Herkenning van micro-organismen Voorwoord ............................................................................................................ 4 Inleiding en toetsing............................................................................................. 5 1 Prokaryoten en eukaryoten .......................................................................... 6 2 Kleine afmetingen, grote gevolgen. .............................................................. 6 3 Naamgeving van micro-organismen ............................................................ 7 4 Variaties binnen een soort ............................................................................ 9 Celbouw en functie............................................................................................. 10 5 Wat moet een bacteriecel allemaal kunnen? ............................................. 10 6 Erfelijke informatie, eiwitsynthese ............................................................. 12 6.1 Het erfelijk materiaal ................................................................................... 12 6.2 Veranderingen in het erfelijk materiaal...................................................... 13 6.2.1 Mutaties ..................................................................................................... 13 6.2.2 Overdracht van de ene bacterie aan de andere ........................................ 13 6.2.3 Overdracht d.m.v. een bacteriofaag.......................................................... 14 6.3 Ribosomen .................................................................................................... 14 7 Celmembraan .............................................................................................. 14 7.1 Structuur van de celmembraan ................................................................... 14 7.2 Functies van de celmembraan ..................................................................... 15 7.2.1 Transport ................................................................................................... 15 7.2.2 De vorming van exo-enzymen................................................................... 16 7.2.3 Het opwekken van energie ........................................................................ 16 7.2.4 Vorming van celwand, kapsel of slijmlaag .............................................. 17 8 De celwand .................................................................................................. 17 8.1 De functie van de celwand ........................................................................... 17 8.2 De stevigheid van de bacteriecelwand ......................................................... 17 8.3 De grampositieve celwand ........................................................................... 18 8.4 De gram-negatieve celwand ......................................................................... 19 8.5 De gramkleuring .......................................................................................... 20 9 Kapsel en slijmlaag ..................................................................................... 21 10 Flagellen .................................................................................................. 21 11 Pili of fimbriae ........................................................................................ 22 12 Sporen ...................................................................................................... 23 Herkenning 2006 Microbiologie 1 Herkenning van micro-organismen 12.1 Kenmerken van een bacteriespore ............................................................. 23 12.2 Hoe is een spore te zien? ............................................................................ 23 12.3 Wanneer vindt sporevorming plaats? ........................................................ 23 12.4 Hoe gaat de sporevorming in zijn werk? ................................................... 24 12.5 Het voorkomen van sporevormers. ........................................................... 24 12.6 Kleurmethoden ........................................................................................... 25 12.6.1 Voorbereiding op de kleuring ................................................................. 25 12.6.2 De kleuring zelf ....................................................................................... 25 13 Micro-organismen onder de microscoop ............................................... 25 13.1 Indeling van veel bepaalde micro-organismen op grond van microscopische kenmerken ................................................................................ 26 Stofwisselingseigenschappen van micro-organismen ...................................... 27 14 Leven met of zonder zuurstof.................................................................. 27 15 De aerobe ademhaling ............................................................................ 28 16 De gisting ................................................................................................. 29 17 De gisting nader bekeken........................................................................ 30 18 .De enterobacteriën ................................................................................. 30 19 Oxydasetest .............................................................................................. 31 20 Katalasetest .............................................................................................. 31 21 Selectief kweken ...................................................................................... 32 21.1 Waarom selectief kweken?......................................................................... 32 21.2 Het gebruik van vloeibare (s)electieve media............................................ 32 21.3 Hoe selectief kweken? ................................................................................ 32 21.4 Electiviteit ................................................................................................... 33 Identificatie......................................................................................................... 35 22 Wat is identificatie?................................................................................. 35 23 Waarom is identificeren belangrijk? ...................................................... 35 24 Op welke manieren kan men micro-organisme identificeren? ............. 36 24.1 Groeiwijze ................................................................................................... 36 24.2 Microscopisch uiterlijk .............................................................................. 36 24.3 Biochemische eigenschappen .................................................................... 38 1. Methylroodreactie ....................................................................................... 38 2. Voges-Proskauerreactie .............................................................................. 38 3. Indolvorming............................................................................................... 38 Herkenning 2006 Microbiologie 2 Herkenning van micro-organismen 4. Afbraak gelatine.......................................................................................... 39 5. Hemolyse ..................................................................................................... 39 6. Zetmeelafbraak ........................................................................................... 39 7. Nitraatreductie ............................................................................................ 39 8. Katalase ....................................................................................................... 39 9. .Oxidase ....................................................................................................... 40 25 Determinatietabellen, .............................................................................. 41 Opdracht Signalement van een bacterie ........................................................... 49 Herkenning 2006 Microbiologie 3 Herkenning van micro-organismen Voorwoord Deze studie-eenheid heet herkenning. Eerst komt kennen daarna herkennen. Eerst moet je je een beeld vormen, daarna is pas herkenning mogelijk Je kunt alleen iets bekends herkennen, Herkenning maakt onderscheid tussen bekend en onbekend. Herkennen is vergelijken met een opgeslagen beeld Beeldvorming gebeurt door waarnemen. De waarneming verloopt van globaal (groot) naar steeds kleiner (gedetailleerder). Dit gebeurt ook op het laboratorium :eerst bekijk je iets met het met het blote oog : koloniegroei, kleur, troebeling , dan ga je via de cellen onder de microscoop naar onzichtbare structuren :virussen ,enzymen van organismen, en nog kleinere moleculen en atomen die zich alleen indirect laten zien doordat ze iets doen of ergens mee reageren waardoor een kleur ontstaat of een patroontje dus een soort vingerafdruk . Allemaal nodig om een verdacht micro-organisme te herkennen en op naam te brengen. Waarnemen en vergelijken zijn belangrijk om herkenning mogelijk te maken.. In je hersens gebeurt dat áutomatisch, maar op het lab zijn daar systemen voor nodig Bij zeer veel herkenningen is ook de registratie van de waarneming van belang! En de opslag van de kenmerken die herkenning mogelijk maken. Vergelijk paspoorten, autonummers, vingerafdrukken, ook het zoeken komt dan om de hoek kijken! Bibliotheek, internet In deze studie-eenheid krijg je hier bewust maar ook onbewust mee te maken. Probeer als je met een concreet onderwerp bezig bent eens op de bovengenoemde processen te letten. Heb je deze reeks: beeldvorming ,kennen, vergelijken, (registreren) herkennen door bij het ene onderwerp dan zal je dit bij een ander onderwerp ook sneller herkennen en dan wordt het steeds minder leren en steeds meer begrijpen waar je mee bezig bent op een microbiologisch laboratorium. . Herkenning 2006 Microbiologie 4 Herkenning van micro-organismen Inleiding en toetsing Deze reader bevat de achtergrondinformatie de opdracht Signalement van een bacterie. Signalement van een bacterie: Deze opdracht is het verzamelen en daarna kiezen van de informatie nodig voor de beschrijving en de identificatie van een bepaalde bacterie. Hier maak je een werkstuk van, dit werkstuk wordt als een toets beoordeeld. De informatie in het eerste deel van deze theorie kan hier voor worden gebruikt, maar ook boeken en Internet. Alles staat in de opdracht beschreven. Het werkstuk moet de laatste week van de studie-eenheid af zijn en gepresenteerd worden aan de klasgenoten. Nu volgt eerst de de theorie gevolgd door de opdrachten daarna Veel van deze informatie is ook op Internet te zien, onder andere op http://www.microbiologie.info Herkenning 2006 Microbiologie 5 Herkenning van micro-organismen Achtergrondinformatie identificatie micro-organismen 1 Prokaryoten en eukaryoten De levende organismen worden op grond van hun celstructuur verdeeld in de prokaryoten en de eukaryoten. De prokaryote cel heeft een primitieve bouw: een kern is niet aanwezig. Het erfelijk materiaal (DNA) ligt los in de celvloeistof (cytoplasma). Ook andere celorganellen ontbreken. Het cytoplasma is omgeven door de celmembraan en de celwand. De eukaryotische cel bezit een kern en andere organellen. Bij plantaardige cellen is het cytoplasma omgeven door een celmembraan en een celwand. Bij dierlijke cellen ontbreekt de celwand. 2 Kleine afmetingen, grote gevolgen. De voordelen van het klein zijn of anders gezegd: Wie niet groot slim of ingewikkeld is moet snel zijn!! Snel in de opname van voedsel en het transport, snel in de eiwitsynthese. Dus snel klaar met de eiwitsynthese en dus snel met de celdeling wat bij een bacterie betekent dat er binnen 20 minuten een verdubbeling van het aantal cellen = het aantal organismen plaatsvindt. Allemaal het gevolg van het kleine volume, waardoor er relatief een groot oppervlak is, dus per kubieke centimeter (cm3) veel vierkante centimeters (cm2). Hierdoor is er relatief (per hoeveelheid celinhoud) veel contact met voedingsstoffen en weinig vervoer nodig. Zowel voor eencellige als meercellige heterotrofe micro-organismen geldt dat de stofwisselingssnelheid omgekeerd evenredig is met de grootte van het organisme. Deze stofwisselingssnelheid is weer bepalend voor de groeisnelheid. De groei van een organisme is des te langzamer naarmate een organisme groter is. Herkenning 2006 Microbiologie 6 Herkenning van micro-organismen Bacteriën zijn dan ook verreweg de snelste groeiers van alle organismen. Dit is ook hun kracht, zijn de groeiomstandigheden ergens gunstig dan zal een bacterie daar direct van profiteren en met hoge snelheid de aanwezige voedingsstoffen consumeren waardoor hij andere organismen een slag voor is. Zoals gezegd zijn sommige bacteriën in staat om in 20 minuten een hele nieuwe cel te maken. Dat betekent dat zo'n cel per seconde 1000 eiwitmoleculen maakt In weefsels van hogere organismen gaat het heel wat rustiger toe. Zo delen levercellen zich eens per drie maanden. 3 Naamgeving van micro-organismen Populaire Nederlandse namen ontbreken meestal, dit in tegenstelling tot de "hogere" dieren en planten. Omdat we de micro-organismen toch een naam moeten geven en internationaal liefst dezelfde naam zijn er regels opgesteld voor de naamgeving van micro-organismen Net als bij de hogere organismen wordt de binaire nomenclatuur gehanteerd: ieder organisme krijgt een geslachtsnaam gevolgd door een soortnaam. De geslachtsnaam wordt met een hoofdletter geschreven, de soortnaam met een kleine letter. Bijvoorbeeld :Bacillus anthracis Bacillus cereus Beide genoemde bacteriesoorten behoren tot het geslacht Bacillus. Dit houdt in dat beide soorten de kenmerken van het geslacht bezitten o.a. sporenvormende staafvormige cellen die met zuurstof kunnen leven. Heel vaak zegt de naam iets over het uiterlijk, de stofwisseling of een eventuele ziekte die het micro-organismen veroorzaakt. Omdat de namen echter in een vreemde taal (Latijn of Grieks)zijn geschreven heb je daar meestal weinig steun aan. Een ander voorbeeld is een zeer veel bij onderzoek gebruikte bacterie: Escherichia coli. In dit voorbeeld komt Escherichia van de onderzoeker Escherich die het micro-organismen voor het eerst beschreven heeft. Coli komt van colon, dit is de dikke darm waar deze bacterie altijd voorkomt. Soms worden namen veranderd, dit gebeurt door een internationale commissie volgens strenge regels. De oude namen blijven vaak nog lang ingeburgerd en worden vaak tussen haakjes vermeld achter de officiële naam. Deze strenge regels zijn er om spraakverwarring te voorkomen Deze naamgeving is gebaseerd op onderlinge overeenkomsten tussen (groepen van) micro-organismen. Het gebeurt dus op een systematische manier. Men spreekt ook van systematische eenheden. In het systematisch systeem worden onder andere de volgende eenheden onderscheiden: -familie of familia Herkenning 2006 Microbiologie 7 Herkenning van micro-organismen -geslacht of genus -soort of species Herkenning 2006 Microbiologie 8 Herkenning van micro-organismen Zo geeft men alle organismen een Latijnse (wetenschappelijke) naam. Deze naam bestaat uit twee gedeelten. Voorop staat de naam van het geslacht (= genusnaam) en daarachter de soortnaam (=speciesnaam). Hieronder volgt een tabel met de indeling van een aantal bekende bacteriën familie Enterobacteriaceae Enterobacteriaceae Enterobacteriaceae Micrococcaceae Geslacht Escherichia Salmonella Salmonella Staphylococcus Soort coli enteritidis dysenteriae aureus Sinds 1989 is voor een groot aantal geslachten de familie "afgeschaft" omdat nader onderzoek heeft uitgewezen dat een veronderstelde verwantschap niet bestond. 4 Variaties binnen een soort Binnen een bacteriesoort kan nog een verder onderverdeling gemaakt worden in: ondersoort of subspecies biotype (op grond van biochemische eigenschappen) serotype (een indeling naar serologische kenmerken, vergelijk de bloedgroepen van de mens) faagtype (op grond van de gevoeligheid voor een bepaalde faag) stam (dat zijn alle individuen van een soort die door deling ontstaan zijn uit een enkele cel) Herkenning 2006 Microbiologie 9 Herkenning van micro-organismen Celbouw en functie 5 Wat moet een bacteriecel allemaal kunnen? Om zich te handhaven is een bacteriecel zeer doelmatig gebouwd. De cel is in staat tot de volgende noodzakelijke functies: de erfelijke informatie wordt opgeslagen, gerepliceerd en vertaald in eigenschappen (eiwitsynthese), hiervoor zijn nodig DNA, RNA en ribosomen de celinhoud wordt gescheiden van de omgeving, dit gebeurt door een celmembraan, een celwand en soms nog een kapsel of slijmlaag uit de omgeving moeten wel de noodzakelijk voedingsstoffen kunnen worden opgenomen en afvalstoffen moeten de cel weer verlaten, deze portiersfunctie wordt vervuld door de celmembraan uit brandstoffen worden energierijke verbindingen (ATP) gevormd, opgeslagen en gebruikt, deze processen vinden plaats aan de celmembraan uit bouwstoffen worden met behulp van ATP de celstructuren en noodzakelijke enzymen gemaakt, deze processen worden of aan het cytoplasmamembraan of in het cytoplasma uitgevoerd. Een aantal bacteriesoorten hebben nog extra opties: ze kunnen bewegen ze kunnen genetische informatie overbrengen naar een andere bacteriecel ze kunnen extreme omstandigheden, in het bijzonder hoge temperaturen overleven. opslag reservestoffen In de volgende paragrafen zullen bovengenoemde functies met de "uitvoerende" structuren besproken worden. Herkenning 2006 Microbiologie 10 Herkenning van micro-organismen Herkenning 2006 Microbiologie 11 Herkenning van micro-organismen 6 Erfelijke informatie, eiwitsynthese 6.1 Het erfelijk materiaal Het DNA ligt als één groot molecuul midden in het cytoplasma van de bacteriecel. Het molecuul heeft een lengte van 1,5 mm en is dus 1000 x zo lang als de bacterie zelf! Er is dus niet een aparte kern zoals bij eukaryoten, en de erfelijke informatie is in principe in enkelvoud aanwezig (bij vrijwel alle ander organismen zijn er twee genen voor elke eigenschap aanwezig). Naast dat ene grote molecuul DNA, waarop alle voor het leven noodzakelijke eigenschappen, hebben veel bacteriën nog veel kleinere moleculen DNA in de cel liggen : de plasmiden. Deze plasmiden bevatten DNA dat codeert voor "extra" eigenschappen zoals resistentie tegen een antibioticum, het vermogen een kapsel te vormen en andere eigenschappen die voor het voortbestaan niet beslist noodzakelijk zijn. Een plasmide kan vrij gemakkelijk op een andere bacteriecel worden overgedragen, een bacterie kan een plasmide ook wel eens kwijtraken. Herkenning 2006 Microbiologie 12 Herkenning van micro-organismen 6.2 Veranderingen in het erfelijk materiaal 6.2.1 Mutaties In principe wordt erfelijk materiaal, het DNA, onveranderd doorgeven aan de nakomelingen. De kopieën zijn dus aan elkaar gelijk, d.w.z. dat er bij de replicatie geen fouten worden gemaakt. In de praktijk gaat er echter wel een iets mis. Er valt een 'letter' (base) weg, waardoor de woorden niet meer kloppen en het juiste eiwit niet meer gemaakt kan worden. De bacterie verandert dan : hij raakt een eigenschap kwijt of krijgt er een eigenschap bij. Zo'n verandering in het DNA noemt men een mutatie. De veranderde bacterie heet een mutant. In veel gevallen is dit ongunstig, waardoor de bacterie minder goed is aangepast aan de oude omstandigheden als zijn onveranderde soortgenoten. In sommige gevallen kan de nieuwe eigenschap juist voordelig zijn, zo zijn penicilline-resistente bacteriën in het voordeel t.o.v. hun onveranderde soortgenoten, tenminste in een omgeving waar penicilline aanwezig is!! In ziekenhuizen kan op deze wijze een selectie plaatsvinden in het voordeel van de resistente stammen. Mutaties vinden ook bij andere organismen zoals plant, dier en mens plaats. 6.2.2 Overdracht van de ene bacterie aan de andere Een andere manier welke alleen bij bacteriën voorkomt is door overdracht van DNA van de ene cel op een andere cel (ook wel conjugatie genoemd), het kan hier ook bacteriecellen van een andere soort betreffen!! Meestal gaat het hier om plasmide-DNA ( zie voorgaande paragraaf). Donor- en receptorcel verbonden door een sex-pilus waardoor conjugatie mogelijk is Herkenning 2006 Microbiologie 13 Herkenning van micro-organismen 6.2.3 Overdracht d.m.v. een bacteriofaag Ook kan DNA via een virus van de ene bacterie op een andere bacterie worden overgedragen. 6.3 Ribosomen Ribosomen komen in grote getale in een bacteriecel voor, het zijn deeltjes met een diameter van 15 nm, dus onzichtbaar door een microscoop. Het aantal per cel varieert van 5000 voor een cel in rusttoestand tot 50.000 in een groeiende cel. Een ribosoom bestaat uit RNA en eiwit. De bouw van een bacterieribosoom wijkt af van de ribosomen in eukaryote cellen. Een aantal antibiotica werken wel in op een bacterieribosoom en leggen daar de eiwitsynthese plat (en remmen dus de groei van de bacterie), terwijl de ribosomen van de patiënt (mens of dier) met rust gelaten worden. 7 Celmembraan 7.1 Structuur van de celmembraan Het cytoplasma wordt omsloten door een membraan: de celmembraan of de cytoplasmamembraan. Dit is een dunne, elastische structuur aan de binnenkant van de celwand. Ze bestaat voor 60 % uit eiwit en voor 40% uit fosfolipiden. Onder de elektronenmicroscoop is de membraan als een dubbele lijn te zien. Op grond van dit beeld en de eigenschappen van fosfolipiden heeft men zich een beeld kunnen vormen van de cytoplasmamembraan. Herkenning 2006 Microbiologie 14 Herkenning van micro-organismen Dit ziet er als volgt uit: De fosfolipiden zorgen voor een dubbellaag doordat de hydrofiele 'fosfaatkoppen" zich naar buiten richten (naar de waterkanten) en de hydrofobe vetzuurstaarten zich naar binnen begeven. Deze fosfolipiden zijn voortdurend in beweging en vormen dus geen starre structuur, de membraan is doorspekt met grote eiwitmoleculen welke een functie hebben bij het doorlaten van voedingsstoffen. 7.2 Functies van de celmembraan 7.2.1 Transport Passief transport Er zijn moleculen die vrij in beide richtingen de celmembraan kunnen passeren. Dit passeren gaat door totdat er aan beide zijden van de membraan evenveel moleculen aanwezig zijn. Dit transport kost de cel geen energie. Hydrofobe stoffen kunnen op deze wijze vrij passeren, bijvoorbeeld de antibiotica penicilline en rifampicine. Actief transport Actief transport wil zeggen dat het de bacterie energie kost om moleculen de celmembraan te laten passeren. Meestal betreft het transport van buiten naar binnen, zodat de concentratie aan stoffen binnen meer dan 1000 x groter is dan buiten de cel. Dit vermogen om voedingsstoffen te hamsteren (en duurzaam op te slaan) stelt de bacterie in staat om zich in leven te houden en zelfs te delen in een omgeving met zeer weinig voedingsstoffen. Het transportsysteem dat hier voor zorgt ligt in de celmembraan, het is een enzymsysteem ook wel permease genoemd. Het bestaat uit vele soorten enzymen: elke te transporteren voedingsstof Herkenning 2006 Microbiologie 15 Herkenning van micro-organismen heeft zijn eigen enzym, zo is er voor het transport van lactose een speciaal enzym nodig. Een bacterie heeft niet alle enzymen in huis : Escherichia coli heeft wel een lactose-transportenzym, Salmonella niet, de aanwezigheid is dus soortgebonden. 7.2.2 De vorming van exo-enzymen Wat zijn exo-enzymen? Veel voedingsstoffen in de omgeving van bacteriën zijn vaak grote moleculen, lange ketens, opgebouwd uit kleinere schakels. Deze moleculen zijn te groot om de celmembraan te passeren. De meeste bacteriën kunnen exo-enzymen vormen die deze moleculen tot kleinere eenheden afbreken. Deze kleinere moleculen kunnen wel door de celmembraan getransporteerd worden. Zo worden eiwitten tot aminozuren afgebroken en polysacchariden tot enkelvoudige suikermoleculen welke wel getransporteerd kunnen worden over de celmembraan. Toepassing exo-enzymen Een bekende toepassing is het gebruik van deze enzymen in de wasmiddelenindustrie. Exo-enzymen spelen ook een belangrijke rol bij het rijpen van kaas. Ze zijn verantwoordelijk voor de (gedeeltelijke) afbraak van de eiwitmoleculen afkomstig uit de melk. Deze eiwitten worden door de enzymen in kortere stukjes geknipt, waardoor de structuur en smaak van de kaas ten goede veranderen. Giftige exo-enzymen Een bijzondere groep exo-enzymen behoren tot de exo-toxinen. Dit zijn giftige stoffen,die de bacterie tijdens de groei uitscheidt, bijvoorbeeld na infectie in het lichaam van mens en dier. Vindt de besmetting plaats door het nuttigen van levensmiddelen dan spreekt men van een voedselinfectie. De giftige enzymen werken vaak in op de darmwand (enterotoxinen). Bacteriën die deze stoffen vormen zijn o.a. Salmonella en Bacillus cereus. De vorming van de giftige exo-enzymen kan ook plaatsvinden in het levensmiddel zelf. Voedselvergiftiging is het resultaat. Een beruchte bacteriën is in dit verband Clostridium botulinum. Gelukkig is dit toxine hittelabiel en door enkele minuten koken onschadelijk te maken, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de exo-toxinen van Staphylococcus aureus die zeer hitteresistent zijn. Exo-enzymen op het lab De exo-enzymen kunnen op het lab gebruikt worden om de bacterie die ze vormt op te sporen. Voorbeelden zijn : Staphylococcus aureus op Baird Parkeragar Staphylococcus aureus op bloed-agar Bacillus cereus op MYP agar 7.2.3 Het opwekken van energie Herkenning 2006 Microbiologie 16 Herkenning van micro-organismen Bacteriën hebben energie nodig voor de groei (opbouw celmateriaal), transport, en indien hiertoe in staat beweging. De meeste bacteriën halen deze energie uit de enzymatische afbraak van voedingsstoffen (bijvoorbeeld koolhydraten ). Belangrijke enzymen betrokken bij deze energiewinning liggen in de celmembraan. 7.2.4 Vorming van celwand, kapsel of slijmlaag Aan de celmembraan vindt ook de synthese van de celstructuren plaats welke zich buiten de celmembraan bevinden : de celwand, en eventueel het kapsel of de slijmlaag 8 De celwand 8.1 De functie van de celwand De celwand die het protoplasmamembraan omsluit, bepaalt de vorm en stevigheid van de cel. Ze biedt weerstand tegen de osmotische druk welke het cytoplasma uitoefent op de celmembraan. Deze osmotische druk is hoog, 6 atmosfeer bij Gram-negatieve bacteriën en 20 atmosfeer bij grampositieve bacteriën. Zonder celwand zal een bacteriecel uit elkaar knappen. 8.2 De stevigheid van de bacteriecelwand De stevigheid van de bacteriecelwand wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van mucopeptide, ook wel peptidoglycaan genoemd. Dit mucopeptide bestaat uit lange ketens gevormd door twee aminosuikers N-acetylglucosamine (G) en Nacetylmuraminezuur ( N) die elkaar in de keten afwisselen. Deze ketens liggen parallel aan elkaar en zijn onderling verbonden door korte peptide(aminozuur)bruggen. Zo ontstaat een stevig netwerk, een soort uitwendig skeletje. Herkenning 2006 Microbiologie 17 Herkenning van micro-organismen Omdat mucopeptide alleen bij bacteriën voorkomt en niet bij andere organismen als mens en dier is het de "achillushiel" van de bacterie. Stoffen die het mucopeptide kunnen aantasten zijn dan ook specifiek werkende stoffen. Een bekende voorbeeld is het antibioticum penicilline , een stof die de opbouw van het mucopeptide verstoort. Een ander voorbeeld is lysozym, een stof welke wijd verspreid voorkomt in weefsels van organismen, speeksel, traanvocht en in zeer hoge concentraties in het wit van een ei. Lysozym tast ook bestaande bacteriecelwanden aan en zorgt zo voor een afweer (verdediging) tegen bacteriën. In de kaasindustrie wordt lysozym gebruikt ter vervanging van nitriet : het verhindert de groei van Clostridium butyricum, een bacterie die door boterzuurgisting het zogenaamde " laat los" effect ( scheurvorming) in kaas veroorzaakt. 8.3 De grampositieve celwand In de grampositive celwand worden heel veel lagen mucopeptide gevonden met erg veel peptide-dwarsverbindingen. In de grampostieve celwand liggen teichoinezuren ingebed. Tevens kan de Gram-positieve celwand eiwit bevatten zoals proteine A bij Staphylococcus aureus, dit eiwit is een voor deze soort specifiek antigen, welke met een bijpassend specifiek antiserum agglutinatie van de cellen veroorzaakt. Deze specificiteit zorgt bij (melkzuur)bacteriën voor een specifieke gevoeligheid voor bepaalde bacteriofagen. Herkenning 2006 Microbiologie 18 Herkenning van micro-organismen 8.4 De gram-negatieve celwand In de Gramnegatieve celwand ligt slechts één laag mucopeptide met weinig dwarsverbindingen erin. De celwand van een gramnegatieve cel is dan ook kwetsbaarder dan die van een Grampositieve cel. Aan de buitenkant van het mucopeptide ligt een zogenaamde buitenmembraan een laag bestaande uit fosfolipiden , lipoproteien, eiwitten en lipopolysaccharide. Herkenning 2006 Microbiologie 19 Herkenning van micro-organismen Het lipopolysaccharide bestaat uit lipide A, een 'core" oligosaccharide en een Ospecifieke keten. De O-specifieke keten is binnen één soort zeer variabel van samenstelling en bepaalt de antigene samenstelling van het lipopolysaccharide : de O-antigenen. Deze O-antigenen vormen de basis van de serotypering bij Salmonella. Ook vormen ze de specifieke aanhechtingsplaats voor virussen. Het lipopolysaccharide-deel is giftig en wordt ook wel endotoxine genoemd. Het veroorzaakt koorts en hoofdpijn. Het endotoxine is zeer hittestabiel, het kan beter tegen verhitten als de bacterie zelf en kan dan ook in gesteriliseerd glaswerk voorkomen. Dit is o.a. een probleem bij de bereiding van infuusvloeistoffen , deze moeten op speciale wijze in endotoxinevrij (pyrogeenvrij) glaswerk bereid worden. Door de poriën van de buitenmembraan kunnen kleine moleculen door diffusie passeren, grote moleculen hebben transporteiwitten nodig. Door de aanwezigheid van de buitenmembraan zijn gramnegatieve bacteriën minder gevoelig voor penicilline dan grampositieve bacteriën. 8.5 De gramkleuring Hoewel het mucopeptide het basismateriaal van de celwand vormt, zijn er grote verschillen in celwandstructuur tussen Gram-positieve en Gram-negatieve bacteriën. Het is juist dit verschil in structuur dat er voor zorgt dat bij de gramkleuring een Gram-positieve cel de eerste (paarse) kleurstof vasthoudt tijdens spoelen met alcohol, terwijl de gramnegatieve bacterie hierdoor ontkleurd wordt . Eerst wordt kristalviolet aangebracht, dit gaat zowel door de grampositieve als door de gramnegatieve celwand heen. Daarna wordt een jodiumoplossing toegevoegd Herkenning 2006 Microbiologie 20 Herkenning van micro-organismen die in de cel met de kleurstof een complex vormt dat minder goed in ethanol oplost als kristalviolet alleen. Vervolgens wordt 96% alcohol toegevoegd. De grampositieve celwand (het mucopeptide) krimpt hierdoor, de alcohol kan niet binnendringen en de kleurstof niet uit de cel spoelen. Bij de gramnegatieve celwand is te weinig mucopeptide om de celwand ondoorlaatbaar te maken, de alcohol kan zo de kleurstof uit de cel spoelen en ontkleuren. Deze kleurloze gram-negatieve cellen worden met een lichtrode kleurstof zichtbaar gemaakt. 9 Kapsel en slijmlaag Sommige bacteriën hebben een kapsel of slijmlaag, dit is een gelei-achtige structuur die om de bacterie heen ligt. Betreft het een compact scherp begrensd laagje, dan noemt me het een kapsel. Is het laagje diffuser, dan wordt het een slijmlaag genoemd. De vorming van een slijmlaag is afhankelijk van de samenstelling van het milieu. Het kapsel (of de slijmlaag) heeft een beschermende functie, pathogenen zijn beter bestand tegen de afweercellen van mens en dier, desinfectiemiddelen bereiken de cel slechter. Daarnaast kunnen bacteriën zich op harde oppervlakken hechten en zijn daardoor moeilijk te verwijderen. Een bekende voorbeeld is de vorming van tandplak, waarbij een slijmlaag vormende bacterie zich op het gebit vestigt. Een vergelijkbaar voorbeeld is de aanhechting van bacteriën aan oppervlakken in procesapparatuur. Na verloop van tijd kan er zich een dun laagje, een biofilm vormen, bestaande uit bacteriën en afscheidingsproducten, ingebed en beschermd door de slijmlaag. Een dergelijke biofilm is moeilijk te verwijderen. Een berucht voorbeeld uit de suikerfabriek is de slijmvorming door Leuconoctoc mesenteroides (dextranicum) welke uit suikerhoudende oplossingen grote hoeveelheden slijm produceert waardoor deze oplossingen in soort gel veranderen, leidingen verstoppen en het productieproces dus danig verstoort raakt. In de kaasbereiding veroorzaakte deze bacterie vroeger door zijn groei in de wei de zogenaamde lange wei. De slijmvorming kan ook gewenst zijn, dit is het geval bij de bereiding van yoghurt, daar wordt bij de keuze van de zuurselstammen gelet op het vermogen om slijm te produceren en zo de yoghurt de gewenste structuur te laten krijgen. 10 Flagellen Sommige bacteriën zijn beweeglijk dankzij de aanwezigheid van flagellen. Flagellen zijn lange eiwitdraden. Deze kunnen op verschillende plaatsen van de cel zijn ingeplant. Herkenning 2006 Microbiologie 21 Herkenning van micro-organismen In een homogene oplossing is de beweging van de bacteriën ongericht. Wanneer er echter een concentratie aan voedingsstoffen in de buurt is, bewegen de cellen zich daar gericht naar toe, de zogenaamde positieve chemotaxis. Hetzelfde geldt voor andere 'geliefde' omstandigheden, zoals zuurstof, of juist geen zuurstof, licht etc. Omgekeerd wenden ze zich af van voor hun ongunstige omstandigheden : desinfectiemiddel, zuurstof of juist geen zuurstof, de negatieve chemotaxis.. In de praktijk kan men de beweeglijkheid gebruiken om een bacterie te isoleren en of te determineren. Dit kan met behulp van een hangende druppelpreparaat, zie microbiologische technieken of door in halfvaste (slappe) agarvoedingsbodem te enten, hierdoor kunnen beweeglijke bacterien zich verplaatsen Op niet goed gedroogde agarplaten kunnen beweeglijke bacterien de hele plaat overgroeien: de zogenaamde spreiders. 11 Pili of fimbriae Behalve flagellen hebben de meeste gramnegatieve bacteriën nog veel dunnere haartjes op de wand. Deze hebben geen invloed op de beweeglijkheid en worden pili of fimbriae genoemd. Van belang zijn de sex-pili met behulp waarvan twee bacteriën zich met elkaar kunnen verbinden en tegelijkertijd conjugatie mogelijk is. Ook zijn er pili die er voor zorgen dat een (aerobe) bacterie aan de oppervlakte van een vloeistof blijft waar zuurstof beschikbaar is. Bij de serotypering kunnen pili soms storend werken omdat de antigene eigenschappen van de pili op elkaar lijken. Herkenning 2006 Microbiologie 22 Herkenning van micro-organismen 12 Sporen 12.1 Kenmerken van een bacteriespore Bij de bacteriesoorten van de geslachten Bacillus en Clostridium kan in de cel een zogenaamde endospore gevormd worden. Dit is een overlevingsstructuur voor de cel, in de spore wordt het erfelijk materiaal opgeslagen, er wordt een omhulsel gevormd en de oude cel gaat ten gronde. Deze spore verkeert hierna in een soort rusttoestand, hij heeft geen normale celstofwisseling of celdeling. Kenmerkend is het vermogen van een dergelijke spore om ongunstige omstandigheden te overleven . Omstandigheden die een normale cel niet overleeft zoals droogte, zeer hoge temperaturen, een lage of hoge pH, straling en de aanwezigheid van chemicalien zoals desinfectiemiddelen worden door een spore weerstaan. Endosporen kunnen zeer lange tijd blijven bestaan (duizenden) jaren, en onder gunstige omstandigheden (vaak binnen een uur) uitgroeien tot normale cellen (ontkiemen). 12.2 Hoe is een spore te zien? Bacteriesporen zijn zo groot dat ze onder het microscoop te zien zijn. Wel moet er een contrast met de omgeving aanwezig zijn. Vaak zijn ze zichtbaar als een lichte, 'lege' plek in een gekleurd preparaat. Oorzaak hiervan is dat de moedercel wel kleurstof opneemt tijdens de kleuring maar de spore niet. Zo krijgen we een negatief beeld van de spore. Is er geen moedercel meer aanwezig dan moeten we onze toevlucht nemen tot een methode die de losse spore doet afsteken tegen de achtergrond. Dit kan door een nat (dekglaspreparaat) te maken en dit te bekijken met behulp van de fase-contrastmicroscoop, we zien de sporen dan als sterk lichtbrekende bolletjes. Een andere meer bewerkelijke methode is een speciale sporenkleuring waarbij een geschikte kleurstof door verhitting in de cel gebracht wordt. Na spoelen blijft deze kleurstof in de spore en verdwijnt uit de eventueel nog aanwezige moedercel. Deze moedercel kan dan met een contrasterende kleurstof nagekleurd worden. Zie voor de diverse kleuringen ook Microbiologische technieken. Zien we inderdaad sporen in de moedercel liggen dan kan dit op verschillende (soortspecifieke) manieren het geval zijn: 12.3 Wanneer vindt sporevorming plaats? Als de snelste groei voorbij is en één of meerder voedingsstoffen opraken. De voedingsomstandigheden mogen echter ook niet uitgesproken slecht zijn. Ook de pH, de temperatuur en het zuurstofgehalte zijn kritisch voor de sporevorming. Herkenning 2006 Microbiologie 23 Herkenning van micro-organismen 12.4 Hoe gaat de sporevorming in zijn werk? Hoe de sporevorming in zijn werk gaat word hieronder stapsgewijs afgebeeld: 12.5 Het voorkomen van sporevormers. Onder de sporevormende bacteriën bevinden zich een aantal soorten die van bijzondere betekenis zijn in de microbiologie. Deze horen tot het geslacht Bacillus, waarvan de soorten aeroob of facultatief anaeroob zijn en het geslacht Clostridium waarvan alle soorten anaeroob zijn. De sporen van beide geslachten komen wijd verspreid in de natuur voor. Veel plantaardige voedingsmiddelen als graan, rijst ,graan, kruiden maar ook gras en kuilvoer bevatten dam ook sporen. Er zijn verschillende methoden om de bouw en de samenstelling van de cel te onderzoeken. Herkenning 2006 Microbiologie 24 Herkenning van micro-organismen 12.6 Kleurmethoden Om de cel (of een onderdeel ervan) zichtbaar te maken ten opzichte van de achtergrond is het bijna altijd nodig de cel (of een onderdeel ervan) te kleuren. 12.6.1 Voorbereiding op de kleuring Om een cel goed kleurbaar te maken wordt de cel gefixeerd . Zie hiervoor ook Microbiologische technieken. Door de fixatie blijft de cel aan het objectglas plakken, blijft de vorm zo goed mogelijk behouden, en is zoals gezegd beter kleurbaar. De cel wordt echter wel kleiner. 12.6.2 De kleuring zelf Na de fixatie wordt op het droge preparaat kleurstof aangebracht. Zie ook Microbiologische technieken. Er zijn algemene kleuringen waarbij de gehele cel gekleurd wordt, en specifieke kleuringen waarbij een bepaald onderdeel van de cel gekleurd wordt. Dan is er ook nog de eerder besproken gramkleuring welke een onderscheid tussen twee groepen bacteriën gemaakt kan worden. 13 Micro-organismen onder de microscoop Microscopisch onderzoek wordt op de meeste laboratoria pas gedaan als ander onderzoek zoals het kolonieuiterlijk op de plaat geen uitsluitsel geeft over de identiteit van het micro-organisme. Nadeel van de microscoop is wel dat je een heleboel cellen bij elkaar moet hebben om wat te kunnen zien, dat houdt dat in een monster zelf bijna nooit wat te zien. Is een monster echter bedorven dan zijn er meestal genoeg micro-organismen om ze onder de microscoop te herkennen. Uiteraard kan men nadat het micro-organisme gekweekt is wel microscopisch onderzoek uitvoeren. Hoewel bacteriën veel op elkaar lijken kunnen we ze onder de microscoop toch wel in groepen verdelen. Belangrijkste kenmerken zijn het gramkarakter, , het bezit van een endospore , en de vorm en rangschikking van de cel. Herkenning 2006 Microbiologie 25 Herkenning van micro-organismen Gramnegatieve bacteriën spiril of vibrio staafje Vibrio Campylobacter Pseudomonas Escherichia Enterobacter Citrobacter Klebsiella Salmonella Shigella Proteus bolvorm Neisseria Grampositieve bacteriën staafvormig sporevormend Clostridium Bacillus niet sporevormend Listeria Propionibacterium Lactobacillus bolvormig Micrococcus Staphylococcus Leuconostoc Streptococcus Enterococcus 13.1 Indeling van veel bepaalde micro-organismen op grond van microscopische kenmerken Het is dus mogelijk als je met een onbekende bacterie te maken hebt om met een eenvoudig grampreparaat een eerste schifting te maken : je kunt een aantal mogelijkheden uitsluiten, en vaststellen of er wel of geen sporen aanwezig zijn. We zien echter ook dat met behulp van de microscoop slechts een zeer beperkte indeling van de bacteriën mogelijk is. Zo lijken alle gramnegatieve bacteriën op elkaar, het zijn allemaal kleine staafjes. Onschadelijke bacteriën, bacteriën die een onhygiënische toestand verraden en ziekteverwekkers worden zo op één grote hoop gegooid. Voor de bepaling van een bepaalde soort (of groep) micro-organismen moeten we daarom gebruik maken van hun groeimogelijkheden en hun stofwisselingseigenschappen. Dit wordt in de volgende hoofdstukken besproken. Herkenning 2006 Microbiologie 26 Herkenning van micro-organismen Stofwisselingseigenschappen van micro-organismen 14 Leven met of zonder zuurstof Hoewel bijna alle planten en dieren bij de dissimilatie zuurstof nodig hebben, is dit niet het geval bij alle micro-organismen. Veel microorganismen zijn in staat om zonder zuurstof (anaeroob) te leven doordat ze in staat zijn de brandstof te verbranden zonder dat er zuurstof bij nodig is. Ook zijn er enkele soorten die zich uitsluitend zonder zuurstof kunnen ontwikkelen. Wat de invloed van de zuurstof op de groei betreft kunnen we de mico-organismen als volgt indelen: a. b. c. Strikt of obligaat aerobe micro-organismen, die zich uitsluitend in aanwezigheid van zuurstof kunnen ontwikkelen en zonder zuurstof zelfs afsterven. Voorbeelden hiervan zijn : Pseudomonas De meeste schimmels Facultatief anaerobe micro-organismen, die zich zowel in aanwezigheid als in afwezigheid van zuurstof ontwikkelen. Voorbeelden zijn : alle Enterobacteriën de meeste Bacillussoorten de staphylococcen Listeria de meeste gisten Microaerofiele micro-organismen, die zich het beste bij verminderde zuurstofconcentraties kunnen ontwikkelen. Voorbeelden zijn Lactobacillus Campylobacter. Herkenning 2006 Microbiologie 27 Herkenning van micro-organismen d. Strikt anaerobe micro-organismen, die zich uitsluitend zonder zuurstof kunnen vermeerderen. De mate waarin ze last hebben van zuurstof verschilt. Er zijn bacteriën met een anaerobe stofwisseling die kleine hoeveelheden zuurstof kunnen verdragen, zoals Propionzuurbacteriën Clostridium perfringens. Tot slot zijn er binnen deze groep de bacteriën waarvoor elk spoortje zuurstof giftig is, deze zijn zeer lastig te kweken. e. Zuurstoftolerante anaerobe micro-organismen Deze gebruiken geen zuurstof voor hun stofwisseling maar hebben er ook geen last van. De lactococcen zijn hier en goed voorbeeld van. 15 De aerobe ademhaling Zowel strikt aerobe micro-organismen als facultatief anaerobe microorganismen zijn in staat tot een aerobe ademhaling. Ze halen dankzij de ademhalingsketen veel energie uit hun energiebron (in veel gevallen glucose). Zuurstof is hierbij de externe, terminale waterstofacceptor. Ook grotere moleculen als glucose (een monosaccharide) kunnen door veel micro-organismen gebruikt worden. Voorwaarde is dan wel dat het betreffende micro-organisme beschikt over een (of meerder) enzym(en) die het grote molecuul splitst in monomeren die daarna in de energiestofwisseling worden gebruikt. Een bekend voorbeeld zijn de coliformen die met het enzym - galactosidase lactose (een disaccharide) splitsen in de monosacchariden glucose en galactose. Ook zijn er micro-organismen die met het exo-enzym amylase zetmeel in kleinere stukjes nl. glucosemoleculen splitsen. Een (organische) chemische energiebron hoeft niet altijd glucose te zijn ! Ook de tussenproducten in de ademhaling (glycolyse en citroenzuurcyclus) kunnen uit het medium door het micro-organisme worden opgenomen en benut worden voor de ATP-winning. Een bacterie kan ook een aminozuur als energiebron gebruiken, hij haalt er de aminogroep af en het molecuul dat overblijft kan vaak vrij eenvoudig meedoen in de citroenzuurcyclus. Niet altijd is een micro-organisme in staat een energiebron volledig te oxyderen dus de hele energiestofwisseling af te maken doordat er bepaalde enzymen ontbreken. Ook zijn er micro-organismen die niet bij het officiële begin van de energiestofwisseling beginnen maar slechts een gedeelte van de biochemisch route afleggen, of een iets andere weg hebben. Zo zijn er de azijnzuurbacteriën die ethanol oxideren tot azijnzuur. Deze hebben wel een Herkenning 2006 Microbiologie 28 Herkenning van micro-organismen ademhalingketen maar slechts een beperkt aantal enzymen waardoor azijnzuur niet verder in de citroenzuurcyclus wordt afgebroken en in feite dus minder NADH en dus ATP wordt gevormd als bij een volledige verbranding het geval zou zijn. 16 De gisting Een veel vaker voorkomende manier om zonder zuurstof energie uit een brandstof halen is de gisting. Deze brandstof kan glucose zijn, maar ook grotere stoffen kunnen als energiebron benut worden mits de enzymen die deze kunnen afbreken tot glucose aanwezig zijn. Vervolgens vindt de vergisting van glucose plaats. Elk micro-organisme doet dat op een andere manier. Als voorbeeld nemen we een Lactobacillussoort die uitsluitend melkzuur vormt uit glucose: glucose→melkzuur + 2 ATP in formule: C6H12O6→2 C3H6O3 + 2 ATP Opvallend is dat er geen externe waterstofaccceptor (wat is dat?) nodig is, de cel zorgt zelf voor een hulpstof waardoor de glucose toch als energiebron kan dienen. Glucose kan nu echter niet volledig verbrand worden. Er ontstaat melkzuur dat verder niet gebruikt wordt door de cel en wordt uitgescheiden. Het gevolg is dat er veel minder ATP gevormd wordt als bij de aerobe verbranding (tot kooldioxide). Een ander kenmerk van de gisting is dat het gevormde NADH niet in een ademhalingsketen geoxydeerd kan worden waardoor er vergeleken met een stofwisseling waarbij deze wel aanwezig is veel ATP verloren gaat! Zo'n anaerobe afbraak van glucose waarbij een ademhalingsketen ontbreekt wordt een gisting of fermentatie genoemd. Elke (groep) microorganisme(n) heeft zijn eigen vergistingstype, dat wil zeggen zijn eigen eindproducten die bij de gisting gevormd worden. Herkenning 2006 Microbiologie 29 Herkenning van micro-organismen 17 De gisting nader bekeken De eerste fase in de gisting is de glycolyse , en komt dus overeen met de eerste fase in de ademhaling. Daarna komt het verschil. De tweede fase is terugvormen van NAD uit NADH. Dit gebeurt door het eindproduct van de glycolyse, het pyruvaat, te gebruiken om het H (electronen) aan af te geven. Er is dus sprake van een interne ,zelf gemaakte, waterstofacceptor :pyruvaat. Deze omzetting van pyruvaat met als doel NAD weer opnieuw te kunnen gebruiken in de glycolyse kan op zeer veel verschillende manieren geschieden, elke manier door een ander micro-organisme en met andere eindproducten. . 18 .De enterobacteriën Dit is een grote familie gekenmerkt door de volgende eigenschappen: het zijn beweeglijke gramnegatieve staafjes, ze vormen geen sporen, ze zijn facultatief anaeroob, katalasepositief en oxydasenegatief. Ze zijn in staat tot de nitraatademhaling. Gaan ze glucose vergisten (wat ze ook allemaal kunnen) dan vormen ze (in meer of mindere mate) zuren.Ze stellen weinig voedingseisen. Enkele geslachten kunnen lactose vergisten, dit is de groep van de coliformen genoemd naar de bekendste vertegenwoordiger van deze groep Escherichia coli. Een speciale gisting die sommige soorten enterobacteriën kunnen uitvoeren is de butaandiolgisting, een eigenschap waarvan dankbaar gebruik gemaakt wordt om binnen de coliformen Enterobacter (butaandiolvorming) te onderscheiden van Escherichia coli (gemengd zure gisting) van elkaar te onderscheiden. Een ander bekend geslacht is Salmonella, deze vergist geen lactose. Herkenning 2006 Microbiologie 30 Herkenning van micro-organismen Enterobacterën zijn hittegevoelig, door een pasteurisatie of een andere hittebehandeling worden ze gedood, treft men ze toch aan in een eerder verhit product dan duidt dat op een nabesmetting. 19 Oxydasetest Er is een eenvoudige snelle en goedkope test om de strikt aerobe microorganismen zoals bijvoorbeeld Pseudomonas te onderscheiden van de facultatief anaerobe micro-organismen zoals de Enterobacteriën. Dit is de oxydasetest. Met deze test wordt een ademhalingsenzym aangetoond dat in strikt aerobe micro-organismen in zo'n hoge concentratie aanwezig is dat het zeer snel aantoonbaar is. De bepaling zelf is zeer eenvoudig: men brengt wat koloniemateriaal op een papiertje waarin zich stoffen ( N,Ndimethyl-p-phenyleendiamine en ALFA-naphtol) bevinden die in aanwezigheid van het oxydase direct donkerpaars kleuren. Is deze test positief dan weet men dat men niet met een enterobacterie te maken heeft. 20 Katalasetest Micro-organismen die in staat zijn tot een aerobe ademhaling bezitten het enzym katalase, dat waterstofperoxide splitst in water en zuurstof: 2 H2O2 2 H2O + 2 O2 Waterstofperoxide onstaat tijdens de aerobe ademhaling, het is giftig. Katalase voorkomt dus afsterving van de bacteriecel door het peroxide af te breken. Het bezit van katalase is heel snel vast te stellen door waterstofperoxide in contact te brengen met koloniemateriaal. Bij een positieve reactie ontstaan er direct na toevoeging belletjes, bij een negatieve reactie ontstaan geen belletjes of pas na 30-40 seconden zeer zwak bruisen ( door het enzym peroxidase). Alle melkzuurbacteriën zijn katalasenegatief en zo te onderscheiden van andere grampositieve coccen en staven. Een bijzondere plaats nemen de anaerobe Propionzuurbacteriën in, deze hebben een anaerobe stofwisseling maar zijn wel katalasepositief. Herkenning 2006 Microbiologie 31 Herkenning van micro-organismen 21 Selectief kweken 21.1 Waarom selectief kweken? In veel gevallen is men geïnteresseerd in slechts één bepaalde groep bacteriën of zelfs één bepaalde bacteriesoort. Immers micro-organismen komen overal voor, dus dat ergens bacteriën inzitten is vaak niet interessant. Veel interessanter of er een risico is voor de volksgezondheid of dat materiaal ziekteverwekkers bevat. Het onderzoek moet dus een betekenis hebben. Zo zal men willen weten of in een bepaald product al of niet Enterobacteriën voorkomen of bijvoorbeeld Listeria monocytogenes. De aanwezigheid van Enterobacteriën heeft wel degelijk een betekenis, omdat deze aanwezigheid aantoont dat tijdens de fabrikage een nabesmetting heeft plaatsgevonden. En Listeria in een product vormt een risico voor de consument. Hetzelfde geldt voor het onderzoek van patiëntenmateriaal, het is niet interssant dat er micro-organismen aanwezig zijn, maar wel belangrijk om te weten of er een bepaalde ziekteverwekker aanwezig is. 21.2 Het gebruik van vloeibare (s)electieve media Vloeibare selectieve voedingsmedia worden gebruikt voor * ophopingsmedia: omdat in een monster (klinisch materiaal zoals bv. faeces of een levensmiddel zoals een broodje tartaar) altijd meer micro-organismen zitten die men niet wil bepalen dan die men wel wil bepalen moet men proberen de eerste 'ongewenste" groep in de groei te remmen en er tegelijk voor zorgen dat het gezochte beest zich ongebreideld kan vermenigvuldigen. Dit noemt men ophopen, dus zorgen voor een groter aandeel van het gezochte micro-organisme t.o.v. de rest wat ook wel de stoorflora genoemd wordt. Na de ophoping kan men dan uitstrijken op een (s)elective plaat en zo het gezochte beest verder reinkweken. 21.3 Hoe selectief kweken? De kunst van het selectief kweken is de gezochte micro-organismen wel goed te laten groeien en de andere micro-organismen die vrijwel altijd ook in het te onderzoeken materiaal aanwezig zijn geen kans te geven om te groeien of zelfs te doden Herkenning 2006 Microbiologie 32 Herkenning van micro-organismen Om deze tactiek te laten slagen moet men zich verdiepen in de sterke en zwakke punten van het gezochte micro-organismen en de andere microorganismen Deze andere micro-organismen die in het product voorkomen noemt men ook wel de begeleidingsflora of stoorflora. Elk type product heeft zijn eigen kenmerkende flora, dus daar kan men bij het ontwikkelen van een bepalingsmethode al rekening mee houden Enkelen voorbeelden van selectieve behandelingen of kweekomstandigheden zijn: Een verhittingsstap tussen de 80 en 100ºC doodt alle vegetatieve cellen maar niet de endosporen. Een hoge incubatietemperatuur: enterobacteriën afkomstig van mens of dier groeien nog bij 42ºC, de meeste andere enterobacteriën niet meer. Een anaeroob milieu: Clostridiumsoorten. voor de kweek van onder andere Een lage pH: kan gebruikt worden voor de selectie van schimmels, gisten en melkzuurbacteriën. Het gebruik van groeiremmende stoffen in de voedingsbodem. Het gebruik van een specifieke energiebron die het gezochte microorganismen wel en andere micro-organismen niet kunnen gebruiken. 21.4 Electiviteit Tot dusver hebben we het alleen over de selectie gehad, dus het selectief laten groeien van bepaalde groepen micro-organismen. Omdat het in veel gevallen niet mogelijk is om alle andere micro-organismen in hun groei te remmen is een selectief medium in veel gevallen tegelijkertijd ook electief. Dat wil zeggen dat men op de plaat het gezochte micro-organismen aan het kolonieuiterlijk kan onderscheiden van andere -niet gezochte- microorganismen De electieve kenmerken worden veroorzaakt door: * een pH indicator die afbraak E of C of N bron verklapt * een stof die door een micro-organismen al dan niet wordt afgebroken, deze afbraak is te zien als een neerslagzone of juist een opheldering rond de kolonie Herkenning 2006 Microbiologie 33 Herkenning van micro-organismen * het gebruik van stoffen die uitsluitend door één bepaalde bacteriegroep of soort kunnen worden omgezet in een bepaalde kleurstof. Herkenning 2006 Microbiologie 34 Herkenning van micro-organismen Identificatie 22 Wat is identificatie? Onder identificeren verstaat men het op naam brengen van een micro-organisme. Van een onbekende micro-organisme wordt bepaald tot welke soort of zelfs welk type deze behoort In feite is er sprake van een kwalitatieve bepaling: met welk micro-organisme heb ik te maken? Heel belangrijk is dat je zeker weet dat de te onderzoeken cultuur rein is : dat wil zeggen dat alle micro-organismen in de cultuur van één cel afkomstig zijn en onderling identiek. Identificeren wordt ook wel determineren genoemd. In deze tekst worden de woorden dan ook door elkaar gebruikt. 23 Waarom is identificeren belangrijk? Er zijn veel situaties waarbij men graag wil weten met welk micro-organisme men te maken heeft. In veel gevallen mogen er geen pathogenen (ziekteverwekkers) in een levensmiddel of water of in de omgeving (productieruimte of ziekenhuis) aanwezig zijn. Men zal dan, vaak na een eerdere telling of grensreactie (presence/absence test) moeten vaststellen of de verdachte kolonies inderdaad de vermoedelijke pathogenen bevatten. Dit wordt ook wel bevestigen genoemd. Hetzelfde geldt voor het onderzoek naar een ziekteverwekker bij een patiënt: na (ophoping en) isolatie op een (s)electieve plaat worden de verdachte kolonies nader onderzocht. Niet altijd is het noodzakelijk om de pathogenen zelf aan te tonen. Men kan ook gebruik maken van index-organismen. Toont men deze aan dan is de kans op aanwezigheid van pathogenen aanwezig. Eisen die men aan zo’n indexorganisme stelt zijn: Makkelijk aantoonbaar Altijd aanwezig als de pathogeen waarvoor hij de aanwijzing moet zijn aanwezig is. Het kan ook zijn dat men meer wil weten over de toestand van een bepaald product: is het voldoende verhit?, is het hygiënisch bereid? Micro-organismen die op een ongewenste toestand wijzen, noemt men indicatororganismen. Indicatororganismen hoeven niet altijd op een ongewenste toestand te wijzen. Denk hierbij aan het onderzoek van oppervlaktewater, waarbij de algensamenstelling de vervuilingsgraad van het water verklapt. Hier zijn ook organismen die alleen in zeer schoon water leven,treft men deze aan dan is er sprake van een gunstige situatie. Herkenning 2006 Microbiologie 35 Herkenning van micro-organismen 24 Op welke manieren kan men micro-organisme identificeren? Men kan micro-organisme determineren door onderzoek naar: Groeiwijze Microscopisch uiterlijk en Beweeglijkheid Biochemische eigenschappen Antigene eigenschappen Gevoeligheid voor diverse fagen DNA-kemerken Niet voor elk micro-organismen zijn alle bovengenoemde methoden geschikt. In veel gevallen is ook een combinatie nodig. Enkele methoden zullen nu verder besproken worden. Van de methodes die je op het praktikum hebt uitgevoerd zal vooral het principe worden besproken: de uitvoering en de eventuele voedingsbodems staan wel in de proevenbundels en de praktijkbundel. Neem deze dus mee naar de les. Is een methode niet in de praktijk behandeld dan wordt deze hier wel uitgebreid besproken. 24.1 Groeiwijze Het kolonieuiterlijk is vaak al een eerste aanwijzing over de aard van het aanwezige micro-organisme. Het is dan ook belangrijk om op de kenmerken van een kolonie te letten. Zie ook praktijkbundel Hierbij speelt ook de geur een belangrijke rol. Zo hebben enterobacteriën een karakteristieke weeë geur, ruiken melkzuurbacteriën zuur en gisten naar bier. We komen zo vaak niet verder als een groep, op een speciaal ontworpen selectieve plaat kan men zelfs vaak soorten herkennen. Dit cultuur onderzoek (ook wel macroscopisch onderzoek genoemd) is vooral geschikt voor bacteriën, gisten en schimmels. Toch zal vrijwel altijd nog ander onderzoek nodig zijn om deze eerste indruk te bevestigen. 24.2 Microscopisch uiterlijk Alle micro-organismen behalve de virussen zijn met de lichtmicroscoop te bekijken. Bij algen en schimmels is moet het microscopisch onderzoek uitwijzen met welk soort micro-organisme men te maken heeft. Dit vergt wel veel scholing en ervaring. Bij bacteriën zal een microscopisch preparaat nooit aangeven welke soort het precies is maar men komt wel erachter tot welke groep men het verdere onderzoek kan beperken. De belangrijkste kenmerken waarop de indeling in groepen is gebaseerd zijn : De vorm De celrangschikking Zijn er sporen? Wat is het gramkarakter? Herkenning 2006 Microbiologie 36 Herkenning van micro-organismen Gramnegatieve bacteriën spiril of vibrio Vibrio Campylobacter staafje bolvorm Pseudomonas Escherichia Enterobacter Citrobacter Klebsiella Salmonella Shigella Proteus Neisseria Grampositieve bacteriën staafvormig sporevormend Clostridium Bacillus niet sporevormend Listeria Propionibacterium Lactobacillus bolvormig Micrococcus Staphylococcus Leuconostoc Streptococcus Enterococcus Indeling van veel bepaalde micro-organismen op grond van microscopische kenmerken Het is dus mogelijk als je met een onbekende bacterie te maken hebt om met een eenvoudig grampreparaat een eerste schifting te maken : je kunt een aantal mogelijkheden uitsluiten, en vaststellen of er wel of geen sporen aanwezig zijn. We zien echter ook dat met behulp van de microscoop slechts een zeer beperkte indeling van de bacteriën mogelijk is. Zo lijken alle gramnegatieve bacteriën op elkaar, het zijn allemaal kleine staafjes. Onschadelijke bacteriën, bacteriën die een onhygiënische toestand verraden en ziekteverwekkers worden zo op één grote hoop gegooid. Voor de bepaling van een bepaalde soort (of groep) micro-organismen moeten we daarom gebruik maken van hun groeimogelijkheden en hun stofwisselingseigenschappen. Dit wordt in de volgende hoofdstukken besproken.Daarnaast kan men nog nagaan of het micro-organisme in het bezit is van een kapsel of beweeglijk is. Voor de beweeglijkheid moet men een levend preparaat maken. Voor de andere kenmerken is een gramkleuring (jonge culturen , niet te lage pH van het medium zijn een voorwaarde voor een betrouwbaar resultaat), erg nuttig. Eventueel kan Herkenning 2006 Microbiologie 37 Herkenning van micro-organismen nog een sporekleuring worden uitgevoerd. Sporevormers vormen echter niet onder alle omstandigheden sporen! 24.3 Biochemische eigenschappen Deze eigenschappen worden voornamelijk onderzocht bij bacteriën en gisten. Onderzocht wordt of ze bepaalde stoffen al of niet kunnen omzetten en of ze al of niet bepaalde stoffen kunnen vormen. Dus wat kunnen ze wel en wat niet? Vaak wordt dit zichtbaar gemaakt met een pH-indicator of door een reagens aan de cultuur toe te voegen waarbij een gekleurde verbinding ontstaat. Omdat meestal een aantal verschillende reacties tegelijk worden onderzocht ontstaat er bij de beoordeling een bonte rij buizen, reden waarom bij de biochemische determinatie vaak spreekt van een bonte rij. Elke stofwisselingseigenschap is afhankelijk van een enzym. Een microorganisme moet dus een enzym (of meerder enzymen) hebben voor een bepaalde eigenschap .Enzymen zijn eiwitten. En het vermogen om een bepaald eiwit te vormen ligt vast in het DNA. Een stofwisselingskenmerk is dus erfelijk vastgelegd Sommige kenmerken zijn in meer of mindere mate karakteristiek voor een groep of soort. Enkele voorbeelden van biochemische eigenschappen die als determinatiekenmerk kunnen dienen zijn 1. Methylroodreactie Dit is een reactie waarbij men kan nagaan of een micro-organisme een gemengd zure gisting heeft, hierbij worden veel zuren gevormd. Door een pH-indicator met een relatief laag omslagpunt te kiezen zal alleen bij de gemengd zure gisting een kleuromslag bereikt worden. Op deze manier kan een onderscheid gemaakt worden tussen enerszijda Escherichia coli en anderszijdsEnterobacter aerogenes. 2. Voges-Proskauerreactie Een ander eindproduct van een speciaal type gisting is de butaandiolgisting . Deze stof kan na incubatie van het micro-organisme in glucosebouillon worden aangetoond m.b.v. een kleurreactie. Butaandiol wordt door o.a. Enterobacter gevormd dit i.t.t. tot E.coli een ander coliform micro-organisme. Ook Bacillussoorten kunnen met deze reactie van elkaar worden onderscheiden. 3. Indolvorming Indol is het afbraakproduct van tryptofaan, een aminozuur dat maar weinig micro-organismen kunnen afbreken. Dit indol is met een eenvoudige kleurreactie aan te tonen. Een beroemd micro-organisme indol vormt is Escherichia coli. Een andere mogelijkheid om de afbraak van een eiwit is het verdwijnen van het substraat zichtbaar te maken: Herkenning 2006 Microbiologie 38 Herkenning van micro-organismen 4. Afbraak gelatine Door de afbraak van gelatine wordt het aanvankelijk (beneden 20ºC) vaste medium vloeibaar. 5. Hemolyse Met hemolyse wordt de afbraak van rode bloedcellen bedoeld. Er zijn verschillende typen hemolyse: Volledige hemolyse, waarbij de cellen stukgaan en het hemoglobine vrijkomt waardoor een heldere kleurloze zone ontstaat rondom een kolonie die op bloedagar is gekweekt. Dit wordt ook wel ß-hemolyse genoemd. Een eigenschap van o.a. Staphylococcus aureus ,een aan aantal groepen Streptococcen, en diverse Clostridiumsoorten. Onvolledige hemolyse, hierbij wordt hemoglobine omgezet in een groen (of bruin) pigment, de bloedcellen blijven intact. Dit is o.a. het geval bij de viridansgroep van de Streptococcen. 6. Zetmeelafbraak Lang niet alle micro-organismen kunnen zetmeel afbreken. Hiervoor is een exoenzym nodig, amylase dat buiten de cel de grote zetmeelmoleculen afbreekt tot kleiner hapklare door de celmembraan te transporteren glucosemoleculen. Na incubatie kan het nog aanwezige zetmeel aangetoond worden met lugol (een jodiumoplossing) waarbij een blauwe kleur ontstaat. Ontbreekt deze kleur rondom de groei dan was er amylae werkzaam en is de test positief. 7. Nitraatreductie Bij de reductie van nitraat wordt in de eerste stap nitriet gevormd. Nitriet is met een eenvoudige (rode) kleurreactie aantoonbaar. Een probleem is dat veel microorganisme het nitriet verder omzetten in N2 en NH3 producten die onzichtbaar zijn. De kleurreactie werkt dus niet als al het nitriet al verder is omgezet: een positieve reactie lijkt dan negatief. Om nu een onderscheid te kunnen maken tussen acht negatieve en vals negatieve micro-organisme kan men zink toevoegen. Dit reageert met nitraat tot nitriet waardoor alsnog een rode kleur zichtbaar wordt. Als het nitraat al verdwenen is (bij de positieve micro-organismen ) zal dit verschijnsel zich niet voordoen! 8. Katalase Micro-organismen die in staat zijn tot een aerobe ademhaling bezitten het enzym katalase, dat waterstofperoxide splitst in water en zuurstof: 2 H2O2 2 H2O + 2 O2 Waterstofperoxide onstaat tijdens de aerobe ademhaling, het is giftig. Katalase voorkomt dus afsterving van de bacteriecel door het peroxide af te breken. Herkenning 2006 Microbiologie 39 Herkenning van micro-organismen Het bezit van katalase is heel snel vast te stellen door waterstofperoxide in contact te brengen met koloniemateriaal. Bij een positieve reactie ontstaan er direct na toevoeging belletjes, bij een negatieve reactie ontstaan geen belletjes of pas na 30-40 seconden zeer zwak bruisen ( door het enzyn peroxidase). Alle melkzuurbacteriën zijn katalasenegatief en zo te onderscheiden van andere grampositieve coccen en staven. Een bijzondere plaats nemen de anaerobe Propionzuurbacteriën in, deze hebben een anaerobe stofwisseling maar zijn wel katalasepositief. 9. .Oxidase Er is een eenvoudige snelle en goedkope test om de strikt aërobe microorganismen zoals bijvoorbeeld Pseudomonas te onderscheiden van de facultatief anaerobe micro-organismen zoals de Enterobacteriën. Dit is de oxydasetest. Met deze test wordt een ademhalingsenzym aangetoond dat in strikt aërobe micro-organismen in zo'n hoge concentratie aanwezig is dat het zeer snel aantoonbaar is. De bepaling zelf is zeer eenvoudig: men brengt wat koloniemateriaal op een papiertje waarin zich stoffen ( N,Ndimethyl-p-phenyleendiamine en ALFA-naphtol) bevinden die in aanwezigheid van het oxydase direct donkerpaars kleuren. Is deze test positief dan weet men dat men niet met een enterobacterie te maken heeft. Herkenning 2006 Microbiologie 40 Herkenning van micro-organismen 25 Determinatietabellen, Nadat alle resultaten van een bonte rij binnen zijn kun je in een tabel opzoeken met welke soort de resultaten overeenstemmen. Er zijn verschillende schema’s en tabellen mogelijk: Achtereenvolgens zie je; Twee schema’s Een tabel met + en -. Het lijkt of alle stammen van een soort altijd + of – zijn voor een bepaalde eigenschap. Helaas is dit lang niet altijd het geval. Een tabel met +, - , en variabel= +/- of zwak als opmerking erbij. Een tabel met percentages positieve stammen. Bij kant en klare bonte rijen gaat men uit van deze percentages en wordt door een computerprogramma berekend welke stam het beste past bij de gevonden eigenschappen en dus het meest waarschijnlijk is. Herkenning 2006 Microbiologie 41 Herkenning van micro-organismen Identificatieschema gram-positieve bacteriën gram-positieve bacteriën bolvormig staafvormig sporevormend strikt anaeroob katalase-negatief nnegatief geen sporen katalasepositief strikt aeroob facultatief anaeroob katalase-positief Micrococcus Clostridium Bacillus facultatief anaeroob Staphylococcus katalase negatief katalase positief Listeria Coryne-bacterium Streptococcus Leuconostoc Pediococcus microaerofiel Lactobacillus Herkenning 2006 Microbiologie katalase-negatief strikt anaeroob Bifidibacterium 43 Herkenning van micro-organismen Identificatieschema gram-negatieve bacteriën Staafvormige Gramnegatieve bacteriën Oxydase positief Oxydase negatief Katalase positief Katalase negatief Aeromonas Vibrio negatief Enterobacteriacea e Rood pigment gepigmenteerd Ongekleurd (geen pigment) Oxydeert ethanol tot azijnzuur Geen pigmen t Geen oxydatie van ethanol fluorescerend exo-pigment Geel endopigmen t Acetobacter beweeglijk onbeweeglij k Serratia Kan lactose omzetten coliformen: Escherichia Enterobacter Citrobacter Klebsiella Herkenning 2006 Kan lactose niet omzetten Sommige Pseudomonas Alcaligenes Acinetobacter Salmonella Shigella Proteus Microbiologie 44 Pseudomona s=soorten Flavobacterium Herkenning van micro-organismen Herkenning 2006 Microbiologie 45 Herkenning van micro-organismen Herkenning 2006 Microbiologie 46 Herkenning van micro-organismen Herkenning 2006 Microbiologie 47 Herkenning van micro-organismen Herkenning 2006 Microbiologie 48 Herkenning van micro-organismen Opdracht Signalement van een bacterie Inleidng Deze opdracht kan een toets vervangen . De bedoeling is dat je een werkstuk maakt van een micro-organisme die op laboratoria bepaald wordt vanwege zijn gevolgen voor mens en dier. In het werkstuk beschrijf je de betekenis van het micro-organisme , geef je een signalement en beschrijf je op welke manier dit micro-organisme is aan te tonen uitgaande van een reincultuur. Zet zoveel mogelijk van je opdracht op schijf, na afloop presenteer je de resultaten aan elkaar en is het ook mogelijk om de presentaties samen op de website te zetten. A.Beschrijving van het micro-organisme Waarom wordt het micro-organisme bepaald? Beschrijf dit zo concreet mogelijk: dus wat zijn de gevolgen van dit microorganisme voor mens of dier? Ga in op de eventuele ziekteverschijnselen. Beschrijf een praktijkgeval waarin dit micro-organisme de oorzaak was veel ziektegevallen/voedselvergiftiging of een andere vervelende gebeurtenis. Welke materialen/monsters worden onderzocht op dit microorganisme? Hoe ziet ( de cel van ) het micro-organisme eruit? Maak een tekening of zoek een plaatje van deze bacteriecel met alle “onderdelen” die deze bacteriesoort heeft. Vermeld van alle onderdelen in de cel de functie voor het microorganisme in eigen woorden. Hoe ziet het micro-organisme eruit onder de lichtmicroscoop? B.Bepaling van het determinatieplan Zoek op welke kenmerken voor de identificatie van belang zijn. Doe dit stapsgewijs, vermeld per stap(test) wat voor “jouw” micro-organisme de uitslag is en wat dit je oplevert: welke groep valt af, welke groep blijft over. Ga zo steeds verder tot je uiteindelijk bij het geslacht bent aangekomen. Om de soort te bepalen zijn vaak meerdere testen tegelijk nodig en is het wegstrepen van een hele groep op grond van 1 eigenschap niet meer mogelijk en zul je een tabel nodig hebben om de soorten binnen een geslacht van elkaar te onderscheiden. Zet alles schematisch op papier. Herkenning 2006 Microbiologie 49 Herkenning van micro-organismen Je hebt nu de determinatieweg bepaald. en alle proefjes op een rij gezet die voor de identificatie nodig zijn. C.Nu weten we welke testen nodig zijn om alle veel voorkomende bacteriën te identificeren. Beschrijf nu de testen in eigen woorden in een formulier, dat hieronder staat afgebeeld gevolg door een ingevuld voorbeeld. D. Zet alle opdrachten op een rijtje, bundel ze en lever ze bij de docent in. Vermeld achterin ook je bronnen: boeken, krantenknipsels, websites (URL=internetadres vermelden). Herkenning 2006 Microbiologie 50 Herkenning van micro-organismen Eigenschap : Naam test Principe: Uitvoering Inzetten Incubatie: Na incubatie: Beoordeling: Waarnemingen: De controle Conclusies: , Medium: samenstelling : Herkenning 2006 Microbiologie 51 Herkenning van micro-organismen Voorbeeld Eigenschap : Naam: De vorming van butaandiol bij de vergisting van glucose Voges-Proskauerreactie Principe: Uitvoering Inzetten: Incubatie: Na incubatie in glucosebouillon wordt butaandiol aangetoond door het toevoegen van naftol en loog waarmee butaandiol een rode kleur vormt het te onderzoeken micro-organisme een positieve stam : Enterobacter aerogenes een negatieve stam: Escherichia coli enten in glucosebouillon ook een onbeente buis incuberen. 48 uur bij 30 of 37ºC Na incubatie: voeg aan 1 ml cultuur 0,2 ml 40% KOH oplossing toe en 1 ml 5% naftol toe. Schud zeer grondig . controleer de controle op de afwezigheid van groei Beoordeling: Waarnemingen: Let op de vorming van een rode kleur van het reagens, drijft als een ring op de cultuur De positieve controle hoort rood te zijn De negatieve controle is kleurloos (kleur van het reagens) De onbeënte controle hoort geen roodkleuring te vertonen Conclusies: Medium: Herkenning 2006 Een rode kleur wijst op butaandiolvorming: positieve reactie Glucosebouillon, samenstelling : 1% glucose 0,5% pepton Microbiologie 52 Herkenning van micro-organismen Hier de beoordelingscriteria en de punten per onderdeel : Onvoldoende Theorie, de feiten Voldoende Goed Incomplete De informatie is Alles is goed, grotendeels juist informatie informatie/ compleet Details die niets met het onderwerp te maken hebben. 10 tot 20 punten 20 punten tot 30 30-40 punten Theorie, de uitleg Moeilijk te Informatie is te Door de uitleg begrijpen en/of begrijpen wordt het de theorie logisch Tekst niet in Tekst in eigen en beter te eigen woorden woorden begrijpen.. 5-10 punten 10-20 punten 20-30 punten Incompleet en/of onjuist Illustraties Illustraties Illustraties hebben slechts ondersteunen zijdeling met het het onderwerp Details die niets onderwerp te en met het maken. verduidelijken onderwerp te de tekst maken hebben. 0-10 punten 10-15 punten 15-20 punten Lay-out, Slordig Netjes Verzorgd uiterlijk 0 punten 5 punten 5-10 punten Herkenning 2006 Microbiologie 53 Herkenning van micro-organismen De verdeling van de micro-organismen, je mag onderling ruilen. Legionella pneumophila Vibrio parahaaemolyticus Neisseria menigitidis Streptococcus pyogenes Salmonella (gastroenteritis veroorzakers) Campylobacter jejuni Neisseria meningitidis Listeria monocytogenes Clostridium botulinum Shigella sonnei Enterobacter sakazakii Clostridium perfringens Streptococcus pneumoniae Escherichia coliO157:H7 Pseudomonas aeruginosa Eigen keuze(s) Herkenning 2006 Microbiologie 54 Herkenning van micro-organismen Beoordeling theorie opdracht signalement Studie-eenheid Herkenning Cohort:2000 totaal (maximaal) Reden om micro-organisme op het lab te bepalen Gevolgen micro-organisme 3 3 3 3 12 1 3 3 3 12 3 7 3 -1 3,5 Totaal bacteriecel Tekening micro-organisme onder de microscoop Determinatieplan 10 3 6,5totaal 3 Alle relevante kenmerken genoemd? Overbodige kenmerken genoemd Kenmerken in logische volgorde genoemd 6 6 -1 Praktijkgeval Onderzoeksmateriaal Totaal onderzoeksreden Tekening bacteriecel, uitleg onderdelen: Alle onderdelen? Geen onderdelen die er niet in horen Juiste functie bij elk onderdeel: de feiten ( max punten) ( max punten) De uitleg eindtermen 2 3,5 DNA RNA Ribosomen Celmembraan Celwand Optioneel:flagellen Optioneel:sporen Totaal determinatieplan C Beschrijving en uitleg testen Per test: juiste beschrijving (ongeveer 7 testen) en juiste uitleg?(5 punten per test) Herkenning 2006 3,5 405.2 405.3 het Rc deel 405.4 4 10 6 4 4 35 14 21 Microbiologie 55 405.3 Rc 405.13 Herkenning van micro-organismen Dit in eigen woorden? Totaal theorie D Het geheel Layout : logische indeling? Illustraties relevant Netheid Eindcijfer Herkenning 2006 70 10 10 10 100 punten Microbiologie 56