De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid

advertisement
2.
De WGBL
Leeftijdsdiscriminatie voor de WGBL
Voor l mei 2004 kon bij ongelijke behandeling op grond van leeftijd een beroep gedaan
worden op artikel l van de Grondwet en op artikel 26 van het Internationaal verdrag
inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). In de Grondwet wordt evenmin als
in het IVBPR leeftijd echter expliciet genoemd als discriminatiegrond. De zinsneden 'of
op welke grond dan ook' in artikel l van de Grondwet en 'of andere status' in artikel 26
IVBPR vormden echter de basis voor rechterlijke uitspraken over onterecht onderscheid
of discriminatie op grond van leeftijd3. Voor de WGBL zijn in 1997 en 1999 eerdere
wetsvoorstellen ingediend die een verbod op leeftijdsdiscriminatie bevatten .
Kaderrichtlijn 2000/78/EG
Met de WGBL heeft Nederland invulling gegeven aan de kaderrichtlijn 2000/78/EG.
Deze richtlijn tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid
en beroep heeft een bredere strekking dan alleen leeftijd. Artikel l luidt: "Deze richtlijn
heeft tot doel met betrekking tot arbeid en beroep een algemeen kader te creëren voor de
bestrijding van discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd
of seksuele geaardheid zodat in de lidstaten het beginsel van gelijke behandeling
toegepast kan worden".
In juli 2004 heeft de Europese Commissie aangekondigd dat zij juridische stappen zal
nemen tegen zes lidstaten omdat zij Richtlijn 2000/78/EG nog niet in nationale
wetgeving hadden omgezet. Het betreft: Oostenrijk, Duitsland, Finland, Griekenland,
Luxemburg en België5.
Wat de WGBL verbiedt
De WGBL heeft betrekking op onderscheid op grond van leeftijd (directe discriminatie)
of op grond van andere hoedanigheden of gedragingen die onderscheid op grond van
leeftijd tot gevolg hebben (indirecte discriminatie). Ook de opdracht tot het maken van
onderscheid valt onder de wet. Daarnaast geldt de wet voor intimidatie die verband
houdt met leeftijd6.
Artikel 1 van de Grondwet (1983) luidt: "Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk
behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke
grond dan ook, is niet toegestaan." Artikel 26 van de IVBPR luidt: "Allen zijn gelijk voor de wet en hebben
zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie
van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke
grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of
maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status." Voor een beschrijving van de jurisprudentie ten
aanzien van leeftijd op grond van deze artikelen zie bijvoorbeeld: M.M. van der Burg (2004) Wet gelijke
behandeling op grond van leeftijd, Deventer, KJuwer.
Zie bijv. A.H. Pranger (2005), De wet gelijke behandeling op grond van leeftijd, Sociaal Recht, 2005 - 2, pp. 6068.
Commission goes to the European Coun ofJustice to enforce EU anti-discrimination law, persbericht IP/04/947,
Brussel, 19 juli 2004.
Onder intimidatie met betrekking tot leeftijd wordt verstaan: gedrag dat met de leeftijd verband houdt en dat tot
doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige,
beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd; zie WGBL art. 2 lid 2.
De wet verbiedt onderscheid bij het aanbieden en vervullen van vacatures, bij
arbeidsbemiddeling en bij het aangaan en beëindigen van een arbeidsverhouding, zowel
voor burgers als voor ambtenaren. Verder verbiedt de wet onderscheid bij de
arbeidsvoorwaarden, onderwijs, scholing en vorming in het kader van de
arbeidsverhouding en onderscheid bij bevordering en bij arbeidsomstandigheden. Ook
heeft de wet betrekking op de toegang tot en mogelijkheden binnen het vrije beroep,
toegang en het gebruik van onderwijs en lidmaatschap van organisaties van werkgevers,
werknemers of beroepsgenoten. In het kader van deze notitie is vooral het verbod op
onderscheid bij de arbeidsvoorwaarden van belang .
Uitzonderingen
De wet kent enkele uitzonderingen op het verbod. Artikel 7 geeft aan dat het verbod van
onderscheid niet geldt indien het onderscheid:
a.
gebaseerd is op werkgelegenheids- of arbeidsmarktbeleid ter bevordering van
arbeidsparticipatie van bepaalde leeftijdscategorieën, voorzover dit beleid is
vastgesteld bij of krachtens wet;
b.
betrekking heeft op het beëindigen van een arbeidsverhouding of van het
dienstverband van een ambtenaar in verband met het bereiken van de leeftijd
waarop op grond van de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen
ontstaat, of van een bij of krachtens wet vastgestelde of tussen partijen
overeengekomen hogere leeftijd;
c.
anderszins objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen
voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
Deze uitzonderingen gelden niet voor intimidatie.
In artikel 8 wordt een tweetal uitzonderingen gemaakt speciaal voor
pensioenvoorzieningen (aanvullende collectieve pensioenen). Het verbod van
onderscheid is niet van toepassing op:
in pensioenvoorzieningen vastgelegde toetredingsleeftijden en op
pensioengerechtigde leeftijden, alsmede op de vaststelling van verschillende
toetredings- en pensioengerechtigde leeftijden voor werknemers of voor groepen
of categorieën van werknemers;
actuariële berekeningen bij pensioenvoorzieningen waarbij met leeftijd rekening
wordt gehouden.
Halfopen systeem
Deze opzet van de wet maakt dat deze geclassificeerd kan worden als 'halfopen'. Dat
halfopen karakter is mede bedoeld om het speciale karakter van leeftijd als
discriminatiegrond tot uitdrukking te brengen. Onderscheid naar leeftijd kan, ook
volgens de overwegingen van de richtlijn, in bepaalde gevallen gerechtvaardigd zijn, in
tegenstelling tot bijvoorbeeld discriminatie op grond van geslacht of ras. In die gevallen
spreekt men van een 'gesloten' karakter: ten aanzien van direct onderscheid zijn
uitzonderingen niet mogelijk tenzij ze in de wet worden genoemd.
7
WGBL, artikel 3e.
De halfopen systematiek van de wet maakt het echter moeilijk om met zekerheid vast te
stellen of een onderscheid naar leeftijd al dan niet toelaatbaar is, omdat in alle gevallen
zal moeten worden beoordeeld of er een objectieve rechtvaardiging geldt8.
Omdat het uiteindelijke oordeel geveld wordt door het Europese Hof van Justitie kan
duidelijkheid jaren op zich laten wachten9.
Parlementaire behandeling
Bij de voorbereiding en de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is
ervan uitgegaan dat de wet nauwelijks gevolgen zou hebben voor
arbeidspensioenregelingen. Met betrekking tot de arbeidspensioenen is slechts één
probleempunt aan de orde geweest, te weten de in CAO's en andere
arbeidsvoorwaardenregelingen voorkomende verplicht voorgeschreven beëindiging van
de arbeidsverhouding vóór de 65-jarige leeftijd op grond van pensionering. Hiervoor is
de wet geamendeerd. Artikel 16 bevat een overgangsregeling die een uitstel inhoudt van
de inwerkingtreding van het verbod op een dergelijk onderscheid op grond van leeftijd
tot 2 december 2006 ten behoeve van afspraken tussen de werkgever en de werknemers
die op het moment van inwerkingtreding van de wet al bestonden.
Pas bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer bleek dat er meer
elementen in pensioenregelingen kunnen zijn die op gespannen voet staan met de
WGBL10. Door de leden van de Eerste Kamer zijn vragen gesteld over beschikbare
premieregelingen, toetredingsleeftijden en gematigd/gemitigeerd eindloon (vanaf een
bepaalde leeftijd tellen salarisverhogingen niet of slechts voor een deel mee voor de
berekening van het pensioen).
Wat betreft beschikbare premieregelingen merkt de staatssecretaris op dat:
Een beschikbare premieregeling die voor iedereen gelijk is, ongeacht leeftijd, is
toegestaan. [...] Als de beschikbare premie bij het toenemen van de leeftijd
cohortsgewijs toeneemt (afhankelijk is van de leeftijd derhalve) is dat op grond van
artikel 8, derde lid van dit wetsvoorstel slechts toegestaan als het verschil in premie is
terug te voeren op actuariële berekeningen. Dat wil zeggen dat het verschil in premie is
toegestaan indien daarmee voor alle leeftijdscategorieën eenzelfde pensioen wordt
bereikt. Indien het verschil in premie niet is terug te voeren op dergelijke actuariële
berekeningen valt een dergelijke beschikbare premieregeling niet onder de uitzondering
van artikel 8, derde lid. (MvA, p. 3).
Ten aanzien van de vragen over toetredingsleeftijden, onder andere in verband met de
opbouw van prepensioen, wijst de staatssecretaris op de uitzonderingsgrond die de wet
kent voor toetredingsleeftijden. Verder wijst het kabinet erop dat hij het vraagstuk van
toetredingsleeftijden vooral ziet als een beleidsmatige discussie en er de voorkeur aan
geeft die discussie niet te voeren in het kader van dit wetsvoorstel maar bij een brede
discussie over inhoud en vormgeving van het Nederlands pensioenstelsel (pp. 3-4).
Ten aanzien van het gemitigeerde eindloon geeft hij aan dat:
De kans dat de rechter van mening is dat aansluiting bij leeftijd in gematigd/gemitigeerd
eindloonregelingen geen noodzakelijk middel is om dit doel te bereiken, reëel moet
8
9
10
Zie bijv.: A.H. Pranger (2005) De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd, Sociaal Recht, 2005 - 2, pp. 6068.
Deze procedure kan bekort worden als een prejudicieel oordeel van het Europese Hof niet wordt aangevraagd
door de Hoge Raad maar door een lagere rechter.
Eerste Kamer, vergaderjaar 2003-2004,28170 C, Memorie van antwoord (12 december 2003).
10
worden geacht. Het doel kan namelijk ook bereikt worden dóór in plaats van aan te
sluiten bij een bepaalde leeftijd, aan te sluiten bij een bepaald niveau van
salarisstijgingen. (MvA, p. 5).
Ook geeft de regering aan dat een bepaling in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting
1965:
[...] zich niet goed verhoudt met het nu voorliggende wetsvoorstel. Hiervoor is al
aangegeven dat een onderscheid naar leeftijd, dat wordt gemaakt in gematigde
eindloonregelingen waarin is bepaald dat vanaf een bepaalde leeftijd salarisverhogingen
niet of slechts in beperkte mate meetellen voor de berekening van het pensioen,
waarschijnlijk niet objectief gerechtvaardigd zal worden geacht. In feite heeft artikel
lOb van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 hetzelfde karakter. (MvA, p. 5).
De desbetreffende bepaling houdt in dat in geval van eindloonregelingen gedurende de
vijfjaren voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum,
loonstijgingen tot ten hoogste 2 procent boven de gemiddelde loonindex voor de CAOlonen per maand in aanmerking komen als loonbestanddelen waarover pensioen wordt
opgebouwd.
De gesignaleerde problemen hebben echter niet geleid tot aanpassing van het
wetgevingsproces of de wetsteksten. De wet is op 17 december 2003 vastgesteld11.
Voor een beschrijving van de wet en de totstandkoming zie bijv.: R.A.C.M. Langemeijer (2004), De gevolgen
voor pensioenen van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Sociaal Recht, 2004-4, pp.
164-170 of M.M. van der Burg (2004) Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid, actualiteiten
sociaal recht nr. 19, Deventer, Kluwer.
Download