bachelorpaper Camille Meuleman – De historiografie van

advertisement
FACULTEIT LETTEREN
ONDERZOEKSEENHEID GESCHIEDENIS
Bachelorpaper
Vijfhonderd jaar nobel leven
De historiografie van de familie Lalaing in de Nederlanden (1133-1691)
Camille Meuleman
Begeleider: Prof. dr. V. Soen
Leuven, 2015-2016
Inhoudstafel
De adellijke familie Lalaing aan de zuidgrens van de Nederlanden (1133-1691) ................................3
1.Van lokale Henegouwse familie tot lid van de aristocratie ..............................................................3
2.De Lalaings actief bij de staatsvorming in de Nederlanden ............................................................8
3.De Lalaings actief in het verzet en de verzoening tijdens de Opstand tussen 1564-1581 ............12
4.‘Cherchez la femme’ chez les Lalaings ............................................................................................17
‘Het geslacht waaruit ik ben geboren…’ ..............................................................................................20
5.Bibliografie .........................................................................................................................................23
5.1.Werken .........................................................................................................................................23
5.2.Gedrukte bronnen .........................................................................................................................36
5.3.Visuele bronnen ............................................................................................................................36
5.4.Digitale informatie .......................................................................................................................37
5.4.1.Websites ..........................................................................................................................37
5.4.2.Wiki’s..............................................................................................................................37
Aantal tekens inclusief blanco’s en voetnoten: 73 824
2
De adellijke familie Lalaing aan de zuidgrens van de Nederlanden (1133-1691)
De adellijke familie Lalaing is sinds 1133 gedocumenteerd in het graafschap Henegouwen. De
familie slaagde erin om van lokale Henegouwse familie op te klimmen tot lid van de aristocratie
in de Bourgondisch-Habsburgse Nederlanden. Ze verwierven daarbij de titel van graaf. Deze
bachelorpaper bestudeert eerst de opkomst en betekenis van deze adellijke familie in de Nieuwe
Tijd in de Nederlanden aan de hand van een vergelijkende literatuurstudie. Thema’s daarbij
zijn: hun veerkracht om crisissen te overwinnen, hun bewuste keuze voor sociale promotie, hun
bovengewestelijke netwerken en hun grote geografische mobiliteit. Ze verwierven daarbij
transregionale bezittingen in de Nederlanden. Hun flexibele aanpassing aan de steeds centraler
wordende staatsorganisatie in de Nieuw Tijd wordt eveneens geanalyseerd. Een tweede
vergelijkende literatuurstudie in deze bachelorpaper richt zich op hun rol en houding tijdens de
Opstand. Bij het begin van de Opstand steunden ze Oranje. De analyse van hun beweegredenen
tot al dan niet verzoening met Filips II laat zien hoe de Lalaings soms maanden twijfelden over
hun kantwissel en welke rol patronage daarbij speelde. Een derde en laatste deel van deze
bachelorpaper geeft inzicht in de huwelijksstrategieën van de Lalaings en het belang van de
moderne genderbenadering voor correcte historisch analyse. Daartoe worden een aantal
relevante endogame huwelijken besproken. Na vijfhonderd jaar stierf de familie in 1691 uit
door gebrek aan mannelijke nakomelingen. Alleen een bastaardtak bleef tot op heden bestaan.
Deze verwierf nooit meer een vergelijkbare naam en faam.
1.Van lokale Henegouwse familie tot lid van de aristocratie
Over het geslacht Lalaing is wetenschappelijke literatuur beschikbaar sinds de negentiende
eeuw tot op heden. Dit wijst op het belang van deze familie maar ook op de blijvende
onduidelijkheid over haar eigenlijke rol in de geschiedenis der Nederlanden en het
noodzakelijke verdere onderzoek. In 1826 publiceerde J. De Francquen te Brussel over de
familie als une des plus illustres des Pays-Bas.1 In 1847 publiceerde M. Brassart, historicus en
archivaris van de stad Dowaai, zijn Histoire et généalogie des comtes de Lalaing.2 Zijn zoon F.
Brassart, eveneens historicus en archivaris, publiceerde in 1879 een bijzonder gedetailleerde
opsomming van namen, afkomstplaatsen, data, bezittingen, huwelijken, titels en functies van
de Lalaings.3 In 2002 maakte H. Douxchamps in Le Parchemin in zijn Série d’analyses sur les
quarante familles belges les plus anciennes subsistantes een kritische oorsprongsanalyse van
de Lalaings met genealogische schema’s.4 Ondertussen publiceerde R. Born, jurist en
Henegouwse amateur historicus, in 1986 het enigszins vulgariserend werk Les Lalaing. Une
grande “mesnie” hennuyère, de l’aventure d’outree aux siècles de gueux (1096-1660).5 Zijn
werk is relevant omdat hij de genealogie besprak met biografische uitleg, historische context
en interpretatie. Voor de genealogie verwees hij respectvol naar Brassart. Hij was niet aan zijn
proefstuk toe want reeds in 1981 schreef hij een gelijkaardig werk over de adellijke familie
J. DE FRANCQUEN, Receuil historique, généalogique, chronologiques et nobiliaires des maisons et familles illustres et
nobles…, I, Brussel, drukkerij Demanet, 1826, Lalaing 1-36.
2 M. BRASSART, Histoire et généalogie de comtes de Lalaing, Dowaai, 1847. Dowaai is gelegen in het Franse
Noorderdepartement.
3 F. BRASSART, Le blason de Lalaing: notes généalogiques et héraldiques sur une ancienne et illustre maison, Dowaai, Parijs
en Gent, 1879 (anast. herdruk Parijs, 2012).
4 H. DOUXCHAMPS, ‘Les quarante familles belges les plus anciennes subsistantes: Lalaing’, Le Parchemin, 337 (2002), 134.
5 R. BORN, Les Lalaing. Une grande “mesnie” hennuyère, de l’aventure d’outree au siècle de gueux (1096-1600),
Brussel,1986.
1
3
Croÿ. In 2009 publiceerde F. Lebrecht zijn doctoraatsproefschrift aan de Université Charles de
Gaulle te Rijsel over de familie Lalaing als Une lignage de la haute noblesse des Pays-Bas.6
Hij belichtte de stamboom, de huwelijken, de erfopvolging, de adellijke levensstijl, de politieke
functies en het beheer van het titelgoed. Zijn grondige studie is gebaseerd op bronnenonderzoek
en recente literatuur. Hij heeft de bronnen in Dowaai en in het Algemeen Rijksarchief in Brussel
geconsulteerd. Voor zijn onderzoek in Brussel verwees hij naar de ‘Inventaire des archives de
la famille de Lalaing’ uitgegeven in 1970 door A. Van Nieuwenhuysen.7
Naast deze studies over het geslacht Lalaing zijn verschillende leden van de Lalaings
tot op heden het onderwerp geweest van wetenschappelijk onderzoek. Een treffende casus is de
geschiedschrijving over Joris van Lalaing (1537/1550?-1581) graaf van Rennenberg baron van
La Ville. Over de interpretatie van zijn ‘verraad’ tijdens de Nederlandse Opstand is sinds de
zeventiende eeuw gepubliceerd tot het recente werk in 2009 en 2012 van de Leuvense historica
V. Soen.8
Het belang van de familie Lalaing werd ook duidelijk door verschillende relevante
publicaties in regionale heemkundige tijdschriften, de vermelding in een aantal
overzichtswerken over de adel en de frequente verwijzingen naar de Lalaings in de actuele
algemene literatuur over de adel in de Nieuwe Tijd.
De literatuurstudie wees erop dat de Lalaings vanuit hun hoog adellijk
geslachtsbewustzijn een bewuste strategie ontwikkelden om hun titelgoed, de heerlijkheid
Lalaing, binnen de lignage te behouden. F. Buylaert in 2010 in ‘Eeuwen van ambitie’ wees erop
dat het lang kunnen vasthouden van het titelgoed een bron was van adellijk prestige omdat het
‘de uitdrukking was van het weinig vanzelfsprekende feit dat de familie haar stamboom
ononderbroken kon terugvoeren tot in de mist der tijden waaruit zij eerder was verschenen als
‘heren’ van die heerlijkheid’.9 De Lalaings hebben hun titelgoed gedurende vijfhonderd jaar
binnen hun lignage kunnen behouden. Dit was een bijzondere prestatie want maar tien procent
van de adellijke families overleefden vijfhonderd jaar en meestal konden ze daarbij hun
titelgoed niet behouden.10
Stamboomonderzoek toonde dat de Lalaings vanuit de adellijke continuïteitsgedachte
erin slaagden om meerdere crisissen op een veerkrachtige manier te overwinnen en vijfhonderd
jaar nobel te leven. Concepten om de stamboom van de Lalaings te analyseren en te
interpreteren zijn te vinden bij H. van Nierop in ‘Van ridders tot regenten’, bij A. Janse in
‘Ridderschap in Holland’, bij A. van Steensel in ‘Edelen in Zeeland’ en bij F. Buylaert in
‘Eeuwen van ambitie’.11 Historici hebben de familie Lalaing sinds 1133 gedocumenteerd in het
F. LEBRECHT, Une lignage de la haute noblesse des Pays-Bas: Les Lalaing, de l’époque des Ducs de Bourgogne à la
Révolution Française. Rayonnement lignager, engagement politiques, gestion domaniale, Onuitgegeven
doctoraatsproefschrift, Université Charles de Gaulle-Lille 3, Sciences Humaines, Lettres et Arts, 2009.
7 A. VAN NIEUWENHUYSEN, Inventaire des archives de la famille de Lalaing, Brussel, 1970.
8 V. SOEN, ‘De verzoening van Rennenberg (1579-1581). Adellijke beweegredenen tijdens de Opstand anders bekeken’,
Tijdschrift voor Geschiedenis, 122 (2009), 318-333. V. SOEN, Vredehandel. Adellijke en Habsburgse verzoeningspogingen
tijdens de Nederlandse Opstand (1561-1581), Amsterdam, 2012.
9 F. BUYLAERT, Eeuwen van ambitie. De adel in laatmiddeleeuw Vlaanderen (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse
Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, nieuwe reeks, 21), Brussel, 2010, 66.
10 BUYLAERT, Eeuwen van ambitie, 93.
11 H. VAN NIEROP, Van ridders tot regenten. De Hollandse adel in de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw,
Amsterdam, 1984. A. JANSE, Ridderschap in Holland: portret van een adellijke elite in de late Middeleeuwen
(Adelsgeschiedenis 1), Hilversum, 2001. A. VAN STEENSEL, Edelen in Zeeland. Macht, rijkdom en status in
laatmiddeleeuwse samenleving, Hilversum, 2010.
6
4
graafschap Henegouwen.12 Het was Gerard II van Forest (leefde in 1154 en 1173) die via zijn
huwelijk met Adhelide van Râches, het leen Lalaing wist te verwerven en zich als eerste Gerard
II van Forest en Lalaing ging noemen. Met hem begon de tak van de Oudste Lalaings. Vanaf
dan was er een patrilineaire en primogeniturale overerving van het leen Lalaing tot Nicolas IV
van Lalaing. Hij stierf in 1396 zonder nageslacht. Het leen Lalaing ging over naar zijn broer
Otto II van Lalaing (ca.1338-1441) waarmee de Oude Hoofdtak startte. Via patrilineaire
overerving kwam het leen terecht bij Jan van Lalaing (ca.1421-1498) proost van Sint-Anna te
Dowaai en Sint-Lambrecht te Luik. Deze had een langdurige relatie met Catherina Wiette de
dochter van de molenaar uit Lalaing. Hij had bij haar zes bastaardkinderen. Ondanks het forse
verzet van zijn familie tegen deze mesalliance huwde hij haar in 1490 uit liefde. 13 Door deze
mesalliance kreeg hij geen toegang meer tot het vorstelijk hof en bekleedde geen enkele
officiële functie meer.14 Het werd hem kwalijk genomen dat hij de eer en het belang van de
familie niet had vooropgesteld. Ondertussen had hij wegens schulden de heerlijkheid Lalaing
in 1481 verkocht aan zijn neef Joost van Lalaing (ca.1437-1483).15 Hij deed dit uit besef van
het belang van het titelgoed voor het geslacht.16 Jan van Lalaing wenste niet dat de heerlijkheid
Lalaing vererfd werd naar zijn zuster Yolande van Lalaing (ca.1422-1497) vrouwe van
Brederode.17 Zijn bastaardkinderen konden de heerlijkheid Lalaing niet erven en via zijn zus
zou de heerlijkheid Lalaing verloren gaan voor de familie. Wel zorgde hij daarbij ook goed
voor zichzelf want hij bekwam in de akte van verkoop het levenslange vruchtgebruik en de
toelating dat zijn kinderen het wapen van de Lalaings nog mochten dragen zolang hij leefde. 18
F. Buylaert wees erop dat in affaires tussen familieleden er ook dikwijls eigenbelang speelde.19
In 1558 stierf de Oude Hoofdtak uit wegens gebrek aan mannelijke opvolging.20 H. van Nierop
gaf aan dat het uitsterven van geslachten in mannelijke lijn een natuurlijk proces was. Daarom
hadden adellijke geslachten de neiging om te verdwijnen.21 Bij de Lalaings ontstond er echter
geen crisis. Door de doelbewuste aankoop van de heerlijkheid Lalaing werd Joost van Lalaing,
een collateraal familielid, de stamvader van de tak van de graven van Lalaing en maakte deze
belangrijker dan de Oude Hoofdtak.22 F. Buylaert wees in dit verband op de
‘continuïteitsgedachte’ als kenmerk van adeldom.23 Edelen, bekommerd om het voortbestaan
van de adellijke status van hun familie, poogden het titelgoed ad infinitum door te geven aan
het nageslacht.24 Karel I van Lalaing (1466-1525) volgende zijn vader Joost van Lalaing op.
Hij kon zich de eerste graaf van Lalaing noemen nadat Karel V de heerlijkheid Lalaing, die in
1508 reeds baronie was geworden, in 1522 verheven had tot graafschap. Zijn oudste zoon Jacob
van Lalaing overleed in 1521. In 1525 overleed de vader Karel I van Lalaing. Er ontstond zo
een nieuwe crisis in de erfopvolging. Maar oom Antoon I van Lalaing eerste graaf van
P. DE WIN, ‘Lalaing, Simon de, heer van Montignies-Saint-Christophe, hertogelijk raadsheer-kamerling, vliesridder’,
Nationaal Biografisch Woordenboek, 14, Leuven, 1992, 238-395. DOUXCHAMPS, ‘Les quarante familles belges’, 4. F.
BUYLAERT, Repertorium van de Vlaamse Adel (ca.1350-ca.1500) (Historische Monografieën Vlaanderen, 1), Gent, 2011,
405.
13 BORN, Les Lalaing, 159. VAN NIEROP, Van ridders tot regenten, 71.
14 BORN, Les Lalaing, 159. M.LJ.C. NOORDAM-CROES, Anton van Lalaing (1450-1540). Kamerheer en Chevalier
d’honneur van Margaretha van Oostenrijk, hoofd van financiën in de Nederlanden (1514/15-1530), Hoogstraten, 1968, 6.
15 NOORDAM-CROES, Antoon van Lalaing, 7. B. HUYGE, De adellijke familie van Lalaing-Oudenaarde in de Nieuwe Tijd,
Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 2000, 11.
16 BORN, Les Lalaing, 160.
17 BORN, Les Lalaing, 160.
18 Joost van Lalaing die stierf in 1483 heeft nooit in het kasteel van Lalaing gewoond omdat Jan van Lalaing die stierf in 1498
in de akte van verkoopt had bedongen dat hij er levenslang mocht wonen. Dit wijst erop hoe belangrijk Joost van Lalaing het
vond om het titelgoed in het geslacht te behouden. Het is voor hem een investering geweest waar hij geen enkel direct nut van
had. Het was de zoon van Joost van Lalaing, Karel I van Lalaing eerste graaf van Lalaing, die er opnieuw ging wonen.
19 BUYLAERT, Eeuwen van ambitie, 71.
20 HUYGE, De adellijke familie van Lalaing-Oudenaarde, 11.
21 VAN NIEROP, Van ridders tot regenten, 44.
22 HUYGE, De adellijke familie van Lalaing-Oudenaarde, 13.
23 BUYLAERT, Eeuwen van ambitie, 75.
24 BUYLAERT, Eeuwen van ambitie, 61, 64-67 en 75.
12
5
Hoogstraten zorgde ervoor dat zijn neefje Karel II van Lalaing (1506-1558), de tweede zoon
van Karel I van Lalaing, het kerkelijk leven, waarvoor hij op dertienjarige leeftijd ingetreden
was, in 1525 vaarwel zei. Zo kon de verantwoordelijke Karel II van Lalaing op negentienjarige
leeftijd zorgen voor het voortbestaan van de lignage. Hij werd Karel II van Lalaing tweede
graaf van Lalaing.25 Deze werd opgevolgd door Filips II van Lalaing (1533/1545?-1582) derde
graaf van Lalaing. Zijn zoon Frans van Lalaing vierde graaf van Lalaing stierf erg jong in 1590
op twaalfjarige leeftijd. Zo erfde zijn zus Margaretha van Lalaing (1574-1650), onverwachts,
de heerlijkheid Lalaing. Zij werd daardoor een begeerde erfdochter. Het was Florent graaf van
Berlaymont die haar huwde en die dan ook graaf van Lalaing werd. De onderzoekers F.
Lebrecht, B. Huyghe en R. Born gaven aan dat de heerlijkheid Lalaing via de dochter ClaraIsabelle van Berlaymont gravin van Lalaing (1602-1630) terecht kwam bij de prinsen van
Arenberg.26 V. Soen en E. Pattou suggereerden een andere erving.27 Door het huwelijk in 1610
van de andere dochter Maria Margaretha van Berlaymont (?-1654) met haar volle neef (vijfde
graad verwantschap) Antoon III van Lalaing (1588-1613) vijfde graaf van Hoogstraten,
verstrengelden de tak van de graven van Lalaing en de graven van Hoogstraten en bleef het
titelgoed in de familie. De verstrengelde tak van de graven van Lalaing-Hoogstraten doofde wel
snel uit. Na Karel III van Lalaing (1567-1627) zesde graaf van Hoogstraten die nog huwde met
Alexandrina van Langlée (leefde in 1607) stierf deze tak uit in 1691 door een gebrek aan
mannelijke nakomelingen.28
Zeven heren van de Lalaings behoorden tot de aristocratie. Zo zijn Joost van Lalaing
(ca.1437-1483) heer van Montigny en Santes, Karel I van Lalaing (1466-1525) eerste graaf van
Lalaing en Antoon I van Lalaing (1480-1540) eerste graaf van Hoogstraten, vermeld in de
prosopografische lijst van 257 edellieden die H. Cools in 2001 publiceerde in ‘Mannen met
macht tussen 1475-1530’. Op basis van een aantal criteria beschouwde hij deze edellieden als
een min of meer gesloten bovengewestelijke hofadel of aristocratie.29 Zij hadden een functie
aan het hof in dienst van de vorst, waren lid van één van de opeenvolgende centrale raden,
waren lid van het Gulden Vlies, hadden een gewestelijke functie zoals baljuw of stadhouder, en
waren aanvoerder van een ordonnantiebende of een vergelijkbare status. De literatuurstudie
toonde dat Simon VIII van Lalaing (ca.1405-1476) heer van Montigny, Santes en GavereSchorisse, Jacob van Lalaing (ca.1420-1453), Willem van Lalaing (ca.1395-1475) en Karel II
van Lalaing (1506-1558) tweede graaf van Lalaing ook voldeden aan deze criteria. Zo waren
in het totaal zeven heren van de Lalaings lid van de aristocratie.
C. MEULEMAN, Huis van Lalaing, ‘Hoe Karel II van Lalaing bisschop in spe, de lignage Lalaing redde’.
LEBRECHT, Un lignage de la haute noblesse: Les Lalaing, 368-372. HUYGHE, De adellijke familie van LalaingOudenaarde, 13. BORN, Les Lalaing, 294.
27 E. PATTOU, Racines et histoire, ‘Famille et Seigneurs de Lalaing’. Op deze site is een volledige genealogie van de familie
Lalaing beschreven. SOEN, Vredehandel, 23.
28 BUYLAERT, Eeuwen van ambitie, 86. Een adellijk geslacht kon ook verdwijnen door gebrek aan geldelijke middelen om
de adellijke levensstijl verder te zetten of doordat een familie zijn machtsbasis naar een ander gewest verplaatste. Bij de
Lalaings kon alleen de bastaardtak Lalaing-Oudenaarde opklimmen tot een succesrijke familie aan het einde van de achttiende
eeuw. HUYGHE, De adellijke familie Lalaing-Oudenaarde, 4.
29 H. COOLS, Mannen met macht. Edellieden en de Moderne Staat in de Bourgondische-Habsburgse landen (1475-1530),
Zutphen, 2001, 60 en 29.
25
26
6
Le voeu du faisan, olieverf op doek, ca.1500-1599 (AMSTERDAM, Rijksmuseum, SK-A-4212). Banket in 1454 waar Philips de Goede de
eed aflegde om een kruistocht te maken naar het Heilig Land. F. Buylaert in 2011 in ‘Repertorium van de Vlaamse adel’ wees erop dat Simon
VIII van Lalaing aanwezig was op dit feest.
Voor H. Cools behoorden de Lalaings van oorsprong tot de provinciale adel en niet tot
de traditionele hoge adel. Het waren edellieden wiens voorvaderen bij aanvang van de vijftiende
eeuw slechts bezittingen hadden in één gewest.30 H. Cools wees erop dat zij er door hun functie
aan het hof, door strategische huwelijken en door het verwerven van grondbezit in de
verschillende gewesten, in slaagden om tegen het einde van de vijftiende eeuw tot deze
bovengewestelijke aristocratie te behoren.31 Hij gaf hierbij het exemplarische voorbeeld van
Antoon I van Lalaing. Het was Maximiliaan van Oostenrijk die aan vele Henegouwers het
kamerheerschap verleende om het graafschap Henegouwen aan zich te binden tegen de Franse
bedreiging.32 Zo kwam Antoon I van Lalaing vanuit Henegouwen aan het hof. Hij wist zich
later aanzienlijk te verrijken via zijn huwelijk in 1509 met de aan het hof verblijvende rijke
Zeeuwse edeldame en erfdochter Elisabeth van Culemborg (1457-1555) eerste kamervrouw en
nicht van de landvoogdes Margaretha van Oostenrijk.33 Zij schonk hem in 1516 de volle
eigendom van de heerlijkheden Hoogstraten, Minderhout en Rijkevorsel en haar eigendommen
in Meer, Meerle en Meersel-Dreef, samen met de hoven in Brussel en Mechelen. Hoogstraten
werd op 25 november 1518 door Keizer Karel verheven tot graafschap. Antoon I van Lalaing
liet zich toen eerste graaf van Hoogstraten noemen en resideerde aldaar in het centrum van de
Nederlanden. H. Cools besloot dat het nauwelijks nog zin had om hem tot de Henegouwse adel
te rekenen.34 Hij gaf aan dat Antoon I van Lalaing er op die manier in geslaagd was om door te
dringen tot de rangen van andere regionale adelsgroepen. Hij behoorde nu tot de Brabantse
adel.35 Door zijn huwelijk had hij ook het Hollands-Gelderse Culemborg verworven. Hij kocht
nadien ook lenen in Holland en Zeeland nadat hij er in 1522 stadhouder was geworden. 36 Hij
werd zo een duidelijk voorbeeld van sociale en geografische mobiliteit.
30
COOLS, Mannen met macht, 60-61.
COOLS, Mannen met macht, 60.
32 COOLS, Mannen met macht, 67 en 75.
33 Elisabeth van Culemborg was sinds 1507 weduwe van Jan van Luxemburg. Jan van Luxemburg was de tweede zoon van
Jacques heer van Fiennes en van Maria van Berlaymont. Hij was een vriend van Antoon I van Lalaing. Antoon I van Lalaing
was door hem aangeduid als één van de testamentaire uitvoerders. NOORDAM-CROES, Anton van Lalaing,15-21. BORN,
Les Lalaing, 297-312 en 300.
34 COOLS, Mannen met macht, 65.
35 COOLS, Mannen met macht, 75.
36 VAN STEENSEL, Edelen in Zeeland, 100 en 154. Antoon van Lalaing kocht in 1524 land in Noord- en Zuid-Beverland. Hij
was daar trouwens betrokken bij de inpoldering. Zijn stadhouderschap liep van 1522 tot 1540.
31
7
2. De Lalaings actief bij de staatsvorming in de Nederlanden
In 1997 publiceerde de Leuvense historicus H. Cools over de rol van de hoge adel in de
staatsvorming in de Nederlanden tussen 1475 en 1530.37 Hij toonde aan dat edellieden daarbij
niet de verliezers waren, zoals klassiek gedacht, maar dat de Bourgondische hertogen en hun
Habsburgse opvolgers, bewust en ingegeven door eigenbelang, de groei van een
bovengewestelijke aristocratie bevorderden. Doelbewust gaven ze aan deze edellieden toegang
tot het hof, kenden jaargelden, lenen en heerlijkheden toe, plaatsten hen in het corps van
stadhouders, maakten hen aanvoerder van ordonnantiebenden en lieten hen al dan niet toe tot
de Orde van het Gulden Vlies. De edellieden lieten zich ‘gebruiken’ als ridder en als
bestuurlijke en juridische vertegenwoordiger. In 2001 publiceerde H. Cools, aansluitend op zijn
artikel uit 1997, in ‘Mannen met macht’ een prosopografische studie over de duidelijk
afgebakende groep aristocraten in de Bourgondisch-Habsburgse Nederlanden tussen 14751530.38 Cijfermatig bewees hij, in tegenstelling tot wat werd gedacht, dat deze aristocraten ook
in de grote, verstedelijkte kerngewesten van de Nederlanden nadrukkelijk aanwezig waren.39 F.
Buylaert in 2010 bevestigde deze hypothese voor het graafschap Vlaanderen. Hij stelde dat de
Vlaamse adel in de late middeleeuwen gekenmerkt was door een sterk urbanisatieproces.40 De
reeds vermelde Antoon I van Lalaing eerste graaf van Hoogstraten illustreerde deze
samenwerking tussen vorst en verstedelijkte aristocratie. H. Cools noemde hem een typisch
voorbeeld van de paradox dat ‘het verstedelijkte karakter van Brabant dit gewest ook tot
adelsgewest maakte’.41 Hij was vanuit de Henegouwse adel, via het hof en een huwelijk met
een Brabantse edeldame, doorgedrongen tot de Brabantse adel. Door te resideren in Brabant
profiteerde hij van de spectaculaire economische groei van Antwerpen en zat tegelijk dicht bij
de politieke macht. Met zijn zo verworven rijkdom kon hij grote sommen geld voorschieten aan
de regentes Margaretha van Oostenrijk en kon hij borg staan voor staatsleningen.42 Ter
compensatie kreeg hij de rechtsmacht over sommige heerlijkheden en invloed in vorstelijke
raden. Daarin verdedigde hij de handel met Engeland die ook voor hem erg lucratief was. Zijn
verworven macht was duidelijk. Hij was van 1515 tot 1540 hoofd van de Raad van Financiën,
in 1516 lid van de Geheime Raad en van 1534 tot 1540 lid van de Raad van State. Hij was een
van de intimi van Karel V en de absolute rechterhand van Margaretha van Oostenrijk. Het
cijfermatig onderzoek van H. Cools bevestigde ook de bevindingen van J. Lefèvre en P.
Rosenfeld.43 Zij hadden respectievelijk in 1957 en in 1959 aangegeven dat het een selecte groep
H. COOLS, ‘Hoge adel en staatsvorming in de Nederlanden, ca.1470-1630. Enkele historiografische beschouwingen’, Virtus,
14 (1997), 35-45.
38
H. COOLS, Mannen met macht. Edellieden en de Moderne Staat in de Bourgondisch-Habsburgse landen (1475-1530),
Zutphen, 2001.
39 COOLS, Mannen met macht, 69.
40 P. DE WIN, Bespreking van F. BUYLAERT, Eeuwen van ambitie. De adel in laatmiddeleeuws Vlaanderen (Verhandelingen
van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, Nieuwe Reeks, 21), Brussel, 2010, Virtus,
19 (2012), 1997.
41 COOLS, Mannen met macht, 76-77. H. Cools benoemde nog andere edellieden in deze situatie: Jan van Luxemburg, Jan van
Glymes en Engelbrecht van Nassau.
42 NOORDAM-CROES, Anton van Lalaing, 50-51. Zij beschreef onder anderen hoe in februari 1522 een lening werd gesloten
van 100.000 ponden van 40 groten Vlaams bij Franciscus de Vaille, Spaanse koopman gevestigd in Antwerpen, waarvoor
Lalaing en Nassau zich met privé-goederen borg stelden. Zij beschreef in detail alle inspanningen die Antoon I van Lalaing,
als hoofd van Financiën, moest doen om aan de nodige gelden te komen die de vorst nodig had.
43 J. LEFEVRE, ‘De adel. De 16e, 17e, 18e eeuw’, J.L. BROECKX, ed., Flandria Nostra: ons land en ons volk, zijn standen en
beroepen door de tijden heen, IV, Antwerpen, 1957, 345-393. P. ROSENFELD, The provincial governors from the minority
of Charles V to the Revolt (Standen en Landen, 17), 1959, 3-63.
37
8
adellijke families was die deze toparistocraten leverden.44 Deze kwamen uit een tiental adellijke
families zoals de familie Croÿ, Nassau, Egmond, Lalaing, Glymes-Bergen, Lannoy,
Montmorency, Luxemburg en de bastaarden van Bourgondië. Het belang van deze families
bleef in de periode 1475 tot 1530 vrijwel constant. Er was dus een duidelijke constante
bovenklasse en de literatuurstudie toonde aan dat de zeven heren van Lalaing daar deel van
uitmaakten.
De Brusselse historicus F. Buylaert analyseerde in 2010 in ‘Eeuwen van ambitie’ de
Vlaamse adel en het staatsvormingsproces.45 De vroegere stelling luidde dat ambtenaren in
vorstelijke dienst fortuin verdienden om, met behulp van sociale netwerken, aansluiting te
vinden bij de edellieden, hun rijkelijke levenswijze en status. Zo zou de staat in de vijftiende
eeuw de belangrijkste vernieuwingsfactor geweest zijn voor de laatmiddeleeuwse adel.46 F.
Buylaert weerlegde deze stelling. Hij gaf aan dat slecht ‘een handvol witte raven’ op die manier
een veredelingsproces doorliepen.47 Hij wees op een aantal feiten. De adel wist zijn lokale
macht te behouden en zelfs te versterken doordat de vorst het baljuwschap financieel ging
exploiteren en daardoor verzwakken.48 Dit was een paradox want het was nochtans de
belangrijkste vorstelijke functie.49 Zo ontstond een hoge instapdrempel voor het baljuwschap
waardoor burgerfamilies er amper in slaagden om via deze functie tot veredeling te komen.50
Er waren ook maar een beperkt aantal van deze functies met een laag doorstromingsritme. De
literatuurstudie wees erop dat de Lalaings er wel in slaagden om deze machtige functie te
bekomen zowel in het graafschap Henegouwen als in andere provincies van de Nederlanden.
Ten tweede toonde F. Buylaert aan dat edellieden zich, in tegenstelling tot wat steeds werd
gedacht, goed wisten te handhaven in hoge functies. Uit de bestudering van de zeven heren van
Lalaing is duidelijk dat zij allen, dikwijls levenslang, verschillende belangrijke functies hadden
zowel aan het hof als gewestelijk. Vanaf het aantreden van Maria van Hongarije slaagden ze er
wel niet meer in hun functies te laten overerven binnen de familie. Ten derde gebruikte F.
Buylaert de analyse van patronagenetwerken om aan te tonen dat vooral hoge edelen als
makelaars in macht optraden tussen de vorst en diverse regionale elites. Hij gaf het voorbeeld
hoe Jan van Dadizeele via Simon van Lalaing en Joost van Lalaing voorrechten voor zijn
heerlijkheid kon bekomen bij Filips de Goede.51 F. Buylaert kwam tot het besluit dat het
overtrokken was om van een staatsadel te spreken en hij toonde duidelijk aan dat in de
veertiende en vijftiende eeuw het vernieuwingsproces van de adel zeker niet werd gedomineerd
door de staat.52 F. Buylaert bewees op deze manier dat tussen vorst en edellieden een
dynamische maar niet standvastige en fluctuerende relatie bestond waar de edellieden toch
uiteindelijk voldoende autonomie hadden om ‘te breken met de vorst als dit botste met hun
eigen familiebelangen’.53 Bij de zeven heren van Lalaing heeft niemand in deze periode
44
COOLS, Mannen met macht, 92-96.
BUYLAERT, Eeuwen van ambitie, 185.
46 BUYLAERT, Eeuwen van ambitie, 187.
47 BUYLAERT, Eeuwen van ambitie, 187. Zie het voorbeeld van Pieter Bladelin. Hij wist een uitzonderlijke carrière uit te
bouwen die hem tot grote welstand bracht en hem een uitzonderlijke positie in het centrum van de macht gaf.
48 Buylaert gaf aan dat de kandidaat-baljuw de door de vorige baljuw verstrekte kredieten diende over te nemen en bovendien
verondersteld werd om nieuwe leningen toe te staan aan de vorst. Ofwel moest hij een pachtsom betalen voor het baljuwschap.
Daardoor werd het baljuwschap ‘duur’, maar de macht van de baljuw t.o.v. de vorst steeg. BUYLAERT, Eeuwen van ambitie,
193.
49 BUYLAERT, Eeuwen van ambitie, 189.
50 BUYLAERT, Eeuwen van ambitie, 206-207. Daarbij bestond 50% van het korps hogere ambtenaren uit edellieden.
51 BUYLAERT, Eeuwen van ambitie, 222-223.
52 BUYLAERT, Eeuwen van ambitie, 242, 245.
53 BUYLAERT, Eeuwen van ambitie, 247.
45
9
gebroken met de vorst. Ze waren constant aanwezig aan het hof maar wel in verschillende elkaar
afwisselende functies. F. Buylaert gebruikte de metafoor: ‘Een eersteklascoupé van een trein,
waarin passagiers voortdurend heen en weer wandelen tussen de eerste- en tweedeklaswagons
en elkaar frequent ontmoetten in de restauratiewagen’.54 Een mooi voorbeeld hiervan werd
gemeld door L. Gorter-van Royen. In haar bijdrage aan ‘Bourgondië voorbij’ in 2010 beschreef
ze de verhouding tussen Maria van Hongarije en de hoge edelen in de Nederlanden. 55 Onder
Margaretha van Oostenrijk beheerste Antoon I van Lalaing eigenlijk de gehele politiek in de
Nederlanden. Hij was nadien het grootste slachtoffer van de reorganisatie van 1531. Hij moest,
zeer tegen zijn zin, zijn macht gaan delen met Jacob van Luxemburg heer van Fiennes en graaf
van Gavere en met Filips van Lannoy heer van Molembais. Hij probeerde vanaf 1535 zijn
stadhouderschap van Holland en Zeeland over te dragen op Filip I van Lalaing zijn neef en
erfgenaam. Maria van Hongarije verhinderde dat.
De Leuvense historicus J. Haemers publiceerde in 2014 over het politieke verzet van de
adel in de laatmiddeleeuwse Vlaamse Opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk tussen 1482
en 1492.56 Zijn onderzoek belichtte een aantal nieuwe aspecten van de relatie tussen adel en
staatsvorming. Afkomst en deugd werden geschetst als belangrijke hoekstenen voor de
identiteit van de adel. Daarbij was dienst aan de vorst een bijzondere deugd. In ruil moest de
vorst de vooraanstaande politieke en sociale positie van de edelen handhaven en zich door hen
laten adviseren.57 Vanuit haar stand eiste de adel haar plaatst op aan de vorstelijke
onderhandelingstafel.58 Indien dit niet kon was er vanuit de eer van hun adellijke stand geen
andere mogelijkheid dan opstand. Dit was voor J. Haemers één van de onderliggende
dynamieken van dit conflict. J. Haemers wees hierbij op de rol van Joost van Lalaing. Joost van
Lalaing was van Henegouwse signatuur. Hij was lid van de Hofraad waardoor Maximiliaan kon
rekenen op zijn steun. Tot 1480 was Joost van Lalaing soeverein-baljuw van Vlaanderen
geweest. K. Van Gelder in 2007 in zijn studie over het soeverein-baljuwschap van Vlaanderen
had erop gewezen dat hij daarbij al een belangrijke pion was in het centralisatiestreven van de
vorst.59 In de Staten Generaal van Aalst in 1482 was hij lid van de vorstelijke delegatie van
Maximiliaan van Oostenrijk maar dan als stadhouder van Holland en Zeeland, benoeming die
hij in 1480 had ontvangen.60 Maximiliaan had hem daar geplaatst ter vervanging van Wolfert
van Borssele die het graafschap niet meer onder controle kreeg.61 Joost van Lalaing had dus
veel gekregen van de vorst en bleef hem trouw zoals het een edelman paste in deze moeilijke
periode. Mede door zijn steun slaagde Maximiliaan van Oostenrijk erin om een succesvolle
beïnvloedingspolitiek in Henegouwen te realiseren. Hij kreeg op die manier steun voor zijn
54
DE WIN, Bespreking van F. BUYLAERT, Eeuwen van ambitie,194-197.
L. GORTER-VAN ROYEN, ‘Maria van Hongarije en de hoge adel in de Nederlanden. Een confrontatie’, M. DAMEN en
L. SICKING red., Bourgondië voorbij. De Nederlanden 1250-1650, Hilversum, 2010, 207-218.
56 J. HAEMERS en L. SICKING, ‘De Vlaamse Opstand van Filips van Kleef en de Nederlandse Opstand van Willem van
Oranje. Een vergelijking’, Tijdschrift voor Geschiedenis, 119 (2006), 328-347. J. HAEMERS, ‘Opstand adelt? De
rechtvaardiging van het politieke verzet van de adel in de Vlaamse Opstand (1482-1492)’, Low Countries Historical Review,
123 (2008), 586-608. J. HAEMERS, De strijd om het regentschap over Filips de Schone. Opstand, facties en geweld in Brugge,
Gent en Ieper (1482-1488) (Historische Monografieën Vlaanderen, 2), Gent, 2014.
57 HAEMERS, ‘Opstand adelt?’, 608.
58 J. DUINDAM, ‘Van cohabitatie naar coëxistentie? Hofhouding en staatsbestuur in vroegmodern Europa’, Tijdschrift voor
Geschiedenis, 115 (2002), 257.
59 K. VAN GELDER, Tussen veel vuren. Het soeverein-baljuwschap van Vlaanderen in de Vroegmoderne Tijd (1500-1733)
(Standen en Landen, 106), Brussel, 2007, 234.
60 Joost van Lalaing sneuvelde in 1483 in het beleg van Utrecht in de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Hij was bevelvoerder
van de troepen van Maximiliaan van Oostenrijk die de stad belegerden.
61 VAN STEENSEL, Edelen in Zeeland, 306.
55
10
regentschap en zijn voogdij over graaf Filips (de Schone). Henegouwen en uiteindelijk ook de
andere gewesten gingen mee in zijn beleid, waardoor hij erin slaagde om Vlaanderen te
isoleren.62
In 2008 analyseerde de Gentse historicus R. Versteyhe in ‘De landvoogdij van Emanuel
Filibert van Savoie’ het historiografisch debat over de machtsmiddelen die de zeer trouwe Karel
II van Lalaing kreeg van de landvoogd Emanuel Filibert van Savoie tijdens diens afwezigheid
wegens de oorlog tegen Frankrijk. Hij was voordien vertrouweling geweest van Maria van
Hongarije en hoofd van de Raad van Financiën. Hij was nu tussen 1557 tot 1558 waarnemend
gouverneur–generaal. R Versteyhe besloot dat de nochtans bekwame Karel II van Lalaing
eigenlijk niet veel volmachten kreeg en alleen in spoedgevallen de vrijheid had om te
handelen.63
J. CORNELISZOON VERMEYEN, Le Tournoi de Tervuren en 1548, olieverf op doek, ca.1549-1600 (BELOEIL, Kasteel van Beloeil,
10154463). Schilderij van het tornooi bij de Blijde Intrede van Filips II in 1549 te Tervuren. In het midden is Filip I van Lalaing afgebeeld en
rechts Karel II van Lalaing. Verder zijn afgebeeld: Lamoraal van Egmont, Jacques van Ligne, Jan van Arenberg, Filips van Montmorency,
Pieter-Ernst van Mansfeld.
In tegenstelling hiermee wees de Antwerpse historicus L. Duerloo in 2011 in ‘Het
verdeelde huis’ op de sterke dynamiek van de edellieden in de zestiende en zeventiende eeuw.64
Hij concludeerde dat de edellieden verre van berooid en uitgesloten waren, dat ze meer dan ooit
een onafhankelijk bestaan konden leiden, dat ze geen boodschap hadden aan de
professionalisering van de vorstelijke ambtenarij en dat ze zelf bepaalden of ze meededen aan
de rat race naar macht en invloed.
De vergelijkende literatuurstudie wees erop dat in de vroegmoderne staatsontwikkeling
met toenemende bestuurlijke centralisatie de adel als machtselite, samen met andere elites, een
cruciale rol speelde. De edellieden zaten daarbij niet in crisis maar in transformatie. De vorst
was afhankelijk van hun politieke, bestuurlijke, militaire en financiële macht. Het was een
dynamische maar fluctuerende relatie. Deze edellieden deden er duidelijk hun voordeel mee
zowel financieel als in macht. Vanuit hun adellijke bewustzijn konden ze in opstand komen. De
62
HAEMERS, De strijd om het regentschap over Filips de Schone, 59, 99 en 291.
R. VERSTEYE, De landvoogdij van Emanuel Filibert van Savoie in de Nederlanden (1555-1559), Onuitgegeven
masterproef, Universiteit Gent, vakgroep Nieuwe Geschiedenis, 2008, 58-60.
64 L. DUERLOO en L. DE FRENNE eds., Het verdeelde huis. De Nederlandse adel tussen opstand en reconciliatie (Publicaties
van de Vlaamse Nederlandse Vereniging voor Nieuwe Geschiedenis, 10), Maastricht, 2012, 3-9.
63
11
Lalaings waren, naast anderen, in deze ontwikkelingen prominent aanwezig. Er was wel én
opkomst én verval bij de adel.65 Voor de Lalaings was dit ‘verval’ in de tweede helft van de
zeventiende eeuw gewoonweg te wijten aan het gebrek aan mannelijke nakomelingen.
In 2015 vestigde F. Buylaert in zijn boekbespreking van ‘Het verdeelde huis’ de
aandacht op een probleem van het huidige onderzoek naar staatsvorming.66 Hij vroeg zich af
wat de lotgevallen waren van de duizenden gewone edellieden en in welke mate ze verschilden
van het kleiner en geheel andere milieu van de hoge edellieden. Hij wenste onderzocht te zien
wat de positie was van de edelen in de lokale gemeenschap en wat uiteindelijk de
participatiegraad was van de adel in het staatsvormingsproject. Hij pleitte in het onderzoek
rondom staatsvorming voor een verbreding van de ‘politiek’ in die zin dat de bestudering van
de edelman in de lokale dorpsgemeenschap niet minder belangrijk was dan de vraag of hij
contacten had aan het hof. Bij de Lalaings is zo de rol van Willem van Lalaing in de Hoekse en
Kabeljauwse twisten bestudeerd.67 Dit soort onderzoek zal de rol van de Lalaings in de
staatsvorming vervolledigen.
3. De Lalaings actief in het verzet en de verzoening tijdens de Opstand tussen 1564-1581
Over de rol van de adel bij de Opstand stelde R.C. Bakhuizen van den Brink in 1863 dat ‘de
adel uitgeput, magteloos, in zich zelven verdorven, bij den eersten stoot onderging’.68 Zo
verging het de Lalaings zeker niet. Integendeel. In de gevarieerde cast tijdens de Opstand
speelden de broers Antoon II van Lalaing (ca.1535-1568) derde graaf van Hoogstraten en Joris
van Lalaing (1537/1550?-1581) graaf van Rennenberg en baron van Ville, en hun neven Filip
II van Lalaing (1533/1545?-1582) derde graaf van Lalaing en Emmanuel-Filibert van Lalaing
(1557-1590) baron van Montigny markies van Renty heer van Leuven en Condé, die zelf
halfbroers waren, een prominente rol. Buiten Antoon II van Lalaing verzoenden zij zich allen
met Filips II. Deze paper biedt een analyse van de beweegredenen voor hun kantwisselingen.
G. Janssens besprak in 1989 inzichtelijk de dynamiek van de ‘Loyale oppositie tegen
Spanje’s bewind in de Nederlanden van Alva tot Farnese’. Hij stelde dat bij de loyale oppositie
en grotendeels ook bij de groep rond Oranje, de soevereiniteit van Filips II niet in vraag werd
gesteld.69 Wel lokte het bewind van de hertog Alva zowel bij de rebellen als bij de loyale
Nederlanders fel verzet uit. Vanuit de Waalse katholieke kringen ontstond er een afzonderlijke
reconciliatie met de vorst.70 Na deze reconciliatie en door het radicale optreden van de
calvinisten, kon de loyale oppositie zich in de niet gereconcilieerde gewesten niet meer
handhaven.71
J. DUINDAM, ‘Adel en staat in vroegmodern Europa. De omkering van een geschiedbeeld’, Virtus, 19 (2012), 41.
F. BUYLAERT, Bespreking van L. DUERLOO en L. DE FRENNE eds., Het verdeelde huis. De Nederlandse adel tussen
opstand en reconciliatie (Publicaties van de Vlaamse Nederlandse Vereniging voor Nieuwe Geschiedenis, 10), Maastricht,
2012, Low Countries Historical Review, 130 (2015), 24.
67 T. OVERSTEEGEN, ‘Hoeken aan de macht tijdens stadhouder Willem van Lalaing, 1440-1445’, J.W. MARSILJE red.,
Bloedwraak, partijstrijd en pacificatie in laatmiddeleeuws Holland, Hilversum, 1990.
68 R.C. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK, Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren, uit vroegere
opstellen bijeen verzameld, herzien en vermeerderd, I, Amsterdam, 1863, 84.
69
G. JANSSENS, Brabant in het verweer. Loyale oppositie tegen Spanje’s bewind in de Nederlanden van Alva tot Farnese.
1567-1578 (Standen en Landen, 89), Kortrijk en Heule, 1989, 417.
70
JANSSENS, Brabant in het verweer, 418.
71
JANSSENS, Brabant in het verweer, 426.
65
66
12
In 2010 interpreteerde de Leuvense historica V. Soen in ‘Vredehandel’ de Nederlandse Opstand
als een verhaal van zowel strijd als verzoening.72 Zij toonde overtuigend aan dat het niet de
brede middengroepen waren maar de adellijke elites en de koning met zijn entourage die vaak
verzoenende initiatieven namen. Daarbij plaatste V. Soen de kantwisselingen van edelen meer
in context waardoor ze ontdaan werden van hun kwalificatie van verraad die ze in de klassieke
geschiedschrijving gekregen hadden.73
De historicus L. Duerloo wees er in 2012 op dat de adel in de Bourgondische tijd gepokt
en gemazeld was geraakt in de beoefening van het weerstandsrecht.74 Daarbij achtte de adel het
als haar geboorterecht om de vorst van advies te dienen, maar ook om een eigenzinnige vorst
tot de orde te roepen. De adel beschikte daarbij, volgens hem, over een samenhangend discours
en een ritueel repertorium om haar verzet gestalte te geven.75 De adel kende scripts van verzet
maar ook scripts van onderwerping en reconciliatie. In deze scripts speelden verheven ideeën
over regime en religie een rol, maar ook pragmatische overwegingen over onroerend vermogen
en symbolische elementen zoals eer, status en identiteit.76
Het belang van eer, status en identiteit als beweegreden is uitgewerkt door de Utrechtse
historicus C. Gietman in 2014.77 C. Gietman stelde in ‘Adel tijdens de Opstand en Republiek’
dat eer het leidmotief was bij hun doen en laten. De persoonlijke eer was daarbij verbonden met
die van het geslacht en met de dienst aan de vorst.78 Netwerk en patronage waren daardoor een
evidentie in het adellijk leven. De adellijke identiteit was daarbij een constructie gebaseerd op
het geloof, door de adel zelf en door de buitenwacht, in de bijzondere kwaliteiten van de adel.79
Deze cultuurhistorische en antropologische benadering biedt een bijkomend interpretatiekader
om de politieke keuzes van edellieden tijdens de Opstand te begrijpen.
In een actueel en verhelderend denkkader bracht V. Soen de consilio et auxilio, de devoir
de révolte met de mécontent verklaring en de devoir de réconciliation als een brede en krachtige
waaier van ‘leidmotieven’, voortkomende uit de standopvatting van de edellieden. Deze
speelden zowel in de adellijke beweegredenen voor het verzet tegen de vorst als in de
ononderbroken verzoeningspogingen met de vorst die edellieden tegelijkertijd ondernamen.80
Daarnaast waren ook gewone wereldse motieven aan de orde zoals het verkrijgen van
beloningen, het verwerven van gunsten, eerzucht en ambitie, competitie tussen edellieden, en
bij Filips van Kleef het bijwonen van de begrafenis van zijn vader.81 Maar ook de vorst nam
initiatief. V. Soen wees erop dat zijn voie de rigeur bewust ingepast werd in een strategie waar
72
V. SOEN, Vredehandel. Adellijke en Habsburgse verzoeningspogingen tijdens de Nederlandse Opstand (1564-1581),
Amsterdam, 2012.
73 L. GEEVERS, Bespreking van V. SOEN, Vredehandel. Adellijke en Habsburgse verzoeningspogingen tijdens de
Nederlandse Opstand (1564-1581), Amsterdam, 2012, Virtus, 20 (2013), 231.
74 DUERLOO en DE FRENNE, Het verdeelde huis, 5.
75 DUERLOO en DE FRENNE, Het verdeelde huis, 5.
76 DUERLOO en DE FRENNE, Het verdeelde huis, 6.
77 C. GIETMAN, ‘Adel tijdens de Opstand en Republiek. Oude en nieuwe perspectieven’, Virtus, 19 (2012), 49-62.
78 V. SOEN, ‘Aristocratische dynastieën in de vroegmoderne tijd. Identiteitsbeleving op het kruispunt tussen verleden en
heden’, Virtus, 21 (2014), 213-215.
79 GIETMAN, ‘Adel tijdens de Opstand en Republiek’, 81.
80 SOEN, Vredehandel, 29-30, 39 en 41.
81 SOEN, Vredehandel, 148. V. Soen wees erop dat telgen uit verschillende adellijke families (Egmont, Montmorency, Croÿ,
Lalaing) zich aflosten als hoofdrolspelers in de vredehandel. Er was concurrentie met de prins van Oranje die ‘succesvol was
als pater patriae en leider van de opstandelingen’. SOEN, Vredehandel, 30. V. Soen wees op de suggestie van H. Cools dat
Filips van Kleef maar de begrafenis van zijn vader kon bijwonen door zich te verzoenen.
13
de voie de douceur met verzoenende maatregelen de vorst de mogelijkheid gaf om in een
tweede fase, bij diens reis naar de Nederlanden, in een voie de clémence genadig en zalvend op
te kunnen treden.82 V. Soen toonde heel specifiek aan dat uit deze dynamiek tussen edellieden
en vorst l’art de paix ontstond als een methode om ‘contacten aan te knopen, ze te onderhouden
en met als doel het conflict in eigen voordeel te beslissen’. Beide partijen wilden vrede maar
niet tegen eender welke prijs.83
R. van Roosbroeck in 1970 wees erop dat Antoon II van Lalaing, Hoogstraten, via zijn
huwelijk met Eleonora van Montmorency, zus van graaf Horn, bij de ‘groten’ kwam in de Liga
tegen Granvelle.84 De context waarin Hoogstraten zou handelen in de jaren 1559 tot 1567 werd
in detail beschreven door L. Geevers in 2008 in ‘Gevallen vazallen’. Zij bracht het relaas van
de poging tot integratie van Oranje, Egmont en Horn in de Spaans-Habsburgse monarchie.85
Dit was het doel van de Eboli-factie aan het Spaanse hof. De adel streefde echter naar ‘een
vrijwel onafhankelijke positie in Brussel’.86 R. Van Roosbroeck duidde de verschillende feiten
die aantoonden dat Hoogstraten betrokken was bij de politieke situatie.87 Het was Hoogstraten
die na het aanbieden van het Smeekschrift het antwoord van Margaretha van Parma moest
voorleggen aan het Eedverbond der Edelen.88 Hij, als ridder van het Gulden Vlies, profileerde
zich zo als bemiddelaar tussen landvoogdes en edelen.89 Hij wees erop dat Hoogstraten vooral
behoorde tot de nationale en niet zozeer tot de godsdienstige oppositie. 90 Hoogstraten was
daarbij katholiek, tegen de godsdienstvrede maar daarin gematigd en hij deelde de eisen van de
oppositie op politiek terrein.91 Voor R. Van Roosbroeck zocht hij, als bemiddelaar, constant
naar een vredelievende regeling tijdens zijn kortstondige gouverneurstaken in 1566 in
Mechelen en Antwerpen. Hij schipperde daarbij tussen vorst en edelen, poogde zijn
verantwoordelijkheid te nemen, maar bood uiteindelijk zijn ontslag aan op 23 april 1567 en trok
zich terug naar Keulen.92 Hij werd bij verstek veroordeeld. V. Soen interpreteerde dat de
bemiddelende rol die deze Vliesridder op zich had genomen, een eerste maal met het
Eedverbond en nadien binnen zijn ambtsgebied, zich nu tegen hem keerde.93 De vorst strafte
hem voor zijn bemiddelingsrol. Na de arrestatie en de snelle executie van Egmont en Horn, was
er voor Hoogstraten geen verzoening meer mogelijk. V. Soen stelde dat hij vond dat de vorst
het algemeen belang niet meer diende en vanuit zijn devoir de révolte verantwoordde
Hoogstraten zijn blijvend verzet.94 Hij stierf op 20 oktober 1568 tijdens de strijd in Brabant in
dienst van Willem van Oranje.95
82
SOEN, Vredehandel, 79.
SOEN, Vredehandel, 32.
84
R. VAN ROOSBROECK, ‘Lalaing, Antoon II van, Graaf van Hoogstraten’, Nationaal Biografisch Woordenboek, VI,
Brussel, 1974, 521.
85 L. GEEVERS, Gevallen vazallen. De integratie van Oranje, Egmont en Horn in de Spaans-Habsburgse Monarchie (15591567), Amsterdam, 2008.
86 GEEVERS, Gevallen vazallen, 179.
87 VAN ROOSBROECK, ‘Lalaing’, 524.
88 P.A.M. GEURTS, ‘De graaf van Horn: Filips van Montmorency 1524-1568’, Spiegel der historie: maandblad voor de
geschiedenis der Nederlanden, 3 (1968), 105-144.
89 SOEN, Vredehandel, 148
90 VAN ROOSBROECK, ‘Lalaing’, 522.
91 BORN, Les Lalaing, 329.
92 VAN ROOSBROECK, ‘Lalaing’, 524-527.
93 SOEN, Vredehandel, 74.
94 SOEN, Vredehandel, 83.
95 BORN, Les Lalaing, 325.
83
14
V. Soen besprak de ‘Vredehandel’ tussen einde 1577 en 23 mei 1579 waarbij de halfbroers
Filip II van Lalaing en Montigny een belangrijke rol speelden in de ‘afscheiding van de
Waalsche Gewesten van de Generale Unie’ of historisch correcter ‘de verzoening van de
Waalse gewesten met Filips II’.96 V. Soen beschreef de tactiek van Filips II einde 1577 als een
dubbele strategie van mobiliseren en onderhandelen. Hij zond einde 1577 de Artesische
edelman Jan van Noircarmes van Sainte-Aldegonde baron van Selles op vredesmissie naar de
Nederlanden om gratie en zelf een oubli du passé te beloven aan diegenen die zich met de vorst
wensten te verzoenen.97 Tegelijk zond hij troepen aan Don Juan die samen met Alexander
Farnese op 31 januari 1578 te Gembloers een belangrijke overwinning behaalden op het Staatse
leger. De halfbroers Lalaing waren al een tijd ontevreden over de radicaliserende koers van de
Staten-Generaal.98 Daarbij was Montigny leider geworden van de Malcontenten. Door hun
eisenpakket waren zij een politieke beweging geworden met een eigen programma binnen de
Staten-Generaal.99 Alexander Farnese, die hoopte de Lalaings tot verzoening te bewegen,
probeerde nu via loyale edelen en hun persoonlijke contacten om Malcontente edelen in Artesië
en Henegouwen tot verzoening met de vorst te bewegen. Deze provincies lagen gunstig voor
de vorst. V. Soen toonde aan dat deze particuliere reconciliatie een onderdeel was van de
bredere koninklijke strategie om voortaan ook lokale edellieden in te schakelen voor verzoening
eerder dan internationale diplomaten.100 Dit was een totaal andere benadering door Filips II.
Voordien werden eigengereide onderhandelingen van edellieden streng bestraft. Vanaf
november 1578 veroorzaakten de Artesische netwerken met onder anderen de Artesische
edelman Jan van Noircarmes, de reeds verzoende Valentin de Pardieu heer van La Motte en de
steeds trouw gebleven Artesische edelman Maximiliaan van Longueval baron van Vaulx, een
domino-effect van onderhandelde verzoeningen die aanleiding gaven tot Unie van Atrecht op
6 januari 1579.101 De verzoening van de Unie van Atrecht kwam zonder de Lalaings tot stand.
Zij bleven voorlopig overleg over verzoening weigeren. Het ‘project van reconciliatie’, zoals
V. Soen het benoemde, in de vorm van het Traktaat van Atrecht, werd pas ondertekend op 17
mei 1579 eveneens door Montigny en pas vijf dagen later op 23 mei 1579 door Filips II van
Lalaing. Op dat moment verbraken de Waalse provinciën de formele band met de Generaliteit
en verzoenden zich openlijk met de koning.102 De periode tussen 6 januari en 23 mei was voor
de Lalaings een complexe periode met twijfel over hun ‘kantkeuze’. Wat waren daarbij hun
beweegredenen? In de geschiedschrijving is gewezen op eigenbelang, de te beperkte omvang
van de Malcontenten om zich blijvend autonoom te handhaven, en de voorkeur van de adel
voor een gemengd monarchaal en aristocratisch regime.103 In 2011 onderzocht V. Soen de
religieuze motivatie. Vanuit haar onderzoek stelde ze duidelijk dat bij Filip II van Lalaing
96
C.H.T. BUSSEMAKER, De afscheiding van de Waalsche Gewesten van de Generale Unie, 2dln. , Haarlem, 1895-1896.
SOEN, Vredehandel, 120.
98 SOEN, Vredehandel, 129.
99 I. GODDEERIS, Emmanuel-Philibert van Lalaing (1557-1590),baron van Montigny, markies van Renty, Grootbaljuw van
Henegouwen van 1582-1590, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement
Geschiedenis, 1998, 9.
100 SOEN, Vredehandel, 129.
101 SOEN, Vredehandel, 133.
102 L. VAN DER ESSEN, ‘De Unies, 1578-79’, De algemene geschiedenis der Nederlanden, V, Utrecht, Antwerpen, Brussel,
Gent, Leuven, 1952, 138-139.
103 BUSSEMAKER, De afscheiding, I, 243-244. J. ROMEIN, ‘Lalaing (Emmanuel Philibert de)’, Nieuw Nederlandsch
Biografisch Woordenboek, 10, Brussel, 1937, 504. J.C. BOOGMAN, Bespreking van C. WILSON, Queen Elisabeth and the
Revolt of the Netherlands, Londen, 1970, Low Countries Historical Review, 87 (1972), 97.
97
15
‘l’hypothèse de l’irénisme peut être aisément rejetée’.104 Wel vergemakkelijkte hun
katholicisme de verzoening met Filips II.105 V. Soen beschreef de hedendaagse benadering van
de beweegredenen. Zij wees op de devoir de révolte van de Lalaings en op hun strategisch
wikken en wegen. Factoren die daarin speelden waren de verplichtingen aan het geslacht, aan
hun stand met de daarbij horende eer en eed, maar ook aan het gewest door hun ambtsbesef.106
De beide Lalaings slaagden erin een oubli du passé te bekomen. Zij verkregen daarbij restitutie
van al hun goederen, herstel van privileges, aanpassing van het belastingstelsel en nieuwe
voorrechten in het staatsbestuur en leger.107 Het Traktaat van Atrecht zag V. Soen als een
onderhandelde traité de réconciliation waarin de voie de douceur uitvoering scheen te
krijgen.108
Rennenberg bezette op 3 maart 1580 de markt van Groningen. De dag daarop tekende
hij de akte met ‘alle getrouwheid en gehoorzaamheid aan Zijne Majesteit (Filips II)’. Amper
negen maanden voordien op 11 juni 1579 had deze Staatse stadhouder van Groningen het
charter van de Unie van Utrecht getekend om deze ‘met lijff, goet ende bloet’ te steunen. 109
Voor de zeventiende eeuwse geschiedschrijvers was Rennenberg daarom een verrader.110 Vanaf
de achttiende eeuw werd enigszins genuanceerd gedacht over zijn beweegredenen voor deze
kantwissel.111 In de negentiende eeuw bleek uit bronnenonderzoek door H.O. Feith, archivaris
van Groningen, de medeplichtigheid van de stad Groningen.112 Maar pas in de twintigste eeuw
werden de beweegredenen van Rennenberg wetenschappelijk onderzocht. In 2009 en in 2012
publiceerde V. Soen een diepgaande contextuele analyse van de beweegredenen ontdaan van
alle moralistische en nationalistische aspecten.113 Zij schetste de politieke cultuur van die tijd
en de onderhandelingsruimte die er bestond.114 Zij besprak de verschillende beweegredenen
vanuit de netwerkanalyse, een vernieuwende methode komende uit de antropologie.115 Filips II
voorzag plaatsen in de nieuwe Raad van State voor de gereconcilieerde adel. Rennenberg
hoopte daarbij op de positie van koninklijk stadhouder met inkomsten en prestige. De strikte
orthodoxie van Filips II bood Rennenberg de beste garantie voor zijn geloofsovertuiging. De
patronage met vriendschap en loyaliteit tussen Rennenberg en ‘la personne du Taciturne’ deden
hem wel twijfelen.116 Het familienetwerk waarin zijn twee neven zich reeds verzoend hadden
en waarbij zijn moeder Anna van Rennenberg, zijn zus Cornelia van Lalaing en zijn schoonzus
Eleonora van Montmorency aandrongen op verzoening, speelde een belangrijke rol. Het doel
van zo’n familiaal netwerk was het hoofd te bieden aan verdeeldheid door religieus debat of,
V. SOEN, ‘Les Malcontents au sein des Etats-Généraux aux Pays-Bas (1578-1579). Défense du pouvoir de la noblesse ou
défense de l’orthodoxie?’, A. BOLTANSKI en F. MERCIER red., Le salut par les armes. Noblesse et défense de l’orthodoxie
(XIIIe-XVIIe siècle), Rennes, 2011, 147.
105 SOEN, ‘Les Malcontents’, 149.
106
SOEN, Vredehandel, 146.
107 SOEN, Vredehandel, 153. Zo werd Montigny in 1582 baljuw van Henegouwen en ridder van het Gulden Vlies.
108 SOEN, Vredehandel, 137.
109 SOEN, ‘De verzoening van Rennenberg’, 321.
110 Voor de zeventiende eeuw: P. Bor en P.C. Hooft.
111 Voor de achttiende eeuw: J. Wagenaar, A.J. Sitter. Voor de negentiende eeuw: A.J. Van der Aa, J. Trosée, W.J.F. Nuyens,
A. Wouters. Voor de twintigste eeuw: J.C.E. Bartelds, W.J. Formsma, P. Geyl, J. Rogier, F.U. Ros, H.L. Zwitser, R. Born, W.
Velema.
112 F.U. ROS, Rennenberg en de Groningse malcontenten, Assen, 1964, 1.
113 SOEN, ‘De verzoening van Rennenberg’, 318-333. SOEN, Vredehandel, 11-37. Verwijzing naar C. TILLY en R. GOODIN,
‘It depends’, The Oxford Handbook of Contextual Political Analysis, Oxford, 2006, 4-32. Deze contextuele analyse bevat drie
historiografische modellen: politiek en staatsvorming, patronage, particularisme.
114 SOEN, ‘De verzoening van Rennenberg’, 332-333.
115 SOEN, Vredehandel, 21.
116 BORN, Les Lalaing, 341-346. Specifiek 344.
104
16
zoals tijdens de opstand, loyaliteit aan Willem van Oranje of de vorst.117 Verder kon hij na de
verzoening zijn publieke patronage versterken door de opengevallen functies in het stadbestuur
in te vullen met katholieke getrouwen. Financiële en andere materiële belangen werden het best
gegarandeerd door zijn verzoening met Filips II. De belofte van een lidmaatschap van de Orde
van het Gulden Vlies, de gratiebrief en de vazalleneed, kwamen tegemoet aan het verlangen
naar adellijke eer en versterkten het zelfbeeld en de adellijke stand van Rennenberg. De
doorgedreven analyse van V. Soen heeft zo de ‘kantwisseling’ van Rennenberg inzichtelijk
gemaakt en vermenselijkt.
De houding van hun voorouders en de doelbewust strategie van het hof van de
aartshertogen maakten dat Antoon III van Lalaing (1588-1613) vijfde graaf van Hoogstraten en
Karel III van Lalaing (1567-1627) zesde graaf van Hoogstraten er beiden gentilhomme de la
Camara werden. D. Ramaekers in 2011 in ‘De adel uit Noord en Zuid aan het hof van de
aartshertogen’ wees erop dat het toekennen van deze functies een methode was om de banden
met de verzoende maar nog steeds wantrouwige lokale edelen opnieuw aan te halen.118
Loyaliteit aan de Habsburgse dynastie en het katholieke geloof waren daarbij doorslaggevend.
Zo slaagden de Lalaings erin om opnieuw actief te zijn aan het hof bij de vorst.
4.‘Cherchez la femme’ chez les Lalaings
Filips van Montmorency (ca.1518-1568) graaf van Horn voerde een bewuste huwelijkspolitiek.
Door een huwelijk verbond hij zijn zus Maria met Karel II van Lalaing tweede graaf van Lalaing
en zijn zus Eleonora eerst met Pontus II van Lalaing en nadien met Antoon II van Lalaing derde
graaf van Hoogstraten.119 Deze huwelijken tussen de familie Horn en Lalaing zijn voorbeelden
van endogamie of huwelijken tussen adellijke partners met een min of meer gelijkwaardige
positie.120 Endogamie was daarbij geen doel op zich maar een gevolg van de materiële en
sociaal-politieke overwegingen bij de keuze van de huwelijkspartner. 121 H. van Nierop
beschreef hoe met vrouwen ook goederen, politieke protectie en patronage werden
uitgewisseld.122 F. Buylaert verwees naar het dynamische begrip ‘huwelijksmarkt’ ontwikkeld
door P. Bourdieu in 2007.123 Bij huwelijken werden verschillende kapitaalsvormen
uitgewisseld. Zo kon een huwelijk een ruil zijn tussen ‘la hiérarchie sociale’ en ‘le capital
symbolique’ van de ene familie tegen ‘le capital économique’ van de andere familie’. Het doel
daarbij was ‘assurer la transmission du patrimoine dans son intégralité et le maintien de la
famille dans la hiérarche économique et sociale, pour défendre les intérêts de la lignée’.124 Het
ideale huwelijk bracht een uitbreiding van het sociaal en symbolisch kapitaal van de familie
met zich mee.125 De reproductie van adeldom had dus niet alleen biologische en materiële
J. POLLMAN, ‘Dienst en wederdienst. Patronage en de kunst van het netwerken in het Ancien Régime’, W. FRIJHOFF en
L. WESSELS red., Veelvormige dynamiek. Europa in het Ancien Régime, 1450-1800, Nijmegen, 2006, 216.
118 D. RAEYMAEKERS, ‘In dienst van de dynastie. Adel uit Noord en Zuid aan het hof van de aartshertogen’, L. DUERLOO
en L. DE FRENNE red., Het verdeelde huis. De Nederlandse adel tussen opstand en reconciliatie (Publicaties van de Vlaamse
Nederlandse Vereniging voor Nieuwe Geschiedenis, 10), Maastricht, 2012, 79-99.
119 SOEN, Vredehandel, 58.
120 VAN NIEROP, Van ridders tot regenten, 71.
121 VAN STEENSEL, Edelen in Zeeland, 233.
122 VAN NIEROP, Van ridders tot regenten, 77.
123 P. BOURDIEU, ‘Les stratégies matrimoniales dans le système de reproduction’, Annales. Economies, Sociétés,
Civilisations, 27 (2007), 1105-1127.
124 P. BOURDIEU, ‘Les stratégies matrimoniales’, 1106-1107.
125 SOEN, Vredehandel, 23. Dit door een accumulatie van titels, gebieden, inkomsten, goederen, ambten en vertegenwoordiging
in raden en vergaderingen.
117
17
aspecten maar vervatte ook het voortbestaan van de naam, de status en het geslacht. In de
gendervisie van A. van Steensel rustte de continuïteit van het geslacht in enge zin op de
schouders van de man en was de vrouw onmisbaar in de reproductie en integratie van de
adellijke families.126 Het huwelijk verbond twee familienetwerken eerder dan twee individuen
en de vrouw was daarbij het bindmiddel.127 J. Dumolyn in 2003 in zijn artikel over patriarchaal
patrimonialisme beschreef de rol van de vrouw met veel aandacht voor het aanwezige
onderdrukkende aspect. Het grootste belang van haar gender was haar inzetbaarheid als sociaal
bindmiddel, als verhandelbaar ‘netwerkbouwend’ object. Mannen slaagden er zo in hun
symbolisch, economisch en sociaal kapitaal te behouden en uit te breiden ten koste van vrouwen
en concurrerende mannen.128 J. Dumolyn wees op de onderwerping van vrouwen aan de
patriarchale macht in dit patrilineaire lignage-systeem. Vrouwen konden zich niet inschrijven
in de patrilineaire identiteitsconstructie en er werden geen genealogieën gemaakt waarin zij
prominent aanwezig waren.129
In de tak van de Oudste Lalaings (ca.1133-1396) huwde de Lalaings met lokale
Henegouwse en Artesische edelvrouwen. Zij brachten verschillende lenen mee waaronder de
heerlijkheid Lalaing. Zo legden de Lalaings de basis voor hun rijkdom en creëerden ze een
eerste sociaal netwerk.
In de Oude Hoofdtak (ca.1338-1558) ontstonden er banden met de families Barbançon,
Créquy en Habarcq. Eén huwelijk was de reeds besproken mesalliance met Catherina Wiette.
Vooral de band met de topfamilie Montmorency was belangrijk. Anna van Egmond (ca.15051574)130 gehuwd met Jozef van Montmorency (?-1530) was de moeder van Eleonora van
Montmorency (1525-1590) die, zoals reeds beschreven, eerst uitgehuwd werd aan Pontus II van
Lalaing (ca.1508-1558) en nadien aan Antoon II van Lalaing (ca.535-1568). Zij was ook de
moeder van Filips van Montmorency (ca.1524-1568) graaf van Horn (onthoofd te Brussel in
1568), van Floris van Montmorency (ca.1518-1567) graaf van Montigny (vredesgezant maar
na een geheim doodvonnis gewurgd in de burcht van Simancas) en van Maria van
Montmorency (1530-1570) die zal trouwen met Karel II van Lalaing (1506-1558).131 Anna van
Egmont stamde uit het belangrijke Brabantse adellijke geslacht Glymes.132
In de tak van de graven van Lalaing (1437-1654) ontstonden een aantal belangrijke
allianties. Zo met het aanzienlijke Artesische geslacht Crèvecoeur, met de belangrijke
hoogadellijke en rijke familie Luxemburg heren van Fiennes, met de familie Brugge-Gruuthuse
een van de bekendste hoogadellijke families van het laatmiddeleeuwse Vlaanderen, met de
familie Croÿ het meest invloedrijke Nederlandse adellijke geslacht en ten slotte met het derde
huis Arenberg dat tegenwoordig nog bestaat. Een belangrijk huwelijk was dat van Antoon I van
Lalaing (1480-1540) met de erg rijke erfdochter Elisabeth van Culemborg (1475-1555). Via
haar werd het Hollands-Gelderse graafschap Culemborg en het Brabantse graafschap
VAN STEENSEL, Edelen in Zeeland, 277. Met de ‘enge zin’ bedoelde A. van Steensel de continuïteit in mannelijke lijn,
de lignée seigneuriale, verbonden met het titelgoed, naam, status en geslacht.
127 P. DE WIN, ‘Cherchez la femme. Huwelijksrelaties als bindmiddel tussen mannen met macht in het hertogdom Brabant van
de vijftiende eeuw’, Eigen schoon en de Brabander, 90 (2007), 89.
128 J. DUMOLYN, ‘Patriarchaal patrimonialisme. De vrouw als object in sociale transacties in het laatmiddeleeuwse
Vlaanderen: familiale strategieën en genderposities’, Verslagen van het Centrum voor Genderstudies van de Universiteit Gent,
12 (2003), 3.
129 DUMOLYN, ‘Patriarchaal patrimonialisme’, 18.
130 Niet te verwarren met Anna van Egmont (1533-1558) de eerste vrouw van Willem van Oranje.
131 GEURTS, ‘De graaf van Horn’, 105-144.
132 COOLS, Mannen met macht, 214.
126
18
Hoogstraten verworven. De Culemborgs waren een van de voorname adellijke geslachten uit
de Noordelijke Nederlanden, gelieerd aan de geslachten Egmond, Buren en Arkel. Antoon I
van Lalaing, jongste zoon van Joost van Lalaing, die slechts aanspraak kon maken op een
beperkt erfdeel, werd hierdoor, onverwachts maar door hem bewust georkestreerd, eerste graaf
van Hoogstraten en werd zo een voorbeeld van geografische en sociale mobiliteit en van grond
en rijkdom verwerving.133 Antoon I van Lalaing en Elisabeth van Culemborg bleven kinderloos
en vererfden aan neefje Filip I van Lalaing (ca.1510-1555). Gezien hij een oudere broer had,
Karel II van Lalaing, kon hij maar aanspraak maken op een beperkt erfdeel. Via zijn oom en
tante kreeg hij nu een uitgebreide erfenis, kon zich zo tweede graaf van Hoogstraten noemen
en werd de stamvader van de tak van de graven van Hoogstraten. Vermoedelijk was deze
vererving door Antoon I van Lalaing aan zijn neef Filips I van Lalaing een bewuste strategie.
Op die manier werd Karel II graaf van Lalaing en werd Filip I graaf van Hoogstraten. Door
deze evenwichtige spreiding van adellijke titels en rijkdom waren er twee takken van Lalaing
(de tak van de graven van Lalaing en de tak van de graven van Hoogstraten) waardoor de
continuïteit van het geslacht Lalaing maximaal werd gegarandeerd. Via het gunstig huwelijk
van Filip I van Lalaing met Anna gravin van Rennenberg (ca.1510-1582) werd hij tevens graaf
van Rennenberg.134 Filip I van Lalaing cumuleerde zo de adellijke titels en rijkdom.
A.MEESTER VAN HET ROT, Memorietafel van Elizabeth van Culemborg, olieverf op doek, ca.1525-1535 (CULEMBORG, Museum
Eliszabethweeshuis). In het midden Elizabeth van Culemborg, links Jan van Luxemburg haar eerste echtgenoot en rechts Antoon I van Lalaing
haar tweede echtgenoot. Beiden afgebeeld met de keten van het Gulden Vlies. Allen in biddende houding wijzend op hun devotie.
Filip I van Lalaing, stamvader van de tak van de graven van Hoogstraten en Rennenberg
(1510-1704), vererfde het graafschap Hoogstraten aan zijn oudste zoon Antoon II van Lalaing
en het graafschap Rennenberg aan zijn zoon Joris van Lalaing. Dit was een bewuste strategie
om zo beide zonen een adellijke titel te schenken zodat beiden konden zorgen voor adellijke
continuïteit. Alleen huwde Rennenberg niet en ging zijn graafschap en titel over op zijn neef
Willem van Lalaing omdat zijn broer reeds gestorven was. Deze Willem van Lalaing (ca.15631590) vierde graaf van Hoogstraten huwde met Maria Christina van Egmont (1550-1622) de
vijfde dochter uit het prestigieuze huwelijk van Lamoraal van Egmont (ondertussen onthoofd
in 1568) en de hoogadellijke Sabina van Beieren (1528-1578) van het vermaarde Duitse
133
134
SOEN, Vredehandel, 89. HUYGHE, De adellijke familie van Lalaing, 28.
HUYGHE, De adellijke familie van Lalaing, 15.
19
vorstengeslacht Wittelsbach. Zijn zoon Antoon III van Lalaing (1588-1613) vijfde graaf van
Hoogstraten huwde in 1610 met zijn volle nicht (vijfde graad verwantschap) Maria Margaretha
van Berlaymont (?-1654) dochter van Florent graaf van Berlaymont (1560-1626) en Margaretha
van Lalaing (1574-1650). Zo verstrengelde een deel van de tak van de graven van Lalaing met
de tak van de graven van Hoogstraten en Rennenberg.135 Via Clara-Isabelle van Berlaymont
gravin van Lalaing ging een ander deel van de tak van de graven van Lalaing op in het geslacht
Arenberg. De Lalaings slaagden er zo in om, ondanks oorlogstijd maar ook dankzij de
verzoening van de verschillende leden van de familie met Filips II, het voortbestaan van het
geslacht, weliswaar nog maar voor korte tijd, te garanderen.
De literatuurstudie maakte duidelijk dat de Lalaings er via endogame
huwelijksstrategieën in slaagden om titels, heerlijkheden (dé hoeksteen van de adellijke
levensstijl) en rijkdom te cumuleren. Sommige collaterale familieleden waren daarin bijzonder
succesvol. Ze nestelden zich daarbij in de netwerken van de bovengewestelijke aristocratie.136
In hun huwelijksstrategieën speelden zeer duidelijk economische en sociaal-politieke
overwegingen.137 Er waren geen huwelijken met burgerlijke elites omdat de adellijke identiteit
door hen als te belangrijk werd geacht.138 Toch was dit alles niet voldoende voor hun
voortbestaan als adellijk geslacht. De stam van de bastaardkinderen van Antoon I van Lalaing,
gelegitimeerd door de keizer Karel in 1524, is de enige tot op heden overlevende tak. Deze tak
slaagde er niet meer in om nog een huwelijk aan te gaan met iemand uit de grote adellijke
geslachten. De bastaardorigine is vermoedelijk de verklaring.139
‘Het geslacht waaruit ik ben geboren…’
De Lalaings waren in het begin van de twaalfde eeuw een lokale Henegouwse familie. In de
daaropvolgende eeuwen bemachtigden ze meerdere keren de lucratieve en invloedrijke functie
van baljuw eerst in het graafschap Henegouwen en nadien in verschillende andere gewesten
van de Nederlanden. Van de vorst verkregen ze in 1508 de opwaardering van hun
titelheerlijkheid Lalaing tot baronie en in 1522 tot graafschap en werden zo graven van Lalaing.
In 1518 was hen dit ook gelukt voor de heerlijkheid Hoogstraten. Graaf van Rennenberg werden
ze via huwelijk. Door hun uitgekiende strategie maakten ze sociale promotie en kregen
aansluiting bij de kleine groep bovengewestelijke aristocratie. Ze verwierven heerlijkheden
verspreid over de Nederlanden en drongen door tot de verstedelijkte gebieden van de
Nederlanden. De Lalaings zijn zo een voorbeeld van geografische mobiliteit. Deze bleef wel
beperkt tot de Nederlanden. Ze verkregen allerlei hoffuncties, bestuursfuncties en waren lid van
allerlei raden en organen van volksvertegenwoordiging. Gezien hun verworven stand en
aanzien werden ze verkozen tot lid van de Orde van het Gulden Vlies. Ze hadden persoonlijk
contact met de vorst, soms groeiden ze samen op, soms waren ze de ‘rechterhand’ van de vorst,
soms intimi. Ze zaten bij achtereenvolgende vorsten mee aan de onderhandelingstafel en
vervulden diplomatieke binnen- en buitenlandse opdrachten. Daarvoor werden ze rijkelijk
135
SOEN, Vredehandel, 23.
COOLS, Mannen met macht, 92-98.
137 P.C.M. HOPPENBROUWERS, ‘Het Vlaanderen van Thoen’, Low Countries Historical Review, 107 (1992), 52-62. Er zijn
in de literatuur geen aanwijzingen dat de crisis van de heerlijke inkomsten in de dertiende en viertiende eeuw een ‘adelscrisis’
heeft gegeven bij de Lalaings. Zij slaagden erin door een cumulatie van heerlijkheden eerder grote rijkdom te verwerven.
BUYLAERT, Eeuwen van ambitie, 87. Hun inkomstenprofiel is in de literatuur wel niet specifiek onderzocht.
138 A. JANSE, ‘Marriage and noble lifestyle in Holland in the late Middle Ages’, W. BLOCKMANS en A. JANSE red.,
Showing status: representation of social positions in the late Middle Ages, Turnhout, 1999, 113-138.
139 HUYGHE, De adellijke familie Lalaing, 93.
136
20
beloond, maar ze schuwden daarnaast ook geen persoonlijk gewin. Door hun houding
versterkten ze de macht van de vorst en zijn centralisatiepolitiek. De steun van de Lalaings aan
de vorst in het neerslaan van de Vlaamse Opstand is daar een voorbeeld van. Ze waren ook vele
malen militair actief voor de vorst. Verschillende Lalaings lieten daarbij het leven. Duidelijk
kan gesteld worden dat de Lalaings zich flexibel aanpasten aan de staatsontwikkeling met
toenemende centralisatie. Ze namen daarbij deel aan de rat race naar macht en invloed in het
staatsbestel. Maar bij het aantreden van Maria van Hongarije moesten ze macht afstaan en delen
met andere edellieden. De persoonlijke nauwe band met de vorst verminderde. Ze slaagden er
ook niet meer in om hun bestuurlijke functies te laten overerven op familieleden. Indien ze
waarnemend gouverneur-generaal waren tijdens de afwezigheid van de landvoogd hadden ze
alleen nog maar autonomie in urgente situaties. De Lalaings geraakten niet in crisis door de
staatsvorming in de bestudeerde periode maar verloren uiteindelijk toch macht in de zich
ontwikkelende moderne staat.
Vier leden van de familie Lalaing waren actief tijdens de eerste fase van de Opstand van 1564
tot 1581. Drie leden verzoenden zich met Filips II. De beweegredenen voor de verzoening van
de halfbroers Filips II van Lalaing en Montigny zijn sinds de negentiende eeuw vanuit
verschillende invalshoeken geïnterpreteerd. Historici hebben gewezen op eigenbelang, op
strategisch redenen, op contextuele elementen en op religieuze aspecten. Le devoir de révolte
en le devoir de réconciliation zijn de hedendaagse concepten voor interpretatie. Recent werd
vanuit het nog onvoldoende onderzochte ‘herinneringsdiscours’ een aanvullende interpretatie
geformuleerd. De interpretatie van de beweegredenen voor de kantwisseling van hun neef
Rennenberg is geëvolueerd sinds de negentiende eeuw van ‘verraad’ naar een negen maanden
durend ‘menselijk wikken en wegen’. Door gebruik te maken van de gecombineerde
contextuele analyse werd het complexe geheel van Rennenbergs beweegredenen
gecategoriseerd in, of verband hebbende met het staatsaspect, of verband hebbende met netwerk
en patronage, of verband hebbende met het particularisme te Groningen. De andere neef Antoon
II van Lalaing verzoende zich niet. De l’art de paix kon niet meer spelen tussen hem en de vorst
toen hij veroordeeld was door de Raad van Beroerten, toen zijn schoonbroer Horn en zijn
medestander Egmont onthoofd werden en toen zijn vriend Oranje moest vluchten. Vanuit zijn
devoir de révolte bleef hij zich verzetten.
Door hun huwelijksstrategieën versterkten de Lalaings hun sociaal en symbolisch
kapitaal en wisten titels, heerlijkheden en rijkdom te cumuleren. Daarbij huwden ze, op één
uitzondering na, endogaam, overwegend met partners uit de bovengewestelijke aristocratische
‘huwelijksmarkt’ zoals de Croÿ’s, de Egmonts, de Linge-Arenbergs, de Montmorency ’s. Het
lukte hen evenwel niet om te huwen met een bruid uit een vorstelijke familie of met een bruid
uit een buitenlands hoog-adellijk geslacht. Een familie zoals de Croÿ’s slaagde daar wel
driemaal in. De Lalaings ontwikkelden een goed functionerend familiaal netwerk en waren
goed geïntegreerd in het bovengewestelijk aristocratisch netwerk rond de vorst. In de literatuur
over de Lalaings zijn vele voorbeelden van patronage waarbij opportunisme, eigenbelang, maar
ook zorg om de continuïteit van het geslacht, eer en fidélité met elkaar verstrengeld waren.
Niets menselijks was hen daarbij vreemd.
Deze vergelijkende literatuurstudie heeft inzicht gegeven in hoe de Lalaings zich
ontwikkelden van lokale Henegouwse familie tot lid van de aristocratie, de actieve rol die ze
speelden bij de moderne staatsvorming en hun beweegredenen voor de kantwisselingen tijdens
21
de eerste fase van de Opstand. Aangetoond is dat daarbij huwelijksstrategieën en patronage
essentiële instrumenten waren. Toch blijft onduidelijk welke positie zij nu precies innamen
binnen de aristocratie in de Nederlanden in de Nieuwe Tijd. Zij leefden 500 jaar nobel, maar
hoe belangrijk waren ze nu echt en welk was hun reële invloed. Een degelijk bronnenonderzoek
kan hier uitkomst bieden.
Een veelvoud van aspecten over de Lalaings is in deze literatuurstudie niet onderzocht
en zijn pistes voor verder onderzoek. Het onderzoek naar de financieel-economische situatie
van de Lalaings en de culturele aspecten zijn noodzakelijk om een compleet beeld te krijgen
van deze adellijke familie en hun rol in de Nederlanden in de Nieuw Tijd. De positie van de
vrouwen van Lalaing is in deze paper onderbelicht gebleven. Nochtans leidt alleen
genderbenadering tot correcte geschiedschrijving. Meerdere vrouwen van het geslacht Lalaing
hebben autonomie en gezag verworven en hebben hun naam ‘geschiedkundig’ gemaakt. De
religieuze Margaretha van Lalaing (1574-1650) gravin van Berlaymont is hiervan een goed
voorbeeld. Deze kosmopolitisch geïnspireerde vrouw was hofdame bij de aartshertogin Isabella
en stichtster van het klooster van Berlaymont in 1625. De studie van deze adellijke dame kan
nieuwe inzichten geven over religiositeit als typische vrouwelijke overlevingsstrategie en het
belang van religiositeit voor vrouwelijke identiteit en vrouwelijke autoriteit in de Nieuwe Tijd.
22
5.Bibliografie
5.1.Werken
ADRIAENSSEN, L., Staatsvormende geweld: overleven aan de frontlinies in de meierij van Den Bosch,
1572-1629, Tilburg, 2007.
ANNAERT, P., ‘L’éducation des filles à Bruxelles à la fin de l’Ancien Régime’, Brussels Cahiers, 1
(2015), 5-29.
ANNAERT, P., ‘L’apport des religieuses enseignantes à l’éducation des filles dans les villes du NordOuest de l’Europe, XVIIe-XVIIIe siècles’, Revue du Nord, 1 (2012), 9-31.
ARNADE, P., Beggars, Iconoclasts en Civic Patriots. The Political Culture of the Dutch Revolt,
Ithaca, 2008.
ASCH, R.G., Europäischer Adel in der Frühen Neuzeit, Stuttgart, 2008.
AYMARD, M., ‘Une famille de l’aristocratie sicilienne aux XVIe et XVII siècles: les ducs de
Terranova. Un bel exemple d’ascension seigneuriale’, Revue Historique, 247 (1972), 29-66.
BAELDE, M., ‘Lalaing, Karel, graaf van, militair, bevelhebber, provinciegouverneur, raadsheer’,
Nationaal Biografisch Woordenboek, III, 1968, 479-484.
BAKHUIZEN VAN DEN BRINK, R.C., Studiën en Schetsen over vaderlandsche geschiedenis en
letteren, uit vroegere opstellen bijeenverzameld, herzien en vermeerderd, 8 dln., Amsterdam, 1863.
BARTELDS, J.C.E., ‘Lalaing, George van’, Nieuw Nederlands biografisch woordenboek, VIII, Leiden,
1930, 997-1003.
BASTL, B., Tugend, Liebe, Ehre: Die adelige Frau der Frühen Neuzeit, Wenen en Keulen, 2000.
BEGUIN, K., ‘Louis XIV et l’aristocratie: coup de majesté ou retour à la tradition’, Histoire, économie
et société, 19 (2002), 497-512.
BIKKER, N.A., Dynastieke politiek in vrouwenhanden. Amalia van Solms-Braunfels (1602-1675) als
dynastiek strateeg, Onuitgegeven masterproef, Universiteit Leiden, Medieval and Early Moderns
European History, 2014.
BLAES, J. B., Mémoires sur Emmanuel de Lalaing, Baron de Montigny (Collection de mémoires relatifs
à l’histoire de Belgique), Brussel, 1862 (anast. herdruk Charleston, 2010).
BLOCKMANS, W., ‘Autocratie ou polyarchie? La lutte pour le pouvoir politique en Flandre de 1482
à 1492, d’après des documents inédites’, Handelingen van de Koninklijke Commissie voor
Geschiedenis, 140 (1974), 257-368.
BLOCKMANS, W., ‘Beheersen en overtuigen. Reflecties bij nieuwe visies op staatsvorming’,
Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 16 (1990), 18-31.
BLOCKMANS, W., ‘Corruptie, patronage, makelaardij en venaliteit als symptomen van een
ontluikende staatsvorming in de Bourgondisch-Habsburgse Nederlanden’, Tijdschrift voor Sociale
Geschiedenis, 11 (1985), 231-247.
BLOCKMANS, W., De Geschiedenis van Nederland. Metropolen aan de Noordzee. 1100-1560,
Amsterdam, 2012.
23
BLOCKMANS, W., De volksvertegenwoordiging in Vlaanderen in de overgang van Middeleeuwen
naar Nieuwe Tijd (1384-1506), Brussel, 1978.
BLOCKMANS, W. en PREVENIER, W., De Bourgondiërs. De Nederlanden op weg naar eenheid.
1384-1530, Amsterdam en Leuven, 1997.
BLOK P.-J., Bespreking van C.H.T. BUSSEMAKERS, De afscheiding van de Waalsche Gewesten van
de Generale Unie, Haarlem, 2 dln., 1895-1896, Revue Historique, 62 (1896), 132-134.
BLOM, P. e.a., Borsele Bourgondië Oranje. Heren en markiezen van Veer en Vlissingen, 1400-1700
(Amsterdamse Historische Reeks. Grote Serie, 35), Hilversum, 2009.
BOHANAN, D., ‘Matrimonal strategies among nobles of seventeeth-century Aix-en-Provence’,
Journal of Social History, 19 (1986), 503-510.
BOLTANSKI, A. en MERCIER, F. red., Le Salut par les armes. Noblesse et défense de l’orthodoxie
XIIIe-XVIIe siècle, Rennes, 2011.
BOOGMAN, J.C., Bespreking van C. WILSON, Queen Elisabeth and the Revolt of the Netherlands,
Londen, 1970, Low Countries Historical Review, 87 (1972), 94-101.
BORN, R., Les Lalaing. Une grande “mesnie” hennuyère, de l’aventure d’outree au siècle de gueux
(1096-1600), Brussel, 1986.
BORN, R., Les Croÿ. Une grande lignée hennuyère d’hommes de guerre, de diplomates, de conseillers
secrets, dans les coulisses du pouvoir, sous les ducs de Bourgogne et la maison d’Autriche (1390-1612),
Brussel, 1981.
BOURDIEU, P., ‘Les stratégies matrimoniales dans le système de reproduction’, Annales Economies,
Sociétés, Civilisations, 27 (2007), 1105-1127.
BOUSMAR, E., ‘Des alliances liées à la procréation: les fonctions du mariage dans les Pays-Bas
Bourguignons’, Mediaevistik, 7 (1994), 11-69.
BRASSART, F., Le blason de Lalaing: notes généalogiques et héraldiques sur une ancienne et illustre
maison, Dowaai, Parijs en Gent, 1879 (anast. herdruk Parijs, 2012).
BRASSART, M., Histoire et généalogie de comtes de Lalaing, Dowaai, 1847.
BRASSART, M., Histoire et généalogie de comtes de Lalaing, Dowaai, 1854.
BROKKEN, H.M. ed., Heren van stand. Van Wassenaer 1200-2000. Achthonderd jaar Nederlandse
adelgeschiedenis (Stichting Hollandse Historische Reeks), Zoetemeer, 2001.
BRUNEEL, C. e.a., Les “Trente Glorieuses”. Pays-Bas méridionaux et France septentrionale. Aspect
économiques, sociaux en religieux au temps des archiducs Albert et Isabella (Archief- en
bibliotheekwezen in België. Extranummers, 84), Brussel, 2010.
BUSSEMAKER, C.H.T., De afscheiding van de Waalsche Gewesten van de Generale Unie, 2dln.,
Haarlem, 1895-1896.
BUYLAERT, F., ‘Adellijke inwijking in het graafschap Vlaanderen tussen 1350-1500’, Handelingen
Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 63 (2009), 5-26.
24
BUYLAERT, F., Bespreking van DUERLOO, L. en DE FRENNE, L. eds., Het verdeelde huis. De
Nederlandse adel tussen opstand en reconciliatie (Publicaties van de Vlaamse Nederlandse Vereniging
voor Nieuwe Geschiedenis, 10), Maastricht, 2012, Low Countries Historical Review, 130 (2015), 2224.
BUYLAERT, F., ‘Edelen in de Vlaamse stedelijke samenleving’, Tijdschrift voor Sociale en
Economische Geschiedenis, 4 (2007), 29-56.
BUYLAERT, F., ‘Gevaarlijke tijden. Een vergelijking van machtsverwerving en machtsbehoud bij
stedelijke elites in laatmiddeleeuws Holland en Vlaanderen’, Tijdschrift voor Geschiedenis, 119 (2006),
327.
BUYLAERT, F., Eeuwen van ambitie. De adel in laatmiddeleeuws Vlaanderen (Verhandelingen van
de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten nieuwe reeks, 21),
Brussel, 2010.
BUYLAERT, F., ‘Lordschip, urbanisation and social change in late medieval Flanders’, Past and
Present, 227 (2015), 31-75.
BUYLAERT, F., Repertorium van de Vlaamse adel (ca. 1350-ca.1500) (Historische Monografieën
Vlaanderen, 1), Gent, 2011.
CALLEBAUT, G.V.E., ‘De praalgraven van het geslacht de Lalaing te Deinze 1474-1578’, Bijdrage tot
de geschiedenis der stad Deinze en het Land aan Leie en Schelde, 2 (1935), 41-48.
CASSIMAN, A., ‘De Heeren de Lalaing te Deinze’, Bijdragen tot de geschiedenis van Deinze en de
Leiestreek, 1935, 37-41.
CASSIMAN, A., ‘De heren van Machelen. II. Van Gavere en Schorisse’, Bijdrage tot de geschiedenis
der stad Deinze en van het land van Leie en Schelde, 19 (1952), 69-89.
CASTELAIN, R., ‘De familie de Lalaing te Oudenaarde (15de-16de eeuw)’, Handelingen van de
geschied- en oudheidkundige kring van Oudenaarde, XXXVIII (2001), 15-52.
COOLS, H., ‘Aristocraten in de polder: over de geleidelijke opkomst van een bovengewestelijke
adelsgroep in Holland, ca. 1430-ca.1530’, Historisch Tijdschrift Holland, 34 (2002), 167-181.
COOLS, H., Mannen met macht. Edellieden en de Moderne Staat in de Bourgondisch-Habsburgse
landen (1475-1530), Zutphen, 2001.
COOLS, H., ‘Hoge adel en staatsvorming in de Nederlanden, ca.1470-1630. Enkele historiografische
beschouwingen’, Virtus, 14 (1997), 35-45.
COPPIETERS, R., Notices généalogiques et historiques sur quelques familles en Flandre Occidentale,
Brugge, 1946.
CÖP, W., Het spel van macht. De familie Van Broechoven en de politieke en economische elite in ’s
Hertogenbosch tussen 1579 en 1629, Tilburg, 2015.
DAMEN, M., Bespreking van J. HAEMERS, De Gentse Opstand (1449-1453). De strijd tussen
rivaliserende netwerken om het stedelijk kapitaal (Standen en Landen, 105), Brussel, 2004, Low
Countries Historical Review, 120 (2005), 605-607.
DAMEN, M., De staat van dienst. De gewestelijke ambtenaren van Holland en Zeeland in de
Bourgondische periode (1425-1481), Hilversum, 2000.
25
DAMEN, M. en SICKING, L. red., Bourgondië voorbij. De Nederlanden 1250-1650, Hilversum, 2010.
DANSART, G., La comtesse Lamoral d’Egmont: une belle figure de femme aimante au XVIe siècle,
Brussel, 1934.
DAUSSY, H., ‘Les huguenots entre l’obéissance au roi et l’obéissance à Dieu’, Nouvelle Revue du
Seizième Siècle, 22 (2004), 49-70.
DAVIES, J., ‘The politics of the marriage bed: matrimony and the Montmorency family, 1527-1612’,
French History, 6 (1992), 63.
DE BOOM, G., Bespreking van L. VAN DER ESSEN, Alexander Farnèse, Prince de Parme,
Gouverneur Général des Pays-Bas (1545-1592), I, Brussel, 1933, Revue belge de philologie et
d’histoire, 13 (1934), 837-842.
DE BOOM, G., Bespreking van L. VAN DER ESSEN, Alexandre Farnèse, Prince de Parme,
Gouverneur Général des Pays-Bas (1545-1592), II, Brussel, 1934, Revue belge de philologie et
d’histoire, 14 (1935), 1410-1414.
DE BOOM, G., Bespreking van L. VAN DER ESSEN, Alexandre Farnèse. Le siège d’Anvers (15841585), IV, Brussel, 1935, Revue belge de philologie et d’histoire, 17 (1938), 378-383.
DE CLERCQ, W., DUMOLYN, J. en HAEMERS, J.,’ “Vivre Noblement”: Material Culture and Elite
Identity in Late Medieval Flanders’, The Journal of Interdisciplinary History, 38 (2007), 1-31.
DE FRANCQUEN, C.-J., Recueil historique, généalogique, chronologique et nobilaire des maisons et
familles illustres et nobles du royaume, Brussel, 1826, 299-338.
DE HEMPTINNE, T. en DUMOLYN, J., ‘Historisch adelsonderzoek over de late middeleeuwen en de
vroegmoderne periode in België en Nederland: een momentopname’, Bijdrage en Mededelingen
betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 123 (2008), 481-489.
DEN HARTOG, E. en WIJSMAN, H. red., Yolanda van Lalaing (1422-1497), kasteelvrouwe van
Brederode (Jaarboek Kastelenstichting Holland en Zeeland 2009), Teylingen, 2009.
DE JEU, A., ’t Spoor der dichteressen. Netwerken en publicatiemogelijkheden van schrijvende vrouwen
in de Republiek (1600-1750), Hilversum, 2000.
DE JONG, J.D., ‘Elisabeth van Culemborg, 1475-1555. Levensschets’, Jaarboek van Koninklijke
Hoogstratens Oudheidkundige Kring, 25 (1957), 1-29.
DE JONG, M., ‘Familie, huwelijk en liefde in de late middeleeuwen, 1000-1500’, T. ZWAAN red.,
Familie, huwelijk en gezin in West-Europa, Amsterdam, 1993, 73-106.
DE KEYSER, I., Antoine van Lalaing: een biografie van de rechterhand van Margaretha van
Oostenrijk, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement
Geschiedenis, 1997.
DE MAESSCHALCK, E., De Bourgondische vorsten 1315-1530, Leuven, 2008.
DE PESSEMIER ’S GRAVENDRIES, P., Adel in Vlaanderen. Verleden, heden, toekomst, Gent. 2010.
DERVILLE, A., ‘Pots-de-vin, cadeau, racket, patronage: essai sul les mécanismes de décision dans
l’Etat bourguignon’, Revue du Nord, 56 (1974), 341-364.
26
DE SCHEPPER H.C.C., Bespreking van M. BAELDE, De Collaterale Raden onder Karel V en Filips
II (1531-1578). Bijdrage tot de geschiedenis van de centrale instellingen in de zestiende eeuw
(Verhandeling van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone
Kunsten van België. Klasse der Letteren, 27), Brussel, 1965, Low Countries Historical Review, 85
(1970), 126-128.
DE VRIES, J. en VAN DER WOUDE, A., Nederland 1500-1815. De eerste ronde van moderne
economische groei, Amsterdam, 2011.
DE WIN, P., Bespreking van F. BUYLAERT, Eeuwen van ambitie. De adel in laatmiddeleeuws
Vlaanderen (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen
en Kunsten, Nieuwe Reeks, 21), Brussel, 2010, Virtus, 19 (2012), 194-197.
DE WIN, P., ‘Cherchez la femme. Huwelijksrelaties als bindmiddel tussen mannen met macht in het
hertogdom Brabant van de vijftiende eeuw’, Eigen schoon en de Brabander, 90 (2007), 89-106.
DE WIN, P., ‘Lalaing, Simon de, heer van Montignies-Saint-Christophe, hertogelijk raadsheerkamerling, vliesridder’, Nationaal Biografisch Woordenboek, 14, Leuven, 1992, 238-395.
DOUXCHAMPS, H., ‘Les quarante familles belges les plus anciennes subsistantes: Lalaing’, Le
Parchemin, 337 (2002), 1-34.
DOYLE, W., Aristocracy. A Very Short Introduction, Oxford en New York, 2010.
DUERLOO, L., ‘Pietas Albertina. Dynastieke vroomheid en herbouw van het vorstelijk gezag’, Low
Countries Historical Review, 112 (1997), 1-18.
DUERLOO, L. en DE FRENNE, L. eds., Het verdeelde huis. De Nederlandse adel tussen opstand en
reconciliatie (Publicaties van de Vlaamse Nederlandse Vereniging voor Nieuwe Geschiedenis, 10),
Maastricht, 2012.
DUERLOO, L. en JANSSENS, P., Wapenboek van de Belgische adel van de 15de tot de 20ste eeuw,
Brussel, 1994.
DUINDAM, J., ‘Adel en staat in vroegmodern Europa. De omkering van een geschiedbeeld’, Virtus, 19
(2012), 39-48.
DUINDAM, J., ‘Van cohabitatie naar coëxistentie? Hofhouding en staatsbestuur in vroegmodern
Europa’, Tijdschrift voor Geschiedenis, 115 (2002), 254-273.
DUMALIN, N., ‘Het testament van Jeronimus Lauweren (21 juli 1509). Ambities en
verwezenlijkingen van een parvenu’, Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en
Oudheidkunde te Gent, 65 (2011), 79-101.
DUMOLYN, J., ‘Investeren in sociaal kapitaal. Netwerken en sociale transacties van Bourgondische
ambtenaren’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 28 (2002), 417-438.
DUMOLYN, J. en MOERMANS, K., ‘Distinctie en memorie. Symbolische investeringen in de
eeuwigheid door laatmiddeleeuwse hoge ambtenaren in het graafschap Vlaanderen’, Tijdschrift voor
Geschiedenis, 116 (2003), 332-349.
DUMOLYN, J., Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren in het graafschap Vlaanderen (1419-1477),
Antwerpen en Apeldoorn, 2003.
27
DUMOLYN, J., ‘Patriarchaal patrimonialisme. De vrouw als object in sociale transacties in het
laatmiddeleeuwse Vlaanderen: familiale strategieën en genderposities’, Verslagen van het Centrum voor
Genderstudies van de Universiteit Gent, 12 (2003), 1-28.
DUMOLYN, J., ‘Pouvoir d’Etat et enrichissement personnel: investissements et stratégies
d’accumulation mis en oeuvre par les officiers des ducs de Bourgogne en Flandre’, Le Moyen Age, 119
(2008), 67-92.
DUMOLYN, J. en VAN TRICHT, F., ‘Adel en nobilitiseringsprocessen in het laatmiddeleeuwse
Vlaanderen: een status quaestionis’, Bijdrage en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der
Nederlanden, 65 (2000), 3-46.
DUMOLYN, J. en VAN TRICHT, F., ‘De sociaal-economische positie van de laatmiddeleeuwse
Vlaamse adel: enkele trends’, Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 137
(2000), 3-46.
DUINDAM, J., ‘Adel en staat in vroegmodern Europa. De omkering van een geschiedbeeld’, Virtus, 19
(2012), 39-48.
DUINDAM, J., ‘Van cohabitatie naar coëxistentie? Hofhouding en staatsbestuur in vroegmodern
Europa’, Tijdschrift voor Geschiedenis, 115 (2002), 254-273.
ELIAS, N., De hofsamenleving. Een sociologische studie van koningschap en hofaristorcratie, Boom,
1969.
FAGEL, R., De Hispano-Vlaamse wereld 1496-1555 (Archief- en bibliotheekwezen in België, 52),
Brussel en Nijmegen, 1996.
FAGEL, R., ‘De ontdekking van Spanje. Filips de Schone en de Iberische erfenis’, B. BOUSMANNE
en H. WIJSMAN, Filips de Schone (1478-1506). Schatten van de laatste hertog van Bourgondië,
Brussel, 2006, 79-83.
FRAGONARD, M. M., Bespreking van A. JOUANNA, Le devoir de révolte. La noblesse française et
la gestation de l’état moderne, Parijs, 1989, Bulletin de l’Association d’études sur l’humanisme, la
réforme et la renaissance, 29 (1989), 80-81.
FLAMANG, V., ‘Partis en Hainut? La place de la noblesse hainuyère dans la lutte entre Jacqueline de
Bavière et Jean IV de Brabant (1424-1428)’, Low Countries Historical Review, 123 (2008), 541-563.
FORMSMA, W.J., De Ommelander strijd voor zelfstandigheid in de 16e eeuw (1536-1599), Assen,
1938.
GALIZIA, A.C., ‘Family Strategies and Transregional Mobility: The de Piro in Eighteenth-Century
Malta and Sicily’, European History Quarterly, 44 (2014), 419-438.
GEEVERS L., Bespreking van V. SOEN, Vredehandel. Adellijke en Habsburgse verzoeningspogingen
tijdens de Nederlandse Opstand (1564-1581), Amsterdam, 2012, Virtus, 20 (2013), 219-221.
GEEVERS, L., Bespreking van G. PARKER, Imprudent King. A new life of Philip II, New Haven en
Londen, 2014, Virtus, 22 (2015), 222-226.
GEEVERS, L., Gevallen vazallen. De integratie van Oranje, Egmont en Horn in de Spaans-Habsburgse
Monarchie (1559-1567), Amsterdam, 2008.
28
GEEVERS, L. en VERMEESCH, G. red., Politieke belangenbehartiging in de vroegmoderne
Nederlanden. De rol van lobby, petities, en officiële delegaties in de politiek besluitvorming (Publicaties
van de Vlaams-Nederlandse Vereniging voor Nieuwe Geschiedenis, 13), Maastricht, 2014.
GEURTS, P.A.M., ‘De graaf van Horne: Filips van Montmorency 1524-1568’, Spiegel der historie:
maandblad voor de geschiedenis der Nederlanden, 3 (1968), 105-144.
GEYL, P., Geschiedenis van de Nederlandsche stam, Amsterdam, 3 dln., 1948-1959.
GIELEN, D., ‘Een vriend en partijgenoot van de Zwijger. Antoon II de Lalaing, derde graaf van
Hoogstraten’, Jaarboek van Koninklijke Hoogstratens Oudheidkundige Kring, 16 (1948), 1-23.
GIESBERS, H.A., Tussen de Keizer en de Bisschop. Netwerkvorming door functionarissen in dienst
van keizer Karel V die ijverden voor de overdracht van de Utrechtse temporaliteit (1527-1531),
Onuitgegeven masterproef, Universiteit van Amsterdam, subfaculteit Geschiedenis, 2013.
GIETMAN C., ‘Adel tijdens de Opstand en Republiek. Oude en nieuwe perspectieven’, Virtus, 19
(2012), 49-62.
GIETMAN C., Republiek van adel. Eer in de Oost-Nederlandse adelscultuur (1555-1702) (Reeks
Adelsgeschiedenis, 7), Utrecht, 2010.
GODDEERIS, I., Drie Edingse jachttapijten van 1589, besteld door Emmanuel-Philibert van Lalaing
en Anne van Croÿ: een historische en iconografische studie, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling,
Katholieke Universiteit Leuven, departement Kunstwetenschappen, 1997.
GODDEERIS, I., Emmanuel-Philibert van Lalaing (1557-1590), baron van Montigny, markies van
Renty, Grootbaljuw van Henegouwen van 1582-1590, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholiek
Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 1998.
GOETHALS, F.V., Miroir des notabilités nobiliaires de Belgique, des Pays-Bas et du Nord de la
France, 2 dln., Brussel, 1857-1862.
GONDRY, G.H., Histoire des Grands Baillis de Hainut, Bergen, 1887.
GORTER-VAN ROYEN, L., ‘Maria van Hongarije en de hoge adel in de Nederlanden. Een
confrontatie’, M. DAMEN en L. SICKING red. , Bourgondië voorbij. De Nederlanden 1250-1650,
Hilversum, 2010, 207-218.
GORTER-VAN ROYEN, L., Maria van Hongarije regentes der Nederlanden. Een politieke analyse op
basis van haar regentschapsordonnanties en haar correspondentie met Karel V, Hilversum, 1995.
GROEN, P. e.a., De Tachtigjarige Oorlog. Van opstand naar geregelde oorlog, 1568-1648, Amsterdam,
2013.
GROENVELD, S. e.a., De Tachtigjarige Oorlog. Opstand en consolidatie in de Nederlanden (ca. 15601650), Zutphen, 2008.
HAAK, J., ‘Matthias, aartshertog van Oostenrijk’, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, III,
Leiden, 1914, 826-832.
HAEMERS, J., De Gentse opstand 1449-1453. De strijd tussen rivaliserende netwerken om het
stedelijke kapitaal (Standen en Landen, 105), Brussel, 2004.
29
HAEMERS, J., De strijd om het regentschap over Filips de Schone. Opstand, facties en geweld in
Brugge, Gent en Ieper (1482-1488) (Historische Monografieën Vlaanderen, 2), Gent, 2014.
HAEMERS, J. en SICKING, L., ‘De Vlaamse Opstand van Filips van Kleef en de Nederlandse
Opstand van Willem van Oranje. Een vergelijking’, Tijdschrift voor Geschiedenis, 119 (2006), 328347.
HAEMERS, J., ‘Opstand adelt? De rechtvaardiging van het politieke verzet van de adel in de Vlaamse
Opstand (1482-1492)’, Low Countries Historical Review, 123 (2008), 586-608.
HAKS, D., ‘Het gezin tijdens het ancien regime: een historiografisch overzicht’, Tijdschrift voor
Sociale Geschiedenis, 6 (1980), 35-270.
HAKS, D., Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw. Processtukken en moralisten over
aspecten van het laat 17de- en 18de-eeuwse gezinsleven, Assen, 1982.
HENRARD, P., ‘Montigny (Emmanuel-Philibert de Lalaing, baron de)’, Biographie Nationale, XV,
1899, 175-187.
HOPPENBROUWERS, P.C.M., ‘Het Vlaanderen van Thoen’, Low Countries Historical Review, 107
(1992), 52-62.
HOUTART, J.F., Anciennes familles de Belgique (Recueil de l’office généalogique et héraldique de
Belgique, 61), Brussel, 2008.
HUYGE, B., De adellijke familie van Lalaing–Oudenaarde in de Nieuwe Tijd, Onuitgegeven
licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 2000.
JANSE, A. red., Yolande van Lalaing (1422-1497), kasteelvrouwe van Brederode (Jaarboek
Kastelenstichting Holland en Zeeland, 2009), Haarlem, 2009.
JANSE, A., Ridderschap in Holland: portret van een adellijke elite in de late Middeleeuwen
(Adelsgeschiedenis 1), Hilversum, 2001.
JANSSENS, G., Brabant in het verweer. Loyale oppositie tegen Spanje’s bewind in de Nederlanden
van Alva tot Farnese. 1567-1578 (Standen en Landen, 89), Kortrijk en Heule, 1989.
JANSSEN, G.H., Creaturen van macht: patronage bij Willem Frederik van Nassau (1613-1664),
Amsterdam, 2005.
JANSSENS, P., ‘De la noblesse médiévale à la noblesse moderne. La création dans les Pays-Bas
d’une noblesse dynastique (XVe-début XVIIe siècle)’, Low Countries Historical Review, 123 (2008),
490-516.
JANSSENS, P. e.a., België in de zeventiende eeuw, Heule, 2007.
JANSSENS, P., De evolutie van de Belgische adel sinds de late middeleeuwen (Historische uitgaven
93), Brussel, 1998.
JONCKHEER, L., Antoon de Lalaing, 3e graaf van Hoogstraten (1533-1568) in de jaren 1566 tot 1568
(De graven van Hoogstraten, 1), Hoogstraten, 1965.
JUSTE, T., Christine de Lalaing: princesse d’Epinoy, Brussel, 1861.
30
KALAS, R.J., ‘Noble Widows and Estate Management during the French Wars of Religion’, Sixteenth
Century Journal, 39 (2008), 357-370.
KALAS, R.J., ‘The Noble Widow’s Place in the Patriarchal Household: The Life and Career of Jeanne
de Gotault’, Sixteenth Century Journal, 24 (1993), 519-539.
KESTELOOT, S., De positie van de Adornes in Brugge aan de hand van hun huwelijken en enkele
kennissen (eind 13de eeuw-ca.1512), Onuitgegeven masterproef, Katholieke Universiteit Leuven,
subfaculteit Geschiedenis, 2015.
KLOEK, E., ‘De vrouw’, H.M. BELIEN, A.TH. VAN DEURSEN en G.J. VAN SETTEN eds.,
Gestalten van de Gouden Eeuw. Een Hollands groepsportret, Amsterdam, 1995, 240-279.
KLOEK, E., ‘De weduwen van Egmont en Horne: Sabina van Beieren (1528-1578) en Walburgis van
Nieuwenaer (1522-1600)’, Spiegel Historiael, 40 (2005), 299-304.
KLOEK, E., Vrouwen in de Tachtigjarige oorlog. Kenau en Magdalena, Nijmegen, 2014.
KLOEK, E., Wie hij zij, man of wijf. Vrouwengeschiedenis en de Vroegmoderne Tijd, Hilversum. 1990.
KUIKEN, K., ‘Laatmiddeleeuwse dames? Van genealogie naar groepsportret’, Virtus, 14 (2007), 5775.
‘La Maison de Lalaing (3 Tafeln)’, D. SCHWENNICKE, Europäische Stammtafeln, XXVIII, Frankfurt,
2012.
LAUWERYS, J., ‘Antoon van Lalaing, heer van Montigny, graaf van Hoogstraten, ambtenaar,
diplomaat en mecenas’, Nationaal Biografisch Woordenboek, I, Brussel, 1964, 653-660.
LAUWERYS, J., ‘De derde graaf van Hoogstraten en zijn gezin’, Jaarboek van Koninklijke
Hoogstratens Oudheidkundige Kring, 16 (1948), 24-70.
LAUWERYS, J., ‘Elisabeth van Culemborg. Losse studiën bij de 400ste verjaardag van haar overlijden’,
Jaarboek van Koninklijke Hoogstratens Oudheidkundige Kring, 24 (1956), 20-21.
LAUWERYS, J., ’Het testament van Joost de Lalaing’, Bijdragen tot de geschiedenis van Deinze en de
Leiestreek, 1935, 42-37.
LEBRECHT, F., Une lignage de la haute noblesse des Pays-Bas: Les Lalaing, de l’époque des Ducs de
Bourgogne à la Révolution Française. Rayonnement lignager, engagement politiques, gestion
domaniale, Onuitgegeven doctoraatsproefschrift, Université Charles de Gaulle-Lille 3, Sciences
Humaines, Lettres et Arts, 2009.
LEFEVRE, J., ‘De adel. De 16e, 17e, 18e eeuw’, J.L. BROECKX, ed., Flandria Nostra: ons land en
ons volk, zijn standen en beroepen door de tijden heen, 5 dln., Antwerpen, 1957.
LE GLAY, E., ‘Rectification au sujet de la naissance de Philippe de Lalaing’, Bulletin de la Commission
histoire du département du Nord, III (1847), 326-328.
LESGER, C., Handel in Amsterdam ten tijde van de Opstand. Kooplieden, commerciële expansie en
veranderingen in de ruimtelijke economie van de Nederlanden ca.1550-ca.1630, Hilversum, 2001.
LOOIJESTEIJN, H., Bespreking van C. GIETMAN, Republiek van adel. Eer in de Oost-Nederlandse
adelscultuur (1555-1702) (Reeks Adelsgeschiedenis, 7), Utrecht, 2010, De Zeventiende Eeuw, 28
(2012), 91-93.
31
MARINI, M., Anna van Croÿ (1564-1635), hertogin van Aarschot en prinses-gravin van Arenberg:
vermogen en onvermogen van een hoogadellijke dame in het begin van de zeventiende eeuw,
Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis,
2006.
MARINI, M., ‘Female Authority in the Pietas Nobilita: Habsburg Allegiance during the Dutch Revolt’,
Dutch Crossing, 34 (2010), 5-24.
MARINI, M., ‘Interlocking dynasties: netwerking en huwelijkspolitiek van de familie Arenberg tijdens
de Opstand’, L. Duerloo en L. De Frenne red., Het verdeelde huis: de Nederlandse adel tussen opstand
en reconciliatie (Publicaties van de Vlaamse-Nederlandse Vereniging voor Nieuwe Geschiedenis 10),
Brussel, 2011, 55-78.
MARINI, M., ‘Magaret de la Mark (1527-1599) and Arenberg family strategy during the Dutch Revolt’,
G. Sluga en C. James red., Women, Diplomacy and International Politics since 1500, Londen en New
York, 2015, 46-67.
MARSILJE, J.W. red., Bloedwraak, partijstrijd en pacificatie in laat-middeleeuws Holland, Hilversum,
1990.
MEILINK, P.A., ‘Berichten uit de Staten Generaal van Oktober/December 1482 te Aalst’, Bijdrage en
Mededelingen van het Historisch Genootschap, 57, Utrecht, 1936.,
MELCHERS, R., De Beaufort. Geschiedenis van een aanzienlijke familie van 1613-1876, Hilversum,
2014.
MESTAYER, M., ‘La bibliothèque de Charles II, comte de Lalaing, en 1541’, Les sources littéraires et
leurs publies dans l’espace Bourguignon (XIVe-XVIe siècles) (Pulications du Centre Européen d’études
Bourguignonnes), 31 (2009), 199-213.
MUNOZ, J.E.H., ‘The role of dynastic households at early modern courts’, Virtus, 21 (2014), 207-212.
MOUSNIER, R., ‘Les concepts d’ordres, d’états, de fidélité et de monarchie absolue en France de la fin
du XVe siècle à la fin du XVIIIe’, Revue Historique, 247 (1975), 289-312.
NADER, H. ed., Power and gender in Renaissance Spain: eight women of the Mendoza family, 14501650, Urbana, 2004.
NOORDAM-CROES, M.L.J.C., Anton van Lalaing (1450-1540). Kamerheer en Chevalier d’honneur
van Margaretha van Oostenrijk, hoofd van financiën in de Nederlanden (1514/15-1530), Hoogstraten,
1968.
NUYENS, W.J.F., Geschiedenis der Nederlandsche beroerten in de XVIe eeuw, 4 dln., Amsterdam,
1868.
OVERSTEEGEN, T., ‘Hoeken aan de macht tijdens stadhouder Willem van Lalaing, 1440-1445’, J.W.
MARSILJE red., Bloedwraak, partijstrijd en pacificatie in laatmiddeleeuws Holland, Hilversum, 1990.
PARAVICINI, W., ‘Structure et fonctionnement de la cour Bourguignonne au XVe siècle’, Publication
du centre européen d’études bourguignonnes (XIVe-XVIe), 28 (1988), 67-74.
PEROY, E., ‘Social mobility among the French noblesse in the later Middle Ages’, Past en Present, 21
(1962), 25-38.
32
PIENS, J., Mechelse giften. De relatie tussen de stad en de vorstelijke entourage in de Bourgondische
en Habsburgse periode (1467-1503), Onuitgegeven masterproef, Katholieke Universiteit Leuven,
subfaculteit Geschiedenis, 2010.
POLLMAN, J.,’ Dienst en wederdienst. Patronage en de kunst van het netwerken in het Ancien Régime’,
W. FRIJHOFF en L. WESSELS red., Veelvormige dynamiek. Europa in het Ancien Régime, 1450-1800,
Nijmegen, 2006, 213-236.
POLLMAN, J., ‘Met grootvaders bloed bezegeld. Over religie en herinneringscultuur in de zeventiendeeeuwse Nederlanden’, De Zeventiende Eeuw, 29 (2013), 154-175.
POSTMA F., ‘Granvelle, Viglius en de adel (1555-1557)’, K. DE JONGE en G. JANSSENS red., Les
Granvelle et les anciens Pays-Bas, Leuven, 2000, 157-167.
POULLET E., ‘Les gouverneurs de province dans les anciens Pays-Bas catholiques’, Bulletin de
l’Academie royale de Belgique, Brussel, 1857.
PREVENIER, W. en OVERSTEEGEN, T., ‘Hoeken aan de macht tijdens stadhouder Willem van
Lalaing, 1440-1445’, J.W. MARSILJE red., Bloedwraak, partijstrijd en pacificatie in laatmiddeleeuws
Holland, Hilversum, 1990.
PREVENIER, W. en BLOCKMANS, W. red., Prinsen en poorters: beelden van de laatmiddeleeuwse
samenleving in de Bourgondische Nederlanden 1384-1530, Antwerpen, 1998.
PRINS, M., ‘Heren in Holland. Het bezit van Hollandse heerlijkheden onder adel en patriciaat’, Virtus,
22 (2015), 37-46.
RAEYMAEKERS, D., ‘In dienst van de dynastie. Adel uit Noord en Zuid aan het hof van de
Aartshertogen’, L. DUERLOO en L. DE FRENNE red., Het verdeelde huis. De Nederlandse adel tussen
opstand en reconciliatie (Publicaties van de Vlaams-Nederlandse Vereniging voor Nieuwe
Geschiedenis, 10), Maastricht, 2011, 79-99.
REINDERS, S., ‘Zonder eer geen adel. Het album amicorum van Henrica van Arnhem’, Virtus, 20
(2013), 196-209.
ROEGIERS, J. ed., Arenberg in de lage landen, een hoogadellijke huis in Vlaanderen en Holland,
Leuven, 2002.
ROGIER, L.J., ‘Rennenbergs afval’, Annalen van het Thijmgenootschap, 45 (1957), 125-134.
ROMEIN, J., ‘Lalaing (Emmanuel Philibert de)’, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, 10,
Brussel, 1937, 502-506.
ROMBOUTS, W., ‘Hoogstraten en zijn heren (1312-1795)’, T. E.A. BOSMAN ed., De heerlijke stad,
(Brabantse Rechtshistorische Reeks, 3), Assen en Maastricht, 1988, 127-152.
ROS F.U., Rennenberg en de Groningse malcontenten, Assen, 1964.
ROSENFELD, P., The provincial governors from the minority of Charles V to the Revolt (Standen en
landen, 17), Brussel, 1959.
SCHOENAERS, D. en WIJSMAN, H., ‘De Librie van Batenstein. Het boekenbezit van de Brederodes
in de vijftiende en zestiende eeuw’, E. DEN HARTOG en H. WIJSMAN red., Yolande van Lalaing
(1422-1497), kasteelvrouwe van Brederode (Jaarboek van de Kastelenstichting Holland en Zeeland,
2009), Haarlem, 2009, 69-90.
33
SCHOENAERS, D., ‘In the city and the world. Appreciations of late-medieval Burgundian courtly
culture’, Virtus, 21 (2014), 200-206.
SCOTT, H.M. ed., The European Nobilities in the Seventeenth and Eighteenth Centuries, 2 dln, Londen
en New York, 2005.
SICKING, L., ‘Door Oranje overschaduwd. Het hof van Maximiliaan van Bourgondië, heer en markies
van Veere’, M. DAMEN en L. SICKING red., Bourgondië voorbij. De Nederlanden 1250-1650,
Hilversum, 2010.
SOEN, V., ‘Aristocratische dynastieën in de vroegmoderne tijd. Identiteitsbeleving op het kruispunt
tussen verleden en heden’, Virtus, 21 (2014), 213-215.
SOEN, V., Bespreking van M. WERDE, Ohne Furcht und Tadel. Für König und Vaterland.
Frühneuzeitlicher Hochadel zwischen Familienehre, Ritterideal und Fürstendienst (Beihefte der
Francia, 75), Ostfildern, 2012, Virtus, 21 (2014), 213-124.
SOEN, V., ‘De verzoening van Rennenberg (1579-1581). Adellijke beweegredenen tijdens de Opstand
anders bekeken’, Tijdschrift voor Geschiedenis, 122 (2009), 318-333.
SOEN, V., ‘Les Malcontents au sein des Etats-Généraux aux Pays-Bas (1578-1579). Défense du
pouvoir de la noblesse ou défense de l’orthodoxie?’, A. BOLTANSKI en F. MERCIER red., Le salut
par les armes. Noblesse et défense de l’orthodoxie (XIIIe-XVIIe siècle), Rennes, 2011, 135-149.
SOEN, V., Vredehandel. Adellijke en Habsburgse verzoeningspogingen tijdens de Nederlandse Opstand
(1564-1581), Amsterdam, 2012.
STRENG, J., ‘De adel in de Republiek’, Virtus, 10 (2003), 71-1001.
THOEN, E., Landbouweconomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en het
begin van de Moderne Tijden. Testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst (eind 13e-eerste helft
16e eeuw) (Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis, 90), 2dln., Gent, 1988.
THOMAS, W., Bespreking van R. FAGEL, De Hispano-Vlaamse Wereld: de contacten tussen
Spanjaarden en Nederlanders 1496-1555 (Archief– en Bibliotheekwezen in België, Extra nummers 52),
Revue Belge de Philologie et d’Histoire, 76 (1998), 1093-1099.
THOMAS, W. red., Albert and Isabella, 2 dln., Turnhout, 1998.
TILLY, C. en GOODIN, R., The Oxford Hanbook of Contextual Political Analysis, Oxford, 2006.
TROCH, A., Het graafschap Tildonk onder de familie de Lalaing (18de eeuw), Onuitgegeven
licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 1977.
TROSEE, J.A.G.C., Het verraad van George van Lalaing, graaf van Rennenburg, baron van Ville,
stadhouder en kapitein-generaal van Friesland, Overijsel, Groningen, de Ommelanden, Drenthe,
Lingen, enz, ’s-Hertogenbosch, 1894.
ULENS, G., Emmanuel van Lalaing, baron van Montigny (1537-1590), Onuitgegeven
licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 1937.
VAN AERT, L., ‘Tussen norm en praktijk. Een terreinverkenning over het juridische statuut van
vrouwen in het zestiende-zeventiende eeuwse Antwerpen’, Tijdschrift voor Sociale en Economische
Geschiedenis, 2 (2005), 22-42.
34
VAN DER AA, A.J., ‘Lalaing (George de)’, Biografisch Woordenboek der Nederlanden, XI, Haarlem,
1865, 45-47.
VAN DER ESSEN, L., ‘De Unies, 1578-79’, De algemene geschiedenis der Nederlanden, V, Utrecht,
Antwerpen, Brussel, Gent, Leuven, 1952, 116-139.
VAN DER ESSEN, L., ‘De scheuring der Nederlanden, 1579-1585’, De algemene geschiedenis der
Nederlanden, V, Utrecht, Antwerpen, Gent, Leuven, 1952, 140-173.
VAN GELDER, K., Tussen veel vuren. Het soeverein-baljuwschap van Vlaanderen in de Vroegmoderne
Tijd (1500-1733) (Standen en Landen, 106), Brussel, 2007.
VAN GENT M.J., ‘Een middeleeuwse crisismanager: Joost van Lalaing, stadhouder van Holland en
Zeeland, 1480-1483’, J. PAVIOT, Liber Amicorum Raphaël de Smedt, 4dln., (Miscellanea Neerlandica,
25), Leuven, 2001, 165-181.
VAN HIJUM, L.M., Grenzen aan macht: aspecten van politieke ideologie aan de hoven van
Bourgondische en Bourgondisch-Habsburgse machthebbers tussen 1450 en 1555, Groningen, 1999.
VAN HILLE, W., Inventaire des lettres de légitimtion enregistrées aux Chambres de comptes de Lille
et de Brabant, au Conseil de Brabant et aux Conseils privés espagnol en autrichien des Pays-Bas et de
Franche-Comté, Handzame, 1979.
VAN MIERLO, T., ‘Een Belegering Verbeeld. Rennenbergs beleg van Kampen (1578) in woord en
beeld’, H. HARDER red., Kamper Almanak 2003 (Cultuur Historisch Jaarboek, 2003), Kampen, 2003,
97-118.
VAN NIEROP, H., Het verraad van het Noorderkwartier. Oorlog, terreur en recht in de Nederlandse
Opstand, Amsterdam, 1999.
VAN NIEROP, H., Van ridders tot regenten. De Hollandse adel in de zestiende en de eerste helft van
de zeventiende eeuw, Amsterdam, 1984.
VAN NIEUWENHUYSEN, A., Inventaire des archives de la famille de Lalaing, Brussel, 1970.
VAN ROMPAEY, J., De Grote Raad van de hertogen van Bourgondië en het parlement van Mechelen
(Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van
België, Klasse der Letteren, 73), Brussel, 1973, 551.
VAN ROOSBROECK, R., ‘LALAING, Antoon II van, Graaf van Hoogstraten’, Nationaal Biografisch
Woordenboek, VI, Brussel, 1974, 521-530.
VAN STEENSEL, A., Edelen in Zeeland. Macht, rijkdom en status in een laatmiddeleeuwse
samenleving, Hilversum, 2010.
VAN STEENSEL, A., ‘Giften aan vrienden en invloedrijken. Schenkgewoonten van de stad Haarlem
gedurende de Bourgondische en Habsburgse periode’, Regionaal-historisch tijdschrift Holland, 37
(2005), 1-22.
VAN STEENSEL, A., ‘Op naar revisie en synthese. Recente trends in het onderzoek naar de adel in de
middeleeuwse Nederlanden’, Virtus, 19 (2012), 9-38.
VAN TILBURG, M., Bespreking van H. PEETERS, L. DRESEN-COENDERS en T.
BRANDENBARG ed., Vijf eeuwen gezinsleven. Liefde, huwelijk en opvoeding in Nederland, Nijmegen,
1988, Low Countries Historical Review, 106 (1991), 482-484.
35
VAN UYTEN, R., ‘De Brabantse adel als politieke en sociale groep tijdens de late middeleeuwen’, J.
VEERBESSELT ed., De adel in het hertogdom Brabant, Brussel, 1985, 75-88.
VAN UYTEN, R., ‘Vorst, adel en steden: een driehoeksverhouding in Brabant van de twaalfde tot de
zestiende eeuw’, Bijdrage tot de geschiedenis, 59 (1976), 93-122.
VAN WYHE, C., ‘Court and Convent: The Infant Isabella and Her Franciscan Confessor Andrés de
Soto’, The Sixteenth Century Journal, 35 (2004), 411-445.
VELEMA, W., Het aanzien van een millennium. Kroniek van historische gebeurtenissen van de Lage
Landen 1000-2000, Houten, 2000.
VERSTEYHE, R., De landvoogdij van Emanuel Filibert van Savoie in de Nederlanden (1555-1559),
Onuitgegeven masterproef, Universiteit Gent, vakgroep Nieuwe Geschiedenis, 2008.
WAUTERS, A., ‘Lalaing (George de)’, Biographie Nationale de Belgique, XI, Brussel, 1890-1891, 9196.
WELLENS, R., Les états généraux de Pays-Bas, des origines à la fin du règne de Philippe le Beau
(1464-1506) (Anciens pays et assemblées, 64), Heule, 1974.
WIJSMAN, H., ‘De bibliotheek van het kasteel van Hoogstraten in 1548 en het adellijk boekenbezit in
de Bourgondische Nederlanden’, Jaarboek van het Nederlands Genootschap van bibliofielen, 11 (2003),
77-95.
WIJSMAN, H., ‘Jacques van Lalaing, de laatste ridder’, E. DE JONG en H. WIJSMAN red., Yolanda
van Lalaing (1422-1497), kasteelvrouwe van Brederode (Jaarboek Kastelenstichting Holland en
Zeeland, 2009), Haarlem, 2009, 169-181.
WOLTJER, J.J., ‘De vrede-makers’, Tijdschrift voor Geschiedenis, 89 (1976), 229-321.
ZMORA, H., Monarchy, Aristocracy and the State in Europe, 1300-1800, Londen, 2001.
ZWITER, L.H., ‘Het verraad van Rennenberg’, Mars et Historia, 15 (1981), 183-2000.
5.2.Gedrukte bronnen
DE FRANCQUEN J., Recueil historique, généalogique, chronologiques et nobiliaire des maisons et
familles illustres en nobles du royaume précédé par la généalogie historique de la maison royale des
Pays-Bas Nafsau-Oranje, 3 dln., Brussel, drukkerij Demanet, 1826.
LALAING, A., La défense de messire Antoine de Lalaing, comte de Hocstrate, baron de Borssel et de
Sombref, etc., chevalier de l’ordre de la Thoison d’or contre les fausses et appostées accusations des cas
contenus ès lettres patentes d’adjournement personnel impetrées à sa charge, par la jactée et subreptice
poursiuite et remonstrance, ou requeste au roy, du procureur general de crime, dit maistre Jean du Bois,
2de uitgave, Mons, drukkerij Hoyois-Derely, 1838.
5.3.Visuele bronnen
CORNELISZOON VERMEYEN, J., Le Tournoi de Tervuren en 1548, olieverf op doek, ca.1549-1600
(BELOEIL, Kasteel van Beloeil, 10154463)
Le voeu du faisan, olieverf op doek, ca.1500-1599 (AMSTERDAM, Rijksmuseum, SK-A-4212)
36
MEESTER VAN HET ROT, A., Memorietafel van Elizabeth van Culemborg, olieverf op doek, ca.15251535 (CULEMBORG, Museum Eliszabethweeshuis)
5.4.Digitale informatie
5.4.1.Websites
Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, 2016 (www.dbnl.org). Geraadpleegd op 28 januari
2016.
Chateau-Fort Ecaussinnes Lalaing, 2015 (http://www.chateaufort-ecaussinnes.be/). Geraadpleegd op 2
april 2016.
SOEN,
V.,
Oxford
Bibliographies
in
Renaissance
and
Reformation,
2015
(http://www.oxfordbibliographies.com/view/document/obo-9780195399301/obo-97801953993010281.xml). Geraadpleegd op 1 november 2015.
VAN
GASTEREN,
J.,
Digitaal
vrouwenlexicon
van
Nederland,
(http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/ElisabethvanCulemborg).
Geraadpleegd op 5 april 2016.
2014,
PATTOU, E., Racines et histoire, 2016 (http://racineshistoire.free.fr/LGN/PDF/Lalaing.pdf).
Geraadpleegd op 2 april 2016.
SWART,
E.,
Digitaal
vrouwenlexicon
van
(http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Lalaing).
februari 2016.
Nederland,
Geraadpleegd
op
2016,
21
5.4.2.Wiki’s
JPOO1, ‘Paladijn’, Wikipedia, 10 oktober 2015 (https://nl.wikipedia.org/wiki/Paladijn). Geraadpleegd
op 14 januari 2016.
37
Download