Wat werkt bij overlast? Nederlands Jeugdinstituut Ria Schouten Mariska Zoon www.nji.nl Januari 2016 Problematische jeugdgroepen kunnen worden onderverdeeld in drie groepen: hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroepen. Maatregelen tegen deze jeugdgroepen worden ingedeeld in domeingerichte, groepsgerichte en persoonsgerichte maatregelen. Effectieve domeingerichte maatregelen zijn de inzet van buurtwacht, verbetering van de (straat)verlichting, cameratoezicht en gerichte inzet van politie. Groepsgerichte maatregelen zijn vooral effectief wanneer ze preventief worden ingezet. Ook van leerlingbemiddeling, waarbij leerlingen zelf conflicten tussen medeleerlingen oplossen, blijkt uit buitenlands onderzoek. Van persoonsgerichte maatregelen is bekend dat straffen alleen niet effectief is maar wel werkt in combinatie met zorg. Een aanpak die verschillende soorten maatregelen combineert, zoals preventie, zorg, straf en kansen bieden, is ook veelbelovend. Dit document gaat in op de aanpak van overlast door problematische jeugdgroepen en beschrijft werkzame factoren bij verschillende soorten maatregelen op dit gebied. Het overzicht is gebaseerd op Nederlandse en internationale overzichtsstudies. 1. Problematische jeugdgroepen Beke, Van Wijk en Ferwerda (2006) onderscheiden drie soorten problematische jeugdgroepen: de hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroep. Hinderlijke jeugdgroep De belangrijkste bezigheid van deze groep bestaat uit het (on)bewust veroorzaken van overlast en hinder voor hun omgeving. Deze groep hangt rond in de buurt, is af en toe luidruchtig aanwezig en trekt zich van de omgeving niet zoveel aan. Het loopt wel eens uit de hand en er zijn kleine schermutselingen. Dat is doorgaans snel in de kiem gesmoord en vaak ook meer toeval dan gepland. Ook maakt de groep zich incidenteel schuldig aan kleine vernielingen. Een beperkt aantal jongeren uit deze groep maakt zich soms schuldig aan (veelal lichte) gewelds- en (in mindere mate) vermogensdelicten. Over het algemeen is de groep nog voldoende ‘autoriteitsgevoelig’ en aanspreekbaar op zijn gedrag. Overlastgevende jeugdgroep Deze groep maakt zich vooral schuldig aan verschillende vormen van hinderlijk gedrag en de groepsleden zijn minder goed te corrigeren. Deze groep is wat nadrukkelijker aanwezig, kan af en toe provocerend optreden, valt omstanders wel eens lastig (uitschelden of intimideren), vernielt 1 regelmatig allerlei zaken en trekt zich minder aan van andere mensen. Het gebruik van geweld wordt niet geschuwd. De lichtere vormen van criminaliteit waar de groep zich schuldig aan maakt, worden meer doelbewust gepleegd. Deze groep is ook meer bezig om te zorgen dat ze niet gepakt wordt. Criminele jeugdgroep Deze groep bestaat (in ieder geval voor een deel) uit jongeren die op het criminele pad zijn geraakt en al vaker met de politie in aanraking zijn gekomen. Kenmerkend voor dergelijke jongeren is dat ze meer criminaliteit plegen voor het financiële gewin en niet voor het aanzien of voor de kick. De jongeren uit deze problematische jeugdgroep schrikken niet terug voor het gebruik van geweld (Beke et al., 2006). Het merendeel van de Nederlandse jeugdgroepen heeft geen tot weinig structuur. In de groepen zijn veel wisselingen en er is weinig samenhang, weinig duidelijke leiding of hiërarchische structuur. Aan de andere kant zijn er jeugdgroepen die zich duidelijker als een collectief manifesteren. Deze ‘bendes’ hebben een georganiseerde groepsstructuur, een duidelijke hiërarchie en maken zich over het algemeen schuldig aan meer ernstige vormen van criminaliteit (Beke et al., 2006). 2. Maatregelen tegen problematische jeugdgroepen 2.1 Drie soorten maatregelen In dit document gaan we uit van een in Nederland veel gehanteerde indeling van maatregelen tegen problematische jeugdgroepen. In de handreiking ‘Aanpak problematische jeugdgroepen’ (Ferwerda, 2010) wordt beschreven dat er sprake moet zijn van een meersporenaanpak die bestaat uit verschillende soorten maatregelen: Domeingerichte maatregelen Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het plaatsen of weghalen van bankjes of het aanpassen van verlichting. Groepsgerichte maatregelen Voorbeeld is sportactiviteiten om contact op te bouwen met de jongeren uit een groep. Persoonsgerichte maatregelen Politie en Openbaar Ministerie maken hierbij afspraken over individuele trajecten voor leden van een groep of hun ouders. Bij de aanpak van de hinderlijke jeugdgroep ligt de nadruk op de domein-, groeps- of persoonsgerichte maatregelen, bij criminele groepen op de persoonsgerichte maatregelen en bij overlastgevende groepen op een combinatie van deze drie soorten maatregelen (Ferwerda, 2010). 2.1.1 Domeingerichte maatregelen Domeingerichte maatregelen zijn gericht op de gehele gemeenschap waarin sprake is van overlast van jongeren. Studies naar deze maatregelen richten zich veelal op het tegengaan van criminaliteit, maar het inzetten van deze maatregelen is ook toepasbaar bij overlast van jeugdgroepen. Buurtwacht 2 Uit twee systematische reviews en meta-analyses van Bennett, Holloway en Farrington (2006; 2008) blijkt dat de inzet van buurtwachten (neighborhood watch) in het buitenland leidt tot een significante afname van misdaad tussen de 16 en 26 procent. De auteurs kunnen in hun onderzoek geen duidelijke verklaring geven, maar de theorie suggereert dat buurtwacht kan leiden tot meer politiesurveillance, het verminderen van mogelijkheden voor criminaliteit en het verhogen van sociale controle. (Straat)verlichting en cameratoezicht Uit diverse systematische reviews van Welsh en Farrington (2004; 2009) naar de inzet van verbeterde straatverlichting en cameratoezicht blijkt dat beide maatregelen leiden tot een significante afname van criminaliteit. De maatregelen zijn meer effectief in het verminderen van diefstal, inbraak en voertuigmisdrijven dan in het verminderen van geweldsmisdrijven. Cameratoezicht en verlichting zijn even effectieve maatregelen. Alleen in de stadscentra bleek verlichting effectiever te zijn dan cameratoezicht (Welsh & Farrington, 2004). Cameratoezicht is het meest effectief voor het verminderen van misdaad op parkeerterreinen (Welsh & Farrington, 2009). Niet overal is dit effect even groot. Het gebruik van straatverlichting en cameratoezicht om misdaad te voorkomen lijkt effectiever in het Verenigd Koninkrijk dan in de Verenigde Staten (Welsh & Farrington, 2004; 2009). In Nederland is niet veel onderzoek gedaan naar de effecten van straatverlichting. Extra buitenverlichting werkt wel preventief. Het laten branden van lichten heeft echter alleen een preventieve werking tegen geslaagde inbraken en niet tegen pogingen daartoe (Wilsem, 2003 in Van Noije & Wittebrood, 2008). Cameratoezicht is in Nederland vooral nuttig om snel politie-ingrijpen te bevorderen en opsporing te faciliteren (Van Noije & Wittebrood, 2009). Inzet van de politie Telep en Weisburd (2012) zijn op basis van onderzoek voorstanders van onder meer gericht patrouilleren door de politie in gebieden met veel wapengeweld. Willekeurig preventief patrouilleren is volgens hen niet effectief. Gerichte inzet op plaatsen waar veel misdaad plaatsvindt Gerichte politie-inzet, op plaatsen waar veel misdaad plaatsvindt, leidt in het buitenland tot een significant minder beroep van de burger op de politie. Ook heeft dit een significant effect op het beroep op de politie voor openbare ordeverstoringen, maar niet op bezit- en geweldmisdrijven. Dit blijkt uit een systematische review van Braga (2005) van vijf randomized controlled trials (RCT) naar de effecten van het concentreren van de politie-inzet op plekken waar veel misdaad plaatsvindt. Al deze vijf afzonderlijke onderzoeken tonen aan dat deze gerichte inzet niet noodzakelijkerwijs leidt tot een verplaatsing van de criminaliteit. Uit een update van deze review blijkt verder dat deze vorm van politie-inzet leidt tot kleine verminderingen in misdaad en kleine, maar significante voordelen heeft voor de gebieden in de directe nabijheid. In deze gebieden was namelijk sprake van een afname van misdaad of wanorde (Braga, Papachristos & Hureau, 2012). 3 In Nederland heeft niet alleen de inzet van gerichte politiesurveillance op bepaalde plekken, maar ook op bepaalde tijdstippen een positief effect op de sociale veiligheid. Dat blijkt uit de bespreking van Van Noije en Wittebrood (2009) van een drietal in Nederland uitgevoerde onderzoeken op dit gebied. De studies laten zien dat overlast en criminaliteit dalen door extra politiecapaciteit, door strenger politieoptreden en door een politieoptreden dat meer gericht is op specifieke plekken en tijdstippen. Dit strenger en gerichter optreden leidt daarnaast ook tot een vermindering van gevoelens van onveiligheid. In één studie kwam echter naar voren dat intensievere surveillance door de politie bij een parkeergelegenheid wellicht leidde tot minder inbraken in auto’s, maar ook tot een geografische verplaatsing van criminaliteit en een toename in het plegen van andere delicten. (Van Noije & Wittebrood, 2008; 2009). Proactief problemen aanpakken Een specifieke vorm van gerichte politie-inzet is het proactief aanpakken van problemen door het analyseren van onderliggende factoren en niet door het reageren op incidenten en oproepen. De politie in Nederland is van mening dat een proactieve aanpak begint met het goed in beeld brengen van de problematische jeugdgroepen. Daarom is de politie in 2003 gestart met de zogeheten ‘shortlistmethodiek’, een op basis van wetenschappelijk onderzoek samengestelde vragenlijst. Hiermee stellen wijkagenten in het hele land periodiek de aard en omvang van problematische jeugdgroepen vast. Hieruit blijkt dat de overlastgevende en criminele jeugdgroepen zich steeds meer te buiten gaan aan geweld en intimidatie. Om de politie in staat te stellen gewelddadige jeugdgroepen vroegtijdig in het vizier te krijgen onderzochten Beke, Ferwerda, Van der Torre en Bervoets (2013) de kenmerken van acht gewelddadige jeugdgroepen. Op basis van deze kenmerken stelden ze een ‘Checklist gewelddadige jeugdgroepen’ samen. Deze is opgenomen in de shortlistmethodiek. Ook ontwikkelden Beke en zijn collega’s (2013) een proactieve aanpak, het zogeheten ‘Handhavingsarrangement gewelddadige jeugdgroepen’. Deze aanpak bestaat uit drie stappen: 1. Signalering met behulp van de checklist. 2. Analyse van de samenstelling van de groep, de vormen van geweld en de plaatsen waar het geweld plaatsvindt. 3. Interventiestrategieën zoals toezicht, handhaving, opsporing, detentie. De effectiviteit van deze aanpak is nog niet onderzocht. Uit een systematische review van Weisburd, Telep, Hinkle en Eck (2008) blijkt dat het proactief aanpakken van problematische jeugdgroepen een beperkte, maar significante invloed heeft op het verminderen van criminaliteit en wanorde. Daarnaast blijkt uit de eerder besproken systematische review van Braga en collega’s (2012) dat op plekken waar veel misdaad plaatsvindt, de effecten van proactieve programma’s groter zijn dan die van ‘traditionele’ activiteiten van de politie. Vertrouwen winnen van de omgeving Het vertrouwen winnen van de omgeving door de politie heeft een tweeledig doel. De politie wil aan de ene kant kunnen profiteren van informatie vanuit de gemeenschap die helpt bij de opsporing. Aan 4 de andere kant zal dit een geruststellende werking op de buurtbewoners hebben, waardoor zij zich veiliger voelen. Wanneer er naar daders, slachtoffers en burgers geluisterd wordt, blijkt er meer draagvlak te komen voor en groeit het vertrouwen in de politie. Dit blijkt in een overzicht van Van Noije en Wittebrood (2009. Als de politie het vertrouwen heeft van de burgers, dan zijn zij meer bereid zich aan de wet te houden. Daarnaast zijn burgers meer tevreden met de politie door de grotere zichtbaarheid en door meer vertrouwd te zijn met de politie. Dit blijkt uit een review van Dagleish en Myhill (2004). Meer surveillance te voet leidt bovendien tot meer gevoelens van veiligheid (Dagleish & Myhill, 2004). Daarentegen geven Van Noije en Wittebrood (2009) ook aan dat er nog heel wat barrières doorbroken moeten worden voordat deze tactiek in Nederland (en België) succesvol wordt. De eigen taakopvatting, gebrek aan steun vanuit de organisatie en gebrek aan middelen weerhoudt veel buurtagenten om zich in lokale problemen te verdiepen. Beke en collega’s (2013) constateren dat wijkagenten het belang inzien van een positieve, oprechte benadering van de problematische jeugdgroepen. Een ‘praatje maken’ is volgens de wijkagenten niet voldoende om het vertrouwen te winnen van de jongeren. Als wijkagent moet je uitdragen wat je zegt. Jongeren kunnen de oprechtheid van politiemensen en andere professionals heel goed aanvoelen. Gerichte afschrikmethodes De politie kan ook zogenaamde gerichte afschrikmethodes inzetten. Hierbij ligt de nadruk niet alleen op het verhogen van de pakkans van de overtreders, het gaat ook om innovatieve aanpakken zoals het informeren van de overtreders over de (verschillende soorten) prikkels en sancties, inclusief de aanwezige maatschappelijke voorzieningen (Braga & Weisburd, 2011; 2012). De effecten van gerichte afschrikmethodes zijn nog niet in gerandomiseerde effectstudies onderzocht. Op basis van studies van mindere kwaliteit concluderen Braga en Weisburd (2011) voorzichtig dat het een veelbelovende manier is om misdaad te verminderen (Braga & Weisburd, 2012). Gemeenschappelijke elementen Telep en Weisburd (2012) beschrijven tot slot een aantal overeenkomsten van een effectieve politieinzet: een specifieke focus, bijvoorbeeld op bepaalde plaatsen, gericht op een specifieke soort criminaliteit of misdadiger; inzoomen op kleine geografische gebieden; proactief (in plaats van reactief) optreden; niet alleen misdaad aanpakken door rechtshandhaving en arrestaties te verrichten, maar ook door bijvoorbeeld samen te werken met andere partijen. Andere maatregelen Van Noije en Wittebrood (2008) concluderen dat functioneel toezicht door horeca- of winkelpersoneel of door bewaking veelbelovend is in het terugdringen van overlast, criminaliteit en onveiligheidsgevoelens. Daarnaast is ook technische beveiliging van panden en goederen, zoals gestimuleerd door keurmerken, veelbelovend in het voorkomen van misdaden. Tot slot moeten vrij 5 onschuldige normschendingen snel worden aangepakt. Bijvoorbeeld het snel repareren van vernielingen (Van Noije & Wittebrood, 2008; 2009). 2.1.2 Groepsgerichte maatregelen In een evaluatie van de aanpak van problematische jeugdgroepen (Addink et al., 2013) wordt een onderscheid gemaakt tussen detached worker-programma’s, repressieve programma’s, preventieve programma’s en meersporenstrategieën. Detached worker programma’s In detached worker-programma’s zoeken bijvoorbeeld straathoekwerkers of welzijnswerkers contact met leden van problematische jeugdgroepen in hun eigen buurt. Er worden verschillende activiteiten aangeboden zoals recreatieve activiteiten of sociale dienstverlening. Voor zover onderzoek beschikbaar is lijkt een dergelijke aanpak weinig effectief. Daarnaast blijkt uit enkele studies dat dit type programma ook schadelijke effecten kan hebben. Bij een detached worker-programma in California nam de groepscohesie toe en daarmee ook het delictgedrag van de groepsleden (Stinchcomb, 2002). Repressieve programma’s Repressieve programma’s richten zich op een gecoördineerde justitiële respons. Hieronder vallen zowel de opsporing, de vervolging en veroordeling van de leden van problematische jeugdgroepen. Evaluaties laten gemengde resultaten zien. De groepscriminaliteit neemt af op de korte termijn, maar belangrijke zaken zoals middelenmisbruik, werk en scholing worden niet aangepakt (Westmacott, Stys & Brow, 2005). Negatieve effecten kwamen ook naar voren. In een studie bleek dat er na de inzet van een repressief programma een toestroom ontstond van jongeren die bij de groep wilden horen. Sancties lijken status van een groep te kunnen verhogen (Stinchcomb, 2002; Maxson, Matsuda & Hennigan, 2011). Uit een aantal studies komen aanwijzingen naar voren dat gerichte repressie richting de hardcore leden – mits zorgvuldig en gecoördineerd ingezet – wel positieve resultaten kan hebben, zoals de arrestatie en veroordeling van de leden en afname van geweld door gerichte acties op wapengebruik (Stinchcomb, 2002). Preventieve programma’s Uit reviews komen preventieve programma’s in het onderwijs als veelbelovend naar voren (Stinchcomb, 2002; Westmacott et al., 2005). G.R.E.A.T. (Gang Resistance Education and Training Programme) Vooral de resultaten van G.R.E.A.T. (Gang Resistance Education and Training Programme), een preventieprogramma dat al meerdere jaren wordt uitgevoerd op scholen in de Verenigde Staten, zijn door de jaren vrij uitgebreid onderzocht. Het lesprogramma is gericht op scholen met een hoog aantal risicoleerlingen. Uit een van de effectonderzoeken (Esbensen, Peterson, Taylor, Osgood & Wayne, 2012) blijkt dat deelname aan een problematische jeugdgroep veertig procent lager is bij leerlingen die het lesprogramma hebben doorlopen. Jongeren uit de interventiegroep zijn in 6 vergelijking met de controlegroep minder gevoelig voor groepsdruk, kunnen beter ‘nee’ zeggen, zijn minder geneigd geweld als gewoon te bestempelen, zijn minder boos en hebben een minder positief oordeel over lidmaatschap van problematische jeugdgroepen. De uitkomsten suggereren dat het G.R.E.A.T.-programma effectief ingezet kan worden als een groepsgericht preventieprogramma. Leerlingbemiddeling Een andere maatregel die werkt is leerlingbemiddeling. Uit een Amerikaanse meta-analyse van de uitkomsten van leerlingbemiddeling op school blijkt dat deze interventie een significant positief effect heeft op het schoolklimaat en dat het leidt tot een afname van disciplinaire maatregelen door de schoolleiding, zoals schorsingen. Ook leidt leerlingbemiddeling tot meer kennis bij leerlingen over interpersoonlijke conflicten en tot een verandering in de manier waarop ze die conflicten oplossen (Burrell, Zirbel & Allen, 2003). Van Noije en Wittebrood (2009) constateren dat er in Nederland geen effectonderzoek is gedaan naar conflictbemiddeling. Wel blijkt uit een planevaluatie dat betrokkenen gunstig oordelen over de bijdrage van leerlingbemiddeling aan de sfeer op school en aan conflictoplossing (Dekker & Krooneman, 2008 in Van Noije & Wittebrood, 2009). Het schaarse wetenschappelijke onderzoek wijst bovendien uit dat leerlingbemiddeling in het basisonderwijs een positief effect heeft op het bijbrengen van sociale vaardigheden en op het oplossen van conflicten (Van Noije & Wittebrood, 2009). Kansen bieden In een aantal preventieve programma’s worden jongeren kansen geboden op het gebied van opleiding en werkgelegenheid. Dit zou de noodzaak of motivatie voor deelname aan een problematische jeugdgroep verminderen. Op basis van een beperkt aantal studies wordt gesuggereerd dat dit een goede strategie kan zijn. Jongeren geven bijvoorbeeld zelf aan dat zij denken dat werktraining behulpzaam is om hen buiten de problematische jeugdgroep te houden. Informatie over effectiviteit van dergelijke strategieën is echter niet beschikbaar. In een uitgebreid onderzoek voor een systematische review is geen enkele studie gevonden die aan de inclusiecriteria voldoet (Fischer et al., 2008b). 2.1.3 Persoonsgerichte maatregelen Bij persoonsgerichte maatregelen maken politie en Openbaar Ministerie afspraken over individuele trajecten voor leden van een groep of hun ouders. Straf Dankzij wetswijzigingen in de Verenigde Staten is het mogelijk om leden van problematische jeugdgroepen sneller en zwaarder te straffen. Er is onderzoek uitgevoerd of toekomstig gedrag van leden van problematische jeugdgroepen beïnvloed wordt door de zekerheid van sancties. Uit het onderzoek komen weinig aanwijzingen naar voren dat strafdreiging afschrikkend werkt. De normen en waarden van de groep lijken voor de leden over het algemeen belangrijker dan de normen en waarden in de maatschappij (Maxson et al., 2011). 7 In een overzichtsstudie van Van Noije en Wittebrood (2009) concluderen de auteurs dat straffen die de bewegingsvrijheid beperken (meldingsplicht, intensief reclasseringstoezicht en huisarrest) ineffectief zijn in het verlagen van herhaling. Ditzelfde blijkt ook uit Nederlandse effectevaluaties naar de jeugdreclassering, hoofdzakelijk wanneer de straf alleen door controle en toezicht wordt ingevuld, zonder vorm van behandeling of begeleiding (Van Noije & Wittebrood, 2009). Halt Halt is de afkorting van Het ALTernatief, bedoeld voor jongeren tussen de 12 en 18 jaar oud die een licht strafbaar feit plegen. Een jongere die door de politie wordt doorverwezen naar Halt voert – samen met zijn ouder(s) – een of meerdere gesprekken met een Halt-medewerker, biedt excuses aan het slachtoffer aan en verricht werkzaamheden of een leeropdracht. Daarnaast betaalt de jongere eventuele schade aan het slachtoffer. Met een interventie door Halt wordt beoogd de jongeren bewust te maken van hun gedrag en herhaling te voorkomen. Door te kiezen voor een Haltafdoening ontlopen jongeren een strafblad. Uit een onderzoek door Ferwerda, Van Leiden, Arts en Hauber (2006) naar de effectiviteit blijkt dat jongeren die een Halt-afdoening hebben gehad na een half jaar geen ander herhalingspatroon laten zien dan jongeren die zijn vrijgesteld van de Halt-afdoening. Beide groepen jongeren blijken even vaak terug te vallen in strafbaar gedrag; een op de drie jongeren komt binnen een jaar opnieuw in contact met de politie wegens strafbaar gedrag. Het gaat dan vooral om delicten als overlast, baldadigheid, vandalisme en diefstal. Spijtbetuiging door de jongere blijkt van positieve invloed te zijn op het crimineel gedrag van de jongere in de toekomst. Jongeren die hun excuses aan het slachtoffer aanbieden, plegen na de Haltafdoening minder of minder ernstige strafbare feiten. Overige elementen zoals het type en aantal uren straf, het aantal gesprekken, de aanwezigheid van een relatie tussen straf en gepleegde feit en een schaderegeling zijn niet van invloed op herhaling. De auteurs concluderen dat de Halt-afdoening niet in dezelfde vorm voor elke jongere even effectief is wanneer het gaat om positieve gedragsbeïnvloeding. Screening van de jongeren door professionals en maatwerk lijken van essentieel belang om met Halt te bereiken wat ermee beoogd wordt. Jongeren die negatief gedrag vertonen, waarbij sprake is van bredere problematiek of waarvan de herhalingskans hoger wordt ingeschat, zouden intensiever begeleid moeten worden. Bij jongeren waar dit niet het geval is, zou bijvoorbeeld een gesprek met het gezin en een professional én het aanbieden van excuses aan het slachtoffer voldoende moeten zijn (Ferwerda et al., 2006). In de databank Effectieve Jeugdinterventies staat de interventie ‘Halt-afdoening alcohol’. Deze interventie is gericht op jongeren tussen de 12 en 18 jaar die overmatig alcohol gebruiken in de openbare ruimte met ongewenste neveneffecten voor de maatschappij als gevolg. De interventie is gericht op het bevorderen van alcoholmatiging om daarmee de negatieve effecten van alcoholgebruik, zoals vernieling en vandalisme, te verminderen. De Halt-afdoening bestaat uit een leeropdracht van ofwel twee bijeenkomsten en een telefoongesprek ofwel vier bijeenkomsten. Tot nu toe zijn er geen resultaten beschikbaar naar de Halt-afdoening alcohol. Wel zijn er onderzoeken 8 gedaan naar voorlopers van de maatregel. Deze lieten positieve effecten zien (Bovens, 2010). Haltafdoening alcohol is door de Erkenningscommissie Interventies beoordeeld als goed onderbouwd. Straf en zorg De meeste studies wijzen op de effectiviteit van behandeling tijdens detentie en re-integratie. Een systematische review van Garrido en Morales (2007) naar de effectiviteit van behandelprogramma’s in gevangenissen voor serieuze (chronische of gewelddadige) jeugddelinquenten toont aan dat bij mannen vooral cognitieve (gedrags)maatregelen effectief zijn. Educatieve niet-gestructureerde programma’s leiden daarentegen niet tot een vermindering van herhaling. Uit een meta-analyse en twee systematische reviews blijkt dat cognitieve gedragstherapie - aangeboden tijdens voorarrest, tijdens verblijf in de gevangenis, tijdens reclassering of voorwaardelijke vrijlating- net zo effectief is in het verminderen van herhaling bij volwassenen als bij jeugdige delinquenten (Landenberger & Lipsey, 2005; Lipsey, Landenberger & Wilson, 2007; Vries, Hoeve, Assink, Stams & Asscher, 2014). Uit een systematische review naar de effectiviteit van cognitieve gedragsmaatregelen op het voorkomen van betrokkenheid van jongeren van 7 tot 16 jaar bij een jeugdbende, konden door Fisher, Montgomery en Gardner (2008b) vanwege het ontbreken van RCT’s, echter geen conclusies trekken. Van Noije en Wittebrood (2009) concluderen dat bij bestraffing zonder zorg de herhaling doorgaans hoger is dan wanneer er individuele behandelprogramma’s aan de straf worden gekoppeld. Daarnaast zijn reïntegratieprogramma’s die gericht zijn op het bieden van een stabiele maatschappelijke toekomst (opleiding, betaald werk en een woning) veelbelovend in het terugdringen van herhaling. Verder is nazorg- mits dit bestaat uit toezicht, controle en hulpverlening- essentieel voor een succesvolle resocialisatie. In Nederland bestaan verschillende interventies die passen binnen dit soort persoonsgerichte maatregelen. Addink en collega’s (2013) onderzochten de aanpak van problematische jeugdgroepen in Nederland. Uit een steekproef van tien plannen van aanpak van verschillende gemeenten blijkt dat zo’n tien verschillende gedragsinterventies worden ingezet, die straf en zorg combineren. De helft van deze interventies is opgenomen in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut of de databank van de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie of de databank Jeugdgroepen op de website Wegwijzer Jeugd en Veiligheid. Hieronder worden ze beschreven. Multisysteem Therapie Multisysteem Therapie (MST) is een intensieve, ambulante behandelingsmethode voor jongeren van 12 tot 18 jaar met ernstig antisociaal en delinquent gedrag, die op het punt staan om uit huis geplaatst te worden. Er is sprake van een hoog risico op herhaling en verergering van het antisociale en criminele gedrag als niet zou worden ingegrepen. De interventies die binnen MST worden ingezet richten zich vooral op ouders en andere sleutelfiguren uit de omgeving van de jongere, maar meestal wordt ook gewerkt aan het vergroten van vaardigheden van de jongere zelf, het functioneren op school en de omgang met leeftijdgenoten. De behandelduur is gemiddeld drie tot vijf maanden. De behandeling kan worden opgelegd in het kader van een strafrechtelijke of civielrechtelijke maatregel. MST is door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies van Justitie beoordeeld als goed onderbouwd. Een interventie krijgt deze classificatie als deze op z'n minst goed beschreven is en als aannemelijk is gemaakt dat met de interventie het gestelde doel kan worden bereikt. Kwalitatief goed 9 effectonderzoek naar de interventie ontbreekt vooralsnog. Volgens de ontwikkelaars kent de interventie de volgende werkzame bestanddelen: het aanleren van prosociaal gedrag (cognitieve-gedragsvaardigheden gericht op het oplossen van problemen, het maken van beslissingen, het weerstaan van media-invloeden, omgaan met stress, effectief communiceren, ontwikkelen van persoonlijke relaties en het respecteren van anderen) het versterken van het sociale systeem van de jongere het verbeteren van de relatie van de jongere met het gezin. Ouders van tegendraadse jeugd Deze interventie is bedoeld voor ouders van jongeren van 8 tot 16 jaar die door het plegen van strafbare feiten in aanraking zijn gekomen met de politie. Doel van het opvoedingsprogramma is een bijdrage leveren aan het terugdringen van strafbaar gedrag en herhaling van jongeren door het ondersteunen van ouders bij de opvoeding. De interventie is een combinatie van persoons- en groepsgerichte maatregelen. Een van de groepsgerichte activiteiten is de interventie Ouders van een jeugdgroep. Deze interventie is bedoeld voor ouders van kinderen die een verhoogd risico hebben op strafbaar, hinderlijk of overlastgevend gedrag en die deel uit maken van een jeugdgroep. Ouders krijgen in twee bijeenkomsten inzicht in het bestaan van de jeugdgroep en in de functie die het lid zijn van de jeugdgroep heeft voor hun kind en voor andere kinderen in deze leeftijdsfase. Ook leren ze wat de rol is die hun kind speelt in een overlastgevende jeugdgroep en hoe ze het gedrag van hun kind in de groep kunnen bijsturen en in het vervolg kunnen handhaven (Nikken, 2010). Het opvoedprogramma Ouders van tegendraadse jeugd is door de Erkenningscommissie Interventies beoordeeld als goed onderbouwd. Kwalitatief goed effectonderzoek naar de interventie ontbreekt vooralsnog. Volgens de ontwikkelaars kent de interventie de volgende werkzame bestanddelen: een respectvolle bejegening van ouders een gedragsmatige en gestructureerde behandeling, die echter tegelijkertijd ook open en flexibel is een combinatie van individuele en groepsgerichte training een extra verdieping in opvoedingsgewoonten en gebruiken van allochtone groepen. Ernstig overlastgevende gezinnen De interventie Ernstig overlastgevende gezinnen is bedoeld voor gezinnen die fors intimiderend aanwezig zijn in een buurt, waardoor buurtbewoners bedreigd worden of zich bedreigd voelen. Overlast, criminaliteit en zorg worden systeemgericht aangepakt. Justitie en hulpverleningsorganisaties bepalen de koers en voeren het plan van aanpak gezamenlijk uit. Naast strafrechtelijke interventies zetten de samenwerkende partijen ook bestuursrechtelijke en civielrechtelijke maatregelen in. Uit een onderzoek naar de resultaten van de aanpak blijkt dat de overlast door de gezinnen is gestopt of sterk afgenomen (Bakker, Van der Gaag & Roeleveld, 2012). Deskundigen hebben in opdracht van de Wegwijzer Jeugd en Veiligheid de aanpak beoordeeld als een veelbelovende aanpak. Kwalitatief goed effectonderzoek naar de interventie ontbreekt vooralsnog. De interventie kent de volgende werkzame bestanddelen: 10 het verbeteren van opvoedingsvaardigheden van ouders het verbeteren van de relatie van de jongere met het gezin het versterken van het sociale systeem rondom de jongere. 2.1.4 Veelomvattende aanpak Meersporenstrategieën of integrale programma’s komen uit de literatuur als veelbelovend naar voren (Addink et al., 2013). Hierbij wordt een combinatie van meerdere strategieën ingezet: preventie, straf, zorg en kansen bieden. Er wordt ingezet op meerdere domeinen: gezin, school, vrienden en de gemeenschap (Stinchcomb, 2002; Westmacott et al., 2005; Klein & Maxson, 2006; Vries et al., 2014). Criminaliteitspreventie maakt vaak deel uit van de programma’s zoals het sluiten van een problematische uitgaansgelegenheid, het reduceren van de anonimiteit van de daders, maar ook het aanbieden van kansen door middel van werkgelegenheidsprojecten of programma’s gericht op de aanpak van middelenmisbruik. Mogelijke andere werkzame elementen zijn de betrokkenheid van de buurt waardoor de waakzaamheid toeneemt. Van invloed is ook de mate waarin de buurt politieacties ondersteunt. Pulling Lever De Amerikaanse ‘Pulling Lever’-strategie is het meest onderzocht. Uit een systematische review inclusief een meta-analyse blijkt dat de effecten op de afname van criminaliteit middelgroot zijn (Braga & Weisburd, 2012). De onderzoekers vermoeden dat dit wordt behaald door de gecombineerde aanpak: de daders lopen meer kans om straf te krijgen maar tegelijkertijd worden ze door preventieve interventies weggeleid van criminaliteit. Gang Reduction Program Een andere meersporenstrategie is het Gang Reduction Program (GRP) van The Office of Juvenile Justice and Delinquency Prevention (OJJDP). Een evaluatie geeft aanwijzingen dat dit integrale programma bijdraagt aan een vermindering van criminaliteit gepleegd door problematische jeugdgroepen (Cahill & Hayeslip, 2010). Het programma bestaat uit preventieve strategieën, interventies en repressie. Gang Task Force Nog een Amerikaans voorbeeld van een integrale aanpak is de Gang Task Force. Dit is een samenwerkingsverband dat bestaat uit justitiële organisaties, maatschappelijke organisaties (scholen, vereniging, groepen vanuit kerken) en organisaties die zorg en sociale dienstverlening bieden gericht op de aanpak van problematische jeugdgroepen. Een explorerende studie naar 197 Gang Task Forces geeft aanwijzingen dat deze bijdragen aan vermindering van problematische jeugdgroepen en aan verbeterde relaties tussen betrokken organisaties (Barrows, 2011). In eigen land constateert de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) in zijn rapport ‘Tussen flaneren en schofferen- een constructieve aanpak van het fenomeen hangjongeren’ dat “maatregelen beter werken als ze […] een combinatie vormen van ondersteunende en correctieve 11 ingrediënten. Ten tweede werken maatregelen beter als ze zich niet uitsluitend richten op jongeren, maar ook op hun fysieke en sociale omgeving” (RMO, 2008: p. 10). Niet uit alle literatuur komen meersporenstrategieën als veelbelovend naar voren. Uit een systematische review van Hodgkinson, Marshall, Berry, Newman, Reynolds, Burton, Dickson en Anderson (2009) blijkt dat een veelomvattende aanpak weliswaar een positief, maar geen significant effect heeft op het verminderen van criminaliteit. Wong, Gravel, Bouchard, Morselli en Descormiers (2012) concluderen op basis van een systematische review naar de effectiviteit van strategieën om problematische jeugdgroepen te beheersen, dat geen enkele veelomvattende aanpak enig sterk bewijs voor effectiviteit laat zien. 3. Werkzame factoren In dit document is uitgegaan van drie soorten maatregelen die ingezet kunnen worden tegen problematische jeugdgroepen. Hier worden de werkzame factoren van deze maatregelen en van het combineren daarvan in een veelomvattende aanpak, besproken. Domeingerichte maatregelen Voor een aantal van de verschillende vormen van preventie is bekend wat de werkzame factoren zijn: Buurtwacht: dit leidt tot een significante afname van misdaad, maar het is niet duidelijk hoe en waarom het werkt. Straatverlichting: verbetering van de (straat)verlichting lijkt vooral effectief als dit wordt gecombineerd met de inzet van andere maatregelen. Cameratoezicht: dit lijkt het meest effectief op parkeerterreinen (in combinatie met andere maatregelen). Inzet van de politie: werkzame elementen van politie inzet omvatten het hebben van een specifieke focus (bijvoorbeeld op bepaalde plaatsen, gericht op een specifieke soort criminaliteit of misdadiger); het inzoomen op kleine geografische gebieden; proactief (in plaats van reactief) optreden en niet alleen misdaad aanpakken door rechtshandhaving en arrestaties te verrichten, maar ook door bijvoorbeeld samen te werken met andere partijen. Groepsgerichte maatregelen Preventieve programma’s in het onderwijs lijken veelbelovend. Het Gang Resistance Education and Training Programme boekt goede resultaten. Dit programma wordt uitgevoerd op scholen in de Verenigde Staten met een hoog aantal leerlingen dat risico loopt op betrokkenheid bij een problematische jeugdgroep. Het aanleren van vaardigheden voor het herkennen en weerstaan van groepsdruk door leeftijdgenoten en het stimuleren van meningsvorming over rechtshandhaving zijn werkzame factoren. Ook leerlingbemiddeling, waarbij leerlingen zelf conflicten tussen medeleerlingen oplossen, wordt als veelbelovend gezien. Persoonsgerichte maatregelen Alleen straffen is niet effectief, maar (in combinatie met) zorg wel. De gedragsinterventies die in Nederland worden ingezet bij de aanpak van problematische jeugdgroepen en die straf en zorg 12 combineren hebben een aantal overeenkomstige werkzame bestanddelen. Ze bevatten elementen uit de cognitieve gedragstherapie en ze zijn gericht op het hele gezin en het sociale netwerk. Veelomvattende aanpak Een veelomvattende aanpak die bestaat uit verschillende soorten maatregelen tegen problematische jeugdgroepen en de overlast die zij veroorzaken, lijkt effectief. Er wordt gebruik gemaakt van een breed scala aan sancties om het overlastgevende of criminele gedrag van de groep te stoppen. Tegelijkertijd wordt er ingezet op criminaliteitspreventie, zoals het sluiten van een problematisch uitgaansgebied en de jongeren worden kansen geboden door middel van werkgelegenheidsprojecten of deelname aan verslavingsprogramma’s. Ook wordt de betrokkenheid van de buurt gestimuleerd waardoor de waakzaamheid toeneemt. 13 Bronnen Addink, A., Burik, A. van, Hoogeveen, C., Jong, B. de, Steege, M. van der, & Vogelvang, B. (2013). Evaluatie aanpak criminele jeugdgroepen. Woerden/Utrecht: Adviesbureau van Montfoort/Nederlands Jeugdinstituut. Bakker, I., Gaag, R. van der, & Roeleveld, W. (2012). Ernstig overlastgevende gezinnen aangepakt. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Barrows, J.S. (2011). Gang task forces: Formation, network structure, and effectiveness. Dissertation Abstracts International Section A: Humanities and Social Sciences. Vol.72(2A),2011, pp. 742. Beke, B., Ferwerda, H., Torre, E. van der, & Bervoets E. (2013) Jeugdgroepen en geweld. Van signalering naar aanpak. Den Haag: Boom Lemma. Beke, B., Wijk, A. van, & Ferwerda, H. (2006). Jeugdcriminaliteit in groepsverband ontrafeld: Tussen rondhangen en bendevorming. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Bennett, T., Holloway, K., & Farrington, D. P. (2006). Does neighborhood watch reduce crime? A systematic review and meta- analysis. Journal of Experimental Criminology, 2, 437-458. Bennett, T., Holloway, K., & Farrington, D. P. (2008). The effectiveness of neighborhood watch. Campbell Systematic Reviews, 18, 1-48. Bovens, R. (2010). Databank Effectieve jeugdinterventies: Beschrijving 'Haltafdoening alcohol'. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload op 7-2-2013 van www.nji.nl Braga, A.A. (2005). Hot spots policing and crime prevention: A systematic review of randomized controlled trials. Journal of Experimental Criminology, 1, 317-342. Braga, A.A., Papachristos, A.V., & Hureau, D.M. (2012). The effects of hot spots policing on crime: An updated systematic review and meta-analysis. Justice Quarterly, 1-31. Braga, A.A., & Weisburd, D.L. (2011). The effects of focused deterrence strategies on crime: A systematic review and meta-analysis of the empirical evidence. Journal of Research in Crime and Delinquency, 1-36. Braga, A.A., & Weisburd, D.L. (2012). The effects of “pulling levers” focused deterrence strategies on crime. Campbell Systematic Reviews, 6, 1-90. Burrell, N.A., Zirbel, C.S., & Allen, M. (2003). Evaluating peer mediation outcomes in educational settings: A meta-analytic review. Conflict Resolution Quarterly, 23(1), 7-26. Cahil, M., Hayeslip, D. (2010). Findings From the Evaluation of OJJDP’s Gang Reduction Program. Juvenile Justice Bulletin December, 2010 Dagleish, D., & Myhill, A. (2004). Reassuring the public: A review of international policing interventions. Londen: Home Office Research, Development and Statistics Directorate. Elling, M.W. (2009). Databank effectieve jeugdinterventies: Beschrijving 'Nieuwe Perspectieven'. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload op 7-2-2013 van www.nji.nl/jeugdinterventies Esbensen, F.A. (2000). Preventing adolescent gang involvement. Office of Juvenile Justice and Delinquency Prevention Bulletin. Esbensen, F.,Peterson, D. , Taylor, T., Osgood. J., Wayne D. (2012). Results from a Multi-Site Evaluation of the G.R.E.A.T. Program. Justice Quartley Vol. 29 Numb. 1 Ferwerda, H. (2010). Aanpak problematische jeugdgroepen: Handreiking voor gemeenten. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ferwerda, H.B., Leiden, I.M.G.G. van, Arts, N.A.M., & Hauber, A.R. (2006). Halt: Het Alternatief? 14 De effecten van Halt beschreven. Den Haag: Boom Juridische uitgevers, Advies- en Onderzoeksgroep Beke, WODC. Fisher, H., Montgomery, P., & Gardner, F. (2008a). Cognitive-behavioural interventions for preventing youth gang involvement for children and young people (7-16). Campbell Systematic Reviews, 8, 1-35. Fisher, H., Montgomery, P., & Gardner, F. (2008b). Opportunities provision for preventing youth gang involvement for children and young people (7-16). Campbell Systematic Reviews, 7, 132. Garrido, V., & Morales, L. A. (2007). Serious (violent or chronic) juvenile offenders: A systematic review of treatment effectiveness in secure corrections. Campbell Systematic Reviews, 7, 1-31. Hodgkinson, J., Marshall, S., Berry, G., Newman, M., Reynolds, P., Burton, E., Dickson, K., & Anderson, J. (2009). Reducing gang related crime: A systematic review of ‘comprehensive’ interventions. London: EPPI-Centre, Social Science Research Unit, Institute of Education, University of London. Landenberger, N.A., & Lipsey, M.W. (2005). The positive effects of cognitive–behavioral programs for offenders: A meta-analysis of factors associated with effective treatment. Journal of Experimental Criminology, 1, 451–476. Lipsey, M.W., Landenberger N.A., & Wilson, S.J. (2007). Effects of cognitive-behavioral programs for criminal offenders. Campbell Systematic Reviews, 6, 1-27. Martineau, E.M. (2006). Too much tolerance: Hang-around youth, public space, the problem of freedom in the Netherlands. New York: City University. Maxson, C.L, Matsuda, K.N, Hennigan, K. (2011). "Deterrability" among gang and nongang juvenile offenders: Are gang members more (or less) deterrable than other juvenile offenders? Crime & Delinquency. Vol.57(4), Jul 2011, pp. 516-543. Nikken, P. (2010). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving 'Ouders van tegendraadse jeugd; Ouders van een jeugdgroep'. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload van www.nji.nl/jeugdinterventies Noije, L. van, & Wittebrood, K. (2008). Sociale veiligheid ontsleuteld: Veronderstelde en werkelijke effecten van veiligheidsbeleid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Noije, L. van, & Wittebrood, K. (2009). Overlast en verloedering ontsleuteld: Veronderstelde en werkelijke effecten van het Actieplan Overlast en Verloedering. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Noorda, J.J., & Veenbaas, R.H. (2006). Rondhangende jongeren. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2008). Tussen flaneren en schofferen: Een constructieve aanpak van het fenomeen hangjongeren. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Stinchcomb, J.B. (2002). Promising (and not-so-promising) gang prevention and intervention strategies: A comprehensive literature review. Journal of Gang Research. Vol.10(1), Fal 2002, pp. 27-45. Telep, C.W., & Weisburd, D. (2012). What is known about the effectiveness of police practices in reducing crime and disorder? Police Quarterly, 1-27. 15 Vries, S.L.A, Hoeve, M., Assink, M., Stams, G.J. & Asscher, J. (2014). Practioner review: Effective ingredients of prevention programs for youth at risk of persistent juvenile delinquency recommendations for clinical practice. Journal of Child Psychology and Psychiatry. Aug. 2014. Weisburd D., Telep C.W., Hinkle J.C., & Eck, J.E. (2008). The effects of problem-oriented policing on crime and disorder. Campbell Systematic Reviews, 14, 1-88. Welsh, B.P., & Farrington, D.P. (2004). Surveillance for crime prevention in public space: Results and policy. Criminology and public policy, 3(3), 497-526. Welsh, B.P., & Farrington, D.P. (2009). Public area CCTV and crime prevention: An updated systematic review and meta-analysis, Justice Quarterly, 26(4), 716 -745. Westmacott, R, Stys, Y & L. Brow, S.L. (2005). Selected Annotated Bibliography: Evaluations of Gang Intervention Programs. Research Branch. Correctional Service of Canada. Wong, J., Gravel, J., Bouchard, M., Morselli, C., & Descormiers, K. (2012). Effectiveness of street gang control strategies: A systematic review and meta-analysis of evaluation studies. Research and National Coordination Organized Crime Division, Law Enforcement and Policy Branch Public Safety Canada. 16