Preek op 19 maart 2017 in de Morgensterkerk over Daniël 3 Derde zondag van de veertig dagen De koning Nebukadnesar richt een enorm beeld op. Het staat midden op een vlakte, goed te zien overal vandaan. Een enorm beeld van goud. Er staat niet bij wat het is, wat het voorstelt, of wat het symboliseert. Dat is dus open, ’t is aan ons om dat in te vullen. Het is in ieder geval niet een afbeelding van Nebukadnesar zelf, de afmetingen zijn niet die van een menselijke gestalte: zes el breed bij zestig el hoog, dat is zoiets als 3 bij 30 meter. Een pilaar van blinkend goud. Freud zou er wel raad mee weten, met deze enorme fallus, deze torenhoge erectie die daar staat te staan midden op de vlakte. Het staat voor macht, voor alles wat zogenaamd mannelijk is, overwinning. Het staat voor alles wat goddelijk heet, oneindig hoog, alomtegenwoordig en almachtig. Het staat voor geld en goud, voor alles wat glanst. Het staat kortom voor alles waar wij voor knielen. Wij met z’n allen… en het is onontkoombaar. Wij met z’n allen, niemand uitgezonderd. Alles en iedereen! Dat alomvattende wordt eigenlijk heel grappig verteld, namelijk door die eindeloze opsomming: …de landvoogden, de oversten, de stadhouders, de staatsraden, schatbewaarders, rechters, magistraten en alle provinciebestuurders… De lijst wordt herhaald en herhaald tot je er gek van wordt. Ze zijn er allemaal bij: de ambtenaren, wethouders, burgemeesters, commissarissen van de koning, de leden van de Tweede Kamer en de Eerste Kamer, de ministers, de wethouders, coalitie en oppositie… En wij zouden daar vandaag zeker nog aan toevoegen: alle commentatoren, interviewers, debatleiders, Eva Jinek, Twan Huis, Ron Fresen… En dan ook nog met alle toeters en bellen, letterlijk. Met alweer zo’n overdreven herhaling van alle instrumenten die er klinken: …de hoorn, de fluit, de citer, de luit, de harp, de orkestinstrumenten en alle snaarinstrumenten… En dan nog een keer! Inhaken, meedeinen en… knielen maar! Gekke tekst… Maar, je voelt de bedoeling van deze manier van vertellen: alles en iedereen. Met alles erop en eraan. Alles knielt, de hele samenleving. Oorverdovend, onontkoombaar. Je hebt geen keuze. Even verderop staat namelijk die oven, brandend, gloeiend, verslindend vuur. Je hebt geen keuze. II Of toch? Ineens zijn daar die drie. Die drie Joodse jongens. Ze blijven staan. Namelijk omdat ze een ander verhaal in hun hart hebben. En dat verhaal leert hun dat ze niet moeten buigen, voor niks niet, maar dat ze mogen staan, rechtop, dat ze alleen maar trouw hoeven te zijn aan die ene roeping, namelijk om mens te zijn. Dat verhaal leert hun dat hun leven door niets bepaald wordt, door niets gebonden, door niets gedwongen. Dat verhaal leert hun vrijheid. Dat verhaal vertelt hun van die heel bijzondere Stem… Naam… die ene unieke God… die mensen nu juist niet op de knieën dwingt, maar op de been helpt. En daarom blijven zij staan. En hoor je hoe ontspannen het verteld wordt: hoe ontspannen zij daar staan. Temidden van dat totalitaire, dat alles-omvattende knielen, met al die toeters en bellen, staan daar die drie jongens. Drie Joodse jongens, die leven met een ander verhaal. Ze doen denken aan mensen als Sophie Scholl en Dietrich Bonhoeffer. Mensen die in Duitsland in de jaren 30 en 40 temidden van dat onmenselijke systeem staande bleven. Die zeiden: Nee, we knielen niet. Die in verzet gingen en… dat met de dood moesten bekopen. Ander voorbeeld, dichterbij in de tijd: gisteren was het precies 6 jaar geleden dat in Syrië mensen de straat op gingen om te demonstreren – zonder geweld, alleen met stemverheffing, met potten en pannen – tegen de dictatuur van Assad. Opstaan, waar allen buigen voor die ene machthebber. Staande blijven waar alles knielt… En nu, 6 jaar later, is het land één grote brandende vuuroven. Ja, die oven. Het is toch wel een heel akelig, grimmig, angstaanjagend beeld. Want voordat we een verhaal als dit nu heel mooi, symbolisch uitleggen… die oven is echt. Die is er. Die brandende vuuroven, die stond in Auschwitz en in Sobibor, en op zoveel plekken, om de lichamen van Joden en anderen te verbranden. De hel op aarde. Die oven, die is er vandaag nog, overal waar de bommen vallen, overal waar de hel op aarde is. Maar temidden daarvan blijven tóch her en der mensen staande. Zoals deze drie. En ik moet zeggen, dit vertrouwen van die drie Joodse jongens maakt diepe indruk op me. Ik vind het geweldig én ergens jaloersmakend. Kon ik maar zo vrij, zo trouw en waarachtig in het leven staan. Zo rechtop, zo levend bij je roeping, bij je bedoeling… Het raakt me, hun staande-blijven. En daardoor ga ik me afvragen: en hoe zit het eigenlijk met mij? Met ons, hier? Hoe vrij zijn wij eigenlijk? Blijven wij staande? Of knielen wij misschien toch ook voor vanalles en nog wat? Wij leven niet in een dictatuur, Gode zij dank. Wij hoeven niet letterlijk te buigen voor de machthebber, in die zin zijn we vrij.. Maar intussen misschien wel helemaal niet zo vrij als we graag denken. Onze welvaart, onze levensstandaard? Is dat ons beeld, onze pilaar, waarvoor wij op de knieën gaan… Onze manier van leven, ons consumeren, onze spullen… En soms horen we wel eens dat dat een prijs heeft: dat mensen aan de andere kant van de wereld die prijs betalen, doordat zij voor een hongerloon onze spullen in elkaar zetten. Maar ja, joh, nietwaar, daar kun je toch niet elke keer bij stilstaan. Kniel nou maar mee voor dat beeld, dat doet toch iedereen… Of is ons beeld: onze prestatiedrang? Dat we allemaal heel hard werken om maar zo goed mogelijk te presteren, en status opbouwen… En soms zien we wel eens om ons heen, dat mensen omvallen, en in een burnout raken. Maar ja, joh, nietwaar, daar kun je toch niet elke keer bij stilstaan. Kniel nou maar mee voor dat beeld, dat doet toch iedereen… Nu ja, dat zit ik zo te denken, terwijl ik die drie daar zie staan. Prachtig, hun vrijheid, hun trouw, hun vertrouwen. III Nebukadnesar spreekt ze erop aan. Jullie doen niet mee, hoezo niet? En dan is het antwoord… een woord van totale vrijheid. Ze gaan er helemaal niet op in. En dat vind ik zo verrassend. En zo geweldig. Je zou kunnen denken: Wat een gelegenheid om hier nu eens met een echt getuigenis tevoorschijn te komen. Wat een gelegenheid om nog eens uit te leggen hoe het zit met hun geloof, met hun overtuigingen, hun principes. Ze hebben à la Jesse Klaver een hele zaal voor zich, een heel podium. Mouwen opstropen dus en zeggen hoe het zit. Maar nee. Ze voelen zich zelfs niet gebonden of gedwongen om de vraag te beantwoorden. Wij vinden het niet nodig, o koning, u hierop een antwoord te geven. Zo zeggen ze het. Toch laten ze nog even vallen waar hun vertrouwen op rust: op bevrijding. De Bevrijder-God. Ja, want dat is het verhaal waar ze vandaan komen. Ik zei eerder al: zij leven met een ander verhaal. Dat verhaal gaat… over die God, die zijn mensen uit de slavernij haalt en ze in de ruimte zet, op weg naar een land van leven. Uit de brandende vuuroven én uit uw hand, o koning, bevrijdt hij… Maar zo niet… En dan breekt mijn klomp. Wat zeggen ze daar nu! Wat een ongelofelijke zin. Zij staan daar, die drie, omdat de God van Israël ze bevrijden zal. En ze blijven staan… ook al doet hij het niet. Zo vrij zijn ze, dat ze zelfs vrij zijn van hun eigen vroomheid. Ze zijn geen geloofshelden, geen types die met een snik in de stem zeggen zeker te weten dat God wel een wonder zal doen. Nee, misschien… doet hij het wel niet. Maar zo niet, dan toch… Zelfs als het niet waar is. (Tussen twee haakjes, een associatie: het doet me denken aan een discussie onder theologen een tijd geleden. Eens in de zoveel tijd duikt onder theologen de vraag op of God wel bestaat. En nu ja, het was weer eens zo ver. En toen hoorde ik de uitspraak van een rabbijn, die zei – je moet wel een Joodse rabbijn zijn om dat zo te kunnen zeggen –: ‘Tja, of God bestaat… maar ach, als God niet bestaat, dan hebben we toch altijd de Torah nog.’ Dat zinnetje sloeg in als een bom, en ik vond het zo vrolijk, zo vrij. Inderdaad, het bericht van deze God als Bevrijder is zoveel sterker dan onze toevallige, persoonlijke overtuigingen. Groter dan ons hart.) Zo hoor ik het deze drie mannen zeggen, en zingen: Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand… zelfs als dat niet zo is. IV En daarom staan zij daar. Midden in de brandende vuuroven. En dan gebeurt het, dat de koning Nebukadnesar, de tyran, kijkt en nog eens kijkt… En dan ziet hij… de vierde man. En dat is een geheim. U hoorde het, net bij het voorlezen: even is hij er, die vierde, en dan is hij weer weg. Het gaat er maar heel even over, Nebukadnesar ziet hem, en verder… zwijgt de tekst. In een catacombe in Rome, waar een jonge christelijke gemeente bij elkaar kwam, in de derde eeuw, in een tijd van enorme vervolging en onderdrukking, schilderden ze precies dit moment op de wand: die drie in de vuuroven. En de vierde is een duif. De duif van Noach, de duif als teken van Gods Geest. Midden in de brandende vuuroven, daar waar je zeker weet dat het uit is met je, in de diepste ellende… juist daar is er ineens een metgezel. Een naaste, een ander, die vierde. Dat grote geheim: een die mét jou is. Een die voor jou door het vuur gaat. Een die met jou sterft, als het zo ver is. En daarom leven wij. V Dat is het verhaal… nog net niet helemaal. Het heeft nog een vreemd staartje. De koning Nebukadnesar, de tyran, is namelijk diep onder de indruk. En volledig overtuigd. En dan wordt het pas echt griezelig. Want dan hoor je hoe het verhaal, met een knip van de vingers, in z’n tegendeel verandert. Hoe het verhaal van kwetsbaarheid en liefde sterk als de dood… zomaar ineens een machtsmiddel wordt. Eerst moest iedereen knielen voor die pilaar en anders… de vuuroven. Nu moet iedereen knielen voor God en anders… wordt je in stukken gehakt. Nebukadnesar lijkt bekeerd, maar God, wat bedoelt hij eigenlijk met dat woord? Zo eindigt het verhaal grimmig. En zo blijft dus toch de opdracht om kritisch te zijn en vrij. Pas op als mensen het over God hebben. Niet knielen voor welke macht of God dan ook. Er is er maar één die ons vertrouwen waard is, die heeft niet de macht van een pilaar en die is geen God onder de goden. Die is een naaste, een vriend, een mens, een geheim. En die wil niet dat wij knielen. Hij zet ons in de ruimte.