zee uit elkaar te houden. Kun je voorbeelden noemen waaruit dat blijkt? Of kun je ook voorbeelden noemen hoe aarde en zee samenwerken (of land en water)? Teken of schrijf ze op dit werkblad. Het lied van het begin uit: Alles wordt nieuw I,1, couplet 3 en 4 Verwerking bij dag vier Waar denk jij aan bij ZON, MAAN en STERREN? Op Werkblad 5 tekenen de kinderen een zon, een maan en wat sterren, en schrijven ze de woorden er met mooie letters bij. Waar denken zij aan bij die woorden? Schrijf dat in steekwoorden in de buurt van het betreffende hemellichaam. Welke woorden hebben de kinderen hetzelfde? Welke woorden zijn maar door één kind opgeschreven? uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 13 Parallel-verhaal: Supersterren Het gaat over een meisje die horoscopen leest en een jongen die veel van de sterren weet. Ze ontmoeten elkaar min of meer toevallig, en worden nog verliefd ook. Laat de kinderen een eigen horoscoop opzoeken en ook enkele plaatsjes van sterrebeelden. Deze kunnen aan de achterkant van Werkblad 5 geplakt worden, voorzien van een eigen kommentaar: kwam de horoscoop uit? Misschien een klein beetje? Of misschien met een beetje fantasie? Het verhaal Dat werd niets de komende week, dat wist Dineke al. Buiten was alles grijs en bewolkt en het begon al donker te worden. Binnen zat Dineke de krant te lezen en die was niet veel vrolijker. Dat kwam niet door het wereldnieuws alleen. Dat kwam dit keer vooral door de horoscoop. Dineke las altijd de horoscoop. Niet dat ze in de sterrenbeelden geloofde, maar je wet maar nooit met al die sterren. Zij was zelf van de Vissen. Dat waren vaak onzekere types, had ze eens gelezen en moeilijk grijpbaar ook. Dat was ook zo wat haar betreft. Nee, heus ze geloofde er echt niet in. Maar hier zat toch wel wat in, dus dat kon geen toeval zijn. Voor deze week stond er bij de Vissen dat ze uit moest kijken met ‘nieuwe relaties aan te gaan’ en dat ze eerst door een donkere periode heen moest. En er had ook zoiets gestaan in de horoscoop van Privé. Kan je nagaan, dat kon alweer niet toevallig zijn. ‘Een donkerharige persoon zal uw plannen pogen te doorkruisen’ stond er en ‘een gevoelige blonde neemt nog even een afwachtende houding aan.’ Nou, die gevoelige blonde, dat was makkelijk zat, dat was natuurlijk Han uit de zesde. Maar iedereen uit de vierde was op die jongen, net als zij, ze maakte geen schijn van kans, een Boogschutter nog wel. Wie die zwartharige was, wist ze niet. Ze zou voor alle zekerheid dit weekend maar lekker thuis blijven. Toch goed dat de sterren haar nog gewaarschuwd hadden. De bel ging. Dineke deed open maar het was niet voor haar. Het was lange Henkie, de vriend van haar broer Jaap en haar broer was niet thuis, de hele avond niet. Henkie had de smoor in. ‘We zouden naar de film, gaan’zei hij ‘naar bioscoop Concordia, daar is die nieuwe film Flash-dance. Heb jij geen zin om mee te gaan,’ vroeg hij, ‘alleen is zo saai, kan ik net zo goed met jou.’ ‘Goed,’ zei Dineke. Ze betaalde die avond wel haar eigen kaartje. het was een mooie film, dat moet gezegd. Over een meisje dat zo graag danseres wou worden, maar ze dacht eerst dat ze daarvoor niet was voorbestemd. Het liep zo goed af dat Dineke er bijna van moest huilen. Zo mooi, zo mooi, prachtig gewoon. Henkie had het ook mooi gevonden. Dat viel Dineke mee, want meestal houden jongens niet zo van sentimenteel. Ze gingen het hele eind naar huis maar lopen, de wolken waren weggewaaid en er was een heldere sterrenhemel. Die Henkie was vorige week jarig geweest, herinnerde Dineke zich, dus hij was een Leeuw. Slecht te combineren met Vissen. Henkie wist geen bal van die sterren uit de krant maar hij wist alles van de sterren boven hun hoofd. Grote beer, kleine beer, steelpannetje, Orion enzovoort. Hij wees ze aan en kwam met zijn zwarte lokken langs haar wang. Even later waren ze aan het zoenen. ‘Ik geloof dat ik van de sterren moest uitkijken voor zwartharigen,’ dacht ze nog tussen twee zoenen door. ‘Wat kan het ook schelen. Sterren hoeven mij niet te vertellen wat er gebeuren moet!’ Gelijk had ze. Sterren zijn feestverlichting om de donkere nacht op te fleuren bij speciale gelegenheden als deze. Verwerking bij dag vijf Hoog in de lucht, diep in de zee Deel Werkblad 5 in twee helften. Laat de kinderen de bovenste helft vullen met veel vogels (uitknippen uit tijdschriften, tekenen, kleuren) en laat ze ze namen geven (fantasienamen mag ook). De onderste helft wordt gevuld met vissen. Je kunt de kinderen ook respektievelijk een luchten zeemonster laten plakken of tekenen, waar ze bang van zouden zijn. Het lied van het begin uit: Alles wordt nieuw I,1, couplet 5 Verwerking bij dag zes en zeven Wie is mens? Op Werkblad 6 nemen de kinderen deze vraag over. Zet de vraag ook op het bord en bespreek met de kinderen mogelijke antwoorden. Laat de kinderen daarna zelf hun werkblad invullen met tekenen, plakken of schrijven. Zet op de open plekken woorden of tekeningetjes van mensen of dingen waarvan jij kunt zeggen: Ik vind het zeer goed! uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 14 Parallelverhaal: ‘Kat en duif’ Het verhaal gaat over een gewonde duif die door een gezin wordt verzorgd in de achtertuin en dan wordt gedood door een kat. De ik-figuur is kwaad. De familie zegt: zo gaat dat nou eenmaal... De ik-figuur zegt daarop: Dat kan wel wezen, maar zo kan het niet bedoeld zijn. Vanuit deze uitspraak volgen in het verhaal nog twee voorbeelden. Het verhaal Ik denk dat ik een jaar of tien was toen die duif in onze tuin kwam. Ik ontdekte hen achter de rhododendronstruik. Hij vloog niet weg toen ik dichterbij kwam, hij hipte wat onhandig heen en weer. Ik zei toen dat hij voor mij niet bang hoefde te zijn en ik geloofde dat hij mij geloofde. Hij had iets aan zijn rechtervleugel zag ik. Hij kon niet vliegen, hij kon onze tuin niet meer uit. Ik bracht hem een bakje water en een schoteltje broodkruimels en ik liet hem met rust. Toen ik na een uur terugkwam zag ik dat hij ervan gegeten had. Ik noemde hem Koos. Iedere dag na schooltijd ging ik hem nu opzoeken. De hele familie leefde mee met Koos. Mijn moeder had nog restjes in de keuken en mijn zusje hield wat over van de koekjes bij de thee. Allemaal voor Koos. Op een vrijdagochtend vroeg ging ik vóór school nog even kijken. Het was verschrikkelijk. Koos was gepakt door een kat. Zijn poten en zijn staart waren kapotgebeten. Hij bewoog nog even en tien minuten later was hij dood. Mijn vader heeft hem begraven, ik kon alleen nog maar woedend huilen. Iedereen probeerde me natuurlijk te troosten maar ik bleef vooral kwaad. Kwaad op katten, en ik zou nog twintig jaar een hekel aan katten houden. Maar zo is dat nou eenmaal geregeld, zeiden ze. Dat is hun instinkt zei mijn zusje. Katten hebben niet geleerd dat je vogels eerst moet braden voor je ze opeet. ‘Zo is het nu eenmaal, dat kan je van te voren weten, dat soort dingen zal je altijd houden.’ Zo praatten ze. En ik wéét nog dat ik dacht: Dat is allemaal waar, dat kan wel zo wezen maar het kan er bij mij niet in, dat het allemaal zo hoort. Zo kan het niet bedoeld zijn. Veel jaren later hoorde ik op de radio in het nieuws dat een vriendje van mij is omgekomen. Hij was journalist en maakte een reportage ergens in Zuid Amerika over verzetsgroepen tegen een diktator daar. Er was ergens gevochten, er was geschoten en hij was ook geraakt. Officieel was het per ongeluk en iedereen wist dat het expres was. Natuurlijk was ik er kapot en kwaad van. Natuurlijk wilde ik er telkens met iedereen over praten om het aan iemand kwijt te kunnen. En er was er één in een café die zei: ‘Wat lul je nou jongen. Dat weet je toch als je naar zo’n land toegaat. Dat is het risico van het vak. Zo ligt dat nu eenmaal. Dat kun je van tevoren weten, dat zoiets gebeurt. Dat zal je altijd houden.’ En ik wéét nog dat ik dacht: dat is allemaal wel waar, dat zal wel zo wezen, maar het kan er bij mij niet in dat het allemaal zo hoort. Zo kan het niet bedoeld zijn. En ook nu nog. Als ze zeggen: ik vind het zelf ook niet ideaal, ik ben zelf ook voor vrede en tegen oorlog. Maar de mensen zijn nu eenmaal zo dat er wapens nodig zijn. Daar ontkom je niet aan. Dan denk ik al wéér: dat is allemaal waar, dat zal wel zo wezen, maar het kan er bij mij niet in dat het allemaal zo hóórt. Zo kan het niet bedoeld zijn. Het lied van het begin uit: Alles wordt nieuw I,1, couplet 6 De zevende dag Welke dag is eigenlijk de zevende? Voor Joden, moslims en christenen is dat steeds een andere dag in de week! Hoe noemen joden die dag? Weet je misschien hoe die dag door religieuze joden gevierd wordt? Hebben moslims ook zo’n dag? Wat doen die dan? En de christenen? Wat gebeurt er op die dag? Op Werkblad 7 wordt getekend hoe de kinderen tegen deze ‘Dag van God’ aankijken. Hoe stellen zij die zich voor? Wat zou het fijn zijn als op die dag... Parallelverhaal: ‘Toespraak door het opperhoofd Seattle’ Onze manier van omgang met de natuur, met onze omgeving roept vragen op. Natuur- en milieuverenigingen stellen: waar zijn wij mee bezig? Zij wijzen ons erop dat natuur- en milieuvernietiging grote en soms onherstelbare gevolgen kunnen hebben voor al het leven op aarde. Alles hangt immers met elkaar samen. We moeten onszelf veel meer gaan zien als onderdeel van het universum en komen tot groter respekt voor de natuur. Nu is dat denken eigenlijk niet helemaal nieuw. In oude culturen, bv. die van de indianen, leefde men vanuit dit respekt (en nog!), omdat de mens niet kan zonder de grond waarin hij geworteld is. In 1854 wil de Amerikaanse regering de grond kopen van het Dwamish-volk. Het opperhoofd Seattle ging akkoord met de verkoop, maar had grote aarzelingen bij de manier van denken, die de uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 15 witte man erop nahield. In de beroemd geworden toespraak zette hij zijn zienswijze uiteen. Hieronder volgt een samenvatting van die toespraak. Het verhaal Hoe kun je de lucht bezitten? ‘Het grote opperhoofd in Washington heeft gesproken: hij wenst ons land te kopen. We zullen over uw aanbod beraadslagen, want we weten dat als wij ons land niet verkopen, de blanke man met zijn geweren komt en het in bezit neemt. Hoe kun je de lucht, de warmte van het land kopen of verkopen? Dat is voor ons moeilijk te bedenken. Als wij de prikkelingen van de lucht en het kabbelen van het water niet kunnen bezitten, hoe kunt u het dan van ons kopen? Elk stuk van dit land in heilig voor mijn volk. Iedere spar, die glanst in de zon, elk zandstrand, elke nevel in de donkere bossen, elke open plaats, elke zoemende bij is heilig in de gedachten en herinnering van mijn volk. Het sap dat in de boom opstijgt, draagt de herinnering van de rode man. Een dode blanke man vergeet het land van zijn geboorte als hij zijn tocht naar de sterren begint. Onze doden vergeten dit prachtige land nooit: het is de moeder van de rode man. Wij zijn een deel van de aarde en de aarde is een deel van ons. De geurende bloemen zijn onze zusters, het rendier, het paard, de grote adelaars onze broeders. De schuimkoppen in de rivier, het sap van de weidebloemen, het zweet van de pony en van de man, het is allemaal van hetzelfde geslacht, óns geslacht. Als dus het grote Opperhoofd in Washington laat zeggen dat hij ons land wil kopen, vraagt hij wel veel van ons. De rivieren zijn onze broeders. Zij lessen onze dorst. Als wij het land verkopen moet u uw kinderen leren dat de rivieren onze broeders zijn. Dat u net zo vriendelijk voor de rivieren moet zijn als u voor uw broeders zou zijn. Wij weten dat de blanke man onze manier van leven niet begrijpt. Voor hem is elk stukje grond hetzelfde. Hij is en vreemde die van het land neemt wat hij nodig heeft. De aarde is niet zijn broeder, maar zijn vijand. Als hij die veroverd heeft trekt hij verder. Hij behandelt zijn moeder de aarde en zijn broeder de lucht als koopwaar. Zijn honger zal de aarde kaalvreten en slechts een woestijn achterlaten. Wij zullen uw vraag om ons land te kopen in overweging nemen. Als wij het verkopen is dat om te zorgen dat wij het reservaat krijgen dat u ons beloofd heeft. Daar zullen wij onze weinige dagen nog doorbrengen zoals wij dat willen. Ik begrijp het niet. Het zien van uw steden doet pijn aan de ogen van de rode man. Maar misschien komt dat omdat de rode man maar een wilde is, die niets kan begrijpen. Er is geen plaats om uit te rusten in de steden van de blanke man. Geen plaats waar je het openspringen van de knoppen in het voorjaar kunt horen of het geruis van de vliegende vogels. Maar misschien komt het omdat ik een wilde ben en dom. Het lawaai schijnt alleen maar bestemd om mijn oren pijn te doen. En wat heeft het leven voor zin als een man niet meer de eenzame kreet van de nachtuil kan horen of het praten van de kikkers rond het meer in de avond? Ik ben maar een rode man en dom. De indiaan houdt van het zachte ruisen van de wind over het water van het meer, en van de geur van de wind, gezuiverd door de middagregen of meedragend de reuk van de pijnbomen. De lucht is kostbaar voor de rode man, want alles deelt dezelfde lucht - de dieren, de bomen, de mensen, alles heeft deel aan dezelfde lucht. De blanke man heeft geen aandacht voor de lucht die hij inademt. Hij is gevoelloos voor kwade dampen. Maar als we u ons land verkopen, dan moet u bedenken dat de lucht ons waardevol is, dat de lucht zijn adem meedeelt aan al het leven dat het in stand houdt. De wind, die mijn grootvader zijn eerste ademtocht gaf, neemt ook zijn laatste zucht in ontvangst. En de wind moet ook onze kinderen de levensgeest geven. Maar als wij het land verkopen moet de blanke man de dieren van dit land als zijn broeder zien. Wat is de mens zonder dieren? Als alle dieren weg zijn zal de mens van grote eenzaamheid sterven. Want wat met de dieren gebeurt, gebeurt ook spoedig met de mensen. U moet uw kinderen leren dat de aarde onze moeder is. Wat met de aarde gebeurt, gebeurt ook met de kinderen van de aarde. Als een man op de grond spuwt, spuwt hij op zichzelf. De aarde behoort niet aan de mens, de mens behoort aan de aarde. Eén ding weten we en de blanke zal het eens ontdekken: Onze God en uw God is dezelfde God. Hij is de God van alle mensen. De aarde is Hem lief, en het beschadigen van de aarde betekent dat je God beschadigt. Misschien zullen de Indianen en de blanken tenslotte toch broeders zijn. Eens zullen we het zien.’ uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 16 Verwerkingsvragen 1. Seattle zei: ‘Wij zijn een deel van de aarde, en de aarde is een deel van ons.’ Leg uit wat hij bedoelt. 2. Kunnen wij iets van de Indianen leren? Wat? 3. Hoe zullen christenen denken over de mening van deze Indianen? Lied Hoewel het lied uit is, is het misschien goed om het nog één keer in zijn geheel te zingen, nu we bij de zevende dag aangekomen zijn. Zevendagenlamp Bij de joden worden de zeven scheppingsdagen gesymboliseerd in de zevenarmige kandelaar, de menorah. De kandelaar is een hulpmiddel bij het ordenen van de dagen van de week. De middelste staander draagt de andere staanders van de week en stelt de zevende dag voor (de Sabbath). De hele schepping is bestemd tot rust en vrede; dat het iedereen en alles goed gaat! Als de zevenarmige kandelaar op de juiste manier wordt ontstoken, zie je het verband tussen: de 1e en de 4e dag (licht en donker / zon en maan) de 2e en de 5e dag (lucht en water / vogels en vissen) de 3e en de 6e dag (land en zee / mens en dier) De suggestie om een zevendagenlamp te maken is afgeleid van deze menorah-kandelaar. Hoe maak je de zevendagenlamp? (zie WERKBLAD 8) Neem een strook karton of hardboard van 30 x 10 cm. Knip 7 rondjes van 3 cm doorsnee uit gekleurd papier. Plak deze op 1 cm afstand van elkaar op een rij en nummer ze als in het voorbeeld: Maak drie tekeningen van 4 x 5 cm over de eerste drie scheppingsdagen. De voorbeelden vind je hieronder. Plak deze tekeningen onder de eerste drie rondjes. Maak vier tekeningen van 4 x 5 cm over de laatste vier scheppingsdagen. Plak de tekeningen onder de rondjes 4,5,6 en 7 van de zevendagenlamp (let hierbij op de omgekeerde volgorde!) Als je op elk rondje een theelichtje zet (in een capsule) is je zevendagenlamp klaar. Als je de lamp aansteekt, doe het dan in de goede volgorde. Laat de kinderen bedenken waarom je het zo doet. Herinner de kinderen bij het aansteken van de zevendagenlamp aan de leeflijst die ze gemaakt hebben. Alle zaken die daar als essentiële levensbehoeften aan bod kwamen komen waarschijnlijk in het scheppingsverhaal terug (land, lucht, water, vuur/warmte, gezelschap). Bij het aansteken vertel je in het kort het scheppingsverhaal nog eens. Als alle kaarsen branden is de schepping af. ‘En het was goed,’ zegt God dan. Maar is dat ook zo? Vandaag de dag gebeurt er veel waardoor de aarde minder bewoonbaar wordt. Doordat mensen op een andere manier met elkaar en met de aarde omgaan dan dat misschien de bedoeling is. Laat de kinderen die dingen opnoemen, waardoor de aarde bedreigd wordt. Wie iets genoemd heeft blaast één van de kaarsjes uit (misschien wel het kaarsje dat er het meest betrekking op heeft, bv. land en lucht als het gaat om luchtvervuiling). Als alle kaarsje uit zijn is het donker, en ziet het er somber uit voor de aarde! Zijn er desondanks ook lichtpuntjes te noemen? Zijn er (groepen van) mensen of zaken die de aarde helpen bewoonbaar te houden of die anders met elkaar en de aarde omgaan? Wie iets weet te noemen mag weer een kaarsje aansteken. Nu maar hopen dat er genoeg ideeën zijn, zodat straks weer alle kaarsen branden. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 17 Het zevendagen-lied tekst en muziek: Eveline Stern uit: De wereld is een toverbal 1. Zeg ken jij de bijbeltaal? ‘Zevenmaal is helemaal.’ Alle dagen van het leven passen in het cijfer zeven. Zing het zevendagenlied over alles wat je ziet. 2. Een: het licht ! Dat is de dag die niet donker worden mag. Twee: de wolken die gaan sproeien zodat alles kan gaan groeien. Drie: gras, bloemen, boom en plant die versieren nu het land. 3. Vier: nu gaan de lampen aan! Zon, de sterren en de maan. Vijf: de vogels en de vissen. Zes: de dieren die nog missen Mensen mogen nu voortaan zorgen dat het goed blijft gaan. 4. Zeven maakt ons allen blij: God en mensen hebben vrij. 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7: alles heeft God ons gegeven. Het is goed! Dat zie je zó! Dank u wel voor dit cadeau! In het begin (Herman van Veen) In het begin was het donker, er was geen zon er was geen maan, er was geen zee om in te zwemmen, er was geen land om op te staan. De hemel was zwart, de aarde was leeg. De hemel was zwart, de aarde was leeg. Op de heuvels bloeiden de bloemen, er zwommen zwanen in het meer, er liepen herten door de heide en in de bossen sliep een beer. De hemel was blauw, de aarde was groen, de hemel blauw, de aarde groen. Maar plotseling stak God het licht aan. Toen scheen de zon en werd het licht, met duizend sterren aan de hemel, want dat vond God een mooi gezicht. De hemel werd blauw, de aarde was leeg. En op een dag zag God dit alles en vond de aarde niet volmaakt, en daarom heeft hij toen als laatste er nog iets prachtigs bijgemaakt. Hij maakte ‘n man en hij maakte ‘n vrouw, en God maakte mij en God maakte jou... jou... jou... En God verdeelde toen de aarde in heuvels, meren, ze en strand. Toen was de zee voor alle vissen, en voor de dieren was het land. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 18 1.2 HET SCHEPPINGSVERHAAL VAN MOSLIMS TOELICHTING In de Koran wordt tevergeefs gezocht naar een afgeronde vertelling van de schepping. De Koran geeft geen uitgebreide verhalen maar maakt zinspelingen op verhalen uit de Bijbel en op gebeurtenissen uit het leven van Mohammed en de gemeenschap om hem heen. Daarmee wordt ook duidelijk dat het in de Koran niet gaat om het geven van informatie maar om het doorgeven van een boodschap. ‘God is de Schepper van de hemelen en de aarde’, die boodschap, de zinspelingen op het bijbelverhaal, zijn in heel wat Koranverzen te lezen. ‘Jullie Heer is God die de hemelen en de aarde in zes dagen geschapen heeft. Toen vestigde Hij zich op de troon. Hij laat de nacht de dag bedekken terwijl hij hem haastig najaagt. En de zon, de maan en de sterren zijn onderworpen aan Zijn zeggingschap. Behoren Hem de schepping en de ordening niet toe? Gezegend zij God, de Heer van de wereldbewoners. (K.35, 54) AL-CHAALIQ De Schepper De Koran spreekt vaak in het meervoud over hemelen. De hemel kent zeven hemelen, a.h.w. zeven kamers, bekend uit het gebeuren van de ‘nachtelijke of hemelreis’ van Mohammed. De invulling van de zes dagen, de volgorde waarin dat gebeurt, geeft de Koran niet. De Koran heeft haar eigen boodschap. God is de Schepper van de hele wereld: van de engelen, de djinns, de hemelen en de aarde, de zon en de maan, de dag en de nacht, de bergen en de rivieren, de bomen, de vruchten, het graan en de kruiden; alle soorten dieren, die op hun buik gaan, tweevoetig en viervoetig. Hij is kortom de Schepper van alles. Hij schept wat hij wil. Door zijn woord wordt wat Hij zegt. Een belangrijk punt hierbij is dat alles wat geschapen is gezien wordt als tekenen die verwijzen naar Gods welwillendheid en macht. ‘In de schepping van de hemelen en de aarde, in het verschil van dag en nacht, in de schepen die op zee varen met wat nuttig is voor de mensen, in het water dat God uit de hemel laat neerdalen om daarmee de aarde te doen herleven nadat zij dood was, in dat Hij allerlei dieren erop heeft verspreid, in het besturen van de winden en in de wolken die voortgedreven worden tussen hemel en aarde zijn tekenen voor mensen die verstandig zijn’. (K.2, 164) God heeft de wereld zo geschapen dat het leven voor mensen mogelijk wordt. De mens is door God geschapen uit klei, leem, stof die vervolgens met de goddelijke adem, geest werd bezield. ‘...die alles wat Hij geschapen heeft goed gemaakt heeft en die de schepping van de mens uit klei aangevangen heeft. Daarna maakte Hij zijn nageslacht uit een extract van verachtelijk water. En dan vormde Hij hem en blies in hem iets van Zijn geest. En Hij heeft voor jullie gehoor, gezichtsvermogen en harten gemaakt; hoe weinig is de dank die jullie betuigen.(K 32, 7 - 9) Doel van de hele schepping en van de mens is God leren kennen of anders gezegd: Hem aanbidden, Hem dienen. De mens is een dienaar van God, een ‘abd Allah. Door daarvoor bewust te kiezen, geeft hij zich in vrijheid over aan God. Daarmee wordt hij een moslim, ‘hij die zich overgeeft aan zijn Heer’, en kan proberen te gaan leven als ‘abd en als khalifah, als vertrouweling of plaatsvervanger van God. Naast de schepping van de mens spreekt de Koran ook over de schepping van Adam, overigens zonder daarbij zijn naam te noemen. Toen God de mens (Adam) uit klei had geschapen, blies Hij hem zijn adem in, d.w.z. een deel van de geest van God. Vervolgens vroeg God aan de engelen om zich voor dit unieke schepsel te buigen. Alle engelen gehoorzamen, behalve Iblîs die ervan overtuigd is dat hij als engel in waardigheid verre boven de mens uitstijgt. Daarom weigert hij te buigen voor een maaksel van uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 19 klei. Voor zijn weigering wordt Iblîs gestraft en uit de hemel verdreven. Hij vraagt God echter om uitstel van zijn straf, zodat hij de verleider van mensen kan worden. Iblîs wil graag de mens testen om te ontdekken of de mens ook werkelijk trouw aan God wil zijn. Iblîs krijgt daartoe toestemming van God onder voorbehoud, dat hij de mens alleen mag verleiden en geenszins mag manipuleren. (K15, 28 - 42) Iblîs is in de Koran het beeld van de satan, de verleider. ‘Satan stroomt in de aderen van ieder mens, geen man of vrouw uitgezonderd’. De satan vult de harten van mensen, zoals lucht lege ruimten. Iblîs’ aanwezigheid wordt beschreven als een gebeuren in de mens God is de Schepper van de hemelen en de aarde, de Schepper van alles. De aarde is van God en door God ten dienste gesteld aan de mens, zijn vertrouweling of plaatsvervanger. De mens, zelf deel van de schepping en plaatsvervanger van God, mag op en van die aarde leven, er gebruik van maken. Tegelijk is de mens ook ‘dienaar’ van God. Hij zal Gods Schepping respecteren en beseffen dat hij verantwoording moet afleggen over het gebruik dat hij heeft gemaakt van Gods Schepping. De Islam kent al heel oude regels over de de bescherming en behandeling van dieren. Bekend zijn de regels over het ritueel slachten. Bij het slachten van dieren wordt de Naam van God aangeroepen. De dieren zijn ook door God geschapen, en moeten met zo min mogelijk pijn gedood worden. In recente litteratuur wordt de moslim gewezen op de grote milieuproblemen. Ze zijn een bedreiging voor Gods Schepping. Moslims geloven dat God de wereld en alles wat daarop leeft heeft geschapen in zes dagen. Zij geloven ook dat God elk wezen tot een levend wezen maakt. Elke baby die wordt geboren ziet de moslim als een schepping van God. Bij de geboorte zeggen moslims: ‘Dit is wat God gewild heeft.’ In de Koran, het woord van God, wordt het volgende verhaal over de schepping verteld. Het verhaal God de Schepper In het begin was er geen hemel en aarde. Er bestond niets behalve God op zijn troon. God is de schepper van alle dingen, naast Hem is er geen ander god.God heeft alles geschapen. Als Hij een plan heeft zegt Hij:’Ik wil dat het zo wordt’ en dan wordt het ook zo. En zo schiep God de aarde en de hemelen. God heeft de wereld geschapen omdat Hij graag wilde dat mensen Hem leerden kennen. God schiep de aarde God maakte de aarde in twee dagen. Hij maakte de nacht donker en Hij maakte de dag licht. Daarna schiep God alles wat op aarde is. Hij maakte het water. En Hij heeft de bergen op aarde geplaatst. En de rivieren en paden zodat je de goede weg kunt vinden. En God maakte de zee voor de mensen, zodat wij vis kunnen eten en er schepen kunnen laten varen. Hij heeft de dieren geschapen waardoor de mens kleren en voedsel heeft. Hij heeft paarden en ezels gemaakt waar wij op kunnen rijden. Maar van de dieren kunnen wij ook genieten, omdat ze mooi zijn. God is het die water uit de wolken laat vallen. Daar kunnen wij van drinken. De wind brengt de wolken naar het droge land. Door de regen kunnen de bomen en planten groeien zodat de dieren kunnen eten en drinken. God laat het koren groeien, en de olijf, de dadelpalm en alle andere vruchten. God schiep de hemel God maakte ook de zeven hemelen in twee dagen. De laatste hemel versierde Hij met sterren. Hij heeft de zon, de maan en de sterren voor de mens gemaakt. Wij kunnen die gebruiken en ervan genieten. Door de sterren kunnen de mensen en de dieren de juiste richting vinden als zij op weg zijn. God schiep de mens Uit stof, klei en modder heeft God toen de mens gevormd. Hij heeft de mens geschapen naar Zijn evenbeeld. En tot slot heeft Hij de mens Zijn geest ingeblazen. Zo werd Adam de plaats-vervanger van God op aarde. God leerde Adam alle namen van de dingen. God heeft alles wat op aarde en in de hemel is voor de mensen gemaakt. Maar ons ook gewaarschuwd dat wij er geen wanorde van mogen maken. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 20 OVER door: Uit: Uitg.: ISBN: DE SCHEPPING Hamza Zeid Kailani Kernmomenten in de islam Gooi en Sticht 90 304 0721 2 Het verhaal De Koran vertelt: ‘Hij is het die de hemel en de aarde in zes dagen geschapen heeft. Toen vestigde hij zich op de troon. Hij kent wat er in de aarde gaat en wat eruit komt, wat uit de hemel afdaalt en wat erin opstijgt. En Hij is met jullie waar jullie zijn God doorziet wat jullie doen’. (Koran 57, 4) Wij, mensen, leven met talloze vragen die we met ons verstand niet kunnen beantwoorden. We zien sterren, ontelbaar veel. Er is lucht om te ademen. Er zijn bomen, planten, water, bergen en wolken. Wie heeft dat alles gemaakt? Op dit soort vragen geven onze heilige boeken een antwoord. Er moet een kracht zijn die almachtig is en alwetend. Die kracht wordt in de Koran God - Allah genoemd. God is de Almachtige, de Alwetende. Om redenen die ons, mensen, niet bekend zijn, wilde God het heelal scheppen. Zo schiep Hij eerst de verschillende hemelen met sterren en planeten. Zo oneindig veel sterren dat niemand hun aantal kan tellen of zelfs kan schatten. Daarna schiep God de engelen. Dat zijn wezens die van licht gemaakt zijn en die alleen goede dingen kunnen doen. Ze loven God dag en nacht, en verrichten in opdracht van God verschillende taken. Daarom zeggen sommige moslimgeleerden dat engelen geschapen zijn met volmaakt verstand en zonder lusten. De Almachtige God schiep ook een ander soort wezens namelijk de ‘Djins’. Deze zijn gemaakt van licht en vuur, met verstand en lust. Djins hebben ook bepaalde taken. De Koran leert ons dat de hele schepping in zes dagen voltooid is. Moslim-exegeten gebruikten echter de term ‘zes fasen’, omdat het in de Koran om kosmische dagen gaat. De ‘aardse’ dagen die wij nu kennen waren er nog niet. Kosmische dagen zijn onvoorstelbaar langer dan onze dagen en dat wordt in de Koran dan ook verteld. In Soera 32, 5 zegt de Koran:’Hij - God - regelt het bestuur vanuit de hemel tot aan de aarde en dan komt het - weer - tot Hem op een dag waarvan de maat volgens jullie berekening duizend jaar is’. In Soera 70, 4 zegt de Koran ook:’Waar langs de engelen en de geest opstijgen, op een dag die die vijftigduizend jaar lang is’. De Koran beschrijft voor ons op een overtuigende wijze de wonderbaarlijke grootheid en schoonheid van de schepping. De vertellingen in de Koran laten zien dat het een religieus en wetenschappelijk boek is. Het deel van de schepping waarin we leven is de planeet aarde. Van de schepping in het algemeen, maar in het bijzonder van de aarde mogen we genieten en gebruik maken. We mogen echter niets van de schepping vernietigen of uitroeien. De schepping blijft eigendom van God, niets is voor niets geschapen. Koran 21, 16 zegt:’Wij hebben de hemel en de aarde en wat er tussenbeide is niet als spel geschapen. Als Wij Ons iets als tijdverdrijf hadden willen maken, dan hadden Wij het bij Ons vandaan genomen’. DE EERSTE MENS uit: ‘Kernmomenten in de islam’ door Hamza Zeid Kalilani Het verhaal De Koran vertelt: God riep de engelen bij elkaar en vertelde hen dat Hij een wezen wilde maken dat kon denken en dingen kon uitvoeren. God wilde dat wezen ‘mens’ noemen. Deze mens zou God op aarde vertegenwoordigen. Hij zou in leven blijven zolang God dat wilde en hij zou kinderen krijgen zodat er steeds meer zouden zijn om voor de aarde te zorgen. Deze mens zou uit aarde geschapen worden en zou de kans krijgen goede, maar ook slechte dingen te doen. Dat vonden de engelen maar vreemd en ze zeiden:’Geprezen zijt Gij, Schepper van hemel en aarde. Maakt Gij van de mens uw vertegenwoordiger op aarde? Hij is uit aarde gemaakt en zal zowel goed als kwaad kunnen doen?’ God antwoordde:’Ik weet wat Ik doe en Ik heb een bedoeling met de mens. Jullie zullen wel zien’. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 21 De engelen zeiden toen:’Vergeef ons, barmhartige God, wij weten niets dan datgene wat U ons heeft geleerd’. Toen schiep God Adam en blies met zijn adem het leven in hem. En zo kon Adam zich bewegen en denken. Hij kon leven. Hij was de eerste mens. God gaf de engelen opdracht om voor Adam te knielen. Ze deden het allemaal op één na. Die ene heette Iblies en is uit vuur geschapen. Iblies betekent duivel. Hij zei tegen God:’Ik kniel niet voor iets dat uit aarde gemaakt is’. God werd boos op Iblies en zei tegen hem:’Jij bent verbannen uit mijn barmhartigheid. Ik zal jou meteen straffen’. Iblies zei:’Wacht met uw straf tot het einde der tijden, dan zal ik U laten zien dat de mens Gods genade niet waard is’. God zei:’Die kans krijg je, maar later zul jij samen met allen die naar jou geluisterd hebben, gestraft worden’. Iblies wist dat hij vanaf dat moment geen genade van God meer zou ontvangen. Eerst probeerde de andere wezens die uit vuur waren geschapen te verleiden mee te doen met hem. Zijn voornaamste doel was mensen te laten doen wat ze niet mogen. Maar hij moest nog wachten want er was nog maar één mens, en die was omringd met engelen die hem bewonderden. Zijn tijd zou echter nog wel komen. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 22 1.3 EEN SCHEPPINGSVERHAAL VAN DE HINDOES TOELICHTING Onder de grote godsdiensten van onze wereld neemt het hindoeïsme een heel eigen plaats in. Het christendom, het boeddhisme en de islam kennen een stichter, het hindoeïsme niet. De godsdienst vindt zijn oorsprong in het grijze verleden. De Veda’s, de oudste heilige boeken, zijn eigenlijk de eerste die ons iets van deze godsdienst vertellen. Deze godsdienst is in feite een gesprek waarin ieder het inzicht dat hij verworven heeft rondom de grote vragen en verschijnselen in de natuur en in het menselijk bestaan, naar voren kan brengen. Het gaat bijvoorbeeld om vragen als: hoe komt het, dat het regent? Waar komt dit alles vandaan? Welke kracht schuilt achter dit alles? Wat is sterven? Wat is leven en de zin daarvan? Iedereen kan in dit gesprek meedoen. ‘Het Zijn is één, maar wie wijsheid hebben, geven er op vele manieren uitdrukking aan’ (Rig Veda 1, 164, 46). Zo luidt een uitspraak uit de vroegste tijd. Wanneer men weet dat het woord ‘Zijn’ doelt op God of het goddelijke, dan is de betekenis van deze uitspraak duidelijk. Er zijn voor de éne God talloze uitdrukkingen en benamingen. Enkele daarvan hebben in brede kring ingang gevonden. Hieronder is één van de bekendste het woord Bràhman. Deze uitdrukking wijst waarschijnlijk hierop, dat God de dragende grond van heel onze werkelijkheid is, een werkelijkheid die wij niet kunnen zien, maar die er toch is. De goddelijke gestalten die men bij de hindoes tegenkomt geven in hun persoon uitdrukking aan elk van de krachten of energieën, die voortkomen uit het éne Brahman. In hen verschijnt God telkens op een andere manier in de wereld, nu eens als Ganesha, de goddelijke gestalte, die wordt afgebeeld met een olifantenkop en alle belemmeringen overwint, dan weer als de schone Lakshmi die welvaart schenkt. En dat zijn nog maar twee van de talloze goddelijke gestalten, die de hindoegodsdienst kent. Onder deze gestalten van God zijn Shiva, Vishnu, Rama en Krishna wel de voornaamste. Meestal geeft zo’n gestalte die wat belangrijker is, uitdrukking aan verschillende energieën tegelijk. En altijd weer staat op de achtergrond het Bràhman, de bron, waaruit zij voorkomen. Maar het kan wel zover komen, dat één van deze goddelijke gestalten voor een hindoe zoveel betekent dat deze het Bràhman zelf gaat uitdrukken. Brahma op zijn rijdier, de gans Niet alleen de goddelijke gestalten zijn uitdrukking van het Brahman, de uiteindelijke God, ook de mens zelf is dat. Diep in hemzelf bevindt zich een kiem, waarin hij één is met God. Deze kiem wordt ‘atman’ genoemd, dat meestal wordt vertaald met ‘zelf’. In één van de Upanishaden wordt dit uitgelegd in een gesprek tussen vader en zijn zoon. De zoon krijgt van zijn vader de volgende opdracht. ‘Werp dit zout in het water en kom morgenochtend bij mij’. Dat deed hij. Hij zei tot hem:’Breng mij het zout , dat je gisterenavond in het water hebt geworpen’. Hij taste ernaar, maar vond het niet, want het was opgelost. ‘Welnu, drink iets van de éne kant. Hoe smaakt het?’ ‘Drink iets van de andere kant. Hoe smaakt het?’ ‘Naar zout’. ‘Eet eerst iets anders en kom weer bij me’. Zo deed hij met de woorden:’Het is aldoor hetzelfde’. Hij zei tot hem:’Evenzo zie je het zijnde (d.i. God) hier niet en toch is het er, beste jongen. Het heelal heeft de fijnste essentie tot ‘zelf’. Dat is het werkelijke, dat is het ‘zelf’. Jij bent het’. (Chãndogya Upanishad 6, 13, vert.dr. Ali Beth). uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 23 Ook de mens is dus manifestatie van God. Als de mens tijdens een meditatie maar diep genoeg in zichzelf afdaalt, zal hij uiteindelijk de verlichting bereiken. Dan wordt hem onthuld wie hij ten diepste is. Dan ervaart hij de eenheid van de ãtman in het Brahman. Wel gelooft men dat het een lange weg van oefening en meditatie vergt om zo ver te komen. Niet alleen de mens, maar ook de hele wereld, de hele kosmos is uitdrukking van God. Het gaat dan niet alleen om de planten, de dieren en de mensen, maar ook om, wat in het westen de levenloze natuur wordt genoemd, b.v. de stenen. In de ogen van een hindoe kan de natuur nooit levenloos zijn. De natuur leeft en God is de ziel ervan, het ‘zelf’. Hoe men zich dit kan voorstellen, vinden we in een ander gesprek van dezelfde vader en zoon van zoëven. Daar krijgt de zoon deze opdracht. ‘Breng mij een vijg van die boom’. ‘ ‘Hier is hij, eerwaarde’. ‘Breek hem doormidden’ ‘Ik heb het gedaan, eerwaarde’. ‘Wat zie je er binnenin?’ ‘Een soort kleine korrels, eerwaarde’. ‘Welnu, breek er daarvan één doormidden’. ‘Ik heb het gedaan, eerwaarde’. ‘Wat zie je er binnen?’ ‘Niets, eerwaarde’. Hij zei tot hem:’Van die fijne substantie, die je niet kunt zien, beste jongen, daarvan is de vijgeboom gemaakt, die daar zo hoog zich verheft. Geloof, beste jongen. Het heelal heeft de fijnste essentie tot ‘zelf’, dat is het werkelijke, dat is het ‘zelf’. (Chãndogya Upanishad 6, 12, vert. dr. Ali Beth). Zo is de kiem van de natuur en van de wereld, van heel de kosmos, uiteindelijk God zelf. De wereld is in de beleving van de hindoe geen dode materie, maar levende, bezielde werkelijkheid. God als dragende kracht van al het leven in de schepping legt aan de mens de verplichting op om verantwoordelijk met de natuur om te gaan. Voor de hindoes betekent dit dat zij de natuur op respectvolle wijze tegemoet treden en gebruiken. Een bekende hindoe-spreuk zegt:’de hele wereld is onze familie’. De aarde die alles draagt wordt door de hindoes graag symbolisch voorgesteld als een voedende moeder. Deze moeder willen ze graag goed behandelen. Een goede omgang met de natuur betekent voor veel hindoes vegetarisme. Men doodt geen levende wezens die pijn kunnen lijden voor voedsel. Veel hindoes eten daarom geen vlees van koeien en varkens, maar wel kip en vis. De koe is voor veel hindoes hét symbool bij uitstek van moeder aarde. De koe geeft melk, waar veel van gemaakt wordt zoals boter, yoghurt, ghee, en zelfs een soort vegetarische kaas die ook gebruikt wordt om er allerlei zoetigheden van te maken. Wie zou nu zo gek zijn om een dier dat al deze waardevolle producten geeft, te slachten voor een beetje vlees? Bovendien is het zo dat de Indiase koeien geen vleeskoeien maar melkkoeien zijn. Ze zijn uitstekend aan het Indiase klimaat aangepast: want ze kunnen in tijden van droogte nog leven van wat droog gras. Voor de arme mensen in India is de koe ook nog een bron van brandstof om op te koken. Want de koeieplakken worden opgeraapt, er wordt een soort pannenkoeken van gekneed die vervolgens tegen de buitenmuren van huizen aangeplakt worden om te drogen. Bronnen Wereldgodsdiensten in Nederland Jan Slomp De Horstink, Amersfoort ISBN: 90 6184 361 8 Elkaar Ontmoeten, acht leskaternen voor het basisonderwijs. KPC, Den Bosch Het verhaal In de heilige boeken van de hindoes staan veel verhalen over de schepping. Een belangrijk verhaal kun je hieronder lezen. Brahma de scheppergod In het begin was er niets dan duisternis. Het was donker. Er was geen tijd, geen ruimte, alles sliep. Alleen de God Brahma was er. Brahma had geen lichaam, hij was eigenlijk alleen een geluid. Brahma wilde allerlei dieren, planten en mensen maken. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 24 Het eerste wat hij deed was het water maken. In het water plantte hij een zaadje. En uit dat zaadje groeide een gouden ei, schitterend als de zon. Binnen in dat ei werd Brahma zelf geboren. Ook de oceanen, de bergen, de planeten, en de mensen waren eerst in het gouden ei. Toen het gouden ei openbarstte was de wereld geboren. Toen de wereld uit het ei gekomen was kon Brahma zijn werk afmaken. Maar de aarde zakte weg onder de oceanen. Snel nam Brahma de vorm aan van een wild zwijn. Hij dook onder het water en tilde de aarde aan zijn slagtanden uit het water omhoog. Nu hadden de mensen en de dieren een plaats om te leven. De goden waren in de hemel en de demonen in de onderwereld. Toen schiep Brahma de God Vishnu die ervoor zorgt dat de wereld in stand blijft. Na meer dan 4 miljard jaar zal de God Shiva de wereld met vuur vernietigen. Alleen de goden, de wijze mensen en de bouwstenen van de wereld zullen blijven bestaan. Dan zal Brahma de wereld opnieuw scheppen. Werkbladen Ter verwerking van deze verschillende scheppingsverhalen kun je Werkblad 9 gebruiken. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 25 1.4 ENKELE ALTERNATIEVE SCHEPPINGSVERHALEN In veel kulturen worden er ‘scheppings-verhalen’ vertelt als antwoord op de vraag van de mens naar zijn oorsprong. Hieronder tref je drie van die verhalen aan. INDIAANS SCHEPPINGSVERHAAL Eertijds, nog voor de grootvader van mijn grootmoeder geboren was... Elke indiaan kent de witachtige plekken aan de hemel (die bij ons als Melkweg bekend zijn), en weet ook te vertellen dat het klei (alino) is waardoor de hemel er daar vies en bevlekt uitziet. de indiaan zegt dat de klei afkomstig is van de grote bakkerij, die Tamusi had, toen hij bezig was uit klei dieren en mensen te maken. Hij kneedde allerlei modellen die gedroogd en gebakken moesten worden. Tamusi was niet helemaal over zijn werk voldaan. Sommige dieren hadden te lange staarten, andere te kleine koppen; sommige vogelsnavels waren te lang en andere weer te kort. Met veel moeite maakte hij ook een menselijke gedaante. Wel ontbrak nog het een en ander, maar het was het beste model tot dan toe. Tamusi plaatste het beeld snel in de oven, maar in zijn ongeduld haalde hij het er te snel weer uit. Het was eigenlijk nog niet klaar en nog wit van kleur. Tamusi blies er toch de levensadem in en onmiddelijk fonkelden de blauwe ogen: de eerste blanke was geschapen. Tamusi ging verder met het werk en snel maakte hij een ander beeld. Evenwel nog met veel gebreken zette hij het in de oven. Maar nu wachtte Tamusi te lang en zodoende verbrandde het vormsel. De haren zagen er verschroeid uit, de kleur van de huis was zwart. Tamusi blies er toch de levensadem in en zie: de eerste neger was geschapen. Met de opgedane ervaring begon Tamusi opnieuw, maar nu met rust en overleg en hij kon het nu echt niet beter maken. Voorzichtig zette hij het maaksel in de oven en wachtte tot de juiste tijd. Toen nam hij het uit de oven en blies er de adem in. En vol bewondering keek hij naar het prachtige gevormde roodbruine lichaam. de eerste Indiaan was geboren. Daarna speelde Tamusi nog een tijd met vormen en zo ontstonden kleurlingen die lichter en donkerder werden al naar gelang de baktijd. Toen hij ophield verspreidde hij de rest van de klei en zo ontstond de Melkweg. SCHEPPINGSVERHAAL VAN DE MAYA’S Eerst boetseerde God een paar beeldjes van klei. Ze zagen er best aardig uit en zetten zelfs hun eerste stapjes. Maar toen begon het te regen; de klei werd nat en voor Gods eigen neus spoelde zijn schepping weg. Toch deed God een nieuwe poging. Uit hout sneed hij een paar beeldjes. Tegen de regen waren ze bestand, maar God moest zelf erkennen: het was geen gezicht, zo houterig als ze erbij liepen. Daarop waagde God een derde poging. Hij kneedde een paar popjes uit het zachte deeg van de jonge maïs, En God had duidelijk zijn dag: glanzend en krachtig zag de nieuwe mens eruit. Met fiere tred stapten de eerste Maya’s, mensen van maïs, de natuur in. Content, meer dan content was God over zijn prestatie. EEN GEHEIME BERGPLAATS Eeuwen geleden, toen God klaar was met het maken van zijn schepping, wilde hij voor de mens een stuk van zijn eigen goddelijkheid achterlaten, een vonk van zijn eigen wezen, een belofte aan de mens wat hij kon worden, als hij zich inspande. God zocht naar een plaats om deze goddelijke vonk te verbergen, want, legde de Eeuwige uit, wat de mens al te gemakkelijk vindt, zou hij niet naar waarde schatten. ‘Dan moet u de goddelijke vonk op de hoogste bergtop van de wereld verbergen,’ zei één van Gods raadgevers. God schudde zijn hoofd. ‘Nee, want de mens is een avontuurlijk schepsel en hij zal vlug genoeg leren de hoogste bergtop te beklimmen.’ ‘Verberg haar dan, o Eeuwige, in de diepte van de aarde!’ ‘Ik denk het niet,’ zei God, ‘want op een dag zal de mens ontdekken, dat hij kan graven naar de diepste plaatsen der aarde.’ ‘Midden in de oceaan dan?’ God schudde zijn hoofd. ‘Ik heb de mens verstand gegeven, weet je en op zekere dag zal hij leren schepen te bouwen en de machtig oceaan over te steken.’ ‘Waar dan?’ riepen zijn raadgevers. God glimlachte. ‘Ik zal mijn vonk op de meest ontoegankelijke plaats verbergen, de enige plaats waar de mens er nooit naar zal zoeken, Ik zal haar diep in de mens zelf verbergen. (vrij naar Dorothy Gilman) uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 26 WERKBLAD 1 uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 27 WERKBLAD 2 Het lied van het begin 1. In het begin lag de aarde verloren, in het begin in de duisternis. God sprake zijn woord en het licht werd geboren, ’t licht dat vandaag onze dag nog is. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 28 WERKBLAD 3 Het lied van het begin 2. In het begin zijn de wolken en luchten in het begin is de hemel ontstaan. God sprak zijn woord en de wateren vluchtten; zo bracht Hij scheiding en ruimte aan. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 29 WERKBLAD 4 Het lied van het begin 3. In het begin is de aarde gekomen, in het begin uit de diepte der zee. In het begin kwam het gras en de bomen, bloeiden de bloemen en graasde het vee. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 30 WERKBLAD 5 Het lied van het begin 4. In het begin zijn de sterren gaan branden, in het begin kwam de zon en de maan. Boven het land en de zee en de stranden wijzen zij wegen en tijden aan. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 31 WERKBLAD 6 Het lied van het begin 5. In het begin kwamen vogels gevlogen, in het begin werd hun lied al gehoord. Vissen in ’t water, wat leeft op het droge: God schiep de dieren, elk naar hun soort. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 32 WERKBLAD 7 Het lied van het begin 6. In het begin riep God mensen tot leven, in het begin was het woord in hun mond. Wat was het goed om op aarde te leven, wat was God blij dat de wereld bestond. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 33 WERKBLAD 8 Neem een strook karton of hardboard van 30x10 cm. Knip 7 rondjes van 3 cm doorsnede uit gekleurd papier. Plak deze op 1 cm afstand van elkaar op een rij en nummer ze als in het voorbeeld. Maak 7 tekeningen van 4x5 cm over de scheppingsdagen (zie de voorbeelden). De voorbeelden kunnen ook gekopieerd en in-gekleurd worden. Plak de tekeningen onder de rondjes van de zevendagenlamp. Op elk rondje kan een waxinelichtje (in een houder) gezet worden en daarmee is de zevendagenlamp klaar. Steek de lichtjes aan in de goede volgorde en laat de kinderen bedenken waarom dat zo gedaan wordt. illustratie: Mattie van der Veen uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 34 WERKBLAD 9 HOE CHRISTENEN, MOSLIMS EN HINDOES MET DE NATUUR OMGAAN Christenen Volgens de christenen heeft God de aarde gemaakt. Veel christenen vinden de mens het belangrijkste wezen op aarde. Belangrijker dan dieren en planten. Veel christenen hebben lang gedacht dat zij de aarde konden gebruiken zoals zij wilden. En er zijn veel die daar nu nog zo over denken! De Noordzee bijvoorbeeld wordt leeggevist. Je mag bijna alles op de aarde gebruiken zoals je dat zelf wil. De mens is de baas van de natuur. Er zijn ook christenen geweest die er anders over dachten. Franciscus van Assisi, misschien bekend van Werelddierendag, was zo iemand. Over hem wordt verteld dat hij een dierenvriend was en dat hij de natuur zag als zijn familie. Gelukkig komt er bij veel mensen, ook bij christenen, steeds meer aandacht en zorg voor de natuur, voor het milieu. Vraag Vroeger vonden de meeste christenen, net als vele anderen, dat de mensen de aarde mochten gebruiken zoals zij dat wilden. Zijn de mensen goed met de aarde omgegaan? Wat vind jij? Moslims Moslims geloven dat God de wereld gemaakt heeft. Alles op de wereld is van God. De mens beheert de aarde voor God. De mens vervangt God op aarde. Maar de mensen zijn niet de baas over de aarde. De aarde is niet van de mensen. De mensen moeten de aarde goed onderhouden. Je mag er niet mee doen wat je wilt. Je mag bijvoorbeeld niet iets verspillen. Je mag alleen iets gebruiken als je het ook echt nodig hebt. Een moslim zal dus niet voor zijn plezier gaan jagen. De profeet Mohammed heeft altijd de dieren in bescherming genomen. Veel moslims vinden het niet goed dat dieren opgesloten zijn in kooien, of moeten optreden in een circus. uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 35 Over de vervuiling wordt ook door moslims nagedacht. Veel moslims in het westen vinden dat wij beter met de natuur moeten omgaan. Vraag Moslims vinden dat je dieren niet moet opsluiten in kooien. Zij zijn tegen dierentuinen en bijvoorbeeld een dolfinarium Snap jij een beetje waarom zij er tegen zijn? Ben je het met hen eens of vind je een dierentuin toch wel goed? Hindoes Hindoes voelen zich verbonden met alle leven op aarde. Zij voelen zich zelfs verbonden met alle dode natuur zoals bergen of rivieren. Samen vormt de mens met de dode en de levende natuur een eenheid. Voor de hindoe kun je God overal in de schoonheid van de natuur zien. De natuur is niet alleen de plaats om te leven. Je kunt ook van de schoonheid van de natuur genieten. Je ziet de schoonheid van God in de natuur. Alles hangt met elkaar samen in de natuur. Hindoes vinden dat je deze samenhang niet mag verstoren. De hindoe beseft dat je rekening moet houden met het Goddelijke in de natuur. Veel van de idealen van de hindoes zijn verloren gegaan. In India, waar de meeste hindoes wonen, is veel bos gekapt. En er zijn veel vervuilende bedrijven uit het westen gekomen. Vraag Wat zou een hindoe bedoelen als hij zegt dat alles met elkaar samenhangt in de natuur? uit: Mensen en hoop, een project levensbeschouwing voor groepen 5 t/m 8 uitgave voormalig Katechetisch Centrum Amsterdam 1995 36