HET FEMINISTISCHE GEHEUGEN Onderzoek naar de omgang met

advertisement
KU LEUVEN
FACULTEIT LETTEREN
MASTER IN DE GESCHIEDENIS
HET FEMINISTISCHE GEHEUGEN
Onderzoek naar de omgang met het verleden in de
tweede feministische golf in België (1970-1990)
Promotor
Prof. dr. K. WILS
Masterproef
ingediend door
ANN ROMEYNS
Leuven 2012
2
Inhoudsopgave
WOORD VOORAF ...................................................................................................... 7
INLEIDING ................................................................................................................. 10
Hoofdstuk 1 L’année zéro of de breuk met het verleden ....................................... 22
1.
De krachtlijnen van de tweede feministische golf in België ........................... 23
De jaren zestig: ingrijpende veranderingen en sluimerende conflicten ........... 24
De militante jaren (1970-1977) ....................................................................... 26
Versplintering, verlinksing en geleidelijke institutionalisering (1977-1985).. 30
2.
Verlangen naar breuk ....................................................................................... 32
De tijdsgeest als vehikel .................................................................................. 34
Breuk met de oudere vrouwenbeweging ......................................................... 37
Het verleden op afstand ................................................................................... 42
3.
Historische amnesie ......................................................................................... 46
De stilte van de eerste golf ............................................................................... 46
4.
Historische en intellectuele cultuur ................................................................. 50
Feministische bibliotheek ................................................................................ 50
Theoretische denkkaders.................................................................................. 54
5.
Besluit .............................................................................................................. 57
Hoofdstuk 2 Over oude en nieuwe heldinnen De eerste golf bekeken door de
tweede ........................................................................................................................... 58
1.
Twee golven: afstand en nabijheid .................................................................. 59
Een geschiedenis in golven .............................................................................. 59
3
Geen sterren in de Belgische eerste golf.......................................................... 62
2.
‘What’s in a name?’ De strijd van Mina en Marie Mineur wordt voortgezet . 67
Hoe IJzeren Mina dol werd .............................................................................. 67
En de Vlaamse Mina’s? ................................................................................... 71
Marie Mineur, een Waalse Mina? ................................................................... 74
Modellen gezocht? ........................................................................................... 78
Socialistisch, strijdbaar en radicaal .................................................................. 80
Vrouwen op de barricades ............................................................................... 86
A Room of One’s own ..................................................................................... 87
3.
Op zoek naar Belgische voorlopers ................................................................. 90
Emily Claeys, een feministische heldin? ......................................................... 92
Marie Popelin, icoon van de Belgische eerste golf ......................................... 95
Andere Belgische militanten ............................................................................ 99
4.
Besluit ............................................................................................................ 101
Hoofdstuk 3 Gewapend met het gewicht van het verleden Geschiedenis als bron
van inzicht in de onderdrukking van de vrouw ..................................................... 104
1.
Naar een historisering van vrouwenarbeid .................................................... 105
De onderdrukking van de vrouw in militante teksten .................................... 106
De unieke positie van de Cahiers du GRIF ................................................... 110
Vrouwen moeten lef hebben .......................................................................... 113
2.
Vrouwen en fascisme: geschiedenis als leerschool ....................................... 116
Macciocchi en de seminaries in Vincennes ................................................... 117
Crisis en antifeminisme ................................................................................. 119
De geschiedenis herhaalt zich ........................................................................ 122
Receptie in de Vlaamse tijdschriften ............................................................. 123
4
3.
Besluit ............................................................................................................ 125
ALGEMEEN BESLUIT ........................................................................................... 128
GEBRUIKTE AFKORTINGEN ............................................................................. 134
BIBLIOGRAFIE ....................................................................................................... 135
1.
Bronnen .......................................................................................................... 135
2.
Secundaire literatuur ...................................................................................... 138
3.
Digitale informatie ......................................................................................... 145
4.
Audiovisuele informatie ................................................................................ 146
SUMMARY ............................................................................................................... 147
5
6
WOORD VOORAF
Sinds mijn studie kunstwetenschappen (KU Leuven, 1979-1983) is het historisch
onderzoek verrijkt met heel wat nieuwe topics en invalshoeken. Onder invloed van het
postmodernisme kwam er meer aandacht voor geschiedenis als constructie, verhaal en
herinnering. Tijdens de colleges publieksgeschiedenis en cultuur- en maatschappijkritiek raakte ik bijzonder geboeid door de omgang met het verleden in maatschappijkritische bewegingen. Hoe geschiedenissen geschreven en geïnterpreteerd worden in
functie van identiteit en ideologie, en hoe een bepaald verleden kan mobiliseren, kan
gekoesterd of verworpen worden. Het was vanuit die interesse dat ik met professor
Kaat Wils het gesprek aanging over een onderzoek naar de omgang met het verleden
in de tweede feministische golf.
Wie op latere leeftijd hedendaagse geschiedenis studeert, komt onvermijdelijk zichzelf
tegen en wordt geconfronteerd met zijn herinneringen en ervaringen met genderkwesties. De tweede feministische golf voerde me terug naar mijn jonge jaren.
Herinneringen en familieverhalen werden in een nieuw perspectief geplaatst en kregen
nieuwe betekenissen. Dit boeiende denkproces alleen al maakte deze late roeping meer
dan de moeite waard.
Tijdens de hoogdagen van de tweede feministische golf was ik te jong om te beseffen
wat het belang van die mobilisatie was, laat staan dat ik de draagwijdte ervan kon
inschatten. Op het moment dat emancipatiezaken mij werkelijk aangingen waren heel
wat vrouweneisen ingewilligd en gemeengoed geworden. Ik behoorde tot de groep
jonge vrouwen die zei: “Ik ben geëmancipeerd maar ik ben geen feministe”. Door de
lectuur omtrent geschiedenis van het feminisme en de gesprekken met protagonisten
van het eerste uur, openbaarde zich een boeiend verleden dat mij onbekend was en dat
in mijn eerste studietijd nauwelijks aan bod kwam.
Naast al mijn andere verantwoordelijkheden in mijn gezin en mijn job was het geen
sinecure dit onderzoek tot een goed einde te brengen Zonder de steun en het begrip
van familie en vrienden, in het bijzonder van mijn lieve geëmancipeerde echtgenoot,
was het nooit gelukt. Voor mijn kinderen was het ook geen evidentie om een
7
studerende moeder rond zich te hebben die er op geregelde tijdstippen behoorlijk
gestresseerd bijliep. Gelukkig hebben zij begrepen dat dit project voor mij heel
belangrijk was. Hopelijk hebben ze er uit geleerd dat studeren niet enkel draait om
carrière of promotie maar ook om persoonlijke verrijking.
Verder zou ik mijn promotor, professor Kaat Wils, willen bedanken voor haar advies,
steun en aanmoediging. De constructieve feedback die ze telkens gaf, stimuleerde me
door te zetten. Mijn dank gaat ook uit naar Els Flour van het Archiefcentrum voor
Vrouwengeschiedenis die mij een eind op weg hielp in de zoektocht naar geschikt
bronnenmateriaal en contactgegevens van feministes. De ploeg van het documentatiecentrum Rol en Samenleving (RoSa) stond altijd klaar om mij wegwijs te maken in de
beschikbare informatie. Mijn werkgever, Sancta Maria Leuven, wil ik graag bedanken
voor het aanpassen van lessenroosters en verlofstelsels zodat ik deze studies kon
combineren met mijn lesopdracht. Ten slotte gaat mijn dank ook uit naar alle vrouwen
die heel bereidwillig meewerkten aan dit onderzoek. Hun getuigenissen leverden
interessante verhalen en inzichten op. Ik vond het een voorrecht uit eerste hand
informatie te krijgen over deze boeiende periode en een stuk feministisch geheugen
vast te leggen.
Ik zou deze verhandeling willen opdragen aan Josje Hermsen en Ivonne Verhaegen,
twee sterke vrouwen die het einde van dit project niet mochten meemaken maar mij tot
het einde geïnspireerd hebben om door te zetten.
8
‘Amnesia, not a lack of history, is feminism’s worst enemy today. Let us
then refresh our memory’1
1
K. OFFEN, European Feminisms 1700-1950. A Political History, Stanford, 2000, 17.
9
INLEIDING
In 1970 legde een groepje vrouwen van de Franse Mouvement de Libération des
Femmes (MLF) aan de Arc de Triomphe een krans neer op het graf van de onbekende
soldaat, bestemd voor diens vrouw, onder het motto: “Il y a plus inconnu encore que le
soldat: sa femme!”. De actie werd brutaal beëindigd door de Parijse politie maar had
haar effect als stichtingsgebeurtenis niet gemist. Dat vrouwen geen geschiedenis
hadden, was misschien wel de kern van het ‘vrouwenprobleem’. “Nous qui sommes
sans passé, les femmes, nous qui n’avons pas d’histoire”, zo klonk het in de hymne
van de MLF. Vrouwen moesten uit de vergeetputten van de geschiedenis gehaald
worden.2
De bezinning op het verleden is cruciaal voor de identiteit van groepen.3 Emancipatiebewegingen richten zich tot het verleden om de mechanismes van hun achterstelling
toe te lichten, hun standpunten te legitimeren en voor zichzelf een identiteit te creëren.
Wilde de vrouwenbeweging maatschappelijk wegen, dan moest de geschiedenis van
vrouwen zichtbaar gemaakt worden en vanuit een nieuw perspectief bekeken. De
feministische interesse voor het verleden nam aanvankelijk de vorm aan van het in
herinnering brengen van uitzonderlijke vrouwen en gebeurtenissen of van nuttige
geschiedenis die inzetbaar was om de eigen zienswijze te onderbouwen.4 Die omgang
met het verleden had niet onmiddellijk een wetenschappelijke ambitie maar zij
2
F. PICQ, Libération des femmes. Les années-mouvement, Parijs, 1993, 11; Mouvement de
Libération des femmes. Rosa citytrips Parijs, laatst geraadpleegd op 13 juni
(http://www.rosadoc.be/citytrips_parijs/tijdlijnmlf.htm).
3
M. GREVER, De strijd tegen de stilte. Johanna Naber (1859-1941) en de vrouwenstem in
de geschiedenis, Hilversum, 1994, 25.
4
E. GUBIN, ‘Les courants féministes en Belgique’, G. KURGAN-VAN HENTENRYK red.,
Laboratoires et réseaux de diffusion des idées en Belgique (XIXe-XXe siècles), Brussel, 35.
10
fungeerde
wel
als
katalysator
voor
de
ontwikkeling
van
academische
vrouwengeschiedenis, vrouwen- en genderstudies.5
Deze verhandeling wil onderzoeken op welke manier Belgische tweedegolffeministes
het verleden mobiliseerden. In welke mate en waarom eigenden zij zich een bepaald
verleden toe en hoe gingen ze hiermee om? Welke historische narratieven gebruikten
zij om over het verleden te spreken? Deze benadering sluit aan bij een verschuiving in
de vrouwen- of gendergeschiedenis, die minder de nadruk legt op feiten en
gebeurtenissen maar meer op zoek gaat naar maatschappelijk en cultureel
geconstrueerde processen van betekenisgeving.6
Een dergelijke vraagstelling lijkt ervan uit te gaan dat de feministische interesse voor
het verleden vanzelfsprekend was. De benaming ‘tweede golf’ doet veronderstellen dat
deze generatie feministes zich spiegelde aan de feministische acties van de eerste golf
en het nieuwe engagement van een zekere historische legitimiteit wilde voorzien.
Nieuwe autonome actiegroepen zoals de Pluralistische Aktiegroepen voor Gelijke
Rechten van Man en Vrouw (PAG), Marie Mineur en Dolle Mina, die met hun ludieke
en provocerende acties de vrouwenzaak in een nieuwe stroomversnelling brachten,
zagen zichzelf echter als een nieuwe vrouwenbeweging die een breuk betekende met
de vorige feministische traditie. Zoals andere protestbewegingen uit die periode,
beoogden radicale feministes een bevrijding van het verleden dat ze in de eerste plaats
met onderdrukking associeerden. Het in herinnering brengen van de feministische
acties van de vorige generaties was geen onmiddellijke prioriteit voor een militante
beweging die gericht was op fundamentele veranderingen in de maatschappij. Zo een
beweging was veeleer geneigd met het verleden af te rekenen.
5
In het begin werd de term ‘vrouwenstudies’gebruikt. Het begrip ‘genderstudies’ legt meer de
nadruk op de maatschappelijke constructie van mannelijkheid en vrouwelijkheid en minder
exclusief op het vrouwenvraagstuk. Zie M. MICHIELSEN, ‘10 jaar Vrouwenstudies.
Voortgezette Academische Opleiding Interuniversitair en Interdisciplinair’, Uitgelezen, 11
(2005), nr. 3, 1-2.
6
H. VANDEBROEK, Het geslacht van de arbeid. Opvattingen over vrouwenarbeid in de
Belgische katholieke intellectuele kringen (1945-1960), Leuven, 2002, 13.
11
De interesse voor het verleden lijkt in de Belgische vrouwenbeweging later op gang te
zijn gekomen dan in de omringende landen. Vrouwen- en gendergeschiedenis kregen
als wetenschappelijke discipline pas echt vaart sinds de jaren negentig. 7 Een
gespecialiseerd vrouwenarchief kwam er eerst in 1995. Toch is het niet zo dat de
Belgische tweede golf geen sterke beweging was. Net die sterkte is één van de
noodzakelijke voorwaarden voor een sterke academische verankering, zo stelt
Machteld Demetsenaere in een bijdrage over de interesse van contemporanisten voor
vrouwengeschiedenis.8 Het is ook pas vrij recent dat Marie Popelin als ‘founding
mother’ van de Belgische vrouwenbeweging een plaats in de publieke herinnering
kreeg, in de vorm van een straatnaam, gedenkplaat en muntstuk.9 Die vaststellingen
roepen een aantal vragen op. Kenden Belgische feministes die geschiedenis niet of
vonden ze die gewoonweg niet relevant? Wat was dan de historische en intellectuele
cultuur van deze hoog opgeleide vrouwen? Waren er misschien andere historische
themata buiten de geschiedenis van de vrouwenbeweging die wel wisten te boeien?
Waren er andere vrouwen dan de Belgische eerstegolffeministes die wel op een
voetstuk geplaatst werden? Kan met andere woorden zonder meer gesteld worden dat
de Belgische tweede golf ‘geschiedenisloos’ was? Redenen genoeg om de omgang met
het verleden in feministische geëngageerde literatuur systematisch te onderzoeken.
“Gender blijft nog steeds een gemarginaliseerd historisch thema”, zo stelt Machteld De
Metsenaere. Dat neemt niet weg dat voornamelijk vrouwelijke historicae gedurende de
7
Voor een historiografisch overzicht zie M. DEMETSENAERE, ‘Veel geschiedenis, weinig
geheugen? Over de belangstelling van Belgische contemporanisten voor de geschiedenis van
feminisme en vrouwenbeweging sinds de jaren zeventig’, G. VANTHEMSCHE en M.
DEMETSENAERE red., De tuin van Heden: 30 jaar wetenschappelijk onderzoek over de
hedendaagse Belgische samenleving, Brussel, 2007, 171; R. CHRISTENS, ‘Verkend
verleden. Een kritisch overzicht van de vrouwengeschiedenis 19de-20ste eeuw in België’,
Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 27 (1997), 5-37.
8
DEMETSENAERE, ‘Veel geschiedenis, weinig geheugen ?’, 171. Demetsenaere stelt dat ze
voor die late start van de wetenschappelijke vrouwengeschiedschrijving niet onmiddellijk een
verklaring heeft.
9
In mei 2011 werd naar aanleiding van de honderdste verjaardag van de Internationale
Vrouwendag een muntstuk geslagen met het portret van Marie Popelin en Isala Van Diest.
Een historische schets van de herinneringscultus rond Marie Popelin wordt besproken in het
tweede hoofdstuk.
12
laatste twintig jaar bijzonder productief zijn geweest in het onderzoek naar
vrouwengeschiedenis en geschiedenis van de vrouwenbeweging.10 Een eerste generatie
onderzoekers hield zich bezig met biografisch werk rond de pioniers van het Belgische
feminisme. Pas in de jaren 1980 werd de blik op de Belgische vrouwengeschiedenis
verruimd door het onderwerp vanuit andere invalshoeken te bestuderen.11 Een
inventaris en beschrijving van het beschikbare archiefmateriaal in 1993 en de
oprichting van het Archiefcentrum voor Vrouwengeschiedenis in 1995, beide op
initiatief van het staatssecretariaat voor Emancipatiezaken, gaven een nieuwe impuls
aan het onderzoek.12 Het was met de steun van diezelfde overheid dat belangrijke
wetenschappelijke studies zoals Vrouw en politiek in België onder leiding van Leen
Van Molle en Eliane Gubin uitgevoerd konden worden.13 Intussen werden reeds
enkele synthesewerken geschreven over de geschiedenis van de vrouwenbeweging,
waaronder het recente doctoraatsproefschrift van Julie Carlier over de eerste
feministische golf.14
Politicologen en sociologen namen aanvankelijk het voortouw in de studie van die
tweede golf.15 Zij hanteerden een conceptueel kader dat ontleend is aan de
politicologie en benaderden zodoende het feminisme als een ‘nieuwe sociale
beweging’.16 Intussen hebben sociologen, mee door de inbreng van historisch
onderzoek, het unieke karakter van deze bewegingen wat genuanceerd. Op een aantal
vlakken is er immers ook sprake van een sterke continuïteit in het functioneren van
oude en nieuwe sociale bewegingen. Terwijl sociologen misschien wat al te snel de
10
DE METSENAERE, ‘Veel geschiedenis, weinig geheugen?’, 173.
R. CHRISTENS, ‘Verkend verleden’, 16-23.
12
E. FLOUR en C. JACQUES, Bronnen voor de geschiedenis van de vrouwenbeweging in
België. Repertorium van archieven 1830-1993, Brussel, 1993. Miet Smet was staatssecretaris
voor Emancipatiezaken van 1982 tot 1991.
13
L. VAN MOLLE en E. GUBIN, Vrouw en politiek in België, Tielt, 1998.
14
J. CARLIER, Moving beyond boundaries. An entangled History of Feminism in Belgium
1890-1914, Onuitgegeven doctoraatsproefschrift, Universiteit Gent, departement
geschiedenis, 2010.
15
DE METSENAERE, ‘Veel geschiedenis, weinig geheugen?’, 189.
16
Zie de verschillende publicaties van de Leuvense socioloog Marc Hooghe in de
literatuurlijst.
11
13
neiging hebben een fenomeen als ‘nieuw’ te bestempelen, vertonen historici vaak een
omgekeerde reflex, door aandacht te hebben voor het recurrente in het verloop van de
geschiedenis en voor de voorgeschiedenis van bepaalde ontwikkelingen.17
Het documentatiecentrum Rol en Samenleving (RoSa) en het Archiefcentrum voor
Vrouwengeschiedenis publiceerden in de afgelopen jaren verschillende portretten van
vrouwen die feministisch geëngageerd waren, zoals Lilly Boeykens (2005), Miet Smet
(2009) en Jeanne Vercheval (2011). De meeste van deze publicaties leggen de nadruk
op het persoonlijke parcours van de vrouwen in kwestie en zijn gebaseerd op hun
persoonlijk archief en op diepte-interviews. Verschillende masterproeven brachten
feministische organisaties van de tweede golf in kaart zoals het Vrouwen Overleg
Komitee (VOK), de PAG en Dolle Mina. De omgang met het verleden komt in deze
publicaties niet expliciet aan bod, maar ze hielpen wel een globaal beeld te vormen
over de tweede golf en de historische en intellectuele cultuur van haar actoren.18 Over
de Belgische tweede golf werden nog geen monografieën of synthesewerken
gepubliceerd; hiervoor is deze geschiedenis misschien nog te recent.
Ook in de internationale literatuur over de geschiedenis van het feminisme lag in het
begin de nadruk op sociologische en politieke aspecten, waarna de focus meer
verschoof naar het conceptuele kader en de feministische theorievorming. In het door
de linguistic turn en de cultuurgeschiedenis geïnspireerde onderzoek gingen historici
ook aandacht hebben voor het feministische discours zelf en de constructie van het
feministische geheugen. Historicae als de Britse Krista Cowman en de Australische
Mary Spongberg specialiseerden zich onder meer in het ontstaan van de
vrouwengeschiedenis en feministische geschiedschrijving. Hun artikels en handboeken, vormden een goed referentiekader om de historische bijdragen van de
17
M. HOOGHE en J. BILLIET, ‘Inleiding: Tussen vernieuwing en continuïteit. Sociologen
en historici over nieuwe sociale bewegingen’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste
Geschiedenis, 34 (2004), 319.
18
In de recente publicatie over Jeanne Vercheval werd wel expliciet ingegaan op de omgang
met het verleden. Zie C. MARISSAL en E. GUBIN, Jeanne Vercheval, Sociaal en
feministisch engagement, Brussel, 2011, 89-26.
14
Belgische feministes te analyseren.19 Een goed startpunt voor deze studie was de
bijdrage van Kaat Wils en Els Flour over de herinnering aan Isabelle Gatti de Gamond.
De geringe interesse van tweedegolffeministes voor deze feministe brengen de auteurs
in verband met de progressieve koers van de nieuwe sociale bewegingen en het gebrek
aan institutionalisering van het feministische geheugen in België.20 Hun hypotheses
worden in dit onderzoek verder nagegaan.
De geschiedenis van de tweede golf werd eerst geschreven door protagonisten die hun
herinneringen vastlegden in de vorm van terugblikken of memoires. Een eerste lijvige
terugblik was Uit eigen beweging. De balans van de vrouwenbeweging in Vlaanderen
1970-1980 (1979) van Renée Van Mechelen, oprichtster van het documentatiecentrum
RoSa.21 Het latere Le féminisme est dans la rue (1991) van Marie Denis en Suzanne
Van Rokeghem was vergelijkbaar qua opzet.22 Historici staan intussen kritisch
tegenover de voorstelling van het verleden in deze geëngageerde geschiedschrijving.
Ze zou al te veel de nadruk leggen op het unieke karakter van de eigen beweging en
voorbij gaan aan elementen van historische continuïteit. Dat de wetenschappelijke
literatuur bepaalde voorstellingswijzen van de tweede feministische golf overnam
vinden zij problematisch.23 De feministische herinneringsliteratuur was in het kader
van dit onderzoek echter een cruciale bron om inzicht te krijgen in de manier waarop
de betrokken actoren naar de geschiedenis van de vrouwenbeweging keken en hoe zij
19
Zie o.m. K. COWMAN, ‘Carrying on a Long Tradition: Second-Wave Presentations of
First-Wave Feminism in Spare Rib c. 1972-80’, European Journal of Women’s Studies, 17
(2010), 193-210; M. SPONGBERG, Writing Women’s History since the Renaissance, New
York, 2002; M. SPONGBERG, A. CURTHOYS, en B. CAINE red., Companion to Women’s
Historical Writing, New York, 2005.
20
E. FLOUR en K. WILS, ‘Brussel: het Athénée Gatti de Gamond en het Belgische
feminisme: un trou de mémoire?’, J. TOLLEBEEK. red., België, een parcours van
herinnering. I: Plaatsen van geschiedenis en expansie, 275.
21
R. VAN MECHELEN, Uit eigen beweging. Balans van de vrouwenbeweging in
Vlaanderen 1970-1980, Leuven, 1979.
22
M. DENIS en S. VAN ROKEGHEM, Le féminisme est dans la rue (Belgique 1970-1975),
Brussel, 1992.
23
Zie L. VAN MOLLE, ‘De nieuwe vrouwenbeweging in Vlaanderen, een andere lezing’,
Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 34 (2004), 359-397; R. CHRISTENS,
‘Verkend verleden’, 13-14 ; H. VANDEBROEK, Het geslacht van de arbeid, 25-34.
15
die verbonden met hun eigen geschiedenis. Dit onderzoek heeft niet de bedoeling
feministische historische narratieven onder de wetenschappelijke meetlat te leggen.
Door begrippen als ‘tweede golf’ en ‘nieuwe vrouwenbeweging’ te historiseren, wilde
ik meer inzicht krijgen in de manier waarop naar het verleden gekeken werd, en hoe
dit de identiteit van de beweging vorm gaf. Intussen zijn die begrippen wel
ingeburgerd in het taalgebruik van historici en worden ze in dit onderzoek ook
gebruikt als aanduiding van een bepaalde periode in de geschiedenis van de vrouwenbeweging.
Aangezien deze studie zich toespitst op het discours over en de identiteit van die
‘nieuwe vrouwenbeweging’, werden enkel tijdschriften en historische publicaties van
de autonome vrouwenorganisaties bestudeerd, zonder daarom de interactie met de
verzuilde verenigingen te ontkennen en feminisme te willen verengen tot de acties van
die nieuwe autonome groepen.24 Een grote moeilijkheid die zich bij de selectie van de
bronnen stelde is de sterke heterogeniteit in de tweede golf die als ‘paraplubegrip’ een
gemeenschappelijke identiteit veronderstelt. Is het wel mogelijk zich wat betreft de
omgang met het verleden uit te spreken over ‘dé tweede golf’? Onderzoekers zijn het
er steeds meer over eens dat feministische ideeën telkens opnieuw gerecycleerd
worden in een reeks kleinere golven binnen een bepaalde periode en dat ‘feminisme’
in feite een zeer rekbaar begrip is.25 Ondanks die grote heterogeniteit probeerde ik een
selectie te maken die representatief was voor de tweede golf en die mij in staat stelde
verschillen tussen radicale en meer gematigde organisaties of tussen Vlaamse en
Franstalige groepen mee te nemen in het onderzoek. In het kader van een masterproef
was het onmogelijk de problematiek in een globaal transnationaal perspectief te
plaatsen. Hiertoe werden wel aanzetten gegeven door een beperkte selectie
naslagwerken te raadplegen over de tweede golf in Frankrijk en Nederland. Die keuze
24
Het tijdschrift van de Nationale Vrouwenraad werd ook onderzocht. Deze organisatie kende
in de loop van de jaren zeventig een nieuw elan onder het voorzitterschap van Lily Boeykens.
De jaargangen van de jaren vijftig en zestig waren interessant om een beeld te krijgen van de
herinneringscultuur rond de eerste golf.
25
P. DE VRIES, ‘Redactioneel. De tweede feministische golf in herinnering. Inleiding op het
thema’, Tijdschrift voor Genderstudies, 9 (2006), 4.
16
was vanzelfsprekend gezien de intellectuele kruisbestuiving en samenwerking tussen
Frankrijk en Franstalig België enerzijds en Nederland en Vlaanderen anderzijds.
Tijdens de tweede feministische golf kende België een komen en gaan van allerhande
nieuwe feministische tijdschriften, nieuwsbrieven en brochures.26 Naast de
herinneringsliteratuur zijn het de meest aangewezen bronnen om een beeld te krijgen
van de omgang met het verleden. Sommige tijdschriften waren een kort leven
beschoren, andere zoals Schoppenvrouw van de Feministische-Socialistische beweging
(Fem-Soc) overleefden de tweede golf en bleven bestaan tot diep in de jaren negentig.
Bij de interpretatie van teksten moest rekening gehouden worden met de opzet van het
tijdschrift en de periode waarin het verschenen is. Een militante nieuwsbrief uit 1970
gaat op een andere manier met het verleden om dan een feministisch tijdschrift uit de
jaren tachtig dat al kon terugblikken op het afgelegde parcours en zich wilde
inschrijven in een langere geschiedenis. Er bestonden natuurlijk ook andere praktijken
waarin een bepaalde omgang met het verleden zich manifesteerde: een voorbeeld
hiervan is het organiseren van lezingen over de geschiedenis van de vrouwenbeweging
in diverse vrouwenverenigingen. Die praktijken werden niet systematisch onderzocht
maar kwamen wel aan bod in de gesprekken met de respondenten.
Een eerste onderzoek van de bronnen wees uit dat reflectie over het verleden meer aan
bod kwam vanaf het einde van de jaren zeventig en tijdens de jaren tachtig dan in de
zogeheten ‘piekjaren’ van de tweede golf. In die periode ontstonden tijdschriften die
niet enkel gericht waren op actie maar die ook vanuit een brede maatschappelijke
invalshoek reflecteerden over het feminisme. Om die reden werd gekozen voor de
lange tijdsspanne van twintig jaar, een chronologische afbakening die wat ruimer is
dan de chronologie die sociologen doorgaans hanteren. Na 1980 begon de zogeheten
‘integratiefase’ van het feminisme waarbij de autonomie van de beginjaren grotendeels
26
Voor een inventaris van alle vrouwentijdschriften zie E. FLOUR, C. JACQUES en C.
MARISSAL, Bronnen voor de vrouwengeschiedenis in België. Repertorium van de
feministische en de vrouwenpers, 2 dln., Brussel, 1994.
17
opgegeven werd en de vrouwenbeweging geïntegreerd werd in grotere instellingen.27
Logischerwijze zou de aanstelling van een staatssecretaris voor Maatschappelijke
Emancipatie in 1985 beschouwd kunnen worden als het eindpunt van een proces dat
de tweede golf aan de gang had gebracht. In de feministische en wetenschappelijke
literatuur is er echter geen eensgezindheid over het einde van die tweede golf, die
bovendien in elk land een ander verloop kende. Om een goed beeld te krijgen van de
evolutie in de omgang met het verleden leek het aangewezen de periode door te
trekken tot 1990.
Een eerste stap in het onderzoek was het inventariseren van historische figuren, feiten
en verklaringsmodellen waaraan werd gerefereerd in de feministische vertogen. Al
snel kwam ik tot het onderscheid tussen twee types van omgang met het verleden: het
aanhalen van figuren of gebeurtenissen uit de vrouwenbeweging enerzijds en artikels
die historische duiding willen geven over de vrouwelijke conditie anderzijds.
Aanvankelijk was het de bedoeling het onderzoek te beperken tot de omgang met het
verleden van de vrouwenbeweging. Ik wilde de omgang met andere historische topics
dan het verleden van de vrouwenbeweging echter ook betrekken in mijn onderzoek,
omdat ze een eerste indruk van afwezigheid van het verleden nuanceren en aanvullen.
De teksten werden onderworpen aan een discoursanalyse waarbij ik lette op retoriek,
gehanteerde metaforen, opvallende hiaten en intertekstueel kader.
Om inzicht te verwerven in de historische en intellectuele cultuur van de
tweedegolffeministes en te kunnen begrijpen waarom zij zichzelf zagen als een nieuwe
beweging, leek het zinvol om ook aan Oral History te doen. Mondelinge bronnen zijn
in het kader van vrouwengeschiedenis bij uitstek geschikt om de persoonlijke en
emotionele context waarin feministisch engagement geworteld is te leren kennen. De
biografische benadering kent in de historiografie een nieuwe hausse omdat ze historici
27
M. HOOGHE, ‘De vrouwenbeweging. De lange mars door de instellingen’, S.
HELLEMANS en M. HOOGHE red., Van ‘Mei 68’ tot 'Hand in Hand'. Nieuwe sociale
bewegingen in België 1965-1995, Leuven-Apeldoorn, 1995, 97.
18
in staat stelt de ‘schering en inslag’ van het feminisme te identificeren, zo stelt Hans
Moors. Vrouwen zijn immers niet enkel een product van hun tijd maar zijn ook
agenten van hun geschiedenis.28
Om een representatief beeld te krijgen van de tweede golf nam ik contact op met
vrouwen van diverse feministische strekkingen, zowel uit Vlaanderen als Franstalig
België. Ik koos voor vrouwen die ik in de tijdschriften en de herinneringsliteratuur had
geïdentificeerd als feministes die goed geplaatst waren om duiding te geven over
omgang met het verleden of pleitbezorgers waren van meer kennis van het verleden.
Om tal van redenen heb ik jammer genoeg een aantal sleutelfiguren niet kunnen
ontmoeten.29
Het spreekt voor zich dat de respondenten zich niet meer alles voor de geest konden
halen. Bijzonder moeilijk was het zich te herinneren wat zij veertig jaar geleden wisten
of dachten over feministische acties of figuren uit het verleden. Ik heb geprobeerd het
geheugen van de respondenten te activeren door hun windows of memory aan te reiken
in de vorm van citaten of artikels waarbij zij betrokken waren.30 Een andere uitdaging
vormde de interpretatie van de getuigenissen. De verleiding is immers groot om
interviews enkel te zien als een rechtstreekse toegang tot het verleden. “Oral sources
tell us not just what people did, but what they wanted to do, what they believed they
were doing and what they now think they did”, aldus Alessandro Portelli.31
Mondelinge getuigenissen geven geen rechtstreekse toegang tot het verleden maar
28
Hans Moors breekt een lans om de warps en woofs (schering en inslag) van het feminisme
te bestuderen, d.w.z. zowel de ideologische stromingen die de ideeën vormden als wat
vrouwen hiermee deden vanuit hun eigen context en netwerken. Zie H. MOORS, ‘Fabrics of
Feminism: Warps & Woofs’, Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 77 (1999),
361-369.
29
Ik had gesprekken met Miet Smet, Ida Dequeecker, Chantal De Smet, Kitty Roggeman,
Gerlinda Swillen, Rita Mulier, Chris Zwaenepoel, Jeanne Vercheval, Hedwige PeemansPoullet en Suzanne Van Rokeghem. Twee spilfiguren voor mijn onderzoek heb ik jammer
genoeg niet kunnen ontmoeten, nl. Denise De Weerdt en Françoise Collin.
30
L. VAN MOLLE en C. BISSCHOP, Mondelinge geschiedenis. Theorie, methoden,
praktijken, Cursus, Katholieke Universiteit Leuven, subfaculteit geschiedenis, 2010, 22.
31
A. PORTELLI, ‘What makes oral history different’, R. PERKS en A. THOMSON red., The
Oral History Reader, Londen, 1998, 36.
19
houden al een interpretatie en verwerking van het verleden in en moeten bijgevolg ook
bekeken worden als een narratieve bron. Bovendien heb ik als interviewer ook de
richting van de gesprekken bepaald. Als ‘oudere student’ die zelf nog de naweeën van
de tweede golf heeft meegemaakt was het moeilijk mijn eigen ervaringen met het
verleden buiten het gesprek te houden. Portelli heeft het in dat verband van een ‘shared
authority’. De historicus wordt bij wijze van spreken zelf een deel van de mondelinge
bron.
De uiteenzetting van mijn onderzoek valt uiteen in drie delen. In een eerste deel wordt
de ‘historische amnesie’ van deze nieuwe generatie feministes in perspectief geplaatst.
Waarom hebben zij zichzelf beschreven als een nieuwe beweging die een breuk
betekende met het verleden en waarom hielden ze dat verleden op afstand? Naast de
contextuele factoren die met de tijdsgeest te maken hebben wordt ook onderzocht in
hoeverre dat fenomeen te maken heeft met de geringe kennis van het feministische
verleden in België. Dankzij een kijkje in de feministische boekenkast probeerde ik een
staalkaart te maken van de historische en intellectuele cultuur van deze vrouwen. In
het tweede en het derde deel wordt nagegaan welk verleden feministes zich toeeigenden, op welke manier dit de beweging mobiliseerde en hoe die omgang met het
verleden evolueerde in die twintig jaar. Het tweede deel focust op de omgang met het
eigen verleden en de representatie van de eerste golf in het bijzonder. Welke vrouwen
of welke gebeurtenissen kregen een plaats in het ‘feministische pantheon’32? Kunnen
we spreken van een ‘tweedegolfcanon’? In het derde deel wordt nagegaan welke
interpretatiekaders gehanteerd werden om de onderdrukking van vrouwen te duiden en
hoe populaire thema’s als ‘vrouwen en werk’ en ‘vrouwen en fascisme’ daarin een
plaats kregen.
In de loop van het betoog verwijs ik regelmatig naar de evolutie die het feminisme in
die tijdspanne van twintig jaar doormaakte en de verschillende fases die daarin
32
Dit begrip werd overgenomen van Maria Grever. Zie M. GREVER, ‘The Pantheon of
Feminist Culture: Women’s Movements and the Organization of Memory’, Gender &
History, 9 (1997), 364-374.
20
onderscheiden kunnen worden. Om die reden lijkt een korte schets van de krachtlijnen
van die tweede golf een goed startpunt.
21
Hoofdstuk 1 L’année zéro of de breuk met het verleden
“De drang om iets te veranderen was zo groot dat we de steun van het
verleden niet nodig hadden. Het zat in de vezels van al die vrouwen. We
hadden geen geschiedenis nodig om onze standpunten te legitimeren”.33
De feministes van de jaren zeventig konden terugblikken op een rijke en gevarieerde
feministische traditie. Toegang tot onderwijs of stemrecht, zo moeizaam bevochten
door vorige generaties vrouwen, werden door de tweedegolffeministes als vanzelfsprekend beschouwd. Uit de pamfletten, nieuwsbrieven en tijdschriften van de eerste
jaren blijkt dat deze feministes weinig affiniteit hadden met hun voorgangsters, noch
met die van de eerste golf, noch met die uit de meer recente geschiedenis van de
vrouwenbeweging, ook al doen namen als Marie Mineur en Dolle Mina iets anders
vermoeden.34 De beweging profileerde zich uitdrukkelijk als ‘nieuw’, als actiegroep
die het anders zou aanpakken dan de verzuilde en ‘brave vrouwenorganisaties’. 35 De
Franse Mouvement de Libération des Femmes (MLF) bestempelde het jaar van hun
doorbraak als een année zéro.36 Er was een duidelijk verlangen om te starten met een
onbeschreven blad.37
Suzanne Van Rokeghem en Marie Denis blikten in 1991 op die eerste jaren terug als
‘cinq années durant lesquelles tout s'invente’.38 In haar bijdrage over de nieuwe
vrouwenbeweging in Vlaanderen toonde Leen Van Molle echter aan hoe heel wat
thema’s van de nieuwe golf niet nieuw waren, hoe ze al decennialang op de agenda
33
Interview met Miet Smet, 6 april 2011.
De keuze van deze namen wordt besproken in het tweede hoofdstuk.
35
R. VAN MECHELEN, De meerderheid. Een minderheid. De vrouwenbeweging in
Vlaanderen: feiten, herinneringen en bedenkingen omtrent de tweede golf, Leuven, 1996, 25.
36
Zo luidde de titel van het speciale nummer van het Franse tijdschrift Partisans volledig
gewijd aan de MLF. Zie Libération des Femmes, année zéro, themanummer van Partisans,
nr. 54-55 (1970). Het nummer kende in 1972 een heruitgave. Zie Partisans. Libération des
Femmes année zéro (Petite collection Maspero 106), Parijs, 1972.
37
PICQ, Libération des femmes, 24.
38
VAN ROKEGHEM en DENIS, Le féminisme est dans la rue, 10.
34
22
van diverse vrouwenorganisaties stonden.39 Hoe moeten we die opvallende afstand tot
het verleden begrijpen? Is hij toe te schrijven aan de linkse tijdsgeest die komaf wilde
maken met het verleden of was die geschiedenis gewoonweg niet gekend? Wat was
dan de historische en intellectuele cultuur van deze vrouwen? De herinneringen van
enkele feministes die het allemaal meemaakten vanop de eerste rij zullen wellicht
helpen om de betekenis en de draagwijdte van dat verlangen te begrijpen.
1. De krachtlijnen van de tweede feministische golf in
België40
“What has really transformed the western world is the cultural revolution of
the 1960s. The year 1968 may prove to be less of a turning point in
twentieth-century history than 1965, which has no political significance
whatever, but was the year in which the French clothing industry for the first
time produced more women’s trousers than skirts, and when numbers
training for the Roman Catholic priesterhood began visibly to collapse (…).
It may be argued that the really significant index of the history of the second
half of the twentieth century is not ideology or student occupations, but the
forward march of blue jeans”.41
Met deze woorden maakte de Britse historicus Eric Hobsbawm op een treffende
manier duidelijk dat de rol van sociale protestbewegingen in de geschiedenis niet mag
overschat worden. Misschien zijn sociaaleconomische veranderingen die concreet
39
VAN MOLLE, ‘De nieuwe vrouwenbeweging in Vlaanderen’, 359-397.
Dit overzicht is gebaseerd op DENIS en S. VAN ROKEGHEM, Le féminisme est dans la
rue. Belgique (1970-1975), Brussel, 1992; J. LEPLAE, Tweede golf van feminisme in
Vlaanderen. Het geheugen in thema’s, 2000 (http://www.rosadoc.be/pdf/factsheets/nr3.pdf);
VAN MOLLE, ‘De nieuwe vrouwenbeweging in Vlaanderen’, 359-397; V. DUJARDIN e.a.
red., Nieuwe geschiedenis van België, Deel III: 1950-heden, Tielt, 2009, 1651-1687; M.
HOOGHE, ‘De vrouwenbeweging. De lange mars door de instellingen’, S. HELLEMANS en
M. HOOGHE red., Van ‘Mei 68’ tot 'Hand in Hand'. Nieuwe sociale bewegingen in België
1965-1995, Leuven-Apeldoorn, 1995, 89-107.
41
E. HOBSBAWM, Interesting Times. A Twentieth-Century Life, Londen, 2002, 269.
40
23
ingrijpen in het dagelijkse leven van de mensen zelfs significanter dan de
protestbewegingen die eruit voortkomen. Het zou dan ook overtrokken zijn alle
vooruitgang op vlak van vrouwenemancipatie toe te schrijven aan de tweede
feministische golf. De vraag zou zelfs gesteld kunnen worden of de verworvenheden
van vrouwen tijdens de laatste decennia van de twintigste eeuw niet deel uitmaken van
de algemenere democratisering van de westerse samenlevingen in een tijdperk van
ontspanning in de internationale verhoudingen.42
De jaren zestig: ingrijpende veranderingen en sluimerende
conflicten
Door een aantal maatschappelijke veranderingen kwam de emancipatie van de vrouw
in de naoorlogse samenleving de facto in een hogere versnelling. Het traditionele en
rolbevestigende kostwinnersmodel bleef de heersende norm, maar in werkelijkheid
werd steeds meer afgeweken van dit ideaal. Een toenemend aantal vrouwen begon aan
hogere studies en bleef ook na het huwelijk beroepsactief. De introductie van de
anticonceptiepil gaf vrouwen voor het eerst de mogelijkheid seksualiteit los te
koppelen van moederschap en gezinsuitbreiding te plannen. Zelfs zaken die op het
eerste gezicht banaal lijken zoals de wasmachine bevrijdden de vrouw enigszins van
de ‘huishoudelijke slavernij’ en droegen ook bij tot een toenemende autonomie. De
combinatie van werk en gezin bleef echter moeilijk wegens het ontbreken van
georganiseerde kinderopvang. De verspreiding van de anticonceptiepil werd aanvankelijk afgeremd. Huisartsen handhaafden een zekere ‘ontmoedigingspolitiek’ en
katholieke kringen verzetten zich hevig, vooral na de publicatie van de pauselijke
encycliek Humanae Vitae (1968). Leen Van Molle stelt dan ook dat de uitersten
waartussen vrouwen zich bewogen in de jaren 1950 en 1960 uitzonderlijk ver uit
elkaar lagen: enerzijds begonnen steeds meer vrouwen aan hogere studies en bleven ze
42
DUJARDIN e.a., Nieuwe Geschiedenis van België, 1677.
24
na hun huwelijk beroepsactief, anderzijds was het kostwinnermodel nog ruim
verspreid. Dit vormde een voedingsbodem voor conflict.43
In de dagbladpers, de radio en de televisie en ook in de tijdschriften van ‘klassieke’
vrouwenorganisaties groeide de aandacht voor de discriminatie in het huwelijksgoederenrecht, de politieke ondervertegenwoordiging van vrouwen, de ongelijkheid in
de lonen en de geboortebeperking.44 De herverdeling van de taken in het gezin en de
uitbouw van geschikte kinderopvang werden ook door de katholieke vrouwenorganisaties bepleit zoals in het voor die tijd progressieve KAV-manifest De vrouw
nu: een nieuw statuut (1966), geschreven door Rita Mulier.45
Het meest gemarkeerde moment van vrouwenrebellie kwam echter in 1966, toen 3800
arbeidsters in de FN fabrieken van Herstal drie maanden lang staakten. De ‘femmesmachines’ - zo genoemd omdat deze arbeidsters de loop van geweren door oververhitte boormachines trokken - pikten het niet langer dat zij voor hetzelfde werk
minder verdienden dan hun mannelijke collega’s. Deze ongelijkheid was ook duidelijk
een schending van artikel 119 van het Verdrag van Rome, dat stelt dat mannen én
vrouwen voor hetzelfde werk een gelijke verloning moeten krijgen. De staking bracht
niet alleen een brede golf van vrouwelijke solidariteit op gang, zowel in arbeiderskringen als bij intellectuele vrouwen, ze oversteeg zelfs de grenzen van de verzuiling.
Het Actiecomité Gelijk Loon voor Gelijk Werk zette de strijd verder en bleef actief tot
in 1977. Deze onafhankelijke actiegroep telde in haar rangen opvallend veel vrouwen
die ook tijdens de tweede golf een belangrijke rol zouden spelen zoals voorzitster
Marthe Van de Meulebroeke en covoorzitster Marijke Van Hemeldonck. Er was dus
sprake van een zekere continuïteit tussen het actiecomité Gelijk Loon voor Gelijk
Werk en de tweede golf, en dit niet enkel op het niveau van de deelneemsters. Dat
vrouwen samen een vuist maakten boven de partijgrenzen heen kondigde de ‘spirit’
van de tweede golf aan.
43
VAN MOLLE, ‘De nieuwe vrouwenbeweging in Vlaanderen’, 385.
VAN MOLLE, ‘De nieuwe vrouwenbeweging in Vlaanderen’, 370.
45
VAN MOLLE, ‘De nieuwe vrouwenbeweging in Vlaanderen’, 387.
44
25
De stakingen in Herstal worden in de feministische literatuur beschouwd als de aanzet
tot de tweede golf, zij het meer uitgesproken in de Franstalige dan in de Nederlandstalige literatuur.46 Voor Renée Van Mechelen vormde deze staking de grote uitzondering in een periode die zij bestempelde als ‘de stilte voor de storm’, een tijd
waarin ideeën rond vrouwenemancipatie meestal binnenskamers bleven. De tweede
golf begon voor haar pas met de ‘glorietijd van PAG en Dolle Mina’.47 Voor Marijke
Van Hemeldonck daarentegen bestaat er geen twijfel over dat de staking in Herstal het
startschot betekende van de tweede golf. Ze vindt dat groepen als Dolle Mina ten
onrechte met die titel zijn gaan lopen. Volgens historica Marie-Thérèse Coenen
vormen de staking in Herstal en het Actiecomité Gelijk Loon voor Gelijk Werk een
scharniermoment in de geschiedenis van de emancipatie: ze hebben de weg geopend
naar de radicale revolutie die door de tweede golf opgeëist werd.48
De militante jaren (1970-1977)
Tot een bredere mobilisatie rond andere vrouwenthema’s was het in de jaren zestig
nog niet gekomen. Op het einde van het decennium ontstond daartoe wel een
voedingsbodem met de linkse protestbewegingen in Amerikaanse en Europese
studentenmiddens. Nieuwe radicale feministische actiegroepen zoals de Women’s
Liberation Movement (Women’s Lib) in de Verenigde Staten, de MLF in Frankrijk en
Dolle Mina in Nederland zagen het levenslicht. Ook in België kreeg dit nieuwe
feminisme vanaf 1970 voet aan de grond. Een aankomende generatie feministes bracht
de vrouwenproblematiek onder de aandacht in nieuwe autonome actiegroepen.
Sociologen hebben deze nieuwe vrouwenorganisaties getypeerd als een variant van de
‘nieuwe sociale bewegingen’ die ontstaan waren in de slipstream van de linkse
studentenprotesten zoals de vredesbeweging en de derdewereldbeweging. Deze
46
Bijvoorbeeld in F. COLLIN en V. DE GRAEF, ‘Néo-féminisme’, Femmes des années 80.
Un siècle de condition féminine en Belgique (1889-1989), 203; DENIS en VAN
ROKEGHEM, Le féminisme est dans la rue, 20-25.
47
VAN MECHELEN, Uit eigen beweging, 26.
48
M.-T. COENEN, La grève des femmes de la F.N. en 1966, Brussel, 1991, 208.
26
nieuwe sociale bewegingen onderscheidden zich van de ‘oudere sociale bewegingen’
omdat ze opereerden buiten de klassieke verzuilde politieke structuren en andere
methodes hanteerden om hun ongenoegen te uiten. De opkomst van de moderne media
maakte immers straatprotest en zichtbare acties bijzonder effectief.49
Weliswaar hernamen de nieuwe feministes gedeeltelijk oudere eisen die nog niet
ingewilligd waren, zoals bijvoorbeeld de opheffing van de maritale macht, gelijke
ontplooiingskansen voor vrouwen en gelijk loon voor gelijk werk. Maar ze kozen
resoluut voor radicale seksegelijkheid die de traditionele rolpatronen zou doorbreken;
ze legden dus, in tegenstelling tot het vroegere feminisme, de nadruk minder op het
bekomen van gelijke rechten, dan wel op de economische en lichamelijke bevrijding
van de vrouw.
Naar Nederlands model zetten de ludieke en provocerende acties van Dolle Mina in
1970 de toon. Eén van die eerste ophefmakende optredens richtte zich, onder het motto
‘vrouwen hebben ook recht op longkanker’, tegen een Antwerpse verzekeringsmaatschappij waar mannen wél en vrouwen niet mochten roken. Bij de opening van de
autosnelweg E3 plaatsten leden van Dolle Mina een wegwijzer naar de dichtstbijzijnde
kinderkribbe: ‘Stockholm: 1500 kilometer’. Zij kwamen op voor de vrije verkoop van
anticonceptiva, wilden abortus uit het strafrecht en ijverden voor de uitbouw van
kinderopvang. Door de grote mediabelangstelling die zij teweegbrachten, en de
mythevorming die daarmee gepaard ging, bepaalde Dolle Mina in grote mate het
imago van de tweede golf in Vlaanderen. Tegen 1972 waren alle Dolle Mina-kernen op de Gentse afdeling na - nochtans al uiteengevallen. Met hun mediagenieke
campagnes kregen zij meer publiciteit dan de meer gematigde Pluralistische Actie-
49
S. HELLEMANS en M. HOOGHE, ‘Veel volk, niet zoveel macht. Nieuwe sociale
bewegingen en de transformatie van de Belgische politiek’, S. HELLEMANS en M.
HOOGHE red., Van ‘Mei 68’ tot 'Hand in Hand'. Nieuwe sociale bewegingen in België 19651995, Leuven-Apeldoorn, 19-22. In het sociologische discours heeft zich de laatste jaren
echter een kentering voorgedaan. De nadruk op de uniciteit van deze nieuwe sociale
bewegingen heeft plaatsgemaakt voor een complexer discours waarbij er toch ook veel
overeenkomsten zouden bestaan tussen oudere en nieuwe sociale bewegingen. Zie M.
HOOGHE en J. BILLIET, ‘Inleiding: tussen vernieuwing en continuïteit’, Belgisch Tijdschrift
voor Nieuwste geschiedenis, 34 (2004), 320.
27
groepen voor Gelijke Rechten van Man en Vrouw (PAG) die in dezelfde periode actie
voerden voor meer politieke participatie en voor de hervorming van het huwelijksgoederenrecht. Hun leden, doorgaans wat jonger dan de Dolle Mina’s, waren vrouwen
die al actief waren in de politieke partijen en verzuilde vrouwenorganisaties. Hun
strategie was wat voorzichtiger en minder radicaal dan Dolle Mina: als logo kozen zij
de glimlach in plaats van de vuist van Dolle Mina. Met de campagne ‘Heb vertrouwen,
stem voor vrouwen’ slaagde de Brugse PAG er in 1970 bijvoorbeeld in om het aantal
vrouwelijke gemeenteraadsleden van twee naar zeven te brengen. Vanuit de PAG
werden verschillende vrouwenpraatgroepen opgericht, waaruit in de tweede helft van
de jaren zeventig de vrouwenhuizen zouden voortkomen. Eind 1977 verdwenen de
PAG van de scène; vele militanten bleven daarna actief in de vrouwenwerking van
politieke partijen of vormingsinstellingen.50
Ook in Franstalig België lieten vrouwen van zich horen. Geïnspireerd door de aanpak
van de Dolle Mina’s in Vlaanderen richtte Jeanne Vercheval in 1971 Marie Mineur op.
Deze linkse drukkingsgroep bekommerde zich meer specifiek om het lot van de
arbeidsters uit de industriële regio van Le Centre en ijverde, naast de strijd tegen
discriminatie op de werkvloer, ook voor de legalisering van abortus. Tegelijkertijd
groeiden uit progressieve studentenbewegingen ook feministische actiegroepen zoals
het Front de Libération des Femmes (FLF) aan de Université Libre de Bruxelles, en de
Groupe d’Action pour la Libération de la Femme (GALF) aan de Université
Catholique de Louvain. Studentes beseften dat, ondanks hun universitaire opleiding,
de toekomst er minder rooskleurig uitzag dan die van hun mannelijke collega’s. De
pluralistische feministische denktank Groupe de Recherche et d’Information Féministe
(GRIF) en zijn tijdschrift Les Cahiers du GRIF, opgericht in 1973, bezetten van in het
begin een aparte plaats in dit amalgaam van vrouwenbewegingen en legden meer de
nadruk op reflectie en verdieping.
50
L. DE PAUW, Middenklasse dames in een mantelpakkenclub? De Pluralistische
Actiegroep voor Gelijke Rechten van Man en Vrouw: een geschiedenis van PAG als beweging
en als speler in de “tweede feministische golf”, Onuitgegeven masterproef, Universiteit Gent,
departement geschiedenis, 2009, 85.
28
In het voorjaar van 1972 mondde een driedaagse met de vrouwelijke redactieleden van
het progressieve tijdschrift De Nieuwe Maand uit in de oprichting van het Vrouwen
Overleg Komitee (VOK). Geïnspireerd door de ‘Grandes journées de dénonciation des
crimes commis contre les femmes’, ingericht in Parijs door het Franse MLF,
organiseerde het VOK op 11 november 1972 in samenwerking met Franstalige
vrouwenbewegingen de eerste vrouwendag in Brussel. Lilly Boeykens van de
Nationale Vrouwenraad (NVR) nam de coördinatie voor haar rekening. Germaine
Greer, auteur van The Female Eunuch (1971) en Simone de Beauvoir, auteur van Le
deuxième Sexe (1949) waren van de partij als gastsprekers. De massale toeloop van
10.000 bezoekers overtrof alle verwachtingen en bewees dat de golf van vrouwelijke
verontwaardiging geen tijdelijke gril was maar dat ze een breed maatschappelijk
draagvlak kende. Het rode boekje van de vrouw -Le petit livre rouge des femmes, een
gemeenschappelijk project van Dolle Mina, Marie Mineur en het FLF, werd een
kassucces.
Ondertussen waren ook de traditionele en politieke vrouwenverenigingen wakker
geschud en gingen voor sommige vrouweneisen mee aan de kar trekken. Overleg rond
gemeenschappelijke standpunten kwam tot stand in het VOK, dat uitgroeide tot een
breed netwerk van vrouwenorganisaties en losse leden, en dienst deed als een
pluralistisch en progressief feministisch eisenplatform. De jaarlijkse vrouwendagen,
vanaf 1974 apart georganiseerd in Vlaanderen en Franstalig België, fungeerden als
brug tussen het radicale feminisme van de tweede golf enerzijds en de traditionele
vrouwenbewegingen anderzijds.51 De liberalisering van abortus lag echter moeilijk bij
de christelijke vrouwenorganisaties die vanaf 1978 weg bleven op de vrouwendagen.52
Ten slotte werd in 1972 gestart met een feministische politieke partij, de Parti
Féministe Unifié / Verenigde Feministische Partij (PFU/VFP), die er nooit in slaagde
zetels in de wacht te slepen maar wel een belangrijk signaal gaf aan het politieke
51
DUJARDIN e.a., Nieuwe geschiedenis van België, 1681.
Het meer radicale Vrouw en Maatschappij, een drukkingsgroep in de CVP, was wel nog
vertegenwoordigd. Zie R. MULIER, ‘De vrouwenbeweging in Vlaanderen’, Ons Erfdeel, 29
(1986), 235.
52
29
bedrijf waarin vrouwen ondervertegenwoordigd werden. De eerste ‘Stem Vrouw’
actie, in 1974 tot stand gekomen door een feministische frontvorming van het VOK en
de Nationale Vrouwenraad, boekte resultaat. Het aantal vrouwelijke parlementsleden
verdubbelde van 13 naar 26, weliswaar tegenover 365 mannen!
1975 werd door de Verenigde Naties uitgeroepen tot Internationaal Jaar van de Vrouw.
De Belgische invulling van het vrouwenjaar riep bij feministes gemengde gevoelens
op: enerzijds waren ze blij met de extra aandacht en stimulans, anderzijds was er veel
ontgoocheling over het uitblijven van concrete verwezenlijkingen.
Versplintering, verlinksing en geleidelijke institutionalisering
(1977-1985)
Vanaf 1977 kwam er een kentering in de vrouwenbeweging. Het besef groeide immers
dat wetswijzigingen niet voldoende waren om ongelijkheden uit de weg te ruimen, de
aandacht ging dus met klem uit naar mentaliteitswijziging en vrouwelijke bewustwording. Vrouwenhuizen, praatcafés en feministische tijdschriften schoten als paddenstoelen uit de grond. Naast actie voeren kwam er meer ruimte voor reflectie,
verdieping en politieke samenwerking.
De strijd tegen de economische crisis en de vrouwenwerkloosheid zorgde voor een
verlinksing van de politieke agenda; ook de legalisering van abortus bleef onafgebroken op het militante programma staan. De eensgezindheid binnen de
feministische rangen die typerend was voor de eerste vrouwendag, maakte plaats voor
meer versplintering en polarisering tussen radicale en gematigde groepen. Een aantal
linkse vrouwenbewegingen verenigden zich in 1977 in de Feministische-Socialistische
beweging (Fem-Soc) waarbij ook Dolle Mina Gent zich aansloot.53 Met de slogan
‘Geen feminisme zonder socialisme, geen socialisme zonder feminisme’ verbonden ze
het feminisme met de socialistische klassenstrijd. Met de jaarlijkse betogingen van
53
De linkse groepen die zich aansloten waren: Linkse Vrouwen Oostende, Linkse vrouwen
Brugge, ERA (Emancipatie door Raad en Aktie), Dolle Mina Gent, GROV Antwerpen (Groep
Rooie Vrouwen) en Wereldscholen Vrouwen Limburg.
30
‘Vrouwen tegen de Krisis’ wilden zij het prangende probleem van de vrouwenwerkloosheid aan de kaak stellen. Het VOK bleef een belangrijke rol spelen als buffer
tussen de vrouwenbeweging en de beleidsmakers en kreeg in 1981 ook een Franstalige
tegenhanger, het Comité de Liaison des Femmes (CLF).
De informatie- en documentatiecentra RoSa en Université des Femmes gaven de
vrouwenbeweging de nodige instrumenten om zich in de discussies inhoudelijk te
wapenen. Nieuwe feministische tijdschriften zoals Lillith (VOK), Schoppenvrouw
(Fem-Soc) en Voyelles speelden een belangrijke rol in de verspreiding van
feministische ideeën en vrouwelijke bewustwording.
Vanaf het einde van de jaren zeventig werd de autonome vrouwenbeweging
gedeeltelijk geïntegreerd en geïnstitutionaliseerd in politieke partijen, vakbonden en
culturele instellingen. In zijn analyse van de vrouwenbeweging als nieuwe sociale
beweging noemt Marc Hooghe deze fase ‘de lange mars door de instellingen’. 54 In
vergelijking met andere nieuwe sociale bewegingen werd het feminisme in België
sneller gecoöpteerd en gerecupereerd door de politieke instellingen, zo stelt Hooghe.55
De vrouwenbeweging gaf de harde confrontatiestrategie van de eerste jaren op en
zocht samenwerking met het politieke systeem, ook al was niet iedereen in de
vrouwenbeweging gelukkig met die ‘recuperatie’ van het feministische gedachtegoed.
De politieke integratie uitte zich onder meer in de oprichting van adviesorganen zoals
de Commissie Vrouwenarbeid in het ministerie van Arbeid en Tewerkstelling. In 1985
werd de CVP-politica Miet Smet benoemd tot staatssecretaris voor Emancipatiezaken
en deze bevoegdheid behield ze later als minister van Arbeid en Tewerkstelling (19921999). In haar beleid maakte ze werk van een strengere aanpak van ongewenst
seksueel gedrag, de politieke participatie van vrouwen en positieve acties in overheidsdiensten en privé-bedrijven.
Voor veel feministes waren de jaren tachtig een periode van terugval. De economische
crisis drong de aandacht voor de vrouwenzaak terug; ook het langzame lobbywerk
54
55
HOOGHE, ‘De vrouwenbeweging. De lange mars door de instellingen’, 97-99.
HOOGHE, ‘De vrouwenbeweging. De lange mars door de instellingen’, 97.
31
achter de schermen kwam minder in de media dan de spectaculaire acties van de jaren
zeventig. Ook in de internationale feministische literatuur was er sprake van een
zekere backlash.56 Anderen beschouwden de institutionele fase als de concrete
verwezenlijking van een heel aantal vrouweneisen. Het is dan ook moeilijk het einde
van de tweede golf aan te duiden. In een bijdrage van 1993 liet Lily Boeykens, de
toenmalige voorzitster van de NVR, verstaan dat het begin van de derde feministische
golf was aangebroken. Voor haar betekende dit dat het tijd werd om het
‘vrouwengetto’ van de tweede golf te verlaten en binnen te dringen in de structuren
van de politieke macht.57 De hele discussie die sinds de jaren negentig oprijst over het
al of niet bestaan van een derde golf onthult misschien meer de angst voor een
stagnatie en het verlangen naar een nieuwe feministische mobilisatie dan interesse in
de analyse van het feminisme als historisch fenomeen.
2. Verlangen naar breuk
“L’histoire était condensée dans l’intensité du moment: here and now. Cela
correspondait d’ailleurs au climat plus général de l’époque post-68”.58
Al de hierboven beschreven nieuwe vrouwenbewegingen hebben zich vrijwel
onmiddellijk geschaard achter het gemeenschappelijke label ‘tweede feministische
golf’, een begrip dat overgewaaid kwam uit de Verenigde Staten en voor het eerst
gebruikt werd door Kate Millett in Sexual Politics (1970).59 In Franstalig België was
de benaming ‘néo-féminisme’ meer gebruikelijk. Zowel de radicale als de meer
56
De Amerikaanse feministe Susan Faludi introduceerde het idee van een backlash. Zie S.
FALUDI, The Backlash: The Undeclared War Against American Women, Londen, 1992.
57
L. BOEYKENS, ‘Emancipatie van de vrouw als beweging en als feministische golf’, R.
CAMMAER en L. BOEYKENS red., Man, vrouw, mens. Fysiek, psychisch en cultureel mens
zijn als man en vrouw, Leuven, 1993, 84.
58
F. ROCHEFORT en D. HAASE-DUBOSC, ‘Entretien avec Françoise Collin. Philosophe et
intellectuelle féministe’, Clio. Histore, femmes et sociétés, 13 (2001), 195.
59
M. MICHIELSEN, 175 jaar vrouwen. Gelijkheid en ongelijkheid in België, 1830-2005,
Brussel, 2000, 59.
32
gematigde groepen schreven zich in die ‘tweede golf' in, een label dat een aantal
vragen oproept.
Zoals bleek uit de voorgaande uiteenzetting was de tweede golf geen monolithisch
gegeven, ze bestond immers uit zeer diverse stromingen en organisaties. Toch
suggereert het begrip ‘golf’ dat er een gemeenschappelijke identiteit zou bestaan in al
die verschillende groepen. Waaruit bestond die dan?
Verder wijst de benaming op een periode van ‘hoogtij’ die zou gevolgd zijn op een
periode van ‘laagtij’. De tweede golf zou dan aangezwollen zijn vanuit de stille of
kalme periode die zich voordeed na het inzakken van de eerste golf in de jaren twintig
of dertig van de vorige eeuw.60 Tweedegolffeministes beschreven de opkomst van de
tweede golf als een ‘orkaan’ of een ‘vulkaanuitbarsting’, metaforen die nog een
bruuskere breuk met het verleden suggereerden. Renée Van Mechelen gebruikte deze
beelden expliciet toen ze in 1979 de balans opmaakte van de vrouwenbeweging in
Vlaanderen. Zij startte haar relaas met een overzicht van ‘de eerste golf en haar
naweeën’, om vervolgens de periode tussen 1948 en 1970 te typeren als ‘de stilte voor
de storm’. Daarna kwamen ‘Orkaan Mina’ en de PAG Vlaanderen wakker schudden
en begon ‘de glorietijd’ van de tweede golf.61 Lily Boeykens typeerde de periode
tussen de twee wereldoorlogen als een ‘komkommertijd’ waarin geen spectaculaire
initiatieven of stromingen aan het licht kwamen of de aandacht vroegen van de
publieke opinie.62 Die voorstelling van zaken is ondertussen in de geschiedschrijving
van de nodige kanttekeningen voorzien: de tijd tussen de twee golven was niet in alle
opzichten zo levenloos als aanvankelijk werd aangenomen. In de zogeheten ‘stille
periode’ kregen belangrijke vrouwenrechten wettelijke erkenning en ontstond er een
bloeiend vrouwenverenigingsleven dat afstand nam van het etiket ‘feministisch’ en het
vrouwenvraagstuk op eigen wijze thematiseerde.
60
P. DE VRIES, ‘Redactioneel. De tweede feministische golf in herinnering. Inleiding op het
thema’, Tijdschrift voor Genderstudies, 9 (2006), 3.
61
VAN MECHELEN, Uit eigen beweging, 40-41.
62
BOEYKENS, ‘Emancipatie van de vrouw’, 81.
33
Om de draagwijdte van die breuk juist te interpreteren moet er een onderscheid
gemaakt worden tussen twee concepten. Enerzijds zijn er de begrippen ‘breuk’ en
‘continuïteit’ zoals ze door historici gehanteerd worden om achteraf de complexiteit
van het verleden te duiden. Anderzijds is er het discours over ‘breuk’ dat door
tweedegolffeministes gebruikt werd en dat vooral een uitdrukking was van een
gemeenschappelijk verlangen naar een breuk met de bestaande vrouwenorganisaties.
In de volgende paragraaf wordt bekeken waarom dat verlangen er was en waarom het
voor tweedegolffeministes zo belangrijk was zich te profileren met die identiteit.
De tijdsgeest als vehikel
De jaren zestig ademden vernieuwing en verandering als gevolg van de stijging van de
levensstandaard, de hogere scholingsgraad en de beginnende ontzuiling. De meer
traditionele waarden en deugden werden vervangen door een wereldbeeld waarin
optimisme en consumentisme de boventoon voerden.63 In studentenmiddens kwam er
echter een linkse tegencultuur op gang die de uitgangspunten van de kapitalistische
groeicultuur ter discussie stelde. Tegelijkertijd was deze tegencultuur zelf ook een
product van het kapitalistische ‘hedonisme’ van de jaren zestig: het streven naar
individuele autonomie zegevierde immers steeds meer over de bevelen van klassieke
autoriteiten als ouders, kerk, school en partij. Die ontwikkeling vergemakkelijkte de
verspreiding van non-conventionele ideeën en praktijken op grote schaal. Hieruit
groeide een wereldwijde protestcultuur die een revolutie predikte voor meer vrijheid
en gelijkheid en zich focuste op thema’s als wereldvrede, solidariteit met de derde
wereld, de zorg voor het milieu en de gelijkheid van man en vrouw.64
Feministische stromingen waren altijd al verankerd in eigentijdse maatschappelijke
stromingen. Tijdens de Franse revolutie eisten Olympe de Gouges en Mary
Wollstonecraft het gelijkheidsprincipe ook voor de vrouwen op. Het Victoriaanse
feminisme was geworteld in de antislavernijcampagnes en kende wisselende allianties
63
64
M. HOOGHE, Golden Sixties: België in de jaren ’60. 1958-1973, Brussel, 1999, 22.
DUJARDIN e.a., Nieuwe Geschiedenis van België, 1651.
34
met diverse sociale zuiverheidbewegingen. Het kan dan ook nauwelijks verbazen dat
vrouwen ook weer van zich lieten horen wanneer in de jaren zestig een nieuwe
generatie de kapitalistische consumptiemaatschappij op de korrel nam en de sociale
ongelijkheid van dit systeem aanklaagde. Vrouwen eisten ook hun aandeel in deze
revolutie op: “Als we niet willen dat we daags na de revolutie de boel mogen opkuisen
en soep koken voor de heren kameraden, dan moeten we daar nu wat aan gaan doen”,
zo vonden de Dolle Mina’s.65
Vrouwen waren intussen beter gewapend om het debat te voeren. De groep vrouwen
die gestudeerd had was immers fors gegroeid. De meeste tweedegolffeministes hadden
in het magische jaar 1968 de collegebanken al verlaten maar bleven wel voeling
houden met het universitaire milieu. Het is zelfs opvallend hoe een aantal spilfiguren
van deze nieuwe vrouwenbeweging eerder dertigers en veertigers waren. Rita Mulier
(°1934) behoorde tot wat zij de ‘stille generatie’ noemt, wat niet wegneemt dat ze zich
beduidend meer aangetrokken voelde door de progressieve ideeën van de jongere
generatie.66 Hedwige Peemans-Poullet (°1933), doctor in de geschiedenis en
oprichtster van Université des Femmes, was al bijna 40 toen ze zich in 1971 aansloot
bij de GRIF, de reflectiegroep rond Françoise Collin. Jeanne Vercheval (°1939) had al
een parcours achter de rug in de communistische partij en de vredesbeweging toen ze
in 1971 Marie Mineur oprichtte. De jongsten onder hen, zoals bijvoorbeeld Suzanne
Van Rokeghem (°1947) van het FLF of Dolle Mina’s Chantal de Smet (°1945), Ida
Dequeecker (°1943) en Roos Proesmans (°1943), waren de 25 voorbij toen Dolle Mina
van start ging. Zij waren wel nog meer verbonden met de linkse studentenmilieus dan
de ‘oudere feministes’. Heel wat feministes waren trouwens ook nog actief in andere
nieuwe sociale bewegingen zoals de vredes- of milieubeweging.
De opkomst van de moderne media maakte straatprotest en zichtbare acties heel
effectief. Omdat deze protestcultuur alom tegenwoordig was, kon het dus weinig
verbazen dat ze ook de vrouwen meezoog in een streven naar wat anders en beter was.
65
R. VAN MECHELEN, De meerderheid. Een minderheid: de vrouwenbeweging in
Vlaanderen: feiten, herinneringen en bedenkingen omtrent de tweede golf, Leuven, 1996, 42.
66
Interview met Rita Mulier, 21 februari 2011.
35
De Vlaamse Dolle Mina’s schrokken zelf van de impact van hun spraakmakende
acties; de pers stortte zich gretig op hun stunts. Niet alleen de radicale vrouwengroepen maakten graag gebruik van deze effectieve actievormen. Ook de meer
gematigde PAG-groepen hadden al spraakmakende acties gevoerd zoals de campagne
‘Heb vertrouwen, stem voor vrouwen’. In 1971 droeg de KAV in Leuven het
burgerlijk wetboek ten grave met de slogan ‘Het burgerlijk recht zet de vrouw in haar
hemdje’.67 Kortom, dankzij de mediagenieke acties kreeg de vrouwenbeweging een
forum in de pers.
Wanneer Ida Dequeecker terugblikt op die beginperiode, vindt zij dat die tijdsgeest
allesbepalend is geweest voor haar feministisch engagement. Persoonlijke ervaringen
of ideologische stellingnames waren voor haar van ondergeschikt belang: “Als die
protestcultuur er niet geweest was, dan hadden we geen acties gevoerd en zou er geen
tweede golf geweest zijn. Dan waren de frustraties binnenskamers gebleven”.68
Het actie voeren was ook geworteld in een sterk geloof in basisdemocratie en de
overtuiging dat een groep individuen de wereld kon veranderen. “Ik had het gevoel dat
we de dingen echt konden veranderen, dat we de maatschappelijke orde konden
omgooien”, herinnert Chantal De Smet zich.69 “Caught in that maelstrom of international rebellion, it felt as if we were being carried to the edge of the known world”,
aldus de Britse feministe en historica Sheila Rowbotham.70 Verandering zou dus op de
eerste plaats beginnen bij de kracht van een collectief van individuen. Van de politieke
machthebbers en de traditionele politieke structuren viel immers weinig goeds te
verwachten. Er kwam een beweging naar democratisering op gang, van ‘het woord is
aan de basis’, naar ‘zelf denken en bepalen wat je wilt’.71
67
VAN MECHELEN, De meerderheid. Een minderheid, 28.
Interview met Ida Dequeecker, 28 februari 2011.
69
Interview met Chantal De Smet, 18 mei 2011.
70
HOBSBAWM, Interesting Times, 259.
71
R. MULIER, ‘Het feminisme overleeft niet zonder revolutionair elan’, Sophia colloquium
Vrouwenstudies in België/Etudes féministes en Belgique, Brussel, 2000, 397-401.
68
36
Breuk met de oudere vrouwenbeweging
Alle nieuwe sociale bewegingen deelden een antiautoritair wantrouwen tegen grote
hiërarchische organisaties zoals de kerk, de staat of de massapartijen, zo stellen Marc
Hooghe en Stef Hellemans in hun sociologische analyse.72 Dat gold ook voor de
nieuwe vrouwenbeweging. Daar was vooral het wantrouwen tegenover de traditionele
machtsstructuren heel groot. “Politiek is een vuile boel”, zo schreef Rita Mulier in het
begin van de jaren zeventig.73 Zij was samen met Miet Smet en Wilfried Martens van
1969 tot 1973 lid van het zogeheten ‘wonderbureau’ van de toenmalige CVP en had
ervaren hoe vrouweneisen moeilijk aan bod kwamen in door mannen gedomineerde
politieke partijen.74
Gedreven door dit wantrouwen kozen vrouwen bewust voor de strategie te opereren
buiten de cenakels van de politieke macht. “Als je in de partijen ging werd je
monddood gemaakt. Het ging veel te traag. We hadden geen zin om te wachten tot die
mannen eens zin hadden om naar ons te luisteren”, aldus Kitty Roggeman,
hoofdredactrice van Schoppenvrouw en jarenlang voorzitster van het VOK.75 De
progressieve frontvorming tussen socialisten en christendemocraten in het tijdschrift
De Nieuwe Maand bleek een vruchtbare voedingsbodem voor een pluralistische
vrouwenbeweging, het VOK. De ervaring leerde dat vrouwen hier vrijuit konden
praten en vrouweneisen konden radicaliseren; ze zouden zich niet meer door een partij
of een groepsbelang laten verdelen, zo namen ze zich voor. Rita Mulier, vóór de
tweede golf al begaan met politieke vernieuwing en vormingswerk bij de KAV,
benadrukt vandaag nog steeds hoe uniek deze aanpak was en hoe die een breuk
betekende met de bestaande vrouwenorganisaties: “Daar konden we praten zonder dat
je bang moest zijn om door je partij de mond gesnoerd te worden. We waren het
zelden eens met mekaar. Er waren grote meningsverschillen, maar we beseften dat we
72
HOOGHE en HELLEMANS, ‘Veel volk, niet zoveel macht’, 11
VAN MECHELEN, De meerderheid. Een minderheid, 1996, 143.
74
Interview met Rita Mulier, 21 februari 2011.
75
Interview met Kitty Roggeman, 16 maart 2011.
73
37
meer konden bereiken als we de krachten bundelden en samen een vuist konden
maken. Normaal werden vrouwen tegen mekaar opgezet”.76
De krachten bundelen, dat was ook de bedoeling geweest van Marie Popelin toen zij in
1892 de Ligue belge du Droit des Femmes oprichtte, waaruit later de Nationale
Vrouwenraad is ontstaan. Bij de start van de tweede golf was de sterk Franstalige
NVR volop bezig met het doorvoeren van een splitsing in een Nederlandstalige en
Franstalige werking. Onder het voorzitterschap van Lily Boeykens zou de afgesplitste
Nederlandstalige afdeling vanaf 1973 een nieuw elan kennen en de acties van de
tweedegolffeministes actief ondersteunen. Lily Boeykens, die de eerste vrouwendag
coördineerde, stelde voor om de VOK-werking op te nemen in de nieuwe Nederlandstalige Vrouwenraad. Rita Mulier weigerde. Ze vreesde die unieke onafhankelijke
positie te verliezen. “Wij wilden niet geïntegreerd worden. We wilden revolutionair
blijven”.77
De oudere tweedegolffeministes die de NVR kenden vonden het een ‘verburgerlijkte
damesclub’. Onder de leden bevonden zich veel echtgenotes van politici die in hun
ogen te veel gelinkt waren met het politieke establishment. De meeste leden zaten daar
niet uit eigen naam maar vertegenwoordigden een organisatie, wat betekent dat zij
telkens terug moesten koppelen naar hun achterban om een standpunt in te nemen. 78
Gerlinda Swillen, destijds actief in het Actiecomité Gelijk loon voor Gelijk Werk, was
op het einde van de jaren zestig lid van de NVR en vertelt hierover het volgende: “Ik
was een tijdje lid van de NVR. Het was een zeer burgerlijke bedoening. De NVR was
zeer behoudsgezind. Ze wilden na de coup in Chili die vrouwen daar niet
ondersteunen. Het was meer een praatbarak”.79
De jongere generatie feministes kende de NVR bij het begin van de jaren zeventig
nauwelijks. “De Nationale Vrouwenraad was ingedommeld. Wij hoorden daar niets
over. Pas later ontdekten we dat er zoiets bestond en we vroegen ons af waarom we
76
Interview met Rita Mulier, 21 februari 2011.
Interview met Rita Mulier, 21 februari 2011.
78
Interview met Rita Mulier, 21 februari 2011.
79
Interview met Gerlinda Swillen, 14 februari 2011.
77
38
daar niets over hoorden of waarom die niet méér deden”, aldus Kitty Roggeman.80
Suzanne Van Rokeghem, destijds actief bij het FLF en co-auteur van het Rode boekje
van de vrouw, had vóór 1970 evenmin gehoord over de NVR. Toen zij vanaf 1972 als
journaliste voor Le Soir begon te werken en onder meer schreef over vrouwenemancipatie, kwam zij in aanraking met de NVR en woonde een aantal vergaderingen
bij die ze zich als volgt herinnert: “Als journaliste was ik nieuwsgierig en interesseerde
het me waarmee ze bezig waren maar ik voelde me er niet thuis. Het was dag en nacht
verschil met de sfeer tijdens de redactievergaderingen van Le Petit Livre Rouge des
Femmes. Daar hadden we echt het gevoel dat we over onszelf konden praten”.81
Samen onder vrouwen praten over de gemeenschappelijke problemen van het vrouw
zijn en ontdekken ‘hoe het persoonlijke politiek is’, het werkte voor veel vrouwen
bevrijdend. Dit gebeurde in bewustwordingsgroepen zoals de GRIF, in 1971 opgericht
door de Belgische filosofe Françoise Collin, en later ook in de vrouwenhuizen en
praatcafés. Veel vrouwen ervoeren die persoonlijke bewustwording als een breuk.
Hedwige Peemans-Poullet, die zich aansloot bij de GRIF, beschrijft haar feministische
bewustzijnsproces als volgt: “Feministe worden was voor mij een beetje zoals wakker
worden uit een coma. Je ging plots de dingen vanuit een ander perspectief zien. In
deze groep konden wij als vrouwen onder elkaar openlijk spreken. Dit was een enorme
bevrijding”.82 Volgens Françoise Collin kreeg bij wijze van spreken iedereen de
leeftijd van het feminisme. Iedereen werd opnieuw geboren. Dat is volgens haar de
betekenis van het begrip année zéro.83
En wat met de verzuilde vrouwenverenigingen die al decennialang massa’s vrouwen
wisten te mobiliseren en te emanciperen? “Te rolbevestigend, niet strijdbaar genoeg”,
zo luidde volgens Renée Van Mechelen het verdict over die verzuilde organisaties.
80
Interview met Kitty Roggeman, 16 maart 2011.
Interview met Suzanne Van Rokeghem 16 juni 2011.
82
Interview met Hedwige Peemans-Poullet, 23 maart 2011.
Peemans-Poullet studeerde geschiedenis aan de UCL ; ze doctoreerde aan de universiteit van
Paris X en was actief op de vormingsdienst van het CSC (Confédération des Syndicats
Chrétiens).
83
F. COLLIN, ‘Un héritage sans testament’, Les Cahiers du GRIF, nr. 34 (1986), 85.
81
39
“Ze bereikten ontzettend veel vrouwen en wat deden ze ermee? Hen vooral bevestigen
in hun klassieke gezinsrol. Een feministische injectie zoals die hen werd toegediend
door Dolle Mina en de PAG konden ze dus best gebruiken”.84
In haar herinneringen aan de tweede golf, gepubliceerd in 1996, erkende Renée Van
Mechelen dat deze ‘traditionele vrouwenorganisaties’ een zeer belangrijke bijdrage
geleverd hebben aan de wettelijke emancipatie en de politieke vertegenwoordiging van
de Belgische vrouw.85 Ze getuigde er ook van hoe in het KVLV en de KAV vanaf het
einde van de jaren zestig emancipatiethema’s voorzichtig binnensijpelden, en hoe
vooral de KAV in het oranje boekje De vrouw nu: een nieuw statuut zeer progressief
uit de hoek kwam.86 Gezinsplanning en anticonceptie werden voorzichtig bespreekbaar. Veel vrouwen gingen zelfs akkoord met een beperkte legalisering van abortus,
maar durfden hier niet voor uit te komen omdat ze rekening moesten houden met hun
politieke achterban.87 Het is opvallend hoe Van Mechelen openlijk toegaf dat haar
mening over de KAV veranderd was: “(...) maar het geduldige werk dat de KAV aan
de basis doet, wordt vaak niet erkend. Vroeger ook niet door mij”. Om dit te staven
vertelde ze het verhaal van een vrouw die in haar jeugd weinig ontplooiingskansen
kreeg en door haar engagement bij de KAV haar eigen talenten kon ontdekken en
zelfbewuster werd.88
Radicale actiegroepen zoals Dolle Mina waren in de militante jaren heel wat minder
mild in hun oordeel: “Het pionierswerk moet dus vooral nog gedaan worden in de
wereld van arbeidsters, bedienden en huismoeders [buiten de studentenmilieus waar al
een zeker bewustzijnsniveau is ingetreden]. Sinds onheuglijke tijden werden die
mensen verzameld door bepaalde (vooral katholieke) vrouwenbewegingen, zoals
KAV. Daar wordt natuurlijk helemaal niet aan bewustmaking van de vrouw gedaan,
84
VAN MECHELEN, De meerderheid. Een minderheid, 25.
VAN MECHELEN, De meerderheid. Een minderheid, 25
86
Tussen 1970 en 1977 schreef Renée Van Mechelen artikels voor Bij de haard, het
maandblad van het KVLV, met o.m. aandacht voor gelijke kansen in studie- en beroepskeuze.
Zie VAN MECHELEN, De meerderheid. Een minderheid, 26.
87
Interview met Rita Mulier, 21 februari 2011.
88
VAN MECHELEN, De meerderheid. Een minderheid, 30.
85
40
integendeel, ze zijn er om de vrouw nog beter te verzoenen met haar dagelijkse
slavenarbeid (…)”.89
Zowel
in
eigentijdse
documenten
als
in
latere
terugblikken
benadrukten
tweedegolffeministes de afstand en de breuk die zij ervoeren met de feministische
cultuur van de ‘oudere vrouwenbeweging’. Het feit dat vrouwen nu op een
compromisloze manier los van politieke en mannelijke interferentie hun eisen konden
formuleren en radicaliseren, en het bevrijdende effect ervan voor vrouwen, was in hun
beleving wel een radicale breuk. Het is die ervaring van breuk en bevrijding die
feministes in hun terugblikken en herinneringen centraal stelden, wat een belangrijk
onderdeel werd van de identiteit van de tweede golf.
Ook al suggereert dit discours van afstand en differentiatie een radicale breuk, in
werkelijkheid was de scheiding tussen de oude en nieuwe vrouwenbeweging niet
waterdicht.90 Pluralistische groepen zoals het VOK of de GRIF telden in hun rangen
ook heel wat vrouwen die al geruime tijd politiek actief waren op het vlak van
vrouwenemancipatie, in politieke vrouwenorganisaties of in politiek ongebonden
actiegroepen zoals de Groupement belge de la Porte Ouverte (Porte Ouverte) of het
Actiecomité Gelijk Loon voor Gelijk werk.91 Naast de breuk en de tegenstellingen
bestond er tussen beide bewegingen ook begrip en zelfs empathie. De breuklijn was
veel minder scherp dan een soms vurige retoriek liet uitschijnen: in realiteit verrijkten
‘oude’ en ‘nieuwe’ feministes elkaar.92 Dat was onder meer het geval bij de organisatie
van de eerste vrouwendag en de redactie van het Rode boekje van de vrouw, waarbij
vrouwen als Marthe Van de Meulebroeke van het Actiecomité Gelijk Loon voor Gelijk
Werk en Adèle Hauwel van Porte Ouverte hun medewerking verleenden.
89
‘Dolle Mina en het socialisme’, De Grote Kuis, 2 (1974) nr. 3, 19-22.
VAN MOLLE, ‘De nieuwe vrouwenbeweging in Vlaanderen’, 387.
91
De Groupement belge de la Porte Ouverte werd in 1930 opgericht door Louise De CraeneVan Duuren en Georgette Ciselet en was een Belgische antenne van de International Alliance
of Women.
92
C. MARISSAL en E. GUBIN, Jeanne Vercheval. Sociaal en feministisch engagement,
Brussel, 2011, 90.
90
41
De terughoudendheid waarmee oudere feministes de mediagenieke acties van de
jongere garde volgden, was niet zonder sympathie en bewondering voor de manier
waarop die de aandacht van de media wisten te trekken.93 Enkelen namen zelfs deel
aan acties en ondersteunden ze zoals Adèle Hauwel van Porte Ouverte.94 Vanuit haar
onverzadigbare nieuwsgierigheid en tomeloos engagement voor het feminisme zocht
ze al snel contact met Dolle Mina en Marie Mineur. Ze organiseerde avonden waarop
nieuwe groepen als Dolle Mina, Marie Mineur en het FLF uitgenodigd werden zich
voor te stellen.95 Daar bleef het niet bij. Ze ging bepaalde initiatieven ook actief
ondersteunen: ze nam deel aan de vergaderingen van het FLF en werkte actief mee aan
de sabotage van de Miss België-verkiezing. Haar tweetaligheid vergemakkelijkte de
contacten met de Nederlandstalige groepen.96 Het is natuurlijk niet toevallig dat Adèle
Hauwel één van de weinige anciens was die het nieuwe feminisme zonder reserve
omarmde. Haar kritische ingesteldheid tegenover het huwelijk, haar vurig pleidooi
voor economische gelijkheid en autonomie van de vrouw sloten naadloos aan bij de
stellingnames van de nieuwe feministes.
Het verleden op afstand
Ondanks de reële affiniteiten en interacties tussen de oude en de nieuwe vrouwenbeweging bleef er vooral een afstand met het verleden bestaan en was er niet
onmiddellijk behoefte de acties van de voorgangsters te kennen of aan te halen. “Ik
had niets tegen de pioniersters van de eerste golf maar het was het feminisme van onze
grootmoeders, gericht op juridische gelijkheid. Wij hadden een andere strijd te
93
MARISSAL en GUBIN, Jeanne Vercheval, 90.
Adèle Hauwel (1920-2004), afgestudeerd als arts aan de ULB, zette zich reeds in het
interbellum in voor Porte Ouverte en het Wereld Vrouwen-Comité tegen Oorlog en Fascisme.
Na 1945 sloot ze zich aan bij de Nationale Vrouwenraad, waar ze voorzitster werd van de
Commissie Arbeid. Ze werd in 1966 eveneens lid van het Actiecomité Gelijk Loon voor
Gelijk werk. Zie MARISSAL en GUBIN, Jeanne Vercheval, 90.
95
MARISSAL en GUBIN, Jeanne Vercheval, 90.
96
Hauwel werd bijvoorbeeld uitgenodigd door de PAG in Brugge om een lezing te geven. Zie
telefonisch gesprek met Lena Burm, 4 februari 2012.
94
42
voeren”, aldus Kitty Roggeman.97 De verschillende opvattingen die feministes hadden
over die eerste golf komen verder aan bod in het tweede hoofdstuk.
Wanneer feministes vandaag terugblikken op die periode van actie voeren,
benadrukken zij hoe zij meegesleept werden door die revolutionaire protestcultuur en
hoe die niet onmiddellijk uitnodigde om stil te staan bij het verleden: “Er was zoveel
aan het gebeuren dat we niet achterom gingen kijken. We waren weinig met het
verleden bezig, niet omdat we dat verleden verwierpen maar omdat heel de wereld in
beweging was”, zo verklaart Chris Zwaenepoel, die samen met Renée Van Mechelen
jarenlang aan het roer stond van RoSa.98 Evenmin was er nood de acties vanuit het
verleden te legitimeren. De legitimatie lag in het hier en nu, “het zat in de vezels van al
die vrouwen”, zo vertelt Miet Smet.99
De tijdschriften en brochures uit de militante jaren weerspiegelen het verlangen tabula
rasa te maken met dat verleden. Enkele titels van publicaties uit de militante jaren
illustreerde dit streven: Libération des femmes, année zéro (een nummer van het
Franse tijdschrift Partisans) en ‘Marie Mineur’. Mouvement de libération de la femme.
1ère année (de eerste brochure van Marie Mineur).100 Het verlangen om te starten met
een onbeschreven blad was trouwens niet typisch voor het Belgische feminisme; het
was kenmerkend voor heel de tweede golf. Politicologe Françoise Picq, destijds zelf
actief in de MLF, vraagt zich vandaag af hoe het mogelijk was dat die vrouwen zich
afficheerden zonder verleden. Ze maakt de bedenking of het niet gezien moet worden
als een opschepperige bewering en een hevige verzuchting naar vernieuwing.101
97
Interview met Kitty Roggeman, 16 maart 2011.
Interview met Chris Zwaenepoel, 11 mei 2011. RoSa werd in 1978 opgericht door Renée
Van Mechelen. Chris Zwaenepoel (°1949), net als Renée Van Mechelen psychologe van
opleiding, werd verantwoordelijk voor de documentatie en de bibliotheek. Renée Van
Mechelen verzorgde de externe relaties. Na diens overlijden in 2007 werd Chris Zwaenepoel
directeur van RoSa.
99
Interview met Miet Smet, 6 april 2011.
100
MARISSAL en GUBIN, Jeanne Vercheval, 89.
101
PICQ, Libération des femmes, 24.
98
43
Was dat niet ondankbaar tegenover al die vrouwen die evengoed strijd moesten voeren
voor elke stap, zoals gelijke onderwijskansen, het stemrecht en de afschaffing van de
maritale macht? In de ogen van sommige ‘oudere’ feministes die de nieuwe
vrouwenbeweging een warm hart toedroegen, was dit alvast wel het geval. De
feministische schrijfster Marie Denis, de drijvende kracht achter Le Petit Livre Rouge
des Femmes, beschreef in 1972 de breuk met de oudere beweging als volgt: “In plaats
van haar [= de oudere beweging] dankbaar te zijn voor de grote of kleine diensten die
ze de feministische zaak bewees, verwijt men haar haar voorzichtigheid, haar
taalgebruik, haar ‘revisionisme’. Dankbaarheid is geen hefboom tot revolutie (…)
vrijheid van spreken, het verwerpen van de oude actiemethodes en van het keurslijf
van gedachten, verenigen hen [radicale bewegingen] in een revolutionaire impuls”.102
Het linkse revolutionaire discours van de tweede golffeministes focuste sterk op het
verwerpen van wat echte bevrijding in de weg stond en gaf de radicale bewegingen
een gemeenschappelijke identiteit. Het citaat van Marie Denis toont aan dat er in de
tweede golf ook feministes waren die nadachten over die omgang met het verleden en
zich heel goed bewust waren van dat zoeken naar een année zéro.
In een interview van 1991 kon Adèle Hauwel haar ontgoocheling over het vergeten
van de voorgangsters nauwelijks verbergen : “Les nouvelles féministes ne sont pas
parties de rien. Il y avait eu des groupes avant elles, des femmes qui voulaient être
émancipées. Il y avait un terreau. A les entendre pourtant, on aurait cru que le
féminisme n’avait jamais existé! Personnellement j’ai toujours eu l’impression que
c’était les nouveaux groupes qui rejetaient les anciens. Chez ceux-ci, il y avait, je
crois, au moins l’intérêt, une curiosité… avec l’idée: pourvu que cela dure!”103 Adèle
Hauwel deed er veel voor om de kloof tussen de oudere en nieuwe feministische
groepen te overbruggen. Zo organiseerde ze in het begin van de jaren zeventig
102
Citaat overgenomen uit MARISSAL en GUBIN, Jeanne Vercheval, 90. Haar echte naam
was Eliane Stas de Richelle (1920-2006). Ze kwam uit de katholieke gegoede burgerij,
schreef diverse romans met feministische accenten en onderhield correspondentie met Simone
de Beauvoir. Zie S. VAN ROKEGHEM, J. VERCHEVAL-VERVOORT en J. AUBENAS,
Des Femmes dans l’Histoire en Belgique, depuis 1830, Brussel, 2006, 217-218.
103
DENIS en VAN ROKEGHEM, Le féminisme est dans la rue, 62.
44
bijeenkomsten waarop de nieuwe groepen hun standpunten konden komen toelichten.
In 1975 publiceerde Porte Ouverte in het kader van het Internationaal Jaar van de
vrouw Les éphémérides du féminisme, waarbij elke dag markante gebeurtenissen of
vrouwen in herinnering gebracht werden die van betekenis waren voor de
emancipatiestrijd.104 Met dergelijke acties wilde ze de diversiteit en de continuïteit van
de vrouwenbeweging benadrukken: “Rien ne peut exister uniquement par vague. Il est
important qu’il y aie un flux continu sur lequel certaines initiatives nouvelles puissent
se greffer”.105
In een recent verschenen biografie over haar sociaal en feministisch engagement, blikt
Jeanne Vercheval, oprichtster van Marie Mineur, terug op de desinteresse bij de
tweedegolffeministes voor de oudere vrouwenbeweging. Zelf was zij altijd al
geïnteresseerd in geschiedenis, vooral sociale en vrouwengeschiedenis.106 Na haar
militante jaren bij Marie Mineur vertaalde deze historische gevoeligheid zich in
verschillende projecten die gericht waren op het bewaren van het geheugen van de
sociale strijd van haar regio en meer bepaald de strijd die vrouwen gevoerd hadden.
Vandaag betreurt ze de onverschilligheid die tweedegolffeministes hadden voor hun
voorgangsters en het gebrek aan kennis dat het kwalijke gevolg was van die
geringschatting: “We kenden de vrouwengeschiedenis niet. Mensen als Adèle Hauwel
of Germaine Hannevart hadden ons hun geschiedenis kunnen vertellen. En misschien
net omdat zij ons de les niet wilden spellen (…) hebben we onvoldoende aandacht
besteed aan wat de vorige generatie had gedaan”.107
De woorden van Jeanne Vercheval voeren naar een volgend aspect dat het afwezige
verleden in militante beginjaren moet helpen begrijpen, namelijk de geringe kennis
over de geschiedenis van de vrouwenbeweging en de afwezigheid van de feministische
erfenis in de publieke herinnering. Tweedegolffeministes hadden in het begin niet veel
104
BRUSSEL, AVG-Carhif, Archief Groupement Belge de la Porte Ouverte, nr. 119 : Dossier
Ephémérides.
105
DENIS en VAN ROKEGHEM, Le féminisme est dans la rue, 63.
106
MARISSAL en GUBIN, Jeanne Vercheval, 173.
107
MARISSAL en GUBIN, Jeanne Vercheval, 173.
45
interesse voor de erfenis van de voorlopers die echter ook geen plaats verworven had
in de collectieve herinnering.
3. Historische amnesie
“In de winter van 1963-1964 vond ik op de zolder van de ULB een bronzen
gedenkplaat van Marie Popelin. Niemand had toen interesse voor de
geschiedenis van de vrouwen. Alleen zeer gespecialiseerde mensen in de
vrijzinnigheid en historici kenden haar. De toenmalige archivaris van de
ULB-VUB was danig verrast”.108
De stilte van de eerste golf
In haar boek In Our Time, Memoir of a Revolution (1999), een geschiedenis van de
radicaal feministische beweging, beschrijft de Amerikaanse feministe Susan
Brownmiller de volgende scène: een aantal New Yorkse feministes gaat in 1969 op
bezoek bij Alice Paul, de laatst levende suffragette in Washington die zich nog aan het
hek van het Witte Huis geketend had in de strijd voor het kiesrecht. Paul laat hun een
kamer zien vol portretten van feministes van weleer. Ze vraagt of ze weten wie die
vrouwen zijn. Niemand geeft blijk van herkenning. Ze lijkt te twijfelen of dat wel de
vrouwen zijn aan wie ze de fakkel moet overdragen.109
De Nederlandse feministe en historica Petra de Vries, docente Vrouwenstudies aan de
Universiteit van Amsterdam, merkt op dat dit in Nederland niet anders zou geweest
zijn: “Wie zou de dames op de foto’s in dat ene beschikbare standaardwerk Van
moeder op dochter van Posthumus-Van der Goot herkend hebben? De feministes van
vroeger leken totaal niet op ‘ons’, niet in hun uiterlijk, niet in hun streven”. De Vries
voegt er wel aan toe dat die historische amnesie relatief was: de eerste golf werd
108
Interview met Gerlinda Swillen, 14 februari 2011. Gerlinda Swillen behaalde in 1964 een
licentie in Germaanse filologie aan de toen nog unitaire ULB-VUB.
109
DE VRIES, ‘Redactioneel’, 5.
46
immers door de feministes van de jaren zestig van een naam voorzien en aangewezen
als historische voorloper. Dolle Mina’s ontdekten het Internationaal Archief voor de
Vrouwenbeweging en het verhaal van Wilhelmina Drucker werd uit het archief
opgediept.110
In 1999 vroeg Hedwige Peemans-Poullet aan de Franse feministe Christine Delphy, de
redactrice van het speciale nummer van Partisans gewijd aan de MLF, of ze met de
titel Libération des Femmes année zéro op een ironische of humoristische manier een
breuk met de vorige vrouwenbeweging wilde markeren. Delphy antwoordde dat dit
niet de bedoeling was en dat ze eigenlijk weinig wist over de realisaties van de
baanbreeksters van het feminisme in Frankrijk.111 Ook Karen Offen betoogt hoe een
gebrek aan kennis onder meer verklaart waarom deze feministes de tweede golf als een
nieuwe beweging zonder voorgeschiedenis definieerden.112
De geringe bekommernis van de tweedegolffeministes om de erfenis van de
baanbreeksters leek dus geworteld in een meer algemene desinteresse en stilte rond de
geschiedenis van de vrouwenbeweging in de naoorlogse jaren. In België is dit niet
anders geweest. Gerlinda Swillen herinnert zich hoe in de jaren zestig weinig aandacht
bestond voor de figuur van Marie Popelin, tenzij in vrijzinnige intellectuele kringen of
bij gespecialiseerde historici. De toenmalige archivaris van de Université Libre de
Bruxelles (ULB) was erg verrast toen Gerlinda Swillen in 1963 op zolder een bronzen
gedenkplaat van Marie Popelin vond. De ULB deed in elk geval niet veel moeite om
haar oudstudente op een voetstuk te plaatsen.113
De erfenis van de Belgische voorvechtsters werd wel bewaard en doorgegeven door de
NVR zonder daar veel ruchtbaarheid aan te geven. Naar aanleiding van het
vijftigjarige bestaan van de vereniging publiceerde voorzitster Marthe Boël in
samenwerking met Christiane Duchène in 1955 een geschiedenis van het Belgische
110
DE VRIES, ‘Redactioneel’, 5. Wilhelmina Drucker inspireerde de Dolle Mina’s in hun
naamkeuze. Deze historische toe-eigening wordt verder besproken in het tweede hoofdstuk.
111
Interview met Hedwige Peemans-Poullet, 23 maart 2011.
112
K. OFFEN, European Feminisms 1700-1950. A Political History, Stanford, 2000, 3.
113
Interview met Gerlinda Swillen, 14 februari 2011.
47
feminisme.114 Dit werk, dat een belangrijke fase van de Belgische vrouwenactie
belichtte op een moment dat de laatste getuigen nog leefden, was tot aan de vooravond
van de tweede golf het enige in zijn soort. In het tijdschrift van de NVR daarentegen
werd in de jaren vijftig en zestig relatief weinig aandacht besteed aan de geschiedenis
van de boegbeelden. Er verschenen wel regelmatig in memoriams naar aanleiding van
het overlijden van verdienstelijke vrouwen en op geregelde tijdstippen werd herinnerd
aan de ‘affaire Popelin’ als stichtingsgebeurtenis van de NVR.
Vóór 1970 bestond er evenmin een breed gedragen herinneringscultuur rond de
Belgische voorlopers. Het was onder impuls van Adèle Hauwel van Porte Ouverte, en
niet van de NVR zelf, dat in 1975 naar aanleiding van het Internationaal Vrouwenjaar
een postzegel werd uitgegeven met een portret van Marie Popelin. Zoals eerder
aangehaald was Adèle Hauwel al jaren begaan met het bewaren van de erfenis van de
voorgangers.115 Vijf jaar later werd de eerste Marie Popelin-prijs uitgevaardigd door
de intussen afgesplitste Nederlandstalige Vrouwenraad.
De geringe kennis over het Belgische feministische verleden lijkt ook verankerd te zijn
in een reeds langer bestaande ‘geschiedenisloosheid’ van de vrouwenbeweging. De
eerste feministische golf gaf immers overal in Europa aanleiding tot feministische
historische werken, al of niet gekoppeld aan herdenkingen of herinneringen aan de
eigen acties. De invoering van het stemrecht voor vrouwen in Groot-Brittannië in 1928
vormde de aanleiding voor diverse publicaties waarin ook de voorgeschiedenis van de
Suffragettebeweging aandacht kreeg, zoals The Suffragette Movement. An Intimate
Account of persons and ideals (1931) van Sylvia Pankhurst of The Cause (1928) van
Ray Stratchy.116 In Groot-Brittannië was de mobilisatie rond het vrouwenstemrecht zo
uitgesproken, dat die acties gemakkelijker een plaats verwierven in het collectieve
114
M. BOËL en C. DUCHENE, Le féminisme en Belgique 1892-1914, Brussel, 1955.
Hauwel schreef in 1955 ook een bijdrage voor de Algemene Geschiedenis der
Nederlanden. Zie A. HAUWEL, ‘Vrouwenemancipatie in België’, Algemene Geschiedenis
der Nederlanden, IX, 1956, 309-316.
116
K. OFFEN, European Feminisms,10 ; E. GUBIN e.a. red., Le Siècle des féminismes,
Parijs, 2004, 30.
115
48
geheugen; de invoering van het vrouwenstemrecht leidde vrijwel onmiddellijk tot een
piek van herdenkingen en terugblikken.
In Nederland vertegenwoordigde de feministische historica Johanna Naber de
vrouwenstem in de geschiedenis. Zij was tevens medeorganisator van de Nederlandse
Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898. Op deze expositie werd met
trots verwezen naar vaderlandse heldinnen die het vrouwenvraagstuk vóór 1898 op de
agenda plaatsten. Nog tijdens de eerste golf startten diverse Europese feministes met
het aanleggen van collecties brieven en geschriften die tijdens het interbellum hun weg
vonden naar speciaal opgerichte vrouwenarchieven.
Het was ook Johanna Naber die in 1935 samen met Rosa Manus en Willemijn
Posthumus-van der Goot het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging
oprichtte, het huidige Aletta Instituut voor Vrouwengeschiedenis. In Frankrijk vond de
collectie van Marguerite Durand in 1931 een onderkomen in de Bibliothèque
Marguerite Durand. In België opende het documentatiecentrum RoSa in 1978 zijn
deuren. Pas in 1992 werd begonnen met het systematisch repertoriëren, beschrijven en
ontsluiten van archieven, met als sluitstuk de oprichting van het Archiefcentrum voor
Vrouwengeschiedenis in 1995.
In het voorwoord tot Le siècle des féminismes benadrukt Michelle Perrot, één van de
grondlegsters van vrouwen- en gendergeschiedenis in Frankrijk, hoe de grote
differentiatie in het feminisme en het ontbreken van momenten van eenvormig
genderbewustzijn de feministische historische overlevering in de weg stonden.117 Dit
gaat zeker op voor de Belgische casus, waar de ideologische verbrokkeling in de eerste
golf groter was dan bijvoorbeeld in Nederland. Het internationale congres dat de Ligue
belge du Droit des Femmes in 1897 inrichtte was minder grootschalig dan de
Nederlandse Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid uit 1898, waar de
versplintering werd overstegen door de nadruk te leggen op de morele superioriteit van
de vrouw.118 Ook al toont Julie Carlier in haar recent doctoraatsproefschrift dat de
117
118
M. PERROT, ‘Préface’, E. GUBIN e.a. red., Le siècle des féminismes, 13.
FLOUR en WILS, ‘Brussel : het Athénée Gatti de Gamond’, 279.
49
breuklijnen tussen de verschillende feministische organisaties minder scherp waren
dan aanvankelijk gedacht, een gemarkeerd en zichtbaar moment, waarop de vrouwenbeweging in haar volle breedte naar buiten trad, was er in België nooit.119
Gesteld kan dus worden dat voor de tweedegolffeministes de stilte rond de
geschiedenis van de Belgische vrouwenbeweging - in de publieke historische cultuur
én in de wetenschappelijke literatuur - de kloof met het verleden versterkte.
De nieuwe feministes van de tweede golf begonnen natuurlijk niet met een
onbeschreven blad en ondergingen verschillende invloeden. Ze hadden misschien niet
zoveel kennis over de geschiedenis van de Belgische vrouwenbeweging maar hadden
wel een zeer brede intellectuele bagage. In een volgende paragraaf wordt de
intellectuele horizon van deze feministes verkend en wordt nagegaan in hoeverre die
intellectuele cultuur mee bepalend was voor de omgang met het verleden. De
interviews en de literatuurlijsten in de feministische tijdschriften maken het mogelijke
om dat intellectuele universum te reconstrueren.
4. Historische en intellectuele cultuur
‘Ik haalde zeer veel uit mijn lectuur. Naast feministische literatuur lazen wij
over de seksuele revolutie, psychologie, antropologie, Marx en de derde
wereldbeweging’.120
Feministische bibliotheek
In tegenstelling tot de protagonisten van de eerste golf, waren die van de tweede golf
bijna allemaal universitair geschoold, voornamelijk in de studiegebieden rechten,
politieke en sociale wetenschappen, psychologie of letteren (geschiedenis en filologie).
119
J. CARLIER, Moving beyond Boundaries. An entangled History of Feminism in Belgium
1890-1914, Onuitgegeven doctoraatsproefschrift, Universiteit Gent, departement
geschiedenis, 2010.
120
Interview met Rita Mulier, 21 februari 2011.
50
Zij beschikten dus over een brede intellectuele bagage. Hun leescultuur bestreek een
zeer breed palet van politieke, sociologische, psychologische, antropologische, literaire
en historische werken en is niet zomaar in enkele woorden te omschrijven.121 Toch
bestonden er feministische referentiewerken, voornamelijk van buitenlandse auteurs,
die bijzonder inspirerend waren voor het feministische denken in België en niet
ontbraken in de dito boekenkasten.
“Simone heeft zoveel ophef gemaakt omdat we onze eigen geschiedenis vergeten
waren en ook vergaten erover na te denken”, schreef Monica Triest in een bijdrage
naar aanleiding van het vijftigjarige bestaan van Le deuxième sexe.122 Feit is dat
buitenlandse feministische bestsellers zoals Le deuxième sexe (1949), The Feminine
Mystique (1963), The Female Eunuch (1970) en The Dialectic of Sex (1970), om er
maar enkele te noemen, belangrijke referentiewerken waren. “Ik stortte mij op alles
wat zich aandiende dat met feminisme te maken had, er was niet veel in het
Nederlands. Er waren enkel de werken van Maria Rosseels en Maria De Leebeeck, die
voor mij te traditioneel waren”, zo vertelt Lena Burm over de beginjaren van haar
feministisch engagement bij de PAG. Als jonge germaniste en lerares was het niet de
beknotting van haar mogelijkheden die haar dwars zat maar wel het traditionele
rollenpatroon.123
Nederlandse feministische werken zoals Het onbehagen bij de vrouw (1967) van Joke
Kool-Smit en De schaamte voorbij (1976) van Anja Meulenbelt vonden vlot hun weg
naar Vlaanderen. De Nederlandse feministische uitgeverij Sara publiceerde vertalingen
van buitenlandse feministische auteurs en bewerkstelligde de verspreiding van
121
Dit kon o.m. afgeleid worden uit de literatuurlijsten van de PAG, de literatuurlijsten in
feministische tijdschriften en de interviews. Bij Rita Mulier kreeg ik de kans om een kijkje te
nemen in haar persoonlijke bibliotheek.
122
M. TRIEST, ‘Simone de Beauvoir en haar nakomelingen’, VAN HAEGENDOREN, M.,
TRIEST en K. ROGGEMAN red., Vrouw word je niet geboren. De tweede sekse 50 jaar
later, Brussel, 1999, 11-12.
123
Zie M. ROSSEELS, Het woord te voeren past den man, Tielt, 1964; M. DE LEEBEECK,
Vrouw zijn: noodlot of keuze, 1967. Lena Burm had na haar studies Germaanse talen in Gent
een loopbaan in het onderwijs; ze was onder meer geëngageerd in de Brugse PAG-kern en de
Verenigde Feministische Partij. Zie Dames werden feministen (Markante Vrouwen 3), RoSa,
41-44.
51
feministische literatuur in Vlaanderen en Nederland. De Franstalige feministes, vooral
de groep rond de Cahiers du GRIF, focusten op Franse auteurs, gezien hun nauwe
betrekkingen met de Franse vrouwenbeweging, maar zij kenden ook het Angelsaksische oeuvre goed. De connectie met Frankrijk verklaart wellicht ook de meer
intellectuele en filosofische benadering van deze groep.124
Aanvankelijk werden de acties van de tweede golf echter niet rechtstreeks beïnvloed
door het lezen van feministische werken. Die lectuur van feministische auteurs begon
doorgaans pas wanneer al sprake was van een feministisch engagement. “Pas na de
start van Dolle Mina ben ik feministische literatuur beginnen lezen, eigenlijk een
beetje uit noodzaak want we werden overal gevraagd om te spreken”, getuigt Ida
Dequeecker. “We werden eerst meegezogen door de protestcultuur en het ras-le-bol
gevoel. Eerst kwam de actie, dan de reflectie”.125
De nog steeds wijd verspreide opvatting dat Le deuxième sexe van Simone de
Beauvoir aan de basis lag van de tweede golf en fungeerde als de bijbel van het
feminisme, is ondertussen ontkracht. Naar aanleiding van zijn vijftigjarig bestaan werd
de receptie van Le deuxième sexe grondig bestudeerd en het bleek dat dit werk in
Frankrijk aanvankelijk niet aansloeg. Het werd eerder geassocieerd met het
existentialisme van Sartre dan met het feminisme.126 Het was de Engelse vertaling,
gepubliceerd in 1952, die Amerikaanse feministes als Betty Friedan, auteur van The
Feminine Mystique (1963) en de feministes van het meer radicale Women’s Liberation
Movement inspireerden.127 Het is pas door hun contacten met Amerikaanse feministes
dat Franse gelijkgezinden van de MLF zoals Christine Delphy zich Le deuxième sexe
gingen toe-eigenen.
124
Françoise Collin, de oprichtster van de Cahiers du GRIF, is auteur van literair werk en
doctor in de filosofie, wat mede de filosofische en literaire invalshoek van dit tijdschrift
verklaart.
125
Interview met Ida Dequeecker, 28 februari 2011.
126
‘Celles qui ont pu lire «Le Deuxième Sexe» dans les années cinquante’, Chronique
féministe, nr. 69 (mei-juni 1999), 22. In dit nummer blikken verschillende feministes terug op
de betekenis die Le deuxième sexe voor hen gehad heeft.
127
B. STUDER en F. THEBAUD, ‘Entre histoire et mémoire’, E. GUBIN e.a. red., Le siècle
des féminismes, 40.
52
In België was Le deuxième sexe evenmin dé inspiratiebron van de tweede golf. “Het is
niet dé tekst die ons wakker heeft gemaakt”, benadrukte Marie Denis in het voorwoord
van een speciaal nummer van Chronique féministe, gewijd aan het vijftigjarig bestaan
van Le deuxième sexe.128 Iedereen kende de magische zin “on ne naît pas femme, on le
devient” maar slechts weinigen hebben beide volumes ook volledig gelezen.129 Het
werd wel één van de belangrijke theoretische referentiewerken, naast verschillende
andere. De reden waarom de Beauvoir zo een centrale plaats verwierf in het
feministische geheugen hangt vooral samen met haar vrijgevochten levensstijl en
overtuigende persoonlijkheid waardoor ze een levend embleem van het feminisme
werd.130 Haar jeugdautobiografie, Mémoires d’une jeune fille rangée (1958), werd
meer gelezen ; hierin beschreef ze hoe zij als jong meisje het gevecht moest aangaan
met haar burgerlijke en verstikkende omgeving en hoe zij Sartre ontmoette. “Het boek
heeft me erg ontroerd. Ik voelde precies wat ze wilde zeggen”, herinnert Hedwige
Peemans-Poullet zich.131 Ook voor Kitty Roggeman sprak het koppel Sartre-de
Beauvoir tot de verbeelding. “Dat ideaal van gelijkheid sprak me aan. Zo wilde ik ook
leven”.132
“Feminisme is altijd op reis”. Petra De Vries benadrukt hiermee hoe belangrijk
internationale contacten en uitwisselingen voor het feminisme waren. Feministische
bestsellers verspreidden zich via vertalingen over heel de wereld en werden telkens
aangepast aan de lokale omstandigheden.133 Het is opvallend hoe breed en
internationaal de intellectuele horizon van de tweedegolffeministes was. De wens
nationale kaders te doorbreken en zich open te stellen voor nieuwe ideeën en
128
M. DENIS, ‘Préface’, Chronique féministe, nr. 69 (mei-juni 1999), 11. Marie Denis
onderhield een persoonlijke correspondentie met Simone de Beauvoir over hun beider literair
werk.
129
VAN MOLLE, ‘De nieuwe vrouwenbeweging in Vlaanderen’, 363; K. ROGGEMAN,
‘Simone de Beauvoir: 50 jaar De tweede sekse’, M. VAN HAEGENDOREN e.a. red., Vrouw
word je niet geboren. De tweede sekse 50 jaar later, Brussel, 1999, 29.
130
STUDER, ‘Entre histoire et mémoire, 40.
131
Interview met Hedwige Peemans-Poullet, 23 maart 2011.
132
Interview met Kitty Roggeman, 13 maart 2011.
133
DE VRIES, ‘Redactioneel’, 4.
53
invloeden bleek niet alleen uit de leescultuur maar ook uit de vele buitenlandse
contacten en studiereizen. Die uitwisselingen waren richtinggevend voor de geboorte
van de eerste vrouwendag in 1972; voor dit project waren het bezoek van een delegatie
Belgische feministes aan de ‘Grandes journées de dénonciation des crimes commis
contre les femmes’ en de ontmoeting met Simone de Beauvoir bepalend. Françoise
Collin haalde inspiratie uit een studiereis naar New York en Boston voor de oprichting
van de GRIF en de Cahiers du GRIF; ze was erg onder de indruk van de feministische
cultuur die er heerste in de vorm van consciousness-raising groepen, kranten en
kunstgalerijen.134 Rita Mulier ondernam ook studiereizen naar de Verenigde Staten,
Zweden en Rusland en vond de internationale dimensie van de vrouwenbeweging erg
belangrijk, zoals ze eind jaren 1990 getuigde: “Confrontatie met vrouwen uit andere
werelddelen is goed om het stof van hier eraf te wassen. Het is goed om de polsslag
van de wereldwijde vrouwenbeweging te voelen en de eigen visie bij te stellen”.135
Theoretische denkkaders
Feministische theoretische bestsellers zoals De Tweede sekse of The Dialectic of Sex
bevatten weinig informatie over het verleden van de vrouwenbeweging, maar vertrokken wel van het verleden om hun feministische theorie te legitimeren. Vanuit
verschillende invalshoeken werd op zoek gegaan naar een verklaring voor de ondergeschikte positie van de vrouw. Feministes waren er zeer op uit werken te lezen die de
onderdrukking van de vrouw structureel verklaarden en sterk gedragen werden door
inzichten en theorieën uit humane wetenschappen als sociologie, antropologie en
psychologie; voor de historiciteit zelf van de vrouwenbeweging toonden ze echter
minder interesse.
Op het einde van de jaren zestig stond vrouwengeschiedenis als wetenschappelijke
discipline nog in haar kinderschoenen. Feministes die op zoek gingen naar weten134
F. COLLIN en V. DEGRAEF, ‘Néo-féminisme’, Femmes des années 80. Un siècle de
condition féminine en Belgique (1889-1989), L. COURTOIS, J. PIROTTE en F. ROSART
red., Louvain-La-Neuve, 1989, 205.
135
Markante vrouwen: Miet Smet, Tilly Stuckens, Rita Mulier, RoSa, 1997, 45.
54
schappelijke literatuur ter zake kwamen terecht bij Franse historici van de Annalesschool zoals Paul Ariès en Georges Duby of bij de Franse historica Olga Wormser.136
Een historisch sociologisch werk dat veel impact had op het feministische historische
denken is Histoire et sociologie du travail féminin (1968) van de Franse sociologe en
feministe Evelyne Sullerot die aantoonde hoe de vrouw in de loop van de geschiedenis
altijd gewerkt hebben, zij het in hun eigen circuits, en welke discriminatie- en
uitsluitingsmechanismes hierbij werkzaam waren. In het derde hoofdstuk wordt verder
nagegaan hoe dat een belangrijk thema werd in de feministische tijdschriften.
Die feministische sociologisch-historische studies zijn sterk beïnvloed door een
marxistische kijk op de geschiedenis. Om verschillende redenen had het marxisme een
grote aantrekkingskracht op het feminisme. Allereerst was er op het einde van de jaren
zestig geen feministische traditie waar vrouwen naar konden teruggrijpen, of een
theorie waaraan begrippen konden ontleend worden voor de analyse van de
‘vrouwendiscriminatie’. Daarnaast kregen de eerste vrouwengroepen uit de jaren
zeventig een toevloed van vrouwen uit de studentenbeweging en kleine linkse groepjes
die ervaring hadden met het marxisme of wat hiervoor doorging; met al deze vrouwen
kwam het marxisme mee de beweging in. Een derde factor was dat de marxistische
theorie een verklaring had voor vrouwenonderdrukking en ook een strategie leverde.
Vrouwen die al langer politiek actief waren, voelden bovendien de behoefte hun strijd
in te bedden in een uitgewerkte maatschappijvisie, wat het marxisme bood.137 Zo
toonde Irene Costera Meijer aan hoe Dolle Mina Nederland het marxistische discours
er later bijhaalde uit nood aan een theoretische fundering.138
136
O. WORMSER, Les femmes dans l’histoire, Parijs, 1952. Chantal De Smet van Dolle
Mina Gent kende dit werk goed. Gerlinda Swillen las veel werk van Franse Annales-historici.
137
K. DE SMIT, Hoe dol was Dolle Mina? De geschiedenis van de Dolle Mina’s in
Vlaanderen (Rapporten van het Centrum voor Genderstudies UGent nr. 4), Gent, 2006, 61; J.
OUTSHOORN, ‘Feminisme en marxisme: het relaas van een echtscheiding op zoek naar een
omgangsregeling’, Tijdschrift voor Vrouwenstudies, 2 (1981) 3, 344.
138
I. COSTERA MEIJER, Het persoonlijke wordt politiek. Feministische bewustwording in
Nederland, 1965-1980, Amsterdam, 1996, 115-116.
55
Het marxistische denken was het bij uitstek ideologische kader voor de meest radicale
feministische groepen zoals Dolle Mina, de latere Fem-Soc coördinatie en Marie
Mineur. Gelijkheid tussen man en vrouw zou pas gerealiseerd kunnen worden in een
klasseloze maatschappij, vandaar de Dolle Mina-kreet ‘Een rebelse meid is een parel
in de klassenstrijd’ en de slogan ‘Geen feminisme zonder socialisme, geen socialisme
zonder feminisme’ van de Fem-Soc groepen. Friedrich Engels en August Bebel legden
al het verband tussen de onderdrukking van de vrouw en het kapitalisme dat maar
mogelijk was door de inzet van de vrouw als goedkope werkkracht en ‘huisslaaf’:
vrouwen hadden dus een dubbele reden om naar een revolutie te streven.139
Het marxisme gaf het feministische vertoog een radicale toon: de voorzichtige strijd
voor emancipatie of juridische ongelijkheid werd overvleugeld door een discours van
bevrijding en onderdrukking. Dit discours had invloed op alle progressieve
vrouwenorganisaties en paste in een tijdsgeest waarin de uitsluitingsmechanismen van
het kapitalisme op kritiek stonden. Het marxisme bood een interessant denkkader om
thema’s als ‘vrouw en arbeid’ historisch te benaderen, zoals dit het geval was in
Histoire et sociologie du travail van Evelyne Sullerot.
Het teleologische hanteren van het marxistische denkkader, was niet bevorderend voor
een meer genuanceerde en dialectische kijk op de geschiedenis van de vrouw. Deze
weinig historische benadering van de vrouwenonderdrukking is volgens de
Australische historica Mary Spongberg eigen aan het discours van de radicale
feministische theorieën zoals die van Shulamith Firestone. De onderdrukking van de
vrouw werd benaderd als een monolithisch en essentialistisch concept, alsof dit
probleem voor alle vrouwen en in alle periodes hetzelfde zou zijn.140 In het derde
hoofdstuk wordt de invloed van dit denkkader op feministische historische narratieven
verder nagegaan.
139
Deze theorieën kwamen uit The Origin of the Family, Private Property, and the State
(1884) van Friedrich Engels en Die Frau und der Sozialismus (1879) van August Bebel.
140
M. SPONGBERG, Writing Women’s History since the Renaissance, New York, 2002,
191.
56
5. Besluit
In het eerste hoofdstuk werd een verklaring gezocht voor de relatieve afwezigheid van
het verleden bij het ontstaan van de tweede feministische golf.
De Belgische feministes van de jaren zeventig verwierpen het verleden van de voorlopers niet bewust. Gewapend met het maatschappijkritische en marxistische discours
van mei ‘68 hadden zij wel een groot wantrouwen tegenover de verzuilde vrouwenorganisaties en wilden zij opereren buiten de cenakels van de politieke macht.
Persoonlijke feministische bewustwording en bevrijding, los van alle dictaten, en de
wil te starten met een onbeschreven blad werkten sterk op elkaar in en dreven de
vrouwen weg van het verleden. Bovendien was het vanuit de dwingende nood aan
actie niet onmiddellijk vereist zich te laten inspireren door een verleden dat bovendien
slecht gekend was.
Het begrip ‘tweede golf’ werd gekozen om de beweging af te zetten en te positioneren
tegenover de traditionele vrouwenbeweging. Maar in de toe-eigening van deze naam
kan ook een poging gezien worden om de eigen beweging een plaats in de
geschiedenis te geven en het engagement van een zekere historische legitimiteit te
voorzien. Van in het begin waren er feministes geweest die de beweging inschreven in
een langere traditie en op zoek gingen naar inspirerende voorlopers. Feministische
bewustwording was niet mogelijk zonder de historische wortels van het feminisme te
kennen. In het volgende hoofdstuk wordt dit proces verder geanalyseerd.
57
Hoofdstuk 2 Over oude en nieuwe heldinnen
De eerste golf bekeken door de tweede
“Pour que les jeunes filles ne commettent pas les mêmes erreurs que leurs
mères et grands-mères, pour qu’elles n’aient pas plus peur que leurs ancêtres
de s’avouer aujourd’hui féministes, pour qu’elles aient envie de poursuivre
l’action entreprise par tant de générations de femmes, il faut que cette
histoire des femmes leur soit restituée. Pour que chacun sache que les progrès
de la condition des femmes ne tombent pas “du ciel”, mais sont acquis par,
ou à la suite d’actions, de luttes, de revendications auxquelles des milliers de
femmes ont donné le meilleur d’elles-mêmes (…)”.
In de inleiding tot Femmes en Belgique, een uitgave van Université des Femmes,
voerde historica en feministe Hedwige Peemans-Poullet een vurig pleidooi voor meer
kennis over de strijd van de voorlopers.141 Ze suggereerde eveneens dat die band met
het verleden voor de feministes van de tweede golf allesbehalve vanzelfsprekend is
geweest: “Que de temps perdu, parfois, à découvrir par soi-même ce qui a déjà été
découvert par les autres. Repartir à zéro, à chaque génération, c’est se condamner à
rester sur place”.
De wil te starten met een schone lei werd in het eerste hoofdstuk in perspectief
geplaatst. Tweedegolffeministes voelden aanvankelijk weinig aandrang op zoek te
gaan naar de historische wortels van de vrouwenbeweging en hielden het verleden op
afstand; als emancipatiebeweging die de hele maatschappelijke orde wilde omgooien,
waren ze weinig begaan met het verleden dat, door het ontbreken van een
feministische historische cultuur in België, bovendien slecht gekend was.
141
Het gaat om een vulgariserend overzicht van de vrouwenbeweging in de 19de en 20ste
eeuw, uitgegeven door Université des Femmes. H. PEEMANS-POULLET, Femmes en
Belgique, XIXe-XXe siècles (Vies de femmes : recueil d'articles. Tome 1), Brussel, 1991.
58
Dat deze nieuwe vrouwenbeweging zich profileerde als een ‘tweede golf’, wijst niet
alleen op de breuk die ze wilde markeren met de bestaande feministische cultuur; het
duidt ook op een ambitie zich in te schrijven in een langere traditie van vrouwelijke
strijd en de beweging te voorzien van historische legitimiteit. Namen als Dolle Mina
en Marie Mineur suggereerden dat nieuwe feministes zichzelf zagen als erfgenamen
van hun negentiende-eeuwse voorlopers. De afwezigheid van vrouwen in de publieke
historische cultuur en het ontbreken van vrouwelijke rolmodellen, vergden een
verleden met vrouwelijke identificatiemodellen.
Door een analyse van bijdragen over de eerste golf in feministische tijdschriften,
pamfletten en historische publicaties, wordt in dit hoofdstuk onderzocht hoe Belgische
tweedegolffeministes zich positioneerden tegenover de eerste golf, welke figuren of
gebeurtenissen ze zich toe-eigenden en welke functie die verwijzingen hadden in het
feministische vertoog. Bij de selectie van de artikels werd gekozen voor een ruime
interpretatie van de eerste golf als chronologisch afgebakende periode - namelijk
tussen 1870 en 1920 – en werden ook bijdragen over protofeministes en uitlopers van
de eerste golf mee in het onderzoek genomen. Ook pamfletten, citaten en afbeeldingen
werden onder de loep genomen. Terugblikken en historische overzichten waren dan
weer geschikt bronnenmateriaal om het historische narratief te analyseren dat gebruikt
werd om de eigen beweging te historiseren en te positioneren tegenover de eerste golf.
Eerst wordt bekeken welke opvattingen tweedegolffeministes globaal hadden over de
eerste golf.
1. Twee golven: afstand en nabijheid
Een geschiedenis in golven
Het historische discours van twee feministische golven was zelf een product van de
tweede golf. Vóór 1970 werd het begrip ‘eerste golf’ nooit gebruikt als aanduiding
voor de feministische strijd die zijn hoogtepunt kende tussen 1870 en 1914. Het was
de Amerikaanse feministe Kate Millett, auteur van Sexual Politics (1970), die het
beeld van twee golven gebruikte als metafoor voor de opeenvolging van militante en
59
stagnerende fases in de vrouwenbeweging.142 Een eerste revolutie werd gevolgd door
een periode van contrarevolutie die vanaf 1960 weer gekruist werd door een nieuwe
revolutie, veel krachtiger dan de vorige.
Na de invoering van het vrouwenstemrecht verloor de feministische strijd veel van zijn
elan, zo betoogde Millett. Die eerste strijd werd nu verdergezet en herboren als een
tweede golf van feministische actie.143 Die dialectische visie op de geschiedenis,
schatplichtig aan het marxistische denken, is ook terug te vinden bij The Dialectic of
Sex (1970) van Shulamith Firestone, een ander feministisch theoretisch werk dat veel
invloed had op de radicale feministische beweging.144 Het Amerikaanse feministische
tijdschrift The Second Wave (1971-1984) nam het begrip ‘tweede golf’ over en al
gauw werd deze metafoor gemeengoed in het spreken over de geschiedenis van het
feminisme, ook in het wetenschappelijke historisch discours.145
Het narratief van de twee golven suggereerde dat er tussen de eerste en de tweede een
continuïteit zou bestaan waarin het feminisme, na een periode van stagnatie, terug in
een actieve en militante fase trad en uitgroeide tot een massabeweging. Daarbij was
het een aantrekkelijke gedachte de acties van de nieuwe feministes te vergelijken met
het militante optreden van de suffragettes.
Acht jaar eerder deed de Amerikaanse Betty Friedan in The Feminine Mystique (1963)
al haar beklag over stilvallen van het feminisme na de eerste wereldoorlog. De oorzaak
zag ze in het feit dat de erfenis van deze ‘eerste golf’ - dit begrip gebruikte ze nog niet
- door de volgende generaties verkeerd begrepen was: “Men had de beweging
gekarikaturiseerd tot mannenhatende oude vrijsters”, zo betoogde ze. Het feminisme
werd gereduceerd tot “een grap van de geschiedenis en werd zo een overleefde
142
K. MILLETT, Sexual Politics, Londen, 1971. Dit werk is gebaseerd op haar doctoraatsproefschrift. Voor de analyse van de vrouwelijke onderdrukking liet ze zich onder meer
inspireren door de Engelse vertaling van Le deuxième Sexe.
143
M. MICHIELSEN, 175 jaar vrouwen. Gelijkheid en ongelijkheid in België, 1830-2005,
2000, 59.
144
A. CURTHOYS, ‘Women’s liberation’, M. SPONGBERG, A. CURTHOYS en B. CAINE
red., Companion to Women’s Historical Writing, New York, 2005, 597.
145
MICHIELSEN, 175 jaar vouwen, 59.
60
geschiedenis”.146 Volgens Germaine Greer, auteur van The Female Eunuch (1970),
hadden de vrouwen tijdens het interbellum te weinig gedaan met de zaken waarvoor de
suffragettes gestreden hadden: “Zij hadden de kooi opengezet maar de kanarie
weigerde eruit te vliegen”. De schrijfster zag in de acties van haar tijdgenoten een
heropleving van de strijdvaardigheid van de suffragettes, maar ze wees ook op de grote
verschillen. Nu ging het immers om een veel breder gedragen beweging die de
burgerlijke, conservatieve rollenpatronen wilde doorbreken.147
Zagen deze nieuwe feministes zich dan als nieuwe suffragettes? Hun houding was
enigszins ambigu. Enerzijds associeerden zij zich met het militant activisme van de
eerste golf waarvan ze anderzijds afstand namen: die was in hun ogen te burgerlijk en
had een rolbevestigend karakter, dat zij zouden overstijgen met een radicaal
gelijkheidsfeminisme. Van de eerste golf onthielden zij dus bepaalde extreme acties,
de beweging als geheel wezen ze af. De categorie ‘burgerlijk feminisme’ was dan weer
een constructie van de socialistische feministes die de strijd voor de rechten van de
arbeidsters duidelijk wilden onderscheiden van die van de vrouwen uit de burgerij.148
Het waren vooral spraakmakende beelden zoals de arrestatie van Emmeline Pankhurst
die het collectieve geheugen vorm gaven, ook al waren deze acties niet representatief
voor heel de eerste golf. Die selectieve beeldvorming leidde tot hardnekkige clichés en
karikaturen zoals die van de hysterische vrouwen of de mannenhaatsters. Volgens
Leen Van Molle is deze representatie van het verleden geënt op een mannelijk
historiografisch model dat erfgenaam is van de negentiende-eeuwse Histoire bataille:
het zijn vooral de spectaculaire wapenfeiten die het collectieve geheugen vormen.149
Hetzelfde gebeurde in de beeldvorming over de tweede golf die iedereen associeert
met de provocerende acties van Dolle Mina, terwijl deze periode van actie voeren
slecht enkele maanden duurde. Daarbij wordt steevast het beeld van beha-
146
B. FRIEDAN, Het misverstand vrouw, Utrecht, 1971, 57.
G. GREER, De vrouw als eunuch, Amsterdam, 1972, 8.
148
PICQ, Libération des femmes, 219.
149
VAN MOLLE, ‘De nieuwe vrouwenbeweging’, 382.
147
61
verbrandingen opgeroepen terwijl die nooit hebben plaats hadden.150 Die mythe is een
eigen leven gaan leiden.
Geen sterren in de Belgische eerste golf
Nederlandse en Vlaamse feministes namen het begrip ‘tweede golf’ over, in Frankrijk
en Franstalig België was de term ‘néo-féminisme’ meer gebruikelijk.151 Het interpretatiekader van een geschiedenis in twee golven met daartussen een stille periode
werd in België in grote lijnen overgenomen, zoals reeds besproken in het eerste
hoofdstuk, en vormde een terugkerend narratief in de terugblikken en herinneringen
van diverse Belgische protagonisten. Renée Van Mechelen typeerde in Uit eigen
beweging (1979) de periode tussen 1948 en 1970 als ‘de stilte voor de storm’, gevolgd
door ‘de glorietijd van Dolle Mina en PAG’.152 Het stereotiepe beeld van de zogeheten
stille periode werd voor het eerst opengebroken in de publicatie En de vrouwen?
Vrouw, vrouwenbewegingen en feminisme in België 1830-1960 (1980) van de Gentse
historica Denise De Weerdt.153 In deze studie werden de ontwikkelingen in de
politieke vrouwenorganisaties tijdens het interbellum uitvoerig besproken. Deze
episode verdiende ook aandacht want het feminisme had immers twee pijlers nodig, zo
verantwoordde Janine De Rop in het voorwoord: “de ludieke fanatieke actie waarbij
getracht wordt de makke schapen op te hitsen en het saaie ondankbare werk door de
instellingen, om datgene wat rijpt aan de basis om te kunnen zetten in wetten”.154
150
Wel is op 23 januari 1970 bij het standbeeld van Wilhelmina Drucker in Amsterdam een
korset verbrand. Zie 1 aprilgrap verbrande Dolle Mina bh’s’. Aletta. Instituut voor
Vrouwengeschiedenis, laatst geraadpleegd op 5 mei 2012,
(http://www.aletta.nu/aletta/nl/nieuws/nieuwsoverzicht/_pid/column2_1/_rp_column2_1_ele
mentId/1_225787).
151
De benaming ‘tweede golf’ werd vanaf 1972 courant gebruikt door de nieuwe autonome
groepen.
152
VAN MECHELEN, Uit eigen beweging, 7-39.
153
D. DE WEERDT, En de vrouwen? Vrouw, vrouwenbewegingen en feminisme in België
1830-1960, Gent, 1980.
154
DE WEERDT, En de vrouwen?, 8.
62
Een ‘komkommertijd’ waarin “geen spectaculaire initiatieven of stromingen aan het
licht kwamen of de aandacht vroegen van de publieke opinie”, zo beschreef Lily
Boeykens in een bijdrage van 1993 de periode tussen de twee wereldoorlogen,
waarmee duidelijk werd dat het stereotiepe beeld van het interbellum als een kalme
periode op het vlak van vrouwenemancipatie nog lang overeind bleef.155
De naoorlogse jaren werden door Denise De Weerdt dan wel weer een periode van
stagnatie of trage evolutie genoemd: “In 1970 schakelde de emancipatiebeweging van
de vrouw in ons land van een latent, bijna vegeterend stadium over naar een plots
losbrekende, op sommige plaatsen zelfs agitatorische fase”.156 Ook voor Adèle Hauwel
was de periode na de tweede wereldoorlog een terugval: “De tweede wereldoorlog
werd een breekpunt. Door de betrokkenheid van vrouwen in het verzet was de hoop
ontstaan dat men na de oorlog eindelijk zou gaan rekening houden met de vrouweneisen. Ofwel zouden we alles winnen, ofwel zou er ons niets meer resten van wat we al
verworven hadden”.157 Verder betoogde zij dat de aandacht in de jaren vijftig vooral
ging naar de wederopbouw en dat het sociale zekerheidsstelsel heel wat ongelijkheden
bevatte. Historici stelden ondertussen ook het beeld van die naoorlogse ‘stille periode’
bij.158 Toen werd immers veel gerealiseerd op politiek en juridisch vlak, zoals de het
stemrecht voor vrouwen in 1948 en de hervormingen in het Burgerlijk Wetboek van
1958.159
155
BOEYKENS, ‘Emancipatie van de vrouw’, 81.
D. DE WEERDT, ‘De historische aanloop tot de vrouwenemancipatie’, Nationale
Vrouwenraad van België, nr. 1 (1978), 6.
157
L. BAISIER, ‘Ik ben te oud om geduld te hebben! Interview met Adèle Hauwel en Reina
Ascherman over Open Deur’, Lillith, nr. 45 (maart-april 1987), 19.
158
Zie o.m. H. VANDEBROEK, Het geslacht van de arbeid. Opvattingen over vrouwenarbeid in Belgische katholieke kringen (1945-1960), Leuven, 2002.
159
VAN MOLLE, ‘De nieuwe vrouwenbeweging in Vlaanderen’, 383. Voor de geschiedenis
van de vrouwenbeweging tijdens het interbellum zie o.m. C. JACQUES, Le féminisme en
Belgique de la fin du 19ieme siècle aux années 1970, (Courier Hebdomadaire CRISP nr. 20122013), Brussel, 2009.
156
63
Uit eigen Beweging van Renée Van Mechelen, geschreven na de piekperiode van de
tweede golf, is een uniek document om de omgang van de tweedegolffeministes met
de eerste golf te begrijpen. Historici gaan intussen kritisch om met haar narratief dat de
tweede golf voorstelde als een unieke beweging die in Vlaanderen een start nam met
Dolle Mina en de PAG; die voorstellingswijze bepaalde lange tijd het historische
discours over de tweede golf, ook in de wetenschappelijke literatuur.160 Zoals ze zelf in
het voorwoord aangaf, had het werk geen wetenschappelijke pretentie, maar was het
eerder een terugblik op en evaluatie van het afgelegde parcours dat ze zelf intens had
meebeleefd. Het ging om het eerste Nederlandstalige vulgariserende boek dat een
overzicht gaf van de eerste golf in binnen- en buitenland, zij het in de vorm van een
voorgeschiedenis. Samen met het wetenschappelijk vulgariserende werk En de
vrouwen? van Denise De Weerdt, vormde het jarenlang een referentiewerk voor
tweedegolffeministes die meer wilden weten over de geschiedenis van de vrouwenbeweging, en doorbrak het mee ‘de stilte’ rond de eerste golf. Franstalig België moest
langer wachten op vergelijkbare werken en bleef langer aangewezen op het inmiddels
gedateerde Le féminisme en Belgique (1955) van de Nationale Vrouwenraad.161
Naast haar engagement in RoSa, dat ze oprichtte in 1978, was Renée Van Mechelen
van in het begin betrokken bij verschillende tweedegolfinitiatieven zoals de PAG en
het VOK, zat ze in de redactie van tweedegolftijdschriften als LeF en Lillith en was ze
ook lid van de NVR. Er mag dus gesteld worden dat haar kijk op de eerste golf tot op
zekere hoogte representatief was voor het denken van de tweede golf over de eerste.
De identificatie van de eerste golf als een strijd van militante suffragettes stilgevallen
na de eerste wereldoorlog, was minder vanzelfsprekend voor het Belgische verhaal.
Het vrouwenstemrecht was in België geen speerpunt en werd bovendien later
toegekend dan in de omringende landen, wat het ook moeilijker maakte de jaren 1920
160
Zie VAN MOLLE, ‘De nieuwe vrouwenbeweging in Vlaanderen’, 359-397;
VANDEBROEK, Het geslacht van de arbeid, 25-34.
161
M. BOËL en C. DUCHENE, Le féminisme en Belgique 1892-1914, Brussel, 1955. Uit
literatuurlijsten in tijdschriften en publicaties blijkt dat het werk van Denise De Weerdt ook in
Franstalige feministische kringen een referentiewerk was.
64
te beschouwen als een afsluiter van een eerste strijd. Er kwam wel een beweging op
gang, zo stelde Van Mechelen, die zich evenwel niet in de eerste plaats richtte op het
verwerven van stemrecht maar veeleer op vormingskansen, arbeidsvoorwaarden en
burgerlijke rechten.162 Het Belgische parcours liet zich met andere woorden niet zo
gemakkelijk kneden tot een verhaal van heldhaftige pioniers en militante suffragettes.
Het is dan ook niet verrassend dat Van Mechelen de eerste golf een “zachte golf”
noemde die “weinig deining had veroorzaakt” en waar weinig acties aan te pas
kwamen: “In België waren geen suffragettes die zich aan het hekken van Downing
Street 10 vastketenden. Op een Marie Popelin na zijn er ook geen echte sterren te
noteren, zoals Aletta Jacobs, Wilhelmina Drucker, de familie Pankhurst, Mary
Wollstonecraft, Clara Zetkin…om er maar enkele te noemen”.163 Sterren waren voor
Van Mechelen vrouwen die het lef hadden om tegen de gevestigde machtsstructuren in
te gaan en het politieke establishment uit te dagen, idealen die hoog aangeschreven
stonden bij tweedegolffeministes. Toch is het niet Marie Popelin die het titelblad van
het hoofdstuk over de eerste golf siert, maar wel een Engelse suffragette op het
moment van haar arrestatie, een beeld dat wellicht beter aansloot bij het ideaal van
radicaal feminisme én bij de bestaande beeldvorming over de eerste golf.
De afwezigheid van de Belgische vrouwen op het internationaal vrouwencongres in
1897, toonde volgens Van Mechelen aan dat feministische ideeën in België minder
goed aansloegen dan in de omringende landen. Toen de Liga voor de rechten van de
vrouw, naar aanleiding van haar tienjarig bestaan, in 1902 opnieuw een internationale
vrouwenconferentie organiseerde, was Marie Popelin ontgoocheld over de interesse
van de vrouwen, aldus Van Mechelen. Vervolgens maakte de auteur een sprong naar
de tweede golf door haar rechtstreeks op te voeren in het heden: “Marie Popelin zou
zich misschien getroost en aangemoedigd hebben gevoeld als ze de vrouwendagen van
de jaren zeventig had kunnen beleven …”. Toch zijn de Belgische feministes in die
tweede golf zeker niet de ‘haantjes-de-voorste’ geweest en hinken we achterop ten
162
163
VAN MECHELEN, Uit eigen beweging, 9.
VAN MECHELEN, Uit eigen beweging, 9.
65
opzichte van de omringende landen, voegde Van Mechelen eraan toe.164 Haar balans
van de vrouwenbeweging wilde dan ook een hefboom zijn om de feministische strijd
verder te zetten.
Van Mechelen probeerde in haar betoog een brug te smeden tussen de eerste en tweede
golf. Die continuïteit zag zij vooral in de volharding die Popelin aan de dag moest
leggen om haar zaak te bepleiten en in het feit dat ze tegen de stroom in moest roeien,
eerder dan in de denkbeelden zelf waarvoor zij had gestreden. Betekent het dat
Belgische tweedegolffeministes zichzelf zagen als erfgenamen van Marie Popelin? De
feministes uit de rangen van Dolle Mina, Fem-Soc en Marie Mineur voelden die
affiniteit alleszins niet; zij vonden dat hun radicaal gelijkheidsfeminisme toch ver
verwijderd was van de strijd van Popelin. “Ik had niets tegen de figuur van Marie
Popelin. Zij had gedaan wat ze moest doen. Ik vond echter dat wij een andere strijd te
voeren hadden”, antwoordt Jeanne Vercheval op de vraag wat Popelin voor Marie
Mineur betekende.165
Tijdens het interview benadrukt Kitty Roggeman hoe zij bij het begin van de jaren
zeventig nooit iets over Popelin gehoord had, noch over andere eerstegolffeministes.
Achteraf leerde ze die geschiedenis wel kennen maar het was ook niet onmiddellijk
met de strijd van Popelin dat ze een affiniteit voelde: “De strijd van de Liga voor de
rechten van de vrouw en de Nationale Vrouwenraad zagen wij als het feminisme van
onze moeders en grootmoeders. Die strijd was vooral geënt op het verkrijgen van
politieke en burgerlijke rechten. Wij gingen het helemaal anders doen”.166 De figuur
van Marie Popelin werd vooral gelinkt aan de NVR. In het eerste hoofdstuk werd
reeds beschreven hoe tweedegolffeministes die organisatie associeerden
met een
‘verburgerlijkte damesclub’ die te veel gelieerd was aan de politieke macht.
Met welke voorlopers of ‘sterren’, zoals Van Mechelen ze had genoemd, voelden
tweedegolffeministes zich dan wel verwant? Bestond er überhaupt een behoefte om
164
VAN MECHELEN, Uit eigen beweging, 8.
Interview met Jeanne Vercheval, 11 april 2011.
166
Interview met Kitty Roggeman, 16 maart 2011.
165
66
boegbeelden of heldinnen voor de kar van de beweging te spannen? Bij de keuze van
hun naam lieten Dolle Mina en Marie Mineur zich inspireren door het verleden. Een
analyse van deze historische toe-eigening leek dan ook een goed startpunt om deze
vragen te beantwoorden.
2. ‘What’s in a name?’
De strijd van Mina en Marie Mineur wordt voortgezet
Hoe IJzeren Mina dol werd
Op geen enkel moment werd de nieuwe vrouwenbeweging zo nadrukkelijk verbonden
met een pionier van de eerste golf als bij de Nederlandse Dolle Mina’s. Door de
Maagdenhuisbezetting in 1968 beseften deze jonge vrouwen uit de linkse
studentenbeweging dat provocerende acties bijzonder efficiënt waren om de aandacht
van de media te trekken. Daarom waren Dolle Mina’s van in het begin bijzonder met
hun imago begaan, ze wilden gezien worden als hippe meiden die er mooi en sexy
uitzagen en niet als suffragettes die er als manwijven bijliepen. 167 Met het oog op
publiciteit was een pakkende en goed klinkende naam noodzakelijk. Het idee voor de
naam ‘Dolle Mina’ kwam van Selma Leydesdorff (°1949), op dat moment studente
geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam.168 “Dolle Mina klonk aantrekkelijk.
En dat was heel belangrijk: aantrekkelijk zijn voor de buitenwereld”, zo licht ze
achteraf de naamkeuze toe.169 “Ik had de naam van Wilhelmina Drucker gevonden in
167
Dolle Mina’s : Ot en hoe zat het nou met Sien ?, TV-documentaire, NOS, 1980. In deze
terugblik werden interviews met Dolle Mina’s verwerkt.
168
Prof. Dr. Selma Leydesdorff is als hoogleraar Oral History en Culture verbonden aan de
Universiteit van Amsterdam. Zij studeerde in 1972 als historica af met een proefschrift over
vrouwenarbeid in de 19de eeuw. Zie Selma Leydesdorf-Personal details. Universiteit van
Amsterdam, laatst geraadpleegd op 5 juni 2012
(http://home.medewerker.uva.nl/s.leijdesdorff/).
169
V. VAN DE LOO, De vrouw beslist. De tweede feministische golf in Nederland,
Amsterdam, 2005, 82. Dit wordt bevestigd door Selma Leydesdorff in een e-mail van 12
augustus 2011.
67
een boek van Willemijn Posthumus-van der Goot. Politiek leek het een goede
keuze”.170 Wilhelmina Drucker had tijdens haar leven de scheldnaam ‘IJzeren Mina’
gekregen wegens de volharding in het verwezenlijken van haar idealen. Die naam
werd echter vervangen door het hippere ‘Dolle Mina’ omdat ‘ijzeren’ toch wat te hard
klonk. De aanpassing van de oorspronkelijke scheldnaam werd in pamfletten en
tijdschriften achterwege gelaten, waardoor het verhaal dat Wilhelmina Drucker ‘Dolle
Mina’ werd genoemd een eigen leven ging leiden.171
Door het succes van de Nationale Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid in 1998 was de
eerste golf in Nederland in de openbaarheid gekomen - meer dan in België - wat een
gunstige voedingsbodem creëerde voor een feministische herinneringscultuur; deze
kreeg tijdens het interbellum gestalte in het archiveren van bronnen en publiceren van
portretten van de pioniers. Wilhelmina Drucker verwierf toen al een plaats in het
collectieve geheugen: in straatnamen en in De vrouw als vrije mens, een monument
met op de voorzijde haar portret in reliëf, dat in 1939 onthuld werd in Amsterdam.172
Maar kenden de Dolle Mina’s die geschiedenis ook? “Eigenlijk wisten de meesten er
niet zoveel over. Ik wel omdat ik met geschiedenis bezig was. Dat historisch bewustzijn is bij de meesten pas achteraf gekomen, bij mij was dit er wel al”, zo blikt Selma
Leydesdorff terug op die episode.173 De bekendheid van Wilhelmina moet dus zeker
niet overdreven worden. Maar wie interesse had voor vrouwengeschiedenis kon
terugvallen op een bestaande nationale herinneringscultuur en literatuur. Of zoals Petra
De Vries het formuleert in een bijdrage over de Nederlandse tweede feministische
170
E-mail van Selma Leydesdorff, 12 augustus 2011. Willemijn Posthumus-van der Goot was
medeoprichtster van het IIAV (1935) en co-auteur van Van moeder op dochter: de
maatschappelijke positie van de vrouw in Nederland vanaf de Franse tijd (1948).
171
Een rebelse meid is een parel in de klassenstrijd, Dolle Mina Nederland, Amsterdam,
[1970], 3. Deze versie werd ook overgenomen door de Belgische Dolle Mina’s. Zie De Grote
Kuis, 1 (1973) nr. 1, 24.
172
Het standbeeld kwam voort uit een particulier initiatief van het Comité huldeblijk
Wilhelmina Drucker en werd in 1939 geschonken aan de stad Amsterdam. Zie J. VAN
HALL, ‘Lensing, Wilhelmina Elisabeth (1847-1925) ’, Biografisch woordenboek van
Nederland 1880-2000, 2000
(http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/Index/bwn2/lensing).
173
Zie e-mail van Selma Leydesdorff, 12 augustus 2011.
68
golf, was de historische amnesie relatief en werden heldinnen als historische
voorlopers opgediept uit het archief.174
In de eigentijdse documenten werd de historische affiniteit met Wilhelmina Drucker
nadrukkelijk naar voor geschoven. “De naam Dolle Mina is in tegenstelling tot wat
menigeen denkt niet gekozen omdat het zonder meer goed aanspreekt”, zo klonk het in
de inleiding van Een rebelse meid is een parel in de klassenstrijd (1970), een brochure
die beschouwd kan worden als het manifest van de beweging.175 Het ‘moderne
karakter’ van haar standpunten en haar rebelse parcours pasten goed bij het profiel van
Dolle Mina. Als kind van een ongehuwde moeder die moest knokken om de eindjes
aan elkaar te knopen, ondervond Wilhelmina aan den lijve de onrechtvaardigheid van
de dubbele seksuele moraal; ze leerde er ook uit hoe belangrijk economische
onafhankelijkheid was voor vrouwen. Thema’s waarop in die tijd nog een groot taboe
rustte, zoals de rechten van buitenechtelijke kinderen en vrije toegang tot
voorbehoedsmiddelen, durfde zij wel te behandelen. Zelfs de vanzelfsprekende
voorbestemming van de vrouw tot het huwelijk en het moederschap durfde zij in vraag
te stellen en te veroordelen.176 Niet toevallig waren deze thema’s ook speerpunten in
de campagnes van Dolle Mina. Dat Wilhelmina ten strijde trok tegen de maatschappij
en hierdoor meermaals in aanvaring kwam met haar omgeving, maakten van haar het
prototype van de vrije rebelse vrouw met wie Dolle Mina zich graag identificeerde.
Wilhelmina Drucker was volgens Dolle Mina de feministe met de juiste inzichten. Zij
was voor de vrouwenemancipatie van veel grotere betekenis dan de meer bekende
Aletta Jacobs: “Zonder zich een werkelijk beeld te kunnen vormen van de positie van
de arbeidersvrouw, dacht zij dat formele gelijkstelling ook werkelijke gelijkstelling
met zich mee zou brengen”. Wilhelmina begreep wel dat het vrouwenvraagstuk te
maken had met de kloof tussen arm en rijk en dat economische onafhankelijkheid de
174
DE VRIES, ‘Redactioneel’, 4.
Een rebelse meid is een parel in de klassenstrijd, 1.
176
M. BRAUN, ‘Lensing, Wilhelmina Elisabeth (1847-1922)’, Digitaal Vrouwenlexicon van
Nederland, laatst geraadpleegd op 7 juli 2012
(http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/DVN/lemmata/data/Lensing).
175
69
sleutel was tot emancipatie. Op het einde van haar leven was ze totaal vereenzaamd en
ontgoocheld, ook al was de vrouwenbeweging intussen een grote internationale
organisatie en was het vrouwenstemrecht in Nederland een feit. “Ze bleef van mening
dat er in feite nog weinig bereikt was, dat men nog aan het begin stond en omdat wij
haar standpunt delen, besloten wij ons naar haar te noemen”, zo eindigde de tekst over
de naamkeuze.177
“Vrouwen, houdt de fakkel brandende”, zo luidt het opschrift op de sokkel van het
Wilhelmina Drucker-monument.178 Dat zij de strijd zouden verderzetten maakten de
Dolle Mina’s duidelijk door op 23 januari 1970 vóór dit gedenkteken actie te voeren
en een korset te verbranden; ook lasten ze foto’s en teksten van de feministe in het
campagnemateriaal in. In Een rebelse meid is een parel in de klassenstrijd haalden ze
Wilhelmina rechtstreeks naar het heden door haar portret te plaatsen tussen foto’s van
actievoerende Mina’s. Hun tijdschrift kreeg de naam Evolutie, naar het gelijknamige
weekblad van hun ‘patrones’, afgedrukt in hetzelfde lettertype als in 1893. Het eerste
nummer hief aan met de voorrede van Wilhelmina waarin zij het doel van haar nieuwe
blad uiteenzette. De tekst uit 1893 staat tussen twee redactionele teksten waardoor
heden en verleden met elkaar verweven werden. “De toekomst lag misschien wel in de
achteruitkijkspiegel”, zo luidde één van de tussentitels, wat nogmaals de sterke
overeenkomsten tussen Dolle Mina en de opvattingen van deze feministe aangaf.
Het opkijken naar Wilhelmina Drucker moet niet begrepen worden als een verlangen
naar exemplarische heldinnen. Deze omgang met het verleden paste niet bij de mei
‘68-generatie die vooral verlangde naar een bevrijding van het verleden.179 Toch werd
niet zonder meer de hele erfenis van de baanbreeksters verworpen: door zich bepaalde
figuren uit het verleden toe te eigenen en andere af te wijzen, kon de identiteit van de
eigen beweging versterkt worden. Door Wilhelmina uit de schaduw te halen en Aletta
177
Een rebelse meid is een parel in de klassenstrijd, 3-4.
Wilhelmina Drucker-Monument. Kunst op straat. Zuideramstel, laatst geraadpleegd op 5
augustus 2012 (http://www.kunstwacht.nl/publiek/zuideramstel/kunstwerk/63/).
179
J. TOLLEBEEK, ‘De Conjunctuur van het historisch besef’, B. RAEYMAEKERS en G.
VAN RIEL red., De horizonten van weten en kunnen. Lessen voor de eenentwintigste eeuw,
VIII, 2002, 177-178.
178
70
van haar voetstuk te stoten maakte Dolle Mina duidelijk waarvoor zij stond: een
radicale en rebelse feministische organisatie die geen genoegen nam met politieke en
juridische hervormingen maar ging voor een totale bevrijding van de vrouw. Het
verleden werd dus niet volledig verworpen of veroordeeld, het was immers identiteitsversterkend. De gedachte dat zij het werk van Wilhelmina Drucker zou verderzetten
gaf de beweging een zekere historische legitimiteit.
En de Vlaamse Mina’s?
“Dolle Mina’s uit het Noorden zullen ons komen wakker schudden”, zo stelde Renée
Van Mechelen het in haar terugblik.180 En ze maakte daarbij een parallel met de eerste
golf: “zo is ook de eerste emancipatiegolf bij ons op gang gekomen door de ideeën en
acties in het buitenland”.181 Aangesproken door het succes van de eerste Nederlandse
acties, rijpte het idee in Vlaanderen iets gelijkaardigs te ondernemen. Na een eerste
bijeenkomst in Antwerpen op het appartement van Roos Proesmans, ging de bal aan
het rollen.182
De Vlaamse Dolle Mina’s inspireerden zich op de acties van het Nederlandse model,
wat niet wil zeggen dat er zonder de noorderburen niets zou gebeurd zijn. “Ook zonder
het lichtende voorbeeld uit Nederland zouden we ons actief voor de emancipatie
hebben ingezet. Wellicht hadden we het dan op een andere manier gedaan, maar in elk
geval zou je van ons gehoord hebben”, aldus Chantal De Smet.183 Vlaamse Dolle
Mina’s gingen achteraf hun eigen weg en hielden als organisatie geen contact meer
met Dolle Mina Nederland.184
Met de naam Dolle Mina werd ook de connectie met Wilhelmina Drucker
overgenomen. De Vlaamse Mina’s lazen de pamfletten van Dolle Mina Nederland en
180
VAN MECHELEN, Uit eigen beweging, 16.
VAN MECHELEN, Uit eigen beweging, 8.
182
Voor de ontstaansgeschiedenis van Dolle Mina Vlaanderen zie DE SMIT, Hoe dol was
Dolle Mina?, 28-35.
183
DE SMIT, Hoe dol was Dolle Mina?, 24.
184
DE SMIT, Hoe dol was Dolle Mina?, 28.
181
71
wisten dus wel waar die naam naar verwees. “We wisten wel wie ze was, maar we
waren daar niet zo mee bezig”, herinnert Ida Dequeecker zich. “Met historisch besef
had dat niet veel te maken”.185 In het eerste nummer van De Grote Kuis, het tijdschrift
van Dolle Mina Gent, werd het verband tussen het parcours van Wilhelmina en de
eigen beweging toegelicht. De teneur van de tekst was vergelijkbaar met het discours
van de Nederlandse Dolle Mina’s. Wilhelmina had begrepen dat de vrouwenbeweging
was blijven steken in de strijd voor het stemrecht, de bevrijding moest nog beginnen.
De eerder negatieve verwijzing naar Aletta Jacobs werd achterwege gelaten. De
Vlaamse feministes namen dus wel afstand van het zogeheten burgerlijke feminisme
dat het vrouwenvraagstuk beperkte tot de strijd voor juridische gelijkheid, maar het
werd niet geassocieerd met één bepaalde feministe.186 Vijf jaar later werd de oorsprong
van de naam in een terugblik opnieuw in herinnering gebracht.187
Dachten ze er nooit aan zelf een naam te bedenken en op zoek te gaan naar een
Belgisch equivalent voor Wilhelmina Drucker? Chantal De Smet licht toe hoe en
waarom: “We hebben destijds gewoon de Nederlandse naam overgenomen omdat de
Vlaamse kern in de slipstream van de commotie rond de acties van Dolle Mina
Nederland is ontstaan. Er is nooit aan een Vlaamse naam gedacht. Geen Vlaamse die
de scheldnaam ‘ijzeren’, ‘dolle' of wat ook toegewezen had gekregen en geef toe, dat
‘dolle’ appelleerde wel wat”.188 Chantal De Smet voegt eraan daaraan toe dat zij op dat
moment niet zoveel wist over de geschiedenis van de Belgische vrouwenbeweging
omdat daar niet zoveel informatie over circuleerde. Op dat moment was zij begonnen
met studies geschiedenis aan de Universiteit van Gent (UGent), nadat zij aan diezelfde
instelling in 1969 een opleiding kunstgeschiedenis afgerond had. Tijdens haar tweede
studie groeide haar interesse voor de geschiedenis van de vrouwenbeweging en las ze
verschillende werken, vooral over de Amerikaanse en socialistische vrouwen-
185
Interview met Ida Dequeecker, 28 februari 2011. Roos Proesmans (overleden in 2002), Ida
Dequeecker en Chantal De Smet waren de spilfiguren van Dolle Mina.
186
‘Wat wil Dolle Mina?’, De Grote Kuis, 1 (1973) nr.1, 24.
187
‘Evolutie. Van Dolle Mina Gent’, De Grote Kuis, 4 (1978) nr. 4, 37.
188
Interview met Chantal De Smet, 18 mei 2011.
72
beweging.189 De figuur van Emily Claeys, een feministe met een levensverhaal dat
veel parallellen vertoont met dat van Wilhelmina, leerde ze pas later kennen.190
Buiten de korte toelichting over de naam in De Grote Kuis werden geen artikels meer
gewijd aan deze historische connectie, noch werden in de andere onderzochte
feministische tijdschriften portretten aan Wilhelmina Drucker gewijd. Helemaal
onbekend was ze nochtans niet in Vlaamse feministische kringen. Lena Burm, destijds
actief in de Brugse PAG-kern, herinnert zich hoe ze in het begin van de jaren zeventig
wel interesse had voor de historische voorlopers, maar dat die kennis nauwelijks een
rol speelde in haar engagement. Ze voegt eraan toe dat ze de Nederlandse voorlopers
aanvankelijk iets beter kende omdat er in Vlaanderen nog geen werken over de
geschiedenis van de vrouwenbeweging verschenen waren. Daar kwam verandering in
met de publicatie En de vrouwen? van Denise De Weerdt.191 In 1975, het internationaal jaar van de vrouw, boycotten drie Brugse PAG-vrouwen een Missverkiezing in Oostende. Nadat ze het woord had genomen stelde Lena Burm zich
spontaan voor als Wilhelmina Drucker uit Amsterdam.192
Dat er een historische connectie bestond tussen Wilhelmina Drucker en Marie Popelin,
was op dat moment nog niet bekend. Renée Van Mechelen had geen ongelijk wanneer
ze stelde dat het Belgische feminisme schatplichtig was aan het Nederlandse. Het
onderzoek van Mieke Aerts en Myriam Everard toonde aan dat Wilhelmina Druckers’
gecontesteerd optreden op het Internationaal Socialistisch Congres in Brussel in 1891
een trigger is geweest voor het ontstaan van het georganiseerde feminisme in ons land.
Voor de oprichting van een eigen feministische organisatie ging Marie Popelin te rade
189
Vooral het volgende werk is haar bijgebleven: O. WORMSER, Les femmes dans l’histoire,
Parijs, 1952. Chantal De Smet behaalde in 1973 haar licentiaatsdiploma geschiedenis.
190
Interview met Chantal De Smet, 18 mei 2011.
191
Telefonisch gesprek met Lena Burm, 24 januari 2011.
192
Telefonisch gesprek met Lena Burm, 24 januari 2011. Een verslag over deze actie
verscheen in PAG nieuws, 3 (1975) nr. 3.
73
bij Wilhelmina.193 Deze connectie toont ook aan dat de kloof tussen het burgerlijke en
het socialistische feminisme toch niet zo diep was als het tweedegolfdiscours liet
uitschijnen. In haar recent doctoraal proefschrift brengt Julie Carlier de verwevenheid
en de politieke transfers tussen de verschillende feministische bewegingen in kaart. De
historische tegenstelling tussen burgerlijk en socialistisch feminisme werd in het
discours van linkse tweedegolforganisaties versterkt en gebruikt als een tegenstelling
tussen gematigd en radicaal feminisme.194 Deze topos verklaart de bijna exclusieve
belangstelling in de linkse vrouwenbeweging voor socialistische pioniers, ook al werd
die tegenstelling in de praktijk overstegen in allerlei pluralistische initiatieven zoals
het VOK.
Els Flour en Kaat Wils stellen dat de naamkeuze vooral getuigde van de afwezigheid
van een verlangen naar een eigen nationale historische symboliek, daar waar het
Nederlandse feminisme wel in een nationale herinneringscultuur bleef opereren.195 Bij
het begin van de jaren zeventig drong geen enkele Belgische feministe zich op vanuit
het collectieve geheugen, noch om er zich aan te spiegelen, noch om er zich tegen af te
zetten. De getuigenissen van de respondenten lijken dit te bevestigen. Door de geringe
kennis van die Belgische eerste golf en het ontbreken van een nationale herinneringscultuur, was de kloof met het verleden in België groter dan in Nederland en was het
minder evident zich te identificeren met Belgische eerstegolffeministes.
Marie Mineur, een Waalse Mina?
De zoektocht naar een welluidende naam van een Belgische voorvechtster was er wel
bij Marie Mineur, dat in 1971 het levenslicht zag. De oprichtster en bezielster Jeanne
193
M. AERTS en M. EVERARD, ‘Forgotten Intersections. Wilhelmina Drucker, Early
Feminism and the Dutch-Belgian Connection’, Belgisch Tijdschrift voor Filologie en
Geschiedenis, 77 (1999), 440-472.
194
J. CARLIER, ‘De verzuiling voorbij. Een transnationale ‘verweven’ geschiedenis van de
eerste feministische golf in België’, Uitgelezen, 16 (2010) 4, 2-7; J. CARLIER, ‘Forgotten
transnational connections and national contexts. An entangled history of the political transfers
that shaped Belgian feminism, 1890-1914’, Women’s History Review, 19 (2010), 503-522.
195
FLOUR en WILS, ‘Brussel: het Athénée Gatti de Gamond’, 275.
74
Vercheval, had al een parcours achter de rug als militante in de communistische partij
en de vredesbeweging, toen ze in 1970 betrokken geraakte bij de vrouwenbeweging.
Nadat ze Chantal De Smet hoorde spreken over Dolle Mina in het radioprogramma
Magazine F, voelde ze zich onmiddellijk aangesproken een gelijkaardig initiatief in
haar streek op te starten en al gauw volgde een ontmoeting. De twee militanten konden
het meteen uitstekend met elkaar vinden, en uit die goede verstandhouding groeide een
nieuw engagement.196
Net als bij Dolle Mina kon het feminisme voor Marie Mineur niet losgekoppeld
worden van de klassenstrijd. Bij Marie Mineur was de beweging echter veel sterker
verankerd in de arbeidersmilieus, meer bepaald in de streek van La Louvière, die in de
jaren zeventig economisch zwaar getroffen werd door fabriekssluitingen en werkloosheid. De meeste leden, ook Jeanne Vercheval zelf, waren werkzaam in de
fabrieken van Le Centre, terwijl Dolle Mina gegroeid was uit studentenmiddens en
vooral vrouwen uit de betere middenklasse groepeerde. Toch konden beide
organisaties elkaar ook vinden in hun strijd voor de legalisering van abortus en de vrije
verkoop van voorbehoedsmiddelen. De militante stijl van actie voeren deelden ze ook,
al was de toon bij Marie Mineur minder ludiek. Als een revolutionaire drukkingsgroep
voerden die vrouwen vooral actie in fabrieken om discriminaties op de werkvloer aan
te klagen; hierbij gingen ze de confrontatie met overheden en vakbonden niet uit de
weg.
Het idee voor de naam Marie Mineur kwam van Chantal De Smet. Ze werkte in die
periode als jobstudent voor professor Jan Dhondt en Daisy Devreese van de UGent, in
het kader van een studie over het engagement van de militanten van de Eerste
Internationale. Bij het uittikken van de teksten stootte ze op de naam van Marie
Mineur, een mijnwerkster die heel waarschijnlijk net als haar man actief was geweest
196
Chantal De Smet was van huize uit tweetalig. Haar ouders waren actief in de
communistische partij; zij was tijdens haar studentenjaren lid van de Vlaamse
Kommunistische Studenten. Voor de ontstaansgeschiedenis van Marie Mineur en de link met
Dolle Mina zie DENIS en VAN ROKEGHEM, Le féminisme est dans la rue, 44-46;
MARISSAL en GUBIN, Jeanne Vercheval, 52-55 ; DE SMIT, Hoe dol was Dolle Mina?,
126.
75
in de arbeidersbeweging en had geijverd voor een reglementering van de vrouwen- en
kinderarbeid.197 Later onderzoek wees uit dat Marie Mineur geen mijnwerkster was
maar een textielarbeidster. In 1872 had ze in Verviers de enige vrouwenafdeling van
de Eerste Internationale gesticht.198 De naam was in verschillende opzichten
symbolisch: ‘Marie’ verpersoonlijkte de vrouw, terwijl ‘mineur’ kon verwijzen naar
een mijnwerkster of ‘fille de fosse’, maar ook naar de harde realiteit van de vrouwen
die door de afhankelijkheid van hun man als minderjarig werden aanzien.199 Dat het
om een Waalse figuur ging, kon Jeanne Vercheval ook bekoren, gezien haar sterke
verbondenheid met de Waalse industriële regio.200
Net zoals bij de connectie Dolle Mina-Wilhelmina Drucker wees de naamkeuze niet
ondubbelzinnig op een historische gerichtheid. Jeanne Vercheval herinnert zich
hierover het volgende: “We wisten wel wie ze was en waren blij met de naam. Maar
we wisten niet zoveel over die geschiedenis. Pas achteraf hebben we vernomen dat het
niet om een mijnwerkster ging”.201 In het tijdschrift van Marie Mineur werd de naam
kort toegelicht. “Nous avons adopté ce nom parce qu’il nous distingue des
mouvements d’émancipation féminine. En effet, notre but vise principalement à
trouver les femmes de milieu modeste. Femme travailleuse, épouse et fille de
travailleur, notre mouvement se met donc au service des moins favorisés”.202
Met de naam Marie Mineur wilde de actiegroep zich uitdrukkelijk profileren als
feministische arbeidersbeweging en zich onderscheiden van de traditionele
feministische organisaties die in hun ogen te bezadigd te werk gingen en te weinig
begaan waren met de minder gegoeden. Het werd de merknaam van een nieuw soort
feminisme, waarin het om een heel andere strijd ging dan die in de eerste golf: “Wij
vonden de eerste golf te burgerlijk. Zij had het hart van de samenleving niet geraakt.
197
Interview met Chantal de Smet, 18 mei 2011.
MARISSAL en GUBIN, Jeanne Vercheval, 55.
199
DENIS en VAN ROKEGHEM, Le féminisme est dans la rue, 45.
200
In 1983 richtte Jeanne Vercheval samen met haar echtgenoot en fotograaf Georges
Vercheval de Archives de la Wallonie op.
201
Interview met Jeanne Vercheval, 11 april 2011.
202
DENIS en VAN ROKEGHEM, Le féminisme est dans la rue, 45.
198
76
Het patriarchaat werd niet in vraag gesteld”, zo beschrijft Jeanne Vercheval de afstand
met de eerste golf. Om die tabula rasa met het verleden te benadrukken kreeg de eerste
brochure de titel ‘Marie Mineur’. Mouvement de libération de la femme. 1ère année,
wat suggereerde dat er een nieuw tijdperk aangebroken was.203
In tegenstelling tot Wilhelmina Drucker was Marie Mineur geen figuur die al een
plaats verworven had in de feministische canon; een onbekende vrouw werd
opgedolven uit de vergeetputten van de geschiedenis, iemand met wie Waalse
arbeidersvrouwen zich konden identificeren. Die regionale verbondenheid speelde in
het geval van Marie Mineur een belangrijke rol, wat niet het geval was bij Dolle Mina
in Vlaanderen. De vrouwen van Marie Mineur verbonden hun strijd met een verwante
voorvechtster en schreven zich in een langere traditie van militante arbeidersvrouwen
in. Tegelijkertijd namen zij afstand van die eerste feministische golf die zij vooral
percipieerden als een burgerlijke strijd die veraf stond van hun leefwereld.
Het verhaal over de naamkeuze van Dolle Mina en Marie Mineur toont hoe de
betrokken feministes door hun persoonlijke historische interesse - vaak ging het om
activisten met een historische vorming - kennis over de geschiedenis van de
vrouwenbeweging binnenbrachten. Net als bij de eerste golf konden persoonlijke
transfers richtinggevend zijn voor de ontwikkelingen in het feminisme.
Verwante voorvechtsters oproepen of aanhalen vond ingang in de diverse
feministische tijdschriften die België gekend heeft en kon de vorm aannemen van
portretten, citaten of afbeeldingen. Die interesse manifesteerde zich vooral na 1977,
wanneer de storm van het actie voeren wat geluwd was en er meer ruimte kwam voor
reflectie en feministische bewustwording. Een eerste balans werd opgemaakt, wat was
al gerealiseerd? Tegelijk wilden de feministes de fakkel brandende houden en het
proces dat zij op gang hadden gebracht niet laten stilvallen. Die denkoefening nodigde
uit om de eigen beweging te historiseren en te positioneren tegenover het verleden. De
203
‘Marie Mineur’: mouvement de libération de la femme. 1ière année, La Louvière, [1971].
77
terugblik van Renée Van Mechelen was hiervan een treffend voorbeeld. 204 Het besef
groeide dat actie voeren en militeren niet voldoende waren en dat er ook er ook
gewerkt moest worden aan feministische bewustwording, een weg die de Cahiers du
GRIF in 1973 al waren ingeslagen.
Modellen gezocht?
Het optekenen van levensverhalen van dappere vrouwen of women worthies speelde
tijdens en na de eerste feministische golf een belangrijke rol in de ontwikkeling van
een feministisch bewustzijn. Dit was bijvoorbeeld het geval in Wegbereidsters (1909)
van de Nederlandse historica Johanna Naber die, aan de hand van levensschetsen van
‘oudtantes’ en ‘nichtjes’, een ideale feministische heldin had geconstrueerd die kon
fungeren als rolmodel.205 Zo een geschiedschrijving bedde zich in een langere traditie
in en was de eerste vorm van vrouwengeschiedenis. Het is opmerkelijk hoe Belgische
eerstegolffeministes die historische interesse veel minder hadden.206 Het waarom van
die 'geschiedenisloosheid' van de eerste golf gaat dit onderzoek te buiten, maar er is
ongetwijfeld een verband tussen die ‘oudere’ geschiedenisloosheid en het ontbreken
van een herinneringscultuur rond die eerste golf, zoals die wel in Nederland bestond.
In haar bijdrage over vrouwenemancipatie in de Algemene Geschiedenis der
Nederlanden (1956), construeerde Adèle Hauwel een galerij van ‘legendarische
vrouwen’ bij wie een aantal vorstinnen, schrijfsters en abdissen. Ze wilde hiermee
aantonen dat België reeds vóór de eerste feministische golf ‘buitengewone vrouwen’
gekend had die een rol gespeeld hadden “in het staatkundige, maatschappelijke,
204
Zie ook de terugblik van de feministe Jacqueline Aubenas. J. AUBENAS-BASTIE, ‘19681978. Dix ans de féminisme en Belgique’, M.-A. MACCIOCCHI red. , Les femmes et leurs
maîtres, Parijs, 1978, 309-345.
205
M. GREVER, De strijd tegen de stilte. Johanna Naber (1859-1941) en de vrouwenstem in
de geschiedenis, Hilversum, 1994, 277.
206
FLOUR en WILS, ‘Brussel: het Athénée Gatti de Gamond’, 274. Er dient ook opgemerkt
te worden dat veel bronnenmateriaal van de Belgische eerstegolffeministes verloren ging.
78
economische en intellectuele leven van het land”.207 De bezielster van Porte Ouverte
vond het dan ook erg belangrijk dat vrouwen zich konden spiegelen aan historische
rolmodellen. Het project Les éphémérides du féminisme, de kalender die Porte Ouverte
in 1975 publiceerde, was ook een uiting van die bekommernis. In het eerste hoofdstuk
werd reeds aangetoond dat Hauwel de tweedegolffeministes een ‘historisch geweten’
probeerde te schoppen en een brug sloeg tussen de oude en nieuwe vrouwenbeweging.
Als inleiding op een historische kroniek in het tijdschrift van de PAG, wees Gerlinda
Swillen erop dat vrouwengeschiedenis geen ‘ophemeling van heldinnen’, geen
‘aaneenschakeling van vrouwenhistories of alkoofgeschiedenissen’ mocht zijn.
Vrouwengeschiedenis mocht volgens haar niet los staan van de totaliteit van de
geschiedenis.208 Wanneer Hedwige Peemans-Poullet terugblikt op de historische
cultuur van uitzonderlijke vrouwen, verklaart ze dat ze niet hield van het opvoeren van
boegbeelden noch van het dwepen met heldinnen; het leidt tot een vorm van
‘gettogeschiedenis’, die de levensverhalen van dergelijke vrouwen isoleert van de rest
van de geschiedenis.209
De women worthies kregen wellicht niet meer de morele en exemplarische waarde die
ze hadden vóór de tweede wereldoorlog maar daarmee was de aantrekkingskracht van
levensverhalen van uitzonderlijke vrouwen nog niet verdwenen.210 Artikels over de
geschiedenis van de vrouwenbeweging die de biografische invalshoek overstegen,
waren eerder uitzonderlijk in de feministische tijdschriften en sloten aan bij het grote
succes van vrouwelijke biografieën in de tweede golf. Levensverhalen boden vrouwen
de mogelijkheid zich te identificeren en punten van herkenning te zien met hun eigen
levenstraject. In veel gevallen waren vrouwen immers feministe geworden door
persoonlijke dilemma’s en spanningen die te maken hadden met hun vrouw zijn. Die
207
A. HAUWEL, ‘Vrouwenemancipatie in België’, Algemene Geschiedenis der Nederlanden,
IX, 1956, 309-316.
208
G. SWILLEN, ‘Historische kroniek. Het vrouwelijk aandeel in de voorgeschiedenis’,
PAG, 2 (okt. 1973) nr. 2, 2.
209
Interview met Hedwige Peemans-Poullet, 23 maart 2011.
210
Zie M.E. BURSTEIN, ‘Women Worthies’, M. SPONGBERG, A. CURTHOYS en B.
CAINE red., Companion to Women’s Historical Writing, New York, 2005, 586-596.
79
verhalen voerden vrouwen op als actoren van hun eigen geschiedenis. De eerste
wetenschappelijk historische publicaties vertrokken ook vanuit die biografische
invalshoek.
Vrouwenportretten boden rolmodellen die de eigentijdse generatie konden inspireren
en mobiliseren. Feministes moesten beseffen dat vroeger ook hard gestreden werd om
kleine stappen vooruit te zetten. Vanaf het einde van de jaren zeventig leefde immers
de vrees voor een stagnatie van de vrouwenbeweging. Vrouwen konden uit het
verleden leren dat het toen ook ging om een proces van vallen en opstaan: “Het is zo
belangrijk dat jonge vrouwen die geschiedenis van de vrouwenbeweging leren kennen
om zelf niet in herhaling te vallen en de steeds weerkerende angels en valstrikken van
de geschiedenis te leren kennen”, zo verklaarde Adèle Hauwel in een interview
verschenen in het feministische tijdschrift Lillith.211
Welke waren nu die inspirerende vrouwen? Het verhaal rond de naamkeuze van Dolle
Mina en Marie Mineur toonde hoe deze radicale tweedegolffeministes zich op de
eerste plaats associeerden met baanbreeksters die thema’s als arbeid en seksualiteit op
de agenda plaatsten, en die zich daarbij radicaal durfden op te stellen. Een analyse van
eerstegolfreferenties in feministische tijdschriften moet toelaten na te gaan of deze
oriëntatie zich in alle gelederen doorzette en of er kan gesproken worden van een
‘tweedegolfcanon’. Hoe de omgang met de voorlopers evolueerde, welke diversiteit
zich tussen de verschillende feministische actoren aftekende en wat de verhouding was
tussen internationale en Belgische feministes, zijn andere aandachtspunten in deze
analyse.
Socialistisch, strijdbaar en radicaal
In tweedegolftijdschriften die zich uitdrukkelijk ideologisch links profileerden, meer
bepaald Schoppenvrouw (1978-1999) van de Fem-Soc, Marianne (1979-1983) van het
Vrouwenkomitee van de Partij van de Arbeid (1979-1989) en LeF (1977-1981) van het
211
L. BAISIER, ‘Ik ben te oud om geduld te hebben! Interview met Adèle Hauwel en Reina
Ascherman over Open Deur’, Lillith, nr. 45 (maart-april 1987), 45.
80
Links Feministisch Collectief, waren voorlopers vooral feministes die hun wortels
hadden in de arbeidersbeweging en zich lieten inspireren door het marxisme. Zoals
alle linkse vrouwenbevrijdingsbewegingen in Europa focusten deze tijdschriften
vooral op socialistische feministische tradities, gegroeid uit de erfenis van Friedrich
Engels, August Bebel en Klara Zetkin, en minder op het liberale feministische
gedachtegoed van John Stuart Mill.212 Ten tijde van de tweede golf verschenen in
Europa diverse bloemlezingen met teksten en brieven van socialistische voorvechtsters, waaruit citaten en ideeën voor de tijdschriftartikels geplukt werden.213
Vooral Schoppenvrouw wijdde in de jaren tachtig diverse portretten aan socialistische
feministes die beschouwd werden als voorlopers van de Fem-Soc.
Rosa Luxemburg was dan wel geen feministe in de strikte zin van het woord, haar
revolutionaire strijd voor de belangen van de arbeidersklasse en haar tragisch levenseinde maakte van haar een aantrekkelijk model van vrouwelijke strijdbaarheid. Uit
haar correspondentie met Klara Zetkin bleek dat ze de feministische strijd van deze
feministe ondersteunde en genegen was. De aantrekkingskracht van Rosa Luxemburg
schuilde niet alleen in haar revolutionaire strijdlust maar ook in haar geëmancipeerde
en vrijgevochten levensstijl. Ze leefde in een vrije, losse relatie die zij verbrak
wanneer haar partner haar vrijheid probeerde te roven, zo is te lezen in Schoppenvrouw.214 De roman Een gedenksteen voor Rosa (1973) van de Gentse schrijver
Achilles Mussche was bijzonder inspirerend voor de verspreiding van het gedachtegoed van Rosa Luxemburg in Vlaanderen.215
In het eerder besproken manifest van Dolle Mina Nederland kreeg Klara Zetkin al een
prominente plaats boven de foto van Wilhelmina Drucker. De gelijkenis tussen beide
212
B. CAINE, ‘Feminism’, M. SPONGBERG, A. CURTHOYS en B. CAINE red.,
Companion to Women’s Historical Writing, New York, 2005, 187.
213
Uit de bibliografische referenties in de Belgische feministische tijdschriften blijkt dat
citaten en informatie uit die werken gehaald werden.
214
K. ROGGEMAN, ‘Rosa Luxemburg’, Schoppenvrouw, nr. 43 (maart 1986), 15-17.
215
A. MUSSCHE, Een gedenksteen voor Rosa, Gent, 1973. Chantal De Smet vertelde dat de
roman van Alfred Mussche diepe indruk op haar gemaakt had. Interview met Chantal De
Smet, 18 mei 2011.
81
feministes was dan ook groot. “Pionierster van de feministisch-socialistische
beweging”, die toeschrijving kreeg Klara Zetkin in een artikel in Schoppenvrouw.
“Vele van onze ideeën en eisen zijn niet zo recent als we geneigd zijn te denken en
werden een eeuw geleden al door haar op papier gezet en verdedigd”.216 Het artikel
maakte vervolgens duidelijk waaruit die overeenkomst bestond. Voor Klara Zetkin
was de vrouwenstrijd een onderdeel van de algemene klassenstrijd en mocht het
vrouwenstemrecht geen doel op zich zijn. Net als Wilhelmina Drucker durfde zij in de
clinch te gaan met leden van haar eigen partij, een gegeven waar tweedegolffeministes
zich gemakkelijk mee konden identificeren gezien hun groot wantrouwen ten aanzien
van de politieke partijen. Haar militante en revolutionaire stijl kon de Fem-Soc
vrouwen ook bekoren: “Ze bleef tot het einde een revolutionaire in hart en nieren”.217
De sleutel van de emancipatie lag voor haar in de economische onafhankelijkheid van
de vrouw, één van de centrale aandachtspunten van de Fem-Soc. Zetkin had kritiek op
het burgerlijke huwelijk met zijn dubbele seksuele moraal, een systeem dat in stand
gehouden werd om het eigendomsrecht te vrijwaren, aldus het artikel in Schoppenvrouw.218
In dat opzicht sprak ook de libertijnse levensstijl van de feministe en anarchiste Emma
Goldman tot de verbeelding, ook aan haar levenstraject wijdde Schoppenvrouw een
artikel. Zij hekelde de economische onderdrukking in het huwelijk en maakte
vrouwelijke seksualiteit los van het huwelijk en geboortecontrole bespreekbaar.219
Haar ongebonden anarchistische koers paste goed bij het verlangen van tweedegolffeministes om buiten de politieke structuren te werken: “De revival van de ideeën van
Emma Goldman kadert perfekt in de beweging van autonomen, radikalen, krakers en
punkers die geen boodschap hebben aan theorieën en maatschappijanalyse, maar in
216
A. DECONINK, ‘Clara Zetkin’, Schoppenvrouw, nr. 39 (sept. 1985), 9.
DECONINK, ‘Clara Zetkin’, 9.
218
DECONINK, ‘Clara Zetkin’, 9.
219
‘Het woelige leven van Emma Goldman’, Schoppenvrouw, nr. 42 (dec. 1985), 10.
217
82
persoonlijke akties te keer gaan tegen een overgestruktureerde belemmerende
bureaukratie …”.220
Een feministe die volgens Renée Van Mechelen beschouwd kon worden als een
voorloper van de Fem-Soc was Flora Tristan (1803-1844), omdat zij arbeidsters
bewust wilde maken van hun dubbele onderdrukking.221 Deze Franse feministe stond
sterk onder invloed van het utopisch socialisme van Fourier en Saint-Simon en was de
grootmoeder van de schilder Gauguin. LeF (1977-1981), het tijdschrift van het Links
en Feministisch Collectief koos als motto volgend citaat van Flora Tristan: “Men heeft
vastgesteld dat de ontwikkelingsgraad door verschillende menselijke gemeenschappen
bereikt altijd in overeenstemming is met de graad van onafhankelijkheid die de
vrouwen er hadden”.222 Het citaat werd gekozen door Chantal De Smet van Dolle
Mina Gent, de drijvende kracht achter dit linkse collectief. Het LeF-collectief wilde
een feministische denktank zijn, vergelijkbaar met de Franstalige GRIF en verenigde
feministes uit diverse vrouwenorganisaties bij wie Rita Mulier, Renée Van Mechelen
en Marijke Van Hemeldonck.223 In tegenstelling tot de pluralistische Cahiers du GRIF,
profileerde LeF zich uitdrukkelijk als een linkse denktank, vanwaar de keuze om het
imago van tijdschrift te verbinden met een socialistische pionier.
De uitgesproken interesse voor socialistische voorlopers mag niet losgekoppeld
worden van de ontwikkelingen in de Europese vrouwengeschiedschrijving op dat
moment. Brigitte Studer en Françoise Thébaud, beiden autoriteiten op vlak van
vrouwengeschiedenis, wijzen erop hoe feministische historicae, vaak ook zelf
verbonden met de vrouwenbeweging, aanvankelijk een selectieve aandacht hadden
voor vrouwen die een zeker radicalisme aan de dag legden en thema’s als werk en
seksualiteit op de agenda plaatsten, zoals Klara Zetkin in Duitsland en Madeleine
220
‘Het woelige leven van Emma Goldman’, 10.
VAN MECHELEN, Uit eigen beweging, 11.
222
LeF, nr. 1 (sept. 1977), 1. Dit citaat werd in elk nummer opgenomen.
223
Chantal De Smet nam deel aan de eerste redactievergaderingen van de Cahiers du GRIF.
Zie interview met Chantal De Smet, 18 mei 2011.
221
83
Pelletier in Frankrijk.224 Andere feministes die ook aandacht hadden voor de eigenheid
van de vrouwelijke seksualiteit maar niet gelieerd waren aan het socialisme kregen
minder aandacht.225 In Groot-Brittannië, de bakermat van de suffrage-beweging, ging
de aandacht van feministische historicae vooral naar suffrage-committees die linken
hadden met de socialistische beweging en de vakbond.226
Vóór 1977 werden nauwelijks portretten gewijd aan de socialistische boegbeelden,
ook niet in de radicaal linkse bewegingen, tenzij in de vorm van korte citaten of
vermeldingen. In de stormachtige beginperiode waren tijdschriften vooral gericht op
actie en verschenen als nieuwsbrief of contactblad. De strijd voor meer gelijkheid en
emancipatie had geen verdere legitimatie nodig. Voor het radicaal linkse Marie Mineur
waren de ideeën van Klara Zetkin en Rosa Luxemburg ook belangrijke
inspiratiebronnen maar op dat moment was er minder behoefte om die banden in hun
tijdschrift aan te halen of uit te dragen.227 Net als de andere linkse tijdschriften uit het
begin en het midden van de jaren zeventig, zoals De Grote Kuis (1973-1981), Et ta
soeur? (1972-1974) en Bécassines en luttte (1976-1977), ging het om publicaties die
op de eerste plaats wilden mobiliseren en minder begaan waren met theoretische
reflecties.
De Cahiers du GRIF (1973-1978 en 1982-1993) en Voyelles (1979-82) hadden over
veel thema’s dezelfde standpunten als de Fem-Soc, maar profileerden zich minder
uitdrukkelijk als links. Om een klankbord te kunnen zijn voor alle feministes, volgden
die tijdschriften een pluralistische koers en wilden ten allen tijde het ideologische
224
Brigitte Studer is professor hedendaagse geschiedenis aan de Universiteit van Bern;
Françoise Thébaud is professor hedendaagse geschiedenis aan de Universiteit van Avignon.
225
STUDER en THEBAUD, ‘Entre histoire et mémoire’, 31-32.
226
Over de representatie van eerstegolffeministes in tweedegolftijdschriften zie K.
COWMAN, ‘Carrying on a Long Tradition: Second-Wave Presentations of First-Wave
Feminism in Spare Rib c. 1972-80’, European Journal of Women’s Studies, 17 (2010), 193210. Zie ook K. COWMAN, ‘There is so much and it will all be history: Feminist Activists
as Historians, the Case of British Suffrage Historiography, 1908-2007’, A. EPPLE en A.
SCHASER red., Gendering Historiography. Beyond National Canons, New York, 2009, 141162.
227
Interview met Jeanne Vercheval, 11 april 2011.
84
kader overstijgen.228 Hetzelfde gold voor het Vlaamse Lillith (1980-1987) dat als
collectief gegroeid is uit het VOK en vanuit zijn pluralistisch draagvlak zich minder
exclusief oriënteerde op linkse feministes.
In meer gematigde feministische kringen was niet iedereen even opgetogen over de
dominante voorkeur voor socialistische feministes en het duidelijke onderscheid dat zo
gemaakt werd met het zogeheten ‘meer gematigd burgerlijke feminisme’. Hedwige
Peemans-Poullet, redactielid van de Cahiers du GRIF, was niet gelukkig met de sterke
toe-eigening van Klara Zetkin door de vrouwenbeweging: “Laten we niet vergeten dat
zij op het Internationaal Congres in Kopenhagen enkel de socialistische feministes
opriep en op die manier bijgedragen heeft tot de splitsing van het feminisme in een
burgerlijk en socialistisch feminisme. Toen zij een internationaal congres op touw
zette was dit om het contact te vermijden tussen het socialisme en het feminisme. Ze
wilde dat de vrouwendag een socialistische internationale dag zou worden. Sindsdien
wordt het feminisme als bourgeois geïnterpreteerd”.229
Over het onderscheid dat tweedegolffeministes maakten tussen socialistisch en
burgerlijk feminisme formuleert Rita Mulier de volgende bedenking: “Het begrip
burgerlijk feminisme was geen neutrale term. Ik bekeek dat vooral sociologisch, niet
ideologisch. Je moest die stromingen bekijken vanuit de context van die tijd. Vrouwen
konden maar dingen in beweging brengen door zich boven de ideologische breuklijnen
heen achter eisen te scharen. Deze aanpak is uiteindelijk vruchtbaar gebleken en heeft
tot concrete resultaten geleid, maar dat neemt niet weg dat er binnen het VOK veel
discussies en spanningen waren”.230 Het was voor Rita Mulier dan ook een prioriteit de
feministische rangen te sluiten en voor de feministische eisen een zo breed mogelijk
draagvlak te zoeken.
228
J. BRAU, ‘Au cœur du féminisme des années 1970. Le Groupe de recherche et
d’information féministes (GRIF) 1972-1978’, Sextant, 23-24 (2007), 231.
229
Interview met Hedwige Peemans-Poullet, 23 maart 2011.
230
Interview met Rita Mulier, 21 februari 2011.
85
Vrouwen op de barricades
Tijdens het leven van Olympe de Gouges (1748-1793) was er nauwelijks sprake van
een brede vrouwenbeweging, maar haar revolutionair parcours en tragisch levenseinde
op de guillotine maakten van haar een dankbare martelares voor de vrouwenbeweging.
Citaten uit La Déclaration des Droits de la Femme et de la Citoyenne (1791) waren
bijzonder inspirerend en mobiliserend voor tweedegolffeministes.231
De algemene interesse voor het aandeel van vrouwen in de Franse revolutie paste in
een streven om de rol van vrouwen te belichten op die terreinen die mannen zich
hadden toegeëigend. Om diezelfde reden was de rol van vrouwen in revoluties en
oorlogen één van de eerste aandachtspunten in de vrouwengeschiedschrijving.232 Dat
vrouwen altijd vastgepind waren geweest op hun rol als ‘moeder van’ en ‘echtgenote
van’ maakte van haar de ‘eeuwige andere’, een passief onveranderlijk wezen. De rol
van subject werd haar altijd ontzegd. Het was de centrale boodschap in Le deuxième
sexe en werd een belangrijk leidmotief in de tweede golf.
Gerlinda Swillen, ten tijde van de tweede golf actief in de Brusselse PAG-kern,
verrichtte heel wat studiewerk rond de rol van vrouwen in revoluties.233 “Vrouwen
hebben altijd hun plaats gehad in de revoluties. Net als de kinderen stonden ze vaak in
de vuurlinie omdat ze niets te verliezen hadden”, zo licht ze vandaag die interesse
toe.234 Het is trouwens opmerkelijk hoe Swillen al vanaf 1973 artikels publiceerde over
vrouwengeschiedenis in PAG nieuws, in een periode waarin nauwelijks interesse
231
Bijvoorbeeld een citaat van Olympes De Gouges uit de Déclaration des Droits de la
Femme et de la Citoyenne (Art. XIII) in een themanummer over vrouwen en werk. Les
Cahiers du GRIF, nr. 3 (1976), 3. Zie ook I. DEQUEECKER, ‘Brood maar niet ten koste van
de vrijheid. Vrouwen in de Franse Revolutie’, Schoppenvrouw, nr. 62 (nov.1989), 11-13.
232
Bijvoorbeeld het werk van de Franse historica Dominique Godineau over het aandeel van
vrouwen in de Franse revolutie. D. GODINEAU, Citoyennes Tricoteuses. Les femmes du
peuple à Paris pendant la révolution française, Parijs, 1988.
233
O.m. het artikel dat Swillen schreef voor PAG nieuws. G. SWILLEN, ‘De vrouwen in de
Revolutie-Olympes de Gouges’, PAG nieuws, 2 (okt. 1974) nr. 4, 1-3. Swillen is Germaniste
van opleiding, was actief in de socialistische vrouwenbeweging en lid van het Actiecomité
Gelijk Loon voor Gelijk Werk. Sinds 2002 is zij algemeen voorzitter van het Masereelfonds.
234
Interview met Gerlinda Swillen, 14 februari 2011.
86
bestond voor het verleden van vrouwen.235 Op de tweede vrouwendag in 1973, hield
zij een stand met afbeeldingen en informatie over allerlei strijdbare en vrijgevochten
vrouwen, niet enkel uit de feministische beweging maar ook uit literatuur en kunst. Ze
focuste zich trouwens niet exclusief op socialistische feministes, ook al was ze
geëngageerd in de socialistische vrouwenbeweging. De strijd van Zoé en Gatti de
Gamond en Marie Popelin behoorden evengoed tot haar ‘pantheon’ van strijdbare
vrouwen.236
Gezien de grote identificatie met strijdbare vrouwen is het verrassend dat geen enkel
tijdschrift een artikel wijdde aan de strijd van de Britse en Amerikaanse suffragettes.
Enkel de foto van de arrestatie van Emmeline Pankhurst vond zijn weg naar
feministische tijdschriften en publicaties. Hieruit blijkt dat vrouwen zich wel
identificeerden met het radicalisme dat sommige suffragettes aan de dag legden, maar
minder met de strijd voor stemrecht zelf.
A Room of One’s own
In vergelijking met het aantal artikels of citaten dat expliciet verwees naar eerstegolffeministes, besteedden alle tijdschriften verhoudingsgewijs veel aandacht aan
vrouwelijke auteurs en artiesten. Hier gebeurde de identificatie ook vooral met het
levensparcours van de vrouwen in kwestie. Meestal ging het om schrijfsters of
kunstenaars die er een onconventionele levensstijl op nahielden en in hun kunstenaarschap stootten op de barrières van de gevestigde rolpatronen. Een goed voorbeeld
hiervan was de Franse beeldhouwster Camille Claudel (1864-1943), die in de
feministische biografische literatuur geportretteerd werd als de getalenteerde vrouw
die in de schaduw moest blijven van haar minnaar Auguste Rodin, wiens oeuvre veel
235
G. SWILLEN, ‘Het vrouwelijk aandeel in de vrouwengeschiedenis’, PAG nieuws, 2 (okt.
1973) nr. 2. Zij publiceerde ook een reeks artikels over vrouwengeschiedenis in het tijdschrift
Links in de jaren 1976-1977.
236
Interview met Gerlinda Swillen, 14 februari 2011.
87
bekender werd.237 Ook het verhaal van Alma Mahler (1879-1964), de echtgenote van
Gustav Mahler, die haar eigen artistieke ambities moest opbergen om zich volledig toe
te wijden aan haar rol als echtgenote, was voor feministes een inspirerend verhaal.238
Schrijfsters die in hun oeuvre reflecteerden over vrouwelijke identiteit, lichamelijkheid
en seksualiteit zoals Georges Sand, Colette, Virginia Woolf en Gertrude Stein konden
ook op veel interesse rekenen. Feministes legden telkens de nadruk op het feit dat deze
vrouwen in hun schrijverschap geconfronteerd werden met barrières die te maken
hadden met hun vrouw zijn. Om die reden namen zij vaak een mannelijk pseudoniem
aan. Twee essays van Virginia Woolf, A Room of One’s Own (1929) en Three Guineas
(1938), werden door de vrouwenbeweging toegeëigend als inspirerende feministische
teksten, hoewel de succesvolle auteur zelf geen voorstander was van feministisch
activisme.239 De grote symboolwaarde van A Room of One’s own voor de
feministische beweging wordt treffend weergegeven door Magda Michielsen in een
historisch overzicht van het gelijkekansenbeleid.240 Woolf beschreef in dat werk wat er
allemaal in haar omging bij de voorbereiding van een lezing over ‘vrouwen en
literatuur’. Door haar denkspelletje ‘wat zou er geworden zijn van een zeer begaafde
zus van Shakespeare?’ kwam ze tot reflectie over de moeilijkheden waarmee vrouwen
geconfronteerd worden in hun carrière, een thematiek die in de tweede golf hoog op de
agenda stond. Haar conclusie was dat een vrouwelijke schrijfster slechts kon overleven
in de mate dat zij economisch onafhankelijk was en over een eigen ruimte kon
beschikken waarin zij niet gestoord zou worden en even de rol van ‘angel in the house’
kon afleggen.241 Virginia Woolf moedigde vrouwen dan ook aan hun eigen terrein te
237
Zie o.m. R. ASCHERMAN, ‘Camille Claudel: kunstenaarschap duur bekocht’,
Schoppenvrouw, nr. 59 (maart 1989), 5-6.
238
M. VINCKEN, ‘Jij hebt voortaan maar één enkel beroep: mij gelukkig maken’, Lillith, nr.
39 (jan.-feb. 1986).
239
Zie bijvoorbeeld ‘Virginia Woolf en haar feministisch werk’, Schoppenvrouw, nr. 28
(maart 1983), 8; ‘Relire Virginia Woolf’, Voyelles, nr. 30 ( mei 1982).
240
M. MICHIELSEN, Gelijkheid en ongelijkheid in België (1830-2005), Brussel, 2005, 61.
241
MICHIELSEN, Gelijkheid en ongelijkheid, 61.
88
verkennen, bijvoorbeeld in relaties tussen vrouwen onderling en een eigen taal te
ontwerpen die hen in staat stelde hun ervaringen te beschrijven.242
Het creëren van een vrouwelijke mentale ruimte was onder meer de bedoeling van het
pluralistische collectief rond de Cahiers du GRIF.243 Dit Franstalige Belgische
tijdschrift wilde de nieuwe feministische beweging de nodige theoretische ondersteuning geven maar vertrok wel steeds vanuit concrete reflecties van de redactieleden.
Voor deze theoretisch-pragmatische aanpak had oprichtster en bezielster Françoise
Collin zich geïnspireerd op de Amerikaanse consciousness-raising groepen.244 Tijdens
de brainstormingssessies werden vrouwen gestimuleerd om hun ervaringen te
beschrijven, los van mannelijke interferentie. Het taalgebonden aspect hiervan nam
een centrale plaats in.245 Literaire teksten boden vrouwen sleutels tot meer inzicht in
het eigen vrouw zijn. In het oeuvre van vrouwelijk schrijfsters ontvouwde zich immers
een wereld van spreken en denken waar vrouwelijke ervaringen zich op konden enten.
Het intellectuele literaire profiel van de kernleden van de GRIF verklaarde mee de
grote gevoeligheid voor literatuur die zij in hun cahiers aan de dag legden.246
Het tijdschrift Voyelles, opgericht door een collectief vrouwen dat ook werkzaam was
in de redactie van de Cahiers du Grif, zette die interesse voor vrouwelijke literatuur
verder, zij het dan vanuit een andere doelstelling.247 Dit tijdschrift dat vrij te koop was
in de krantenkiosk, wilde het midden houden tussen de format van een typisch
vrouwentijdschrift, met kook- en moderubrieken, en dat van een kritisch duidings-
242
‘Virginia Woolf’, Schoppenvrouw, nr. 28 (maart 1983), 8.
Tussen 1982 en 1993 verscheen een tweede reeks cahiers. In het derde hoofdstuk volgt een
meer uitvoerige analyse van dit tijdschrift.
244
F. COLLIN, ‘Un autre rapport au langage: note sur l’expérience des Cahiers du Grif’, M.A. MACCIOCCHI red. , Les femmes et leurs maîtres, Parijs, 1978, 331-344.
245
Zie het themanummer Femmes et langages I en II, uitgegeven in 1976; ook het themanummer over Gertrude Stein in 1978. De tweede reeks cahiers publiceerde themanummers
rond Hannah Arendt (1985) en Ingeborg Bachmann (1987).
246
Françoise Collin, doctor in de filosofie, publiceerde vóór de start van de GRIF al diverse
romans. Marie Denis was eveneens romanschrijfster en Eliane Boucquey haalde een doctoraat
in de Franse letterkunde. Zie J. BRAU, ‘Au coeur du féminisme des années 1970’, 229-230.
247
De oprichtsters waren Jeanne Vercheval, Suzanne Van Rokeghem, Jacqueline Aubenas en
Marie Denis.
243
89
magazine, een genre dat in hun ogen te veel gericht was op de leefwereld van mannen.
Het tijdschrift wilde zoveel mogelijk vrouwen bereiken en liet hierbij bewust een al te
feministisch discours achterwege.248 In de vaste literaire rubriek ‘relire’ werden
werken van oudere en meer recente auteurs onder de loep genomen bij wie Georges
Sand, Virginia Woolf en Doris Lessing. In een tijdschrift als Voyelles werd minder
aandacht besteed aan acties van feministische baanbreeksters, gezien hun bewuste
keuze om buiten de politieke context te opereren en te werken aan een feministische
bewustwording van binnenuit.
Ondertussen zijn nog niet veel namen van Belgische feministes gevallen. Relatief
gesproken kwamen ze in de tijdschriften minder aan bod, wat erop wees dat er weinig
nood was zich te spiegelen aan een Belgische canon van pioniers. Had Renée Van
Mechelen toch niet gezegd dat er buiten Marie Popelin geen ‘sterren’ te noteren vielen
in de Belgische eerste golf? Is dat de reden waarom verhoudingsgewijs in de tijdschriften veel minder aandacht besteed werd aan Belgische voorvechtsters?
3. Op zoek naar Belgische voorlopers
Dat de Belgische eerste golf vooral gepercipieerd werd als een gematigde beweging te
associëren met de strijd voor juridische en politieke gelijkheid, werd reeds beschreven
in het eerste deel van dit hoofdstuk. Tweedegolffeministes voelden niet onmiddellijk
affiniteit met figuren als Marie Popelin of Isabelle Gatti de Gamond, vrouwen die in
Le féminisme en Belgique nochtans naar voor geschoven waren als de pioniers van het
Belgische feminisme. Zoals hierboven werd aangetoond, voelden de radicale linkse
feministes zich meer verwant met socialistische geestesgenoten als Wilhelmina
Drucker, Klara Zetkin of Emily Claeys. Er zijn echter nooit karikaturen gemaakt van
248
Voor een bespreking van het project zie S. VAN ROKEGHEM, ‘Voyelles. Née de père
inconnu et de mères multiples’, L. COURTOIS, F. ROSART en J. PIROTTE red., Femmes
des années 80, Louvain-La-Neuve, 1989, 215-219 ; MARISSAL en GUBIN, Jeanne
Vercheval, 174-188.
90
Belgische feministes, zoals Britse tweedegolffeministes wel pleegden te doen met
sommige burgerlijke suffragettes.249
De internationale dynamiek die eigen was aan de tweede golf heeft echter ook een rol
gespeeld in het vergeten of verdringen van de Belgische feministes. In het eerste
hoofdstuk werd reeds aangegeven hoe feministes zich sterk spiegelden aan
feministische praktijken en literatuur uit de Verenigde Staten, Rusland, Frankrijk,
Nederland en Scandinavië. Kitty Roggeman vertelt hoe de redactrices van Schoppenvrouw veel contacten hadden met de internationale socialistische beweging en hoe de
lectuur doorgegeven werd van het ene land naar het andere.250 De vrouwenportretten
die eerder ter sprake kwamen, waren gebaseerd op de lectuur van biografieën,
tekstuitgaven en feministische historische werken. Over de Belgische feministes bleef
het aanbod veel beperkter.
In het eerste hoofdstuk werd ook reeds gewezen op het ontbreken van een gedeelde
nationale herinneringscultuur, zoals die wel bestond in Nederland. Er waren weinig
namen van Belgische voorlopers in het geheugen blijven hangen. Pas na 1980 sijpelde
in de verschillende vrouwenorganisaties meer kennis binnen over de Belgische eerste
golf, via de documentatiecentra RoSa en Université des femmes, de publicatie En de
vrouwen? van Denise De Weerdt en een stuk later ook met Femmes en Belgique
(1991) van Hedwige Peemans–Poullet en Stap voor stap (1991) van Marie-Thérèse
Coenen en Denise Keymolen, een publicatie die tot stand kwam op initiatief van de
staatssecretaris voor Emancipatiezaken Miet Smet.251
Vanaf de jaren zeventig verschenen ook de eerste academische biografische studies
over Belgische voorvechtsters: over Marie Popelin (De Buegher-Van Lierde 1972),
249
COWMAN, ‘There is so much and it will all be history: Feminist Activists as Historians’,
141-162.
250
Interview met Kitty Roggeman, 16 maart 2011.
251
Uit de tijdschriften blijkt dat En de vrouwen? van Denise De Weerdt vanaf 1980 hét
referentiewerk werd voor de geschiedenis van het feminisme in België en dat het ook
geraadpleegd werd in Franstalig België.
91
Isala Van Diest (Denise Keymolen 1975) en Emily Claeys (Philip Van Praag 1978).252
Het is vooral de figuur van de Gentse socialiste Emily Claeys die de aandacht trok van
tweedegolffeministes.
Emily Claeys, een feministische heldin?
In een speciale editie rond vrouwenemancipatie bracht het tijdschrift De Nieuwe
Maand in 1972, onder redactie van Rita Mulier, verslag uit over de driedaagse
‘retraite’ in De Blankaart, die leidde tot de oprichting van het VOK. Bij wijze van
intermezzo “om over na te denken”, werd tussen de teksten van het verslag door kort
gewezen op de tegenstand die Emily Claeys ondervond in de socialistische partij. De
woorden van Claeys moesten het pleidooi voor een feministische frontvorming boven
de partijgrenzen heen kracht bijzetten.253 Rita Mulier herinnert zich hoe ze bij het
opstellen van het urgentieplan voor het VOK in 1973, verbaasd was hoe actueel de
standpunten van Claeys nog steeds waren, vooral haar campagnes voor
geboortebeperking en anticonceptie.254
Het was de demograaf Philip Van Praag die in 1976 in het dagblad Vooruit de
aandacht vestigde op deze “niet vergeten pionierster van het Gents socialisme” die uit
de partij “verstoten” werd.255 Hij wilde Claeys dan ook rehabiliteren en publiceerde in
1978 een wetenschappelijk biografisch artikel in het Tijdschrift voor Sociale
252
F. DE BUEGER-VAN LIERDE, ‘A l'origine du mouvement féministe en Belgique.
L'Affaire Popelin’, Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 50 (1972), 11281137; D. KEYMOLEN, ‘Isala Van Diest, arts en feministe’, Spiegel Historiael 10 (1975),
304-309; P. VAN PRAAG, ‘Emilie Claeys 1855-1943’, Tijdschrift voor Sociale
Geschiedenis, 4 (1978), 177-196.
253
‘Om over na te denken’, De Nieuwe Maand, 15 (1972), 297. Marijke Van Hemeldonck,
toenmalig redactielid van De Nieuwe Maand kende de geschiedenis van Emilie Claeys via
haar partijgenote Denise De Weerdt, die het archief van de Gentse socialistische beweging
grondig bestudeerd had. Zie interview met Rita Mulier, 21 februari 2011.
254
Interview met Rita Mulier, 21 februari 2011.
255
G. VANSCHOENBEECK, ‘Emily Claeys (1855-1943). Feministische heilige,
socialistische dissidente of speelbal van de wisselvalligheden van het lot? Een kleine oefening
in historische kritiek’, Brood & Rozen. Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale
Bewegingen, (1996) 3, 67.
92
Geschiedenis; hij typeerde haar standpunten als “zeker niet kenmerkend voor de eerste
golf van vrouwenemancipatie, gedurende welke het accent vrijwel uitsluitend op de
formele en juridische gelijkstelling van mannen en vrouwen viel”.256 In dit artikel
kreeg het beeld van Claeys als ‘feministische heldin’ gestalte: zij zou door haar partij
aan de deur gezet zijn omdat haar ideeën over geboortebeperking en vrije liefde
immoreel bevonden werden. De versie dat Claeys uit haar partij was gezet werd ook
bijgetreden door Denise De Weerdt in haar historisch overzicht En de vrouwen?257
Verrassend genoeg was het niet Schoppenvrouw, het tijdschrift van de Fem-Soc, dat de
figuur van Claeys op een voetstuk plaatste, maar wel de pluralistische tijdschriften
Lillith en Chronique féministe. Lillith, een feministisch maandblad dat opgericht was
door het VOK, wijdde in 1985 een artikel aan deze “militante en boeiende figuur”, een
“fem-soc vrouw avant la lettre” die “ten onrechte verguisd en vergeten werd”. “Het
wordt de hoogste tijd dat haar leven en werk van onder het stof wordt gehaald”.258
Chronique féministe, het tijdschrift van Université des Femmes, bracht een jaar later
ook hulde aan deze “uitzonderlijke feministe”.259 Beide artikels zijn vooral gebaseerd
op het biografische artikel van Van Praag en En de vrouwen? van Denise De Weerdt.
De auteur van het artikel in Chronique féministe kon nauwelijks verhullen dat Emily
Claeys haar meer aansprak dan de “burgerlijke activistes” zoals Marie Popelin, Zoé en
Isabelle Gatti de Gamond, Isala van Diest en Leonie La Fontaine. Hun acties, ook al
getuigden ze van grote moed, werden getypeerd, als ‘braaf’, ‘bescheiden’ en ‘beperkt’,
wat volgens de auteur samenhing met het burgerlijke milieu waaruit zij afkomstig
waren.260 Net als Wilhelmina Drucker, de Nederlandse feministe die door Dolle Mina
uit de schaduw werd gehaald, kwam Claeys ook uit een arbeidersmilieu. Zij streed niet
256
VAN PRAAG, ‘Emilie Claeys’, 182. Het is vermoedelijk via En de vrouwen? van Denise
De Weerdt dat feministes het artikel van Van Praag oppikten.
257
VANSCHOENBEECK, ‘Emily Claeys’, 69.
258
J. BLOMMAERT, ‘Scharen wij ons dus onder hare banier’, Lillith, nr. 36 (jan.-feb. 1985),
11-13.
259
E. RUBINSTEIN, ‘Hommage à Emily Claeys, féministe socialiste belge rayée de
l’histoire’, Chronique féministe, nr. 17 (1986), 5-13. Dit artikel is de weerslag van een lezing
op 7 maart 1985, ingericht door Université des Femmes.
260
RUBINSTEIN, ‘Hommage à Emily Claeys’, 5.
93
alleen voor stemrecht maar had ook aandacht voor ‘echte vrouwenproblemen’ zoals
huwelijk, seksualiteit en geboortebeperking, thema’s die centraal stonden in de tweede
golf.
Dat Claeys zich in haar engagement radicaal en compromisloos opstelde en hierbij in
aanvaring kwam met haar partij maakte haar tot compagnon de route van tweedegolffeministes. Als ongehuwde moeder van twee kinderen woonde zij vanaf 1896
samen met een gehuwde man en durfde zij in te gaan tegen burgerlijke fatsoensnormen. Het feit dat ze om die reden door haar eigen partij aan de kant werd gezet,
maakte van haar een slachtoffer van het mannelijke politieke establishment, een
gegeven waar tweedegolffeministes zich goed mee konden identificeren, gezien de
moeilijkheden die ze zelf ondervonden om hun eisen op de politieke agenda te krijgen.
Guy Vanschoenbeeck, wetenschappelijk medewerker van het AMSAB - Instituut voor
Sociale Geschiedenis, geeft aan dat “ontnuchterde militantes” in haar een zielsverwante konden vinden. Hij verwijst hierbij naar de socialistisch-feministische
autobiografie van Marijke Van Hemeldonck, waarin het ontslag van Claeys uit haar
partij aangehaald werd.261
Op basis van nieuw bronnenonderzoek en historische kritiek werd het portret van
Emily Claeys als feministische heldin inmiddels door historici genuanceerd en
bijgestuurd.262 Een spoor van “militante burn out” en het verlangen naar rust na een
periode van commotie zouden ook een rol gespeeld hebben in haar afscheid.
Militanten die hun engagement ontmoedigd vaarwel zeggen, zijn nu eenmaal minder
bruikbaar dan uitgedreven dissidenten, zo stelt Van Schoenbeeck. Zoals dit vaak
261
VANSCHOENBEECK, ‘Emily Claeys’, 70; M. VAN HEMELDONCK, Een schip met
acht zeilen. De ontnuchtering van een gedreven socialiste en feministe, Groot-Bijgaarden,
1995, 34.
262
VANSCHOENBEECK, ‘Emily Claeys’, 67-81; J. CARLIER, ‘Emily Claeys (1855-1943),
een adepte van August Bebels ‘vrije huwelijk’? Een grote oefening in historische kritiek: het
persoonlijke en het politieke in een socialistisch-feministische strijd aan het einde van de 19e
eeuw’, Brood & Rozen. Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen, (2008) 3,
5-81.
94
gebeurt bij nieuwe sociale bewegingen, is de tweede golf volgens hem ook niet
ontsnapt aan “neohagiografische idolatrie” van zijn verre voorlopers.
Marie Popelin, icoon van de Belgische eerste golf
Uiteindelijk was het niet Emily Claeys maar wel Marie Popelin, volgens Renée Van
Mechelen de enige ‘ster’ die de Belgische eerste golf gekend had, die uitgroeide tot
boegbeeld van het Belgische feminisme en een bescheiden plaats veroverde in de
publieke geschiedenis. Het was echter niet de ‘nieuwe vrouwenbeweging’ maar wel de
Nationale Vrouwenraad (NVR), de oudste feministische organisatie van België, die
vanaf 1980 inspanningen deed om de herinnering aan haar stichteres nieuw leven in te
blazen. Onder impuls van Lily Boeykens, zelf betrokken bij diverse tweedegolfinitiatieven, kwam rond die periode in de NVR een nieuwe dynamiek op gang.263 Deze
vernieuwingsoperatie zou onder meer leiden tot de oprichting van een autonome
Nederlandstalige Vrouwenraad in 1979.264
Met de uitgave van Le féminisme en Belgique legde de NVR in 1955 de herinnering
aan de eerste golf vast en boekstaafde de ‘affaire Popelin’ als de geboorte van de
feministische beweging in België. Dat Marie Popelin in die periode toch in de
vergetelheid geraakte, zoals bleek uit de getuigenissen hierover, had op de eerste plaats
te maken met het gebrek aan zichtbaarheid en uitstraling van de toen nog sterk elitaire
NVR. Het was niet op initiatief van de NVR maar wel op aandringen van Adèle
Hauwel van Porte Ouverte, dat in 1975 naar aanleiding van het internationaal jaar van
de vrouw een postzegel uitgegeven werd met het portret van Popelin.
In 1975 bracht het toen nog tweetalige maand- en contactblad de geschiedenis van de
NVR in herinnering, in de vorm van een herpublicatie van de eerste vier hoofdstukken
van Le féminisme en Belgique, zonder enige verwijzing naar de actuele ont-
263
Lily Boeykens was actief geweest in de PAG-Tervuren en nam de organisatie van de eerste
vrouwendag in 1972 voor haar rekening.
264
V. CEULEMANS en A. VANTHIENEN, Lily Boeykens. Een grenzeloze feministe,
Brussel, 2004, 37-40.
95
wikkelingen.265 In 1978 publiceerde het eerste nummer van het autonome
Nederlandstalig tijdschrift een uitgebreid artikel van Denise De Weerdt over de
geschiedenis van de Belgische vrouwenbeweging in internationaal perspectief, vanaf
de Franse revolutie tot 1970.266 Gesteld kan dus worden dat de NVR, als oudste
feministische instelling van het land, vanaf het einde van de jaren zeventig een
voorzichtige rol van ‘behoeder’ van het feministische historische erfgoed op zich had
genomen, hierbij geruggensteund door de groeiende academische interesse voor de
geschiedenis van het feminisme.
Herdenkingen en vieringen van de lange werking van deze instelling werden sindsdien
aangegrepen om de strijd van de Belgische voorlopers in herinnering te brengen. Naar
aanleiding van het vijfenzeventigjarige bestaan van de NVR riep de Nederlandstalige
vrouwenraad in 1980 de vijfjaarlijkse Marie Popelin-prijs in het leven. Door verdienstelijke feministes in het zoeklicht te plaatsen wilde deze ‘oscar van de vrouwenemancipatie’ de blijvende noodzaak aan feministische actie onder de aandacht van de
publieke opinie brengen.267 Dat de NVR de onderscheiding verbond met de figuur van
Popelin, lag voor de hand. Als oprichtster van de Ligue belge du Droit des Femmes en
van de Conseil National des Femmes Belges, was zij er het duidelijkste in geslaagd de
burgerlijke feministische strijd op het publieke forum te brengen. Haar levensverhaal
als strijdbare juriste aan wie de toegang tot de balie werd ontzegd, bood voldoende
heroïek om ook de nieuwe generatie feministes te blijven aanspreken. 268 Met het
honderdjarige bestaan van de NVR in 2005, volgde een nieuwe postzegel en werd een
Brusselse straat naar haar genoemd. De honderdste verjaardag van de internationale
265
Mensuel de liaison de d’information. Conseil National des Femmes Belges, nr. 23 (1975),
1-5; Mensuel de liaison de d’information. Conseil National des Femmes Belges, nr. 24
(1975), 1-54; Mensuel de liaison de d’information. Conseil National des Femmes Belges, nr.
25 (1975), 1-8.
266
D. DEWEERDT, ‘De historische aanloop tot de vrouwenemancipatie’, Nationale
Vrouwenraad van België, nr. 1 (1978), 6-32.
267
V. VANSTEELANDT, ‘De werking van de Nationale Vrouwenraad op nationaal,
Europees en internationaal vlak’, Nationale Vrouwenraad van België, nr. 2 (1981), 10-11, 9.
268
FLOUR en WILS, ‘Brussel: het Athénée Gatti de Gamond’, 278-279.
96
vrouwendag werd aangegrepen om een twee euromuntstuk te slaan met de beeltenis
van Marie Popelin en Isala Van Diest.
Toch kan niet gesteld worden dat er vandaag sprake is van een breed gedragen
herinneringscultuur rond Popelin. Haar 42ste plaats bij de verkiezing van de Grootste
Belg in 2005 stak af tegen de elfde plaats die Aletta Jacobs in Nederland haalde. 269 De
herinneringscultuur rond Aletta Jacobs, voorvechtster van het vrouwenstemrecht en de
eerste vrouwelijke arts, kende dan ook al een veel langere traditie, die begon met het
bewaren van haar archief in het Internationaal Archief voor Vrouwengeschiedenis,
opgericht in 1935. Aletta groeide uit tot een begrip in de Nederlandse publieke
geschiedenis. Ze werd sinds 2008 ook een referentiefiguur in de Nederlandse canon en
werd op die manier nog steviger verankerd in het Nederlandse nationale geheugen.270
Andere Belgische feministes zoals Zoé en Isabelle Gatti de Gamond werden voorlopig
niet uit de vergetelheid gehaald. Ondanks de grote interesse voor de evolutie van het
aantal meisjesstudenten aan hogescholen en universiteiten en de samenhang tussen
feminisme en onderwijs, zo blijkt uit de bijdragen hierover in de feministische
tijdschriften, werden de namen van Zoë en Isabelle Gatti de Gamond in de
onderzochte tijdschriften niet één keer genoemd, terwijl die interesse ondertussen wel
bestond in academische kringen en in de populaire historische literatuur.271 In Le
féminisme en Belgique (1955) werd Isabelle Gatti de Gamond nochtans naar voor
geschoven als een belangrijke pionier van de Belgische vrouwenbeweging. Hadden de
nieuwe feministes trouwens niet veel te danken aan die onderwijskansen waar figuren
als Gatti voor gestreden hadden? Die verdringing had wellicht te maken met de
269
FLOUR en WILS, ‘Brussel: het Athénée Gatti de Gamond’, 279.
FLOUR en WILS, ‘Brussel: het Athénée Gatti de Gamond’, 279. De Nederlandse canon
werd uitgewerkt door de commissie-van Oostrom en werd na goedkeuring door het kabinet
Balkenende-IV in 2010 in het onderwijs geïntroduceerd. Het gaat om een lijst van vijftig
thema’s en veertien hoofdlijnen die een samenvatting geven van de Nederlandse geschiedenis.
Zie Over entoen.nu, laatst geraadpleegd op 16 augustus 2012, (http://www.entoen.nu/canon).
271
Bijvoorbeeld in En de vrouwen? (1980) van Denise De Weerdt en in een populaire
historische publicatie van Isabelle Gérard. Zie I. GERARD, Les insoumises. Les pionnières
belges de la libération de la femme. 100 ans avant mai 68, Zoé et Isabelle de Gamond…,
Brussel, 1986.
270
97
stempel van braafheid en voorzichtigheid die de educatieve projecten van Gatti
gekregen hadden, zoals ook gesuggereerd in het eerder besproken artikel over Emilie
Claeys in Chronique féministe.272
De Belgische journaliste Isabelle Gérard bestempelde in de populaire historische
publicatie Les insoumises. Les pionnières belges de la libération de la femme (1986)
Zoé en Isabelle Gatti de Gamond als de “Belgische pioniers van de vrouwenbeweging”. Het was niet vanuit een feministisch engagement maar eerder vanuit een
ambitie om Belgische vrouwen uit de vergeetputten van de geschiedenis te halen, dat
de auteur de twee feministes op een voetstuk plaatste. In het voorwoord nam ze dan
ook uitdrukkelijk afstand van de feministische beweging.273 De tentoonstelling Een
verhaal over vrouwen (1830-1980), georganiseerd in het kader van Europalia België
(1980), wilde meer zichtbaarheid geven aan Belgische schrijfsters, kunstenaars en
andere uitzonderlijke vrouwen en schreef zich eerder in een context van nationale
herdenking dan van een feministisch kader in.274 Denise De Weerdt nam een bijdrage
over de Belgische feministes voor haar rekening. De tentoonstelling en de
begeleidende catalogus kregen op de valreep nog een feministische toets met een
vinnig en kritisch sluitstuk van Françoise Collin. Ze doorprikte de klassieke mythes
van het vrouwelijke en plaatste het grote belang van de tweede golf op het forum. De
deelname van die generatie feministes was nochtans het voorwerp van discussie
geweest, zo stelde Françoise Collin in een postscriptum: de tentoonstelling ging te
weinig kritisch om met de geschiedenis van de vrouw en de organisator - de Bank
Brussel Lambert - was zelf een symbool van het aangevochten systeem. De anekdote
illustreert op een treffende manier de reserves die tweedegolffeministes aan de dag
272
FLOUR en WILS, ‘Brussel: ‘Brussel: het Athénée Gatti de Gamond’, 276.
GERARD, Les insoumises, 10. Samen met haar echtgenoot, de historicus Jo Gérard, en
enkele andere auteurs stelde ze een dossier samen over Belgische vrouwen. Zie ‘Dossier: Les
femmes belges dans notre histoire’, Belgia 2000. Toute l’histoire de Belgique, nr. 2 (1983), 498.
274
Deze editie van Europalia stond in het teken van het honderdvijftigjarige bestaan van
België.
273
98
legden voor meer traditionele representaties van de vrouw, en voor instellingen die het
Belgische establishment vertegenwoordigden.275
Andere Belgische militanten
Gezien de belangrijke brugfunctie die Adèle Hauwel vervulde tussen de ‘oude’ en
‘nieuwe’ vrouwenbeweging, is het niet verrassend dat de geschiedenis van Porte
Ouverte en haar oprichtsters Louise De Craene-Van Duuren (1875-1938) en Georgette
Ciselet (1900-1983) in de feministische tijdschriften wel in herinnering gebracht werd.
Die organisatie streed decennia lang voor de economische emancipatie van de vrouw,
een thema dat ook tweedegolffeministes nauw aan het hart lag. De geschiedenis van
Porte Ouverte leidt naar het interbellum, de zogeheten ‘stille periode’ of
‘komkommertijd’ die dan toch niet zo stil leek te zijn. Dat feministes geboeid waren
door Porte Ouverte heeft natuurlijk ook te maken met de prominente aanwezigheid van
Adèle Hauwel zélf op de scène van de tweede golf. In een interview in Voyelles, Lillith
en Schoppenvrouw schetste ze de context waarin deze vereniging ontstond en het
persoonlijke parcours dat ze erin afgelegde.276 De radicale feministische organisatie
vloeide voort uit de economische crisis van 1929, toen gehuwde buitenshuis werkende
vrouwen onder druk gezet werden hun werk op te geven. 277 De interviews met deze
gedreven feministe ondersteunden de boodschap dat volharding en standvastigheid
275
F. COLLIN, ‘Wijzelf. Het feminisme van de jaren 65-80’, Een verhaal over vrouwen
1830-1980, Tent. cat., Brussel, 1980, 182-192. Denise De Weerdt, die deelnam aan de
voorbereidende werkvergaderingen, vond de zure oprisping van Collin terecht. Voor een deel
van de medewerkers was de traditionele opvatting over de geschiedenis van de vrouw
moeilijk te slikken geweest. Zie D. DE WEERDT, ‘De historiografie van feminisme en
vrouwenbeweging’, Brood & Rozen. Tijdschrift voor de geschiedenis van sociale bewegingen,
(1996) 3, 28.
276
‘Les féministes aujourd’hui. Une femme en fait avancer une autre’, Voyelles, nr. 1 (nov.
1979), 62-63 ; L. BAISIER, ‘Ik ben te oud om geduld te hebben ! Interview met Adèle
Hauwel en Reina Ascherman over Open Deur’, Lillith, nr. 8 (maart-april 1987), 18-21; V.
GROSSI, ‘Adèle Hauwel. Als we niet standvastig waren, zou het rap gedaan zijn.’,
Schoppenvrouw, nr. 72 (nov.1991), 16-17.
277
Voor de ontstaansgeschiedenis van Porte Ouverte zie A. DE VOS, ‘Défendre le travail
féminin. Le Groupement belge de la Porte Ouverte 1930-1940’, Sextant, 5 (1996), 91-116.
99
belangrijk waren om iets te bereiken en dat vrouwen nooit strijdbaar genoeg konden
zijn.
Voor Suzanne Van Rokeghem en Jeanne Vercheval verdienden Belgische verzetsheldinnen van de tweede wereldoorlog bijzondere aandacht. In het tijdschrift Voyelles
evoceerden ze de heroïsche verhalen van die ‘dappere’ vrouwen en belichtten ze de rol
van Yvonne Jospa die acties op touw had gezet om Joodse kinderen te redden.278 Ook
het communistische tijdschrift Marianne wijdde diverse artikels aan de rol van
vrouwen in het verzet. De interesse voor verzetsheldinnen, ook die van de eerste
wereldoorlog, paste in een feministische interpretatie van de geschiedenis: vrouwen
zouden zich door hun activiteiten in het vrijwilligerswerk en de oorlogsindustrie of in
hun verzetsdaden in oorlogstijd massaal geëmancipeerd hebben, een interpretatie die
intussen door historici werd genuanceerd.279 Dat het verzet van vrouwen tegen de
nazibezetting een belangrijke topos werd in de tweede golf, heeft ook te maken met
andere herinneringskaders, die in de tweede golf gedeeltelijk vergleden met
feministische: het communistische herinneringskader en dat van de nationale oorlogsverwerking waarin diverse vredesorganisaties opereerden.280 Pacifistische vrouwenorganisaties zoals Femmes pour la paix, gesticht in 1947, bouwden dan weer verder op
een traditie die tijdens de eerste wereldoorlog en het interbellum al was ingezet.281
Belgische verzetsheldinnen mochten ook niet ontbreken in Des Femmes dans
l’Histoire en Belgique, depuis 1830, een prestigieuze uitgave die met de steun van de
278
S. VAN ROKEGHEM, ‘Les Femmes dans l’histoire. Les résistantes de 1940-1945’,
Voyelles, nr. 2 (mei 1980), 25-30. Dit thema komt aan bod in het derde hoofdstuk, waarin de
toe-eigening van het thema ‘vrouwen en fascisme’ geanalyseerd wordt.
279
R. CHRISTENS, ‘Verkend verleden’, 22.
280
Susan Hoogervorst onderzocht de wisselwerking tussen de drie herinneringskaders voor
het Ravensbrückcomité; het groepeerde vrouwen die het concentratiekamp van Ravensbrück
overleefd hadden. Ze komt o.m. tot de conclusie dat de tweede golf identiteitsversterkend was
voor die vrouwen. Zie S. HOGERVORST, ‘Verzet van vrouwen. Over feminisme als
herinneringskader van het Ravensbrückcomité’, Tijdschrift voor Genderstudies, 9 (2006), 5160.
281
Recent verscheen een studie over Femmes pour la Paix, uitgegeven door Université des
Femmes. Zie M.-T. COENEN en F. HUART, Le Rassemblement des Femmes pour la Paix.
Un mouvement, une histoire, des engagements (1949-2009), Brussel, 2009.
100
Franstalige overheid tot stand kwam naar aanleiding van het honderdjarige bestaan van
de NVR.282 Aan de hand van tweehonderd biografieën schetsten Jeanne Vercheval,
Denise Van Rokeghem en Jacqueline Aubenas - drie coryfeeën van de tweede golf - de
geschiedenis van België vanuit vrouwelijk perspectief. Voor de auteurs was het project
een logisch vervolg op de diverse vrouwenportretten die zij schreven in Voyelles, het
tijdschrift dat in 1982 ter ziele was gegaan. De toon van de teksten is geëngageerd
feministisch en weerspiegelt de persoonlijke betrokkenheid van de auteurs. De
inleiding beloofde onze grote vrouwen uit de schaduw te halen en het parcours te
schetsen
van
“die
pioniers
die
opstonden
tegen
onrechtvaardigheid
en
obscurantisme”.283 Inmiddels behoorden Marie Popelin, Isabelle Gatti de Gamond en
vele anderen ook tot het feministische pantheon.
4. Besluit
In de feministische tijdschriften was het verleden van de vrouwenbeweging nooit een
belangrijk item, wat niet wil zeggen dat het niet aanwezig was of op geen enkele
manier een rol speelde. De behoefte aan inspirerende rolmodellen nam duidelijk toe na
1980, toen de ‘heroïsche militante jaren’ achter de rug waren en feministische
tijdschriften minder exclusief focusten op actie. De toenemende reflectie over de
betekenis van de eigen beweging nodigde uit zich te spiegelen aan ‘voorlopers’ ervan.
De eerste feministische golf was hierbij geen strikt referentiekader. De vrouwen met
wie seksegenoten zich identificeerden, waren niet alleen feministes maar ook
schrijfsters, kunstenaars en verzetsstrijdsters uit een periode die veel ruimer was dan
wat in de internationale literatuur geassocieerd wordt met de eerste golf.
Het zich toe-eigenen van voorlopers was het meest uitgesproken bij de radicale linkse
bewegingen. Door de organisatie te verbinden met socialistische militanten,
282
S. VAN ROKEGHEM, J. VERCHEVAL-VERVOORT, J. AUBENAS, Des Femmes dans
l’Histoire en Belgique, depuis 1830, Brussel, 2006. Over de ontstaansgeschiedenis van dit
werk zie ook MARISSAL en GUBIN, Jeanne Vercheval, 197-198.
283
Zo staat te lezen in een korte samenvatting op de kaft van het werk. Zie ook FLOUR en
WILS, ‘Brussel: het Athénée Gatti de Gamond’, 269.
101
bevestigden zij hun identiteit als linkse radicale vrouwenbeweging en namen zij
afstand van het in hun ogen al te voorzichtige reformisme van het ‘burgerlijke
feminisme’ waar zij het Belgische feminisme mee associeerden.
Het is opvallend hoe er vóór 1985 weinig behoefte was zich Belgische feministes toe
te eigenen. Evenmin bestond er een verlangen zich te verbinden met mijlpalen uit het
Belgische feminisme. Door het toenemende aantal publicaties over die Belgische
eerste golf, nam deze interesse geleidelijk aan toe, vooral in de meer gematigde
pluralistische tijdschriften.
Globaal genomen manifesteerde de aandacht voor de geschiedenis van de Belgische
vrouwenbeweging zich vroeger in Vlaanderen dan in Franstalig België. Het is moeilijk
om hiervoor een sluitende verklaring te vinden. Feit is dat Uit eigen Beweging van
Renée Van Mechelen en En de vrouwen? van Denise De Weerdt belangrijke aanzetten
gaven tot die interesse, daar waar men Franstalig België langer aangewezen bleef op
Le féminisme en Belgique van de NVR. De kennis over Belgische socialistische
militanten, zoals Marie Mineur of Emily Claeys, kwam voort uit het onderzoek naar de
geschiedenis van de arbeidersbeweging, meer bepaald in de ‘Gentse school’ die
opgestart was door Jan Dhondt.
Enige voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie van de artikels in de diverse
tijdschriften. Verschillen in omgang met het verleden hebben niet alleen te maken met
ideologische factoren maar ook met de opzet en de stijl van de publicaties. Dat
sommige tijdschriften zoals Voyelles een veel korter bestaan kenden dan Schoppenvrouw of Lillith, maken het moeilijk een evenwichtige vergelijking te maken.284
Het aangehaalde verleden was te fragmentarisch om van een echte canon te kunnen
spreken die voor de hele tweede golf zou gelden. Bovendien gebeurde het eerder
zelden dat vrouwen echt op een voetstuk geplaatst werden wat niet meer paste bij de
generatie post-mei ‘68 die geen nood had aan heldenverhalen en haar eigen narratief
wilde construeren. Het betekent niet dat er nooit een zweem van idolatrie of
284
Zowel bij Voyelles als bij Lillith was het o.m. om financiële redenen dat het blad werd
stopgezet.
102
hagiografie was, zoals in het wat gekleurde verhaal van Emily Claeys. Wel is het
mogelijk een rode draad te construeren doorheen de verschillende levensverhalen en
een ‘feministische heldin’ te typeren: telkens ging het om strijdbare vrouwen die de
gevestigde rolpatronen in vraag durfden te stellen, thema’s als seksualiteit en anticonceptie bespreekbaar maakten en opkwamen voor de economische emancipatie van
de vrouw. Vaak kwamen ze wegens hun radicale en non-conformistische opstelling in
aanvaring met de politieke partij waartoe ze behoorden. Kortom, de seksegenoten voor
wie zij bewondering koesterden waren een spiegel van de eigen feministische idealen
en boden een rolmodel van vrouwelijke strijdbaarheid.
De identificatie met het feministische verleden gebeurde vooral via persoonlijke
levensverhalen eerder dan met politieke ideologieën of organisaties. Aangezien
feminisme beschouwd werd als iets conjunctureels, dat opkomt als een golf maar ook
weer kan wegebben, was het nodig vat te krijgen op de tegenkrachten ervan en werd er
dus ook naar gestreefd die onderdrukking historisch te duiden. Hier stond niet dat ene
individuele verhaal centraal maar wel het structurele conjuncturele verhaal van dé
onderdrukking.
103
Hoofdstuk 3 Gewapend met het gewicht van het verleden
Geschiedenis als bron van inzicht in de
onderdrukking van de vrouw
“Al eeuwen worden vrouwen onderdrukt. De studie van deze onderdrukking
is verre van voltooid. We zien echter duidelijk dat de onderdrukking van de
vrouw nu is ingeschakeld in het algemene uitbuitings- en onderdrukkingssysteem van het kapitalisme. Dit is gebeurd doordat het kapitalisme het
gezin, en daarin de positie van de vrouw een duidelijke vorm en funktie heeft
gegeven, die het systeem versterken”.285
Voor een emancipatiebeweging die streeft naar fundamentele veranderingen in de
maatschappij, is het belangrijk om inzicht te krijgen in de mechanismen die geleid
hebben tot onderdrukking en discriminatie. De marxistische kritiek op het kapitalisme
gaf de feministes van de tweede golf een historisch narratief om deze onderdrukking te
verklaren. De onderdrukking was geen uitvloeisel van de vrouwelijke natuur of van
het biologische verschil, maar het resultaat van sociaaleconomische structuren die
historisch gegroeid zijn. Om die reden was vrouwengeschiedenis - zowel in Europa als
in de Verenigde Staten - aanvankelijk tot op zekere hoogte een vorm van ‘slachtoffergeschiedenis’ die moest aantonen hoe vrouwen telkens opnieuw de dupe waren van de
patriarchale maatschappij. Feministes bestudeerden de mechanismen van die onderdrukking vanuit verschillende disciplines, zoals de antropologie, de sociologie én de
geschiedenis. Deze multidisciplinaire theoretische verdieping in de tweede golf
vormde de aanzet tot vrouwen- of genderstudies, waarin de Angelsaksische landen
koplopers waren.
Door een analyse van twee populaire historische thema’s - ‘vrouw en arbeid’ en
‘vrouw en fascisme’ - wil dit hoofdstuk de omgang met het verleden bij de Belgische
tweedegolffeministes verder onderzoeken. Welke historische narratieven golden om de
285
Feminisme-Socialisme manifest 77, Fem-Soc groepen, Antwerpen, 1977, 3.
104
onderdrukking van de vrouw te verklaren? Op welke literatuur zijn de artikels
gebaseerd en welke interactie bestond er met de eigentijdse wetenschappelijke
ontwikkelingen in de vrouwengeschiedenis? Aanvullend op de verhalen over uitzonderlijke vrouwen uit het tweede hoofdstuk wordt op die manier gepoogd de
historische canon van de tweedegolffeministes verder te typeren. De analyse van deze
twee casussen kan ook een licht werpen op de ontstaansgeschiedenis van vrouwenstudies en de synergie tussen feministische theoretische verdieping en academische
vrouwengeschiedschrijving.
1. Naar een historisering van vrouwenarbeid
“Het huidige gezin blijkt dan niet eeuwig en natuurlijk te zijn, maar het is in
tegendeel een samenlevingsvorm die historische wijzigingen heeft ondergaan”.286
De verschillende vormen van uitbuiting en discriminatie in de arbeidssituatie van de
vrouw waren naast de legalisering van abortus dé mobiliserende thema’s in de tweede
golf. Een analyse van de historische wortels van de specifieke problematiek van
vrouwenarbeid was essentieel voor de feministische theorievorming. Ook in België
was vrouwenarbeid één van de eerste onderwerpen die zowel in feministische
tijdschriften als in wetenschappelijke literatuur historisch werden verkend.287 Het
historisch materialisme, zoals dat ontwikkeld was door Marx en Engels, bood een
model om de specifieke uitbuiting van vrouwen te verklaren en gaf vorm aan de
feministische standpunten van de tweede golf, zowel in de radicaal linkse als in de
meer pluralistische organisaties.
286
Het gezin, hoeksteen van onze maatschappij ? Alternatieve samenlevingsvormen. Een
feministisch-socialistische visie, Dolle Mina, Gent, [1977], 13.
287
Zie DEMETSENAERE, ‘Veel geschiedenis, weinig geheugen?’, 186; M. DE
METSENAERE, M. HUYSSEUNE, en M. SCHEYS, ‘Gewapend met het gewicht van het
verleden: enige resultaten van vrouwengeschiedenis in België’, G. DUBY en M. PERROT
red., Geschiedenis van de vrouw, Amsterdam, 1993, 542.
105
De onderdrukking van de vrouw in militante teksten
Van in de militante beginjaren verschenen in nieuwsbrieven en pamfletten verwijzingen naar de historische wortels van de sociaaleconomische uitbuiting van de
vrouw en de impact van de industriële revolutie op de haar arbeidsactiviteiten. Vroege
voorbeelden hiervan waren de Dolle Mina brochure De uitbuiting van de vrouw (1971)
en een korte tekst van 1972 in Et ta sœur?, het eerste Franstalige feministische tijdschrift in België.288 Het thema werd hernomen in latere Dolle Mina brochures, in De
Grote Kuis, het tijdschrift van Dolle Mina Gent, en in het manifest van de Fem-Soc uit
1977.289 Het ultralinkse Marie Mineur deelde de antikapitalistische visie op de
onderdrukking van de vrouw maar wijdde hier geen historische analyse aan; het was
op de eerste plaats een militante beweging waarvoor ideologische legitimatie geen
prioriteit was. De marxistische verklaring van de vrouwenonderdrukking werd echter
niet enkel gehanteerd door de bewegingen die zich uitdrukkelijke als marxistisch of
socialistisch profileerden, maar ook door meer gematigde pluralistische vrouwenorganisaties, maar dan los van enige ideologische profilering.290 Enkel Dolle Mina,
Marie Mineur en de Fem-Soc stelden uitdrukkelijk dat de feministische strijd enkel
mogelijk was binnen het kader van de klassenstrijd.
In een pamflettaire stijl schreven militanten over de historische wortels van de
vrouwenuitbuiting in nieuwsbrieven en brochures, die geen wetenschappelijke ambitie
hadden; de auteurs wilden op de eerste plaats de feministische actie legitimeren en
kracht bijzetten. De historische verklaringen voor de uitbuiting van de vrouw waren
288
De uitbuiting van de vrouw, Dolle Mina, Antwerpen, [1971]; ‘Engels’, Et ta soeur? (febr.
1972), 1.
289
Feminisme-Socialisme manifest 77, Fem-Soc groepen, Antwerpen, 1977; Het gezin ,
hoeksteen van onze maatschappij ? Alternatieve samenlevingsvormen. Een feministischsocialistische visie, Dolle Mina, Gent, [1977]; M. DARGE, ‘Dolle Mina en het socialisme’,
De Grote Kuis, 2 (1974) nr. 4, 19-22.
290
Zie onder meer de analyse van Lena Burm, actief in de PAG-Brugge, in een voordracht
gehouden in Brugge op 17 februari 1972 op uitnodiging van de Vereniging der Vlaamse
Academici. Zie L. BURM, De tweede emancipatiegolf, Brugge, 1972.
106
gebaseerd op Friedrich Engels’ analyse van het kapitalistische gezin.291 Naast Engels
vormde ook Histoire et sociologie du travail humain (1968) van de Franse feministe
en sociologe Evelyne Sullerot een belangrijke bron.292 Deze feministische bestseller
werd in tien talen vertaald en was één van dé referentiewerken van de tweede golf.
Sullerot toonde aan hoe vrouwenarbeid onzichtbaar was gebleven in de sociale
geschiedenis en hoe er in het werk van vrouwen allerlei uitsluitings- en discriminatiemechanismen aan het werk waren.
De industriële revolutie werd gezien als dé belangrijkste cesuur in de geschiedenis en
vormde de rode draad in het historische narratief van de feministische pamfletten en
brochures. De idyllische voorstelling van Engels, als zou het gezin in de preindustriële tijd gebaseerd zijn op egalitaire huwelijken en gelijke distributie van
betaalde en huishoudelijke arbeid, werd gaandeweg genuanceerd. Vóór de komst van
het kapitalisme was er immers ook al sprake van onderdrukking.293 De nadruk bleef
wel liggen op het feit dat de uitbuiting van de vrouw na de industriële revolutie
ingeschreven werd in het globaal onderdrukkingssysteem van het kapitalisme. 294 Met
de komst van het kapitalisme kwam er een scheiding tussen huis- en buitenarbeid;
hierdoor hadden vrouwen geen aandeel meer in de productieve arbeid, tenzij als
aanvulling op het ontoereikende gezinsinkomen, in welk geval de vrouw geconfronteerd werd met een dubbele dagtaak. Vrouwen ontvingen minder loon voor hun
werk in de fabriek, werden sneller afgedankt en verrichten daarnaast ook nog gratis
huishoudelijke arbeid, zo luidde de analyse. Naarmate de levensstandaard van het
gezin steeg, drong het burgerlijke ideaal van het kostwinnersmodel zich ook op in
291
F. ENGELS, Der Ursprung der Familie, des Privateigentums und des Staats, Zürich,
1884.
292
E. SULLEROT, Histoire et sociologie du travail humain, Parijs, 1968. Het werk werd
reeds in 1969 vertaald naar het Nederlands. Sullerot was van 1966 tot 1968 professor aan de
ULB en werd bij de Europese Commissie expert inzake vrouwenarbeid.
293
Een zekere idealisering van het pre-industriële gezin vinden we terug in De uitbuiting van
de vrouw, 1 en ‘Engels’, Et ta soeur? (febr. 1972), 1. In latere teksten zoals in de brochure Het
gezin, hoeksteen van onze maatschappij? wordt aangetoond dat er zich in de 15de eeuw al
belangrijke economische veranderingen voordeden die leidden tot statusverlies van het werk
van de vrouw.
294
Feminisme-Socialisme manifest 77, 3.
107
arbeiderskringen. Dit model versterkte de rolpatronen en de scheiding tussen de
vrouwelijke privé-sfeer en de mannelijke publieke sfeer. In haar verhandeling over
opvattingen over vrouwenarbeid in katholieke intellectuele kringen stelt Hannelore
Vandebroek dat de historisering van het kostwinnersmodel in populaire tweedegolfpublicaties leidde tot een mythische beeldvorming van het verleden, als zouden de
vrouwen ‘vroeger’ net als iedereen hard gewerkt hebben en economisch onmisbaar
zijn geweest.295
Het is opvallend hoe deze geëngageerde teksten weinig contextuele historische
gegevens bevatten en de onderdrukking van de vrouw voornamelijk structureel
verklaren, waardoor het historische verhaal een abstracte en ahistorische dimensie
krijgt. Het ging om dé onderdrukking en dé vrouw als waren zij buitenhistorische
categorieën. Een dergelijke globale sociologische behandeling moet ondersteund
worden door een historisch detailonderzoek, zo stelde Denise De Weerdt in een
bijdrage over vrouwengeschiedschrijving. Ze verwees hierbij naar de kritiek die Annie
Romein-Verschoor ooit formuleerde op het werk van Evelyne Sullerot: “De handicap
die zij in dit werk aanvoelt, is de beperkte algemene historische kennis, waar het dit bij
uitstek sociologisch werk aan ontbreekt. Het mist de nodige steunpunten van de
algemene kontekst om het detailonderzoek aan te haken”.296
Academische vrouwenstudies en dito vrouwengeschiedschrijving kwamen in België
pas vanaf de jaren negentig goed van de grond.297 Bijgevolg kregen vrij algemene en
abstracte feministische historische narratieven ten tijde van de tweede golf nog niet
veel ondersteuning en tegengewicht van een meer wetenschappelijk gedifferentieerd
discours. In het tweede hoofdstuk werd reeds aangetoond hoe En de vrouwen? van
Denise De Weerdt het eerste historische overzicht van de Belgische vrouwenbeweging
295
VANDEBROEK, Het geslacht van de arbeid, 73.
D. DEWEERDT, ‘Vrouwenstudies en vrouwengeschiedenis’, E. STUBBE red., Profiel
van de vrouw (Studiereeks van het Tijdschrift van de Vrije Universiteit Brussel. Nieuwe Serie
nr. 16), Brussel, 1983, 36.
297
Zie DE METSENAERE, HUYSSEUNE, en SCHEYS, ‘Gewapend met het gewicht van
het verleden’, 539.
296
108
bood dat het narratief van de twee golven nuanceerde.298
Als historica van de
vrouwenbeweging werkte zij eerder in de marge van de academische wereld. Toch
vervulde Denise De Weerdt een belangrijke brugfunctie tussen de feministische en
wetenschappelijke geschiedschrijving die voor haar niet noodzakelijk tegenstrijdig
hoeven te zijn. In Profiel van de vrouw (1983), een uitgave van de dienst Permanente
Vorming van de VUB, brak zij samen met Marijke Van Hemeldonck een lans voor de
ontwikkeling van academische vrouwenstudies en vrouwengeschiedenis.299 Ze wees
erop dat die geschiedschrijving moeilijk los te koppelen is van feministisch
engagement. Wel waarschuwde ze ervoor dat daarbij niet te ver te gaan en de juiste
weg te vinden tussen emotionele bewogenheid en analytische bezinning.300
Ondertussen kwam in de jaren zeventig het wetenschappelijke onderzoek over
vrouwenarbeid stilaan op gang; dit werk kwam echter grotendeels tot stand buiten de
feministische beweging en kende als dusdanig geen directe interactie met de
feministische wereld.301
In andere landen was de verstrengeling en interactie tussen geëngageerde feministische
literatuur en wetenschappelijke vrouwengeschiedschrijving in de eerste jaren van de
tweede golf intenser, zo blijkt uit de diverse publicaties over het ontstaan van de
vrouwengeschiedschrijving.302 Verschillende militante tweedegolffeministes, zoals de
Britse Sheila Rowbotham van de Women’s Liberation Movement, of Selma
Leydesdorff van het Nederlandse Dolle Mina, combineerden hun engagement met
historisch onderzoek op het terrein van sociale geschiedenis en vrouwenarbeid in het
298
Zie DEMETSENAERE, ‘Veel geschiedenis, weinig geheugen?’, 180.
E. STUBBE red., Profiel van de vrouw (Studiereeks van het Tijdschrift van de Vrije
Universiteit Brussel. Nieuwe Serie nr. 16), Brussel, 1983.
300
DEWEERDT, ‘Vrouwengeschiedenis en vrouwenstudies’, 31.
301
Bijvoorbeeld het onderzoek van Denise Keymolen (KU Leuven) over vrouwenarbeid en
over Isala Van Diest, en dat van F. De Bueger-Van Lierde (UCL) over Marie Popelin.
302
Deze verstrengeling was het meest uitgesproken in Groot-Brittannië. Zie o.m. M.
SPONGBERG, Writing women’s history since the Renaissance, New York, 2002, 177; A.
CURTHOYS, ‘Women’s Liberation’, M. SPONGBERG, A. CURTHOYS en A. CAINE red.,
Companion to Women’s Historical Writing, New York, 2005, 599; K. COWMAN, ‘There is
so much and it will all be history’, 156.
299
109
bijzonder.303 Hun werk als wetenschapper onderbouwde hun theoretische reflecties
over vrouwenarbeid.304
De unieke positie van de Cahiers du GRIF
Les Cahiers du GRIF, het Belgisch-Franse tijdschrift van de feministische denktank
GRIF was in de beginjaren van de Belgische tweede golf het enige dat feministisch
bewustzijn koppelde aan theoretische en wetenschappelijke verdieping. Het studiemateriaal dat hierin werd verzameld, kan terecht beschouwd worden als een vorm van
genderstudies avant la lettre.
Naar aanleiding van de tweede vrouwendag werd in 1973 het eerste cahier boven de
doopvont gehouden. De samenwerking met Franse feministes zorgde voor een
intellectuele injectie vanuit Frankrijk die het meer pragmatische Belgische feminisme
aanvulde. Door zijn ruime oplage - het verscheen in België, Frankrijk, Zwitserland en
Quebec - was het meer levensvatbaar dan vele andere tijdschriften die wegens
financiële problemen een kort leven beschoren waren. In het tweede hoofdstuk werd
reeds aangeraakt hoe in de cahiers vrouwelijke cultuur en literatuur een belangrijke
plaats kregen. Het tijdschrift werkte met themanummers waaraan telkens internationale specialisten vanuit verschillende disciplines meewerkten. Historicae die
occasioneel bijdragen leverden, waren de Belgische historica en vast redactielid
303
Sheila Rowbotham (°1943) was één van de grondleggers en toonaangevende figuren in de
History Workshop beweging, die zich in Oxford ontwikkelde in de schoot van het Ruskin
College. Zie M. SPONGBERG, ‘Writing Women’s History’, 179. Selma Leydesdorff
studeerde in 1972 af als historica met een proefschrift over vrouwenarbeid in de 19de eeuw.
Zie Selma Leydesdorff-Personal details. Universiteit van Amsterdam, laatst geraadpleegd op 8
mei 2012 (http://home.medewerker.uva.nl/s.leijdesdorff/).
304
Een goed voorbeeld hiervan is het feminismenummer van het marxistische tijdschrift Te
Elfder Ure, waarin verschillende artikels zijn opgenomen over vrouwenarbeid. Zie S.
LEYDESDORFF, A. MEULENBELT en J. OUTSHOORN red., Feminisme 1. Te Elfder Ure,
20 (1975).
110
Hedwige Peemans-Poullet en Franse historicae als Geneviève Fraisse en Michèle RiotSarcey die mee aan de wieg stonden van de vrouwengeschiedschrijving in Frankrijk.305
De analyses vertrokken steeds vanuit een brainstorming over concrete problemen die
vrouwen aangingen.306 De GRIF-leden wilden ‘het persoonlijke is politiek’ in de
praktijk zetten: een analyse van het privé-leven maakte het mogelijk feministische
politieke analyses te verruimen en te verdiepen.307 De Belgische oprichtster en
bezielster Françoise Collin inspireerde deze theoretisch-pragmatische aanpak op de
Amerikaanse consciousness-raising groepen. Collin werd eveneens sterk beïnvloed
door het postmodernisme, waardoor ze veel belang hechtte aan het genderaspect van
taal. Vrouwen moesten het bestaande discours - dat de vrouw beschouwde als ‘de
eeuwige andere’ - doorbreken door zelf een nieuw betekeniskader te ontwikkelen. De
GRIF wilde een ruimte constitueren waarin vrouwen vrij het woord konden nemen
zonder mannelijke interferentie. “C’était un espace où tout à coup, on se sentait
autorisées, sans que ce soit une parole féminine comme un blabla mais identifiée
comme un discours”, zo lichtte Collin achteraf het belang van dat vrouwelijke discours
toe.308
Vanuit de overtuiging dat het feminisme geen doctrine was maar ‘un agir pluriel’, en
dat alle vrouwen dezelfde problemen deelden, wilde het collectief het marxistische
ideologische keurslijf van de radicaal linkse feministes overstijgen.309 De eerste
redactieploeg van de Cahiers du GRIF telde opvallend veel leden met wortels in de
305
Zie bijvoorbeeld G. FRAISSE, ‘Et si les mères désertaient la guerre... Madeleine Vernet
(1879-1949): pacifisme et féminisme, Les Cahiers du GRIF, nr. 14-15 (1976), 34-38; M.
RIOT-SARCEY, ‘Les sources du pouvoir: l'événement en question’, Les Cahiers du GRIF,
nr. 37-38 (1988), 25-39. Een historische bijdrage van Hedwige Peemans-Poullet wordt in
paragraaf 2 besproken.
306
Er namen geen mannen deel aan de brainstorming, vanuit de overtuiging dat vrouwen
enkel op die manier konden leren om niet de eeuwige andere te zijn. Er werkten wel
mannelijke auteurs mee aan de artikels.
307
BRAU, ‘Au cœur du féminisme des années 1970’, 227.
308
BRAU, ‘Au cœur du féminisme des années 1970’, 227.
309
Voor een analyse van het GRIF-project zie BRAU,‘Au cœur du féminisme des années
1970’, 227-252; V. D’HOOGHE, ‘Un historique des cahiers du Grif’, Transmission(s)
féministe(s)-Penser/agir la différence des sexes : Avec et autour de Françoise Collin, 2011,
23-32.
111
christelijke arbeidsbeweging, zoals Françoise Collin zelf, Hedwige Peemans-Poullet
en Marie Denis, maar telde in haar rangen ook meer radicale linkse feministes zoals
Jeanne Vercheval van Marie Mineur.310 Onder het motto ‘on a toutes le même âge,
l’âge du féminisme’ wilden de GRIF-vrouwen niet alleen ideologische verschillen
overstijgen maar ook feministes van verschillende generaties verenigen.311 Het
feminisme dat zich in de cahiers aftekende oversteeg ook de ideologische polemieken
die kenmerkend waren voor de Franse vrouwenbeweging, zoals de discussie over het
verschil- en gelijkheidsfeminisme.312
Het tweede cahier, Faire le ménage c’est travailler, verscheen in 1974 en maakte een
politieke, sociologische en juridische analyse van de huisvrouw; dit begrip ontleedde
Hedwige Peemans-Poullet vanuit historisch perspectief.313 Het begrip ‘reproductieve
arbeid’ van Engels werd aangevuld en genuanceerd door de historische evolutie in die
reproductieve arbeid te duiden. Peemans-Poullet zag verschillende etappes in het
ontstaan van de sociale verdeling van het werk en lieerde deze ontwikkeling niet
exclusief aan de industrialisering of het kapitalisme. Omdat de reproductieve arbeid
van vrouwen niet onmiddellijk een surplus creëerde, zoals dit wel het geval was met
productieve arbeid, kreeg vrouwenarbeid geleidelijk minder status. Die sociale
verdeling had een enorm effect op het vrouw zijn en de machtsrelaties die eruit
voortkwamen. Net als in de hierboven besproken militante teksten lag in dit artikel ook
de nadruk op de conjuncturele geschiedenis, minder op de contextuele. Het gaat om
een geschiedenis die inzicht moest verschaffen in de existentiële aspecten van het
vrouw zijn. Tegelijk nuanceerde Peemans-Poullet als historica de absolute cesuur van
de industriële revolutie en toonde zij aan hoe het proces van statusverlies van
vrouwenarbeid voordien al was ingezet.
310
BRAU, ‘Au cœur du féminisme des années 1970’, 229.
F. COLLIN, ‘Un héritage sans testament’, Les Cahiers du GRIF, nr. 34 (1986), 85.
312
BRAU, ‘Au cœur du féminisme des années 1970’, 234.
313
H. PEEMANS-POULLET, ‘La division sociale du travail’, Les Cahiers du GRIF, nr. 2
(febr. 1974), 37-41.
311
112
Vanaf 1978 verschenen de cahiers een aantal jaren niet meer omdat de redactieleden
nood hadden aan herbronning. Een nieuw project GRIF-Université, het latere
Université des Femmes, zag in 1979 het levenslicht. Université des Femmes wilde net
als RoSa feministische kennis verspreiden maar oriënteerde zich ook op de
ontwikkeling van wetenschappelijk feministisch onderzoek en permanente vorming,
en had hiermee de ambitie een centrum voor vrouwenstudies te zijn. Het Vlaamse
RoSa, dat van start ging in 1978, koos voor een meer laagdrempelige aanpak en legde
de nadruk op het verstrekken van informatie en documentatie voor een breed
publiek.314 Het tijdschrift van Université des Femmes, Chronique féministe, zette het
concept van de Cahiers du GRIF enigszins verder, maar was veel sterker verweven
met de Belgische maatschappelijke realiteit en pragmatischer van opzet. Vanaf 1982
werden de Cahiers du GRIF opnieuw uitgegeven. In de tweede reeks was de inbreng
van de Belgische feministes echter minder groot dan bij de eerste serie.315 De cahiers
evolueerden meer in de richting van genderstudies en kregen een intellectueler
karakter in plaats van de pragmatische theoretische aanpak van de beginperiode.316
Vrouwen moeten lef hebben
Ondertussen groeide ook in de Vlaamse vrouwenbeweging nood aan theoretische
ondersteuning. In 1977 werd door Chantal De Smet het Links Feministisch Collectief
opgericht.317 Het tijdschrift van deze feministische denktank, LeF, verscheen van 1977
tot 1981. ‘LeF’ stond voor Links en Feministisch maar verwees ook naar het motto
van de beweging, namelijk dat vrouwen lef moesten hebben. De stichtende leden, allen
actief in de vrouwenbeweging, hadden het gevoel dat het vuur van de vroege jaren
314
Zie interview met Chris Zwaenepoel, 11 mei 2011. Chris Zwaenepoel is directrice van
RoSa.
315
Sindsdien verblijft Françoise Collin in Frankrijk.
316
In 1989 organiseerde de Cahiers du GRIF in Brussel de eerste Europese conferentie over
feministisch onderzoek, waar de basis gelegd werd voor Sophia, het Belgisch coördinatienetwerk voor vrouwenstudies. Zie V. D’HOOGHE, ‘Un historique des cahiers du Grif’, 32.
317
Chantal de Smet kende het concept van de Cahiers du GRIF want ze had deelgenomen aan
enkele redactievergaderingen. Zie interview met Chantal De Smet, 18 mei 2011.
113
zeventig er een beetje uit was.318 Door een meer wetenschappelijke benadering van de
vrouwenproblematiek wilde het collectief de noodzaak van feministische actie
ondersteunen.319 “Het heeft de vrouwenbeweging steeds aan degelijk studiemateriaal,
aan echte informatie en zelfs aan bezinning ontbroken. Na zeven jaar aktie is de tijd
van studie, ook als voorbereiding en aanleiding tot doeltreffende aktie, aangebroken”.320 In tegenstelling tot de Cahiers du GRIF profileerde LeF zich
uitdrukkelijk als een linkse feministische denktank. Het tijdschrift was ook meer
ingebed in de eigentijdse feministische actualiteit en wilde een hefboom zijn voor
verdere feministische actie.
LeF verscheen net als de Cahiers du GRIF in de vorm van thematische cahiers waarin
telkens een ander feministisch hangijzer besproken werd. Met de titel Verloren brood:
je huishouden, je leven? analyseerde het eerste nummer van 1977 de positie van de
huisvrouw. Het derde cahier ging dieper in op de thematiek van vrouwenarbeid. De
historica Catherine Oukhow besprak de positie van de huisvrouw in de negentiende
eeuw, die met de industriële revolutie aanzienlijke verschuivingen had ondergaan.321
Aan de hand van een bronnenanalyse van de handboeken van Maria Du Caju, toonde
ze aan hoe het burgerlijke ideaal van de moreel verheven vrouw aan de haard
uitgedragen werd via het katholieke huishoudonderwijs.322 Vervolgens vergeleek de
auteur de positie van de arbeidster met die van de burgervrouw en deed opmerken dat
het burgerlijke ideaal van de vrouw aan de haard ook de arbeidersgezinnen ging
318
De vrouwen moeten lef hebben. Rosa Bibliotheek, laatst geraadpleegd op 5 mei 2012
(http://www.rosadoc.be/joomla/index.php/bibliotheek/rosa_bibliotheek/pareltje.html).
319
Heel wat bekende Vlaamse feministes waren lid van het LeF-collectief: Chantal de Smet,
Monika Abicht, Lydia Deveen-Depauw, Rita Mulier, Marijke Van Hemeldonck, Renée Van
Mechelen en Roos Proesmans.
320
‘De vrouwen moeten lef hebben. Ons uitgangspunt van 1977’, bijlage bij de herwerkte
druk van LeF 1, 1980, 6.
321
C. OUKHOW, ‘De huisvrouw in de 19de eeuw’, LeF, nr. 1 (sept. 1977), 57-75. Catherine
Oukhow was oudstudente van professor Jan Dhondt en publiceerde o.m. over de
septemberdagen van 1830 en over de Commune van Parijs. Zie C. OUKHOW en D.
DEWEERDT, De commune van Parijs 1871 in boek en beeld, Tent. cat., Brussel, 1971.
322
Maria Du Caju schreef talrijke handboeken over de opvoeding van de huisvrouw, o.m. M.
DU CAJU, De vrouwelijke opvoeding in haar verband met de eischen des levens, Gent, 1896.
114
normeren. In tegenstelling tot de ahistorische analyses van de militante literatuur,
situeerde Oukhow de positie van de vrouw in de Belgische context en baseerde ze zich
hiervoor op bronnenonderzoek. In haar besluit wees Oukhow erop dat het burgerlijke
ideaal van het kostwinnersmodel tot op de dag van vandaag zijn invloed doet gelden.
Het kostwinnersmodel was een belangrijk hangijzer in de feministische literatuur,
zoals mocht blijken uit de besproken teksten over vrouw en arbeid. Door dit
burgerlijke ideaal te historiseren, werd de ‘natuurlijke’ bestemming van meisjes als
huisvrouw weerlegd. Recent onderzoek toont echter aan dat de mythe van het
kostwinnersmodel enigszins genuanceerd moet worden omdat dit normerend ideaal in
de praktijk veel afwijkingen kende. Volgens Eric Vanhaute was het kostwinnersmodel
eerder een luxe-model dat slechts in de praktijk gebracht werd door een elite van
tweeverdieners. Zelfs in 1950, de hoogdagen van het kostwinnersmodel in België,
dekte het loon van het mannelijke gezinshoofd slechts twee derden van alle
uitgaven.323 Om een beeld te kunnen vormen van de opvattingen over vrouwenarbeid,
moet volgens Hannelore Vandebroek dan ook een onderscheid gemaakt worden tussen
het ideaal dat de norm aangaf en de vele concrete afwijkende praktijken.324
De strijd tegen het idee van de vrouw aan de haard bracht feministes er ook toe het
fascisme vanuit genderperspectief te bestuderen. In de volgende paragraaf wordt
geanalyseerd hoe en waarom de feministische beweging zich dit thema toe-eigende en
welke interactie hierbij bestond tussen engagement en historische kennis.
323
E. VANHAUTE, ‘Modellen, structuren en de historische tijd. Op zoek naar een Belgisch
kostwinnersmodel’, Brood & Rozen. Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale
Bewegingen, (2001) 1, 41. Zie ook VANDEBROEK, Het geslacht van de arbeid, 70-80.
Peemans-Poullet benadrukt ook hoe vrouwen altijd gewerkt hebben als zij hiertoe de
mogelijkheden hadden en dat het in die zin niet logisch was dat de naoorlogse sociale
zekerheid geconcipieerd werd vanuit het ideaal van het kostwinnersmodel. Zie interview met
Hedwige Peemans-Poullet, 23 maart 2011.
324
VANDEBROEK, Het geslacht van de arbeid, 99-11.
115
2. Vrouwen en fascisme: geschiedenis als leerschool
“Onderdrukking, repressie, oorlog, nooit meer zeg je? Kom vrouw, ga zitten
en luister met al je vermogens naar het verhaal van de geschiedenis”325
Hoe komt het dat vrouwen zich aangetrokken voelden tot vrouwonvriendelijke
ideologieën zoals die van het fascisme en het nazisme? Welke lessen kan het
feminisme hieruit trekken? Deze problematiek vond tussen 1976 en 1985 haar weg
naar alle onderzochte feministische tijdschriften en kende een breed draagvlak. De
vraag kan gesteld worden waarom dat verleden tweedegolffeministes zo wist te boeien
en welke invulling het kreeg in de eigentijdse geëngageerde teksten. Een analyse van
de verschillende artikels gewijd aan dit thema moet een antwoord geven op deze
vragen. Verder wordt bekeken hoe in de behandeling van dit onderwerp het
spanningsveld tussen geëngageerde en wetenschappelijke geschiedschrijving zich
manifesteerde.
De interesse van tweedegolffeministes voor ‘vrouwen en fascisme’ moet op de eerste
plaats
gesitueerd
worden
in het naoorlogse historische
besef
waarin
de
verontwaardiging over de ontsporing van de westerse democratieën een belangrijke
plaats innam. De impact van de tweede wereldoorlog en de gruwelen van fascisme en
nazisme leidden ertoe dat een breuk met het verleden sterk ervaren werd. Historisch
onderzoek focuste vanaf het einde van de jaren zestig sterk op onderwerpen die
verband hielden met de wandaden van het fascisme. De centrale vraagstelling was: hoe
hadden in de westerse wereld zo’n moorddadige regimes wortel kunnen schieten.326
Voor de neomarxistische generatie van mei ‘68 was het bon ton de pijlen te richten op
het grote deficit van het westerse kapitalisme, meer bepaald de uitwassen van het
fascisme en het koloniale en postkoloniale beleid. Oorzaken en symptomen van die
ontsporing analyseren als hefboom naar een nieuwe maatschappij, werd als
325
326
‘Afbraak vrouwenrechten leidt naar fascisme’, Marianne, nr. 11 (okt.-nov. 1982), 4.
TOLLEBEEK, ‘De conjunctuur van het historisch besef’, 176.
116
noodzakelijk ervaren. De interesse van feministische historicae en politicologen voor
het thema ‘vrouwen en fascisme’ is in die zin niet verrassend.
Macciocchi en de seminaries in Vincennes
Het was de Italiaanse schrijfster en politica Maria-Antonietta Macciocchi, tijdens de
tweede wereldoorlog actief in het communistische verzet tegen het regime van
Mussolini, die met haar bijdrage Les femmes et la traversée du fascisme (1975) het
thema ‘vrouwen en fascisme’ vanuit een feministische invalshoek onder de aandacht
bracht.327 Deze publicatie werd in 1977 vertaald in het Nederlands door de
Nederlandse feministische uitgeverij Sara. Het voorwoord was van de hand van de
Nederlandse historica Mieke Aerts en de politicologe en journaliste Anet Bleich.328
Na een conflict met de Italiaanse Communistische Partij had Macciocchi zich in 1972
in Parijs gevestigd. Haar werken konden daar op veel waardering rekenen in linkse
intellectuele middens. Ze werd docente aan de universiteit van Paris VIII in Vincennes
waar ze in 1977 een doctoraat behaalde in de politieke wetenschappen. In haar
onderzoek legde ze zich onder meer toe op de geschiedenis van het fascisme en in het
bijzonder op de invloed van dit systeem op vrouwen in Europa. Ze was hiermee de
eerste die uitdrukkelijk het verband legde tussen de onderdrukking van vrouwen en
fascistische ideologie, en dit thema op de feministische agenda zette.329
Tussen 1975 en 1978 organiseerde Macciocchi in Vincennes verschillende seminaries
die een forum boden voor onderzoeksresultaten over ‘vrouwen en fascisme’ uit
verschillende landen, waaronder België, Italië, Frankrijk, Duitsland, Portugal, Spanje
en Chili. Naast ‘vrouwen en fascisme’ stond ook de relatie tussen feminisme en
327
‘Les femmes et la traversée du fascisme’ verscheen als apart onderdeel in M.-A.
MACCIOCCHI red., Eléments pour une analyse du fascisme, Parijs, 1975.
328
M.-A. MACCIOCCHI red., Vrouwen en fascisme, Amsterdam, 1977. In 1977 werd
Macciocchi uitgenodigd door de sociale faculteit van de Universiteit van Amsterdam om te
spreken over vrouwen en fascisme.
329
De biografische informatie over Macciocchi werd ontleend aan het voorwoord van Mieke
Aerts en Anet Bleich in het hierboven geciteerde Vrouwen en fascisme.
117
marxisme op de agenda.330 De Belgische delegatie bestond onder meer uit Jacqueline
Aubenas, Françoise Collin en Hedwige Peemans-Poullet, allen redactiemedewerkers
en oprichtsters van de Cahiers du GRIF. Jacqueline Aubenas publiceerde achteraf de
teksten en bijdragen van deze seminaries in de bundel Les femmes et leurs maîtres
(1978).331 In deze bundel werd de balans opgemaakt van de feministische
verwezenlijkingen in de verschillende deelnemende landen, en dit met de bedoeling de
fakkel brandende te houden en de feministische actie niet te laten uitdoven.332 Deze
revitalisering was nodig - aldus Jacqueline Aubenas in de inleiding - want het
revolutionaire elan van de beweging dreigde zijn kracht te verliezen door een proces
van recuperatie en institutionalisering. Het feminisme werd herleid tot een ‘isme’, een
voorbijgaande mode.333
Volgens Macciocchi hadden feministes de vrouw in de geschiedenis te veel
geïdealiseerd en vooral haar rol in het verzet of de pacifistische beweging in de verf
gezet. In de feministische literatuur werden fascisme en de tweede wereldoorlog
meestal verbonden met heroïsche verhalen over verzet en verdrukking.334 Feministes
bestudeerden volgens haar onvoldoende hoe vrouwen in de jaren dertig ook zelf
bijgedragen hadden tot regimes als het fascisme en hoe ze zich aangetrokken voelden
tot een systeem dat hen in feite onderdrukte. De basisideeën van de fascistische
propaganda omtrent de vrouw werden niet radicaal genoeg bestreden door de
vrouwenbeweging zelf en al evenmin door de linkse partijen, aldus Macciocchi. Zij
330
Het ging om de seminaries ‘Fascismes et luttes des femmes’, ‘Luttes féminines et
féministes’ en ‘Marxisme et féminisme’.
331
M.-A. MACCIOCCHI red., Les femmes et leurs maîtres, Parijs, 1978. Jacqueline Aubenas
was medeoprichtster van de Cahiers du GRIF en Voyelles en doceerde filmgeschiedenis aan
het INSAS en aan de ULB.
332
Zie J.AUBENAS-BASTIE, ‘Dix ans de féminisme en Belgique’, Les femmes et leurs
maîtres, Parijs, 1978, 309-330. Dit was de eerste grote terugblik op 10 jaar feministische strijd
vanuit Franstalige Belgische hoek.
333
J. AUBENAS-BASTIE, ‘Introduction’, M.-A. MACCIOCCHI red., Les femmes et leurs
maîtres, 10-11.
334
Zo hebben ook de Belgische feministische tijdschriften aandacht besteed aan het
vrouwelijke verzet tijdens de bezetting en het vrouwenkamp van Ravensbrück. Zie o.m. J.
VERCHEVAL en S. VAN ROKEGHEM, ‘Les résistantes de 1940-1945’, nr. 9 (1980),
Voyelles, 26-30.
118
wilde analyseren waarom miljoenen vrouwen, tegen hun eigen belangen in, een
dictatuur steunden want “er zijn gebeurtenissen in de geschiedenis, die nooit enkel en
alleen, en voor goed, tot het verleden behoren”. Zij pleitte dan ook voor meer
historicisme in de feministische studie van het fascisme in plaats van de gebruikelijke
hagiografische benadering.335
Macchiocchi bestudeerde vooral de casus van het Italiaanse fascisme. In het kader van
de seminaries in Vincennes wilde ze ook onderzoeksresultaten uit andere landen over
het verband tussen rechtse regimes en feminisme samenbrengen en vergelijken. Het is
in die context dat ook een Belgisch onderzoek bij dat project betrokken werd.
Crisis en antifeminisme
De Belgische historica Hedwige Peemans-Poullet deed vóór de seminaries in
Vincennes al onderzoek naar het Belgische rexisme.336 De Cahiers du GRIF pakten
reeds in 1976 uit met een themanummer over ‘vrouwen en geweld’, waarin een artikel
van Peemans-Poullet.337 Vanuit haar expertise had ze gesolliciteerd om een bijdrage te
leveren aan de seminaries in Vincennes.338 België had dan wel geen fascistisch regime
gekend, het programma van rechtse partijen zoals de rexisten van Léon Degrelle
vertoonde veel gelijkenis met de ideologie van fascisme en nazisme, zeker voor wat
betreft hun ideeën over de rol van de vrouw en het onderdrukkende aspect dat hiermee
gepaard ging.
335
‘Tegen de hagiografie van de vrouw; voor een absoluut historicisme’ in MACCIOCCHI,
Vrouwen en fascisme, 154.
336
Interview met Hedwige Peemans-Poullet, 23 maart 2011.
337
Zie H. PEEMANS-POULLET, ‘Le rexisme et les femmes’, Les Cahiers du GRIF, nr. 1415 (dec.1976), 40-47.
338
Voor de bijdrage van Peemans-Poullet in Vincennes zie H. PEEMANS-POULLET, ‘Crise
et antiféminisme’, MACCIOCCHI. red., Les femmes et leurs maîtres, 103-140. Ze behaalde in
1975 een doctoraat aan de universiteit Paris X-Nanterre met een onderzoek over pedagogische
principes en sociale klassen in de 13de eeuw. Ze koos niet voor een wetenschappelijke
carrière maar specialiseerde zich vanuit een feministisch engagement in de discriminerende
aspecten van de sociale zekerheid en werkte o.m. bij de Commissie Vrouwenarbeid en de
christelijke vakbond (CSC). Zie interview met Hedwige Peemans-Poullet, 23 maart 2011.
119
Peemans-Poullet onderzocht hoe de rexisten zoveel succes konden boeken bij hun
vrouwelijke aanhang, maar tegelijkertijd een maatschappelijk concept verdedigden
waarin vrouwen onderdrukt werden. Net als Macciocchi stelde ze dat linkse
onderzoekers en critici van rechtse strekkingen altijd de nadruk legden op de sociale
en raciale ongelijkheden van de fascistische ideologie maar nooit veel aandacht
besteedden aan het genderaspect en de patriarchale kenmerken ervan.339 Op het eerste
gezicht leken de standpunten van de rexisten vrouwvriendelijk; ze toonden grote
waardering voor de centrale rol van de vrouw in het gezin dat op zijn beurt beschouwd
werd als fundamentele pijler van een sterke en gezonde staat. In werkelijkheid, zo
betoogde Peemans-Poullet, was het terugdringen van de vrouw naar de haard een
manier om de nataliteit te doen stijgen en de economische crisis op te lossen ten koste
van de autonomie van de vrouw. Vrouwen konden in geval van krapte op de
arbeidsmarkt nog steeds als goedkope kracht ingezet worden en vormden zo een
dankbaar reserveleger dat de schokken op de arbeidsmarkt moest opvangen.340
Peemans-Poullet hanteerde hierbij de ‘arbeidsreservelegertheorie’, één van de centrale
ideeën in Evelyne Sullerots analyse van de vrouwenarbeid en in de tweede golf een
belangrijke theorie om de ondergeschikte positie van vrouwenarbeid te verklaren.
Sullerot stelde immers dat vrouwen nooit als volwaardige arbeidskrachten aanvaard
werden omdat ze uitlaatklep waren voor een verhitte economie en vervanging in
oorlogstijd. Het was eigen aan het kapitalisme om zwakkere groepen ter beschikking
te houden voor slecht betaald werk zonder toekomstmogelijkheden, dat aangeboden
werd volgens de wisseling van de conjunctuur.341
Peemans-Poullet ging nog een stap verder en toonde aan hoe de maatregelen die de
Belgische regering tussen 1933 en 1934 nam om de werkloosheid te beteugelen ook in
de lijn lagen van het antifeministische beleid van de rechtse ideologieën. De
werkloosheidsuitkering voor gehuwde vrouwen werd geschorst en er kwam een
339
PEEMANS-POULLET, ‘Le rexisme et les femmes’, 104.
PEEMANS-POULLET, ‘Le rexisme et les femmes’, 119-120.
341
E. SULLEROT, Histoire et Sociologie du travail humain, Parijs, 1968, 340-383;
VANDEBROEK, Het geslacht van de arbeid, 268.
340
120
aanwervingsstop voor vrouwen in de overheidssector.342 Het wetsvoorstel van Pater
Georges Rutten - een invloedrijk politicus uit de christelijke arbeidsbeweging - om
gehuwde vrouwen te verbieden in fabrieken te werken, stuitte op hevig verzet. De
maatregelen waren enerzijds bedoeld om moreel verval tegen te gaan en de natuurlijke
bestemming van de vrouw als huismoeder te beschermen, maar anderzijds om de
werkloosheid te bekampen. Dit wetsvoorstel werd nooit aangenomen, maar toonde
volgens Peemans-Poullet wel aan hoe er in katholieke kringen ideeën circuleerden
over vrouw en arbeid die verwant waren aan die van rechtse partijen.343 Uit het
feministische verzet tegen dit wetsvoorstel en de andere maatregelen om de
tewerkstelling van vrouwen terug te dringen, werd in 1930 de Belgische afdeling van
de internationale feministische organisatie Porte Ouverte opgericht.
De vrouwonvriendelijke maatregelen die de Belgische regering tussen 1933 en 1934
wilde ten uitvoer brengen en de opvattingen over vrouwenarbeid die ermee
samenhingen, waren een belangrijk terugkerend thema in de tweedegolfliteratuur,
zoals ook al bleek uit de belangstelling voor Porte Ouverte, besproken in het tweede
hoofdstuk. Dat aan geen van die maatregelen uiteindelijk uitvoering gegeven werd
dankzij het massale verzet van verschillende vrouwenorganisaties, werd in deze
historische narratieven minder belicht. Zelfs enkele van de oorspronkelijke
voorstanders, het ACV en de KAV, lieten bezwaren horen.344 Dat die wettelijke
beperkingen er uiteindelijk niet kwamen is veelbetekenend, zo stelt Eliane Gubin, en is
een symptoom van een tragere emancipatie die zich eerder voltrok als een processie
van Echternach dan als een beweging in golven.345
342
PEEMANS-POULLET, ‘Le rexisme et les femmes’, 111-112.
PEEMANS-POULLET, ‘Le rexisme et les femmes’, 111-112.
344
H. VANDEBROEK, ‘Gehuwd en werkloos? Opvattingen over vrouwenarbeid en
vrouwenwerkloosheid in Belgische katholieke intellectuele kringen (1945-1960)’, Belgisch
Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 33 (2003), 226.
345
VANDEBROEK, Het geslacht van de arbeid, 41; E. GUBIN, ‘Les femmes d’une guerre à
l’autre. Réalités et représentation 1918-1940’, Cahiers d’Histoire du Temps Présent.
Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis. Femmes et Societé. Vrouw en Maatschappij, 4
(1998), 279.
343
121
De geschiedenis herhaalt zich
Wanneer vanaf 1978 de gevolgen van de nieuwe economische crisis zich lieten voelen
en veel vrouwen in de werkloosheid terecht kwamen, ging het thema ‘vrouwen en
fascisme’ nog meer aantrekkingskracht uitoefenen en in de feministische literatuur en
een sterk hedendaagse invulling krijgen. Dat is ook de reden waarom Jacqueline
Aubenas in de inleiding Les femmes et leurs maîtres stelde dat de tussenkomsten op
die seminaries relevanter dan ooit waren geworden en een belangrijke hefboom
vormden voor de toekomst.346
“Inzicht in de manier waarop dit proces van fascisering zich heeft kunnen voltrekken
is ook voor ons van het grootste belang. Want opnieuw bevindt het Europese
kapitalisme zich in een ernstige crisis”, aldus Mieke Aerts en Anet Bleich in hun
inleiding tot Vrouwen en fascisme.347 In tijden van crisis bestond het gevaar dat
fascistische ideeën over vrouw en gezin weer binnen zouden sluipen. Net als in de
jaren dertig waren het vooral de vrouwen die de schokken van de conjunctuur
opvingen en hun moeizaam veroverde autonomie dreigden te verliezen. Kennis over
het verleden kon vrouwen wapenen tegen een herhaling van de geschiedenis.348
Daarom was het voor tweedegolffeministes belangrijk dat vrouwen inzicht kregen in
het nog steeds gehanteerde onderdrukkingsdiscours waarbij historische aberraties zoals
fascisme, nazisme en rexisme fungeerden als een vergrootglas. Extreem rechtse
systemen maakten op een bijna karikaturale manier duidelijk wat in de huidige
omstandigheden moeilijker te detecteren valt, aldus Aubenas.349
“Il faut veiller à surveiller ce perpétuel mouvement de balancier, à contrôler les creux
de la vague, à désenliser les combats qui s’ensablent”.350 Aubenas vergeleek hiermee
het emancipatieproces met een slingerbeweging waardoor vrouwen steeds op hun
346
AUBENAS-BASTIE, ‘Introduction’, 10-11.
MACCIOCCHI, Vrouwen en fascisme, 10-11.
348
MACCIOCCHI, Vrouwen en fascisme, 10-11.
349
AUBENAS-BASTIE, ‘Introduction’, 14.
350
MACCIOCCHI, Vrouwen en fascisme, 12.
347
122
hoede moesten zijn. Door de tegenkrachten van het feminisme in het verleden te
bestuderen, betoogde Aubenas, kunnen vrouwen op deze seminaries een gemeenschappelijk discours van onderdrukking ontmaskeren waarmee ze doorgaans
vastgepind worden op hun rol als moeder en huishoudster, ook al komen ze uit
verschillende continenten met een andere sociale context.351 Deze cyclische visie op
het verleden was schatplichtig aan de marxistische dialectische interpretatie van de
geschiedenis en sloot aan bij het feministische discours van de twee golven. Het
emancipatieproces werd niet gezien als lineair, maar als een ontwikkeling die op
bepaalde momenten in de geschiedenis een terugval kende en af te rekenen kreeg met
tegenkrachten. Hierbij werd de economische crisis gezien als een belangrijke
stoorzender in het emancipatieproces.
Receptie in de Vlaamse tijdschriften
Wat later dan in Franstalig België en Nederland, kregen het thema ‘vrouwen en
fascisme’ en de analyse van Macciocchi in de Vlaamse feministische tijdschriften
vanaf 1979 en vooral tijdens het begin van de jaren tachtig, heel wat belangstelling.
Veel heeft allicht te maken met de Nederlandse vertaling van Vrouwen en Fascisme
(1977) van Macciocchi die vlot haar weg vond naar Vlaamse lezers, zoals mag blijken
uit de verwijzingen in de diverse artikels.352 Tegelijk zorgde de massale vrouwenwerkloosheid in het begin van de jaren tachtig voor een verlinksing van het
feministische discours en kreeg het thema nog nadrukkelijker een feministische
hefboomfunctie. Met de alarmistische titel “Afbraak vrouwenrechten leidt naar
fascisme”, wees het communistische Marianne erop dat het beleid van de regering
Martens V - dat vrouwen onder meer aanmoedigde om deeltijds te gaan werken volledig in de lijn lag van de ‘terug naar de haard-ideologie’ van fascisme en nazisme.
Vrouwen moesten op hun hoede zijn voor het antifeministische beleid van die regering
351
MACCIOCCHI, Vrouwen en fascisme, 12
Voor het artikel in Lillith en Marianne werd ook gebruik gemaakt van een brochure uit
1980 van de Nederlandse werkgroep ‘Vrouwen en fascisme’. Zie Naar Natuurlijk bestel.
Vrouwenorganisaties in de jaren dertig, Amsterdam, 1980.
352
123
want het verleden had uitgewezen dat ze niet genoeg weerstand hadden geboden aan
rechtse ideologieën.353 In een artikel in Schoppenvrouw, het tijdschrift van de FemSoc, was hetzelfde alarmistische discours te vinden als in Marianne. De auteur ervan
wees nog nadrukkelijker het kapitalistische systeem met de vinger als belangrijkste
oorzaak voor de ongelijkheid tussen man en vrouw; rechtse ideologieën hadden
immers hun voedingsbodem in het kapitalistische systeem.354 Ook het pluralistische
Lillith hekelde het antifeministische beleid van de regering Martens en citeerde uit een
televisietoespraak van Marc Eyskens, toenmalig minister van Financiën : “Als de
werkloosheid nog verder blijft stijgen, is dit in de eerste plaats te wijten aan de
toename van de beroepsbevolking en het stijgende aanbod van de vrouwelijke
arbeidskrachten op de arbeidsmarkt”.355
Niet enkel de economische crisis zorgde voor een actualisering van ‘vrouwen en
fascisme’. In Schoppenvrouw werd het thema ook gekoppeld aan de toenemende
verrechtsing in Europa. Kitty Roggeman wees op de vrouwonvriendelijke ideeën van
nieuw rechts, extreem rechts en neofascisme. Extreem rechts mocht dan wel een
marginaal fenomeen zijn, de ideeën ervan waren in opmars en sijpelden ook door in de
gevestigde centrumrechtse partijen, zo stelde Roggeman. Nieuw rechts maakte er een
strategie van om binnen te dringen in gematigde rechtse en rechtse liberale kringen
waardoor het rechtse gedachtegoed werd overgeheveld naar grote groepen. “Voor
vrouwen is het belangrijk om op onze hoede te zijn: hoe meer rechts aan het woord
komt, hoe meer de situatie van de vrouw bedreigd is. Wij besluiten uit dit alles dat de
strijd voor vrouwenbevrijding een politieke strijd is, die zich duidelijk situeert in het
antikapitalistische, antikonservatieve kamp”.356 Het is opvallend hoe kapitalisme,
353
‘Afbraak vrouwenrechten leidt naar fascisme’, Marianne, nr. 11 (okt.-nov.1982), 4-9.
Marianne was het tijdschrift van het Vrouwenkomitee van de Partij Van de Arbeid. Marianne
organiseerde ook gespreksavonden rond dit thema.
354
‘Vrouw en fascisme’, Schoppenvrouw, nr. 8 (juli 1979), 6-7.
355
J. BLOMMAERT, ‘Vrouwen houden van helden, zei Hitler…’, Lillith, nr. 11 (jan.-feb.
1984), 10-12.
356
K. ROGGEMAN, ‘Verrechtsing, nieuw rechts en uiterst rechts’, Schoppenvrouw, nr. 40
(sept. 1985), 5.
124
conservatisme en rechtse politiek in één adem genoemd werden als belangrijke
tegenkrachten van het feminisme.
De artikels in de Vlaamse tijdschriften focusten vooral op de denkbeelden over vrouw
en gezin in het fascistisch Italië en nazi-Duitsland en schetsten in grote lijnen de
conclusies van Macciocchi. Enkel het artikel in Schoppenvrouw had het ook over de
standpunten van Vlaamse rechtse organisaties omtrent de maatschappelijke rol van de
vrouw. In tegenstelling tot Franstalig België is er in deze periode geen
wetenschappelijk onderzoek naar de Vlaamse rechtse partijen vanuit feministische
hoek gevoerd. Vanaf de jaren tachtig werden wel Vlaams-nationalistische vrouwenorganisaties bestudeerd; die interesse werd in eerste instantie niet geïnspireerd door het
feminisme maar situeerde zich in het onderzoek naar de Vlaamse Beweging.357
Ondertussen had het thema ‘vrouwen en fascisme’ een hele weg afgelegd. Waar de
studie ervan aanvankelijk gevoed werd door een meer autonome en wetenschappelijke
omgang met het verleden, werd het in het begin van de jaren tachtig vooral in de meer
militante en links georiënteerde Vlaamse feministische tijdschriften ‘gekneed’ tot een
functioneel verleden dat ingeschakeld werd in de eigentijdse actie. Vrouwen zouden
aangespoord worden zich te verzetten tegen de hoge werkloosheid en het beleid van de
regering dat deeltijdse arbeid voor vrouwen aanmoedigde. De toon werd ook steeds
meer alarmistisch: een beleid dat een rem zette op vrouwenarbeid zou leiden tot
fascisme.
3. Besluit
De historische evolutie van vrouwenarbeid was voor tweede golffeministes cruciaal
om de onderdrukking van vrouwen te begrijpen. Die denkoefening heeft feministes,
ook in België, van in het begin uitgedaagd dat verleden op te roepen en te
interpreteren. De marxistische sociaaleconomische interpretatie van het verleden gaf
vrouwen een narratief om hun ideeën vorm te geven. De komst van het kapitalisme
357
DE METSENAERE, ‘Veel geschiedenis, weinig geheugen?’, 190.
125
werd beschouwd als de sleutel tot het begrijpen van de vrouwenonderdrukking. Het
thema van vrouwenarbeid werd gehistoriseerd maar tegelijkertijd ook zeer ahistorisch
en abstract benaderd. Het ging om een sociologische benadering van het verleden
waarbij vooral de evolutie van de discriminatiemechanismen centraal stonden. Onder
het motto ‘sisterhood is powerful’ werd vooral gezocht naar een gedeeld verleden dat
de eigentijdse feministische actie ondersteunde. De uniforme stereotiepe voorstelling
van het verleden kreeg in België aanvankelijk weinig bijsturing uit wetenschappelijke
hoek. Theoretische en wetenschappelijke verdieping van feministische vraagstukken
waren in België minder aanwezig dan in de omringende landen.
‘Vrouwen en fascisme’ was ook een sterk mobiliserend thema in de tweede golf. De
periode van het interbellum met de opkomst van rechtse regimes werd door feministes
geïnterpreteerd als een backlash tussen twee golven van feminisme. Een studie van de
tegenkrachten van het feminisme kon inzicht verschaffen in de valkuilen. De
seminaries in Vincennes over vrouwen en fascisme waren een vroeg voorbeeld van
synergie tussen feministisch activisme, historische vraagstelling en wetenschappelijk
onderzoek. De interesse voor ‘vrouwen en fascisme’ paste in de feministische agenda,
maar werd ook gevoed door een complexere benadering van de geschiedenis waarin
vrouwen niet op een heroïsche of hagiografische manier benaderd werden. Vrouwen
hadden ook hun aandeel in deze geschiedenis, stonden er niet buiten. Waarom ze zich
aangesproken voelden door het fascistische discours was ook te onderzoeken.
Het thema kwam vroeger aan bod in Franstalige publicaties die geënt waren op de
seminaries in Vincennes en het eigen onderzoek van de historica Hedwige PeemansPoullet. Aangewakkerd door de prangende vrouwenwerkloosheid was de hedendaagse
invulling en de alarmerende functie van het thema in de Vlaamse tijdschriften nog veel
nadrukkelijker. Het geknede verleden kreeg een hefboomfunctie in de feministische
actie.
Deze casus toont aan hoe feministische vraagstukken konden leiden tot een nieuwe
historische vraagstelling en hoe de historische kennis die daar het resultaat van was, op
haar beurt gemobiliseerd werd voor de feministische zaak. Vrouwen en fascisme was
126
nu ook een topic geworden in de wetenschappelijke literatuur, mee door de
feministische vraagstelling.
127
ALGEMEEN BESLUIT
Deze verhandeling was een zoektocht naar de manier waarop tweedegolffeministes
omgingen met het verleden. Ik wilde in kaart brengen welk verleden feministes zich
toe-eigenden, welke functie het kreeg in hun vertoog en welke historische narratieven
zij gebruikten om dat verleden inzichtelijk te maken.
Globaal beschouwd was het verleden nooit prominent aanwezig in de tweede golf. Die
grote afwezigheid deed me aanvankelijk aarzelen deze studie verder te zetten.
Misschien was ik iets aan het onderzoeken dat voor feministes zelf geen prioriteit was?
Gaandeweg verlegde ik mijn focus en ben die afwezigheid gaan bekijken als een
onderdeel van de specifieke houding die tweedegolffeministes hadden tegenover het
verleden. De relatie ermee was complexer dan het op het eerste gezicht leek. Het is
niet omdat het verleden zelden opgeroepen of aangehaald werd, dat het geen rol
speelde in het construeren van een eigen identiteit en het uitdragen van een nieuwe
feministische cultuur. Ik heb achterhaald wat de draagwijdte van die afwezigheid was,
welk verleden wel en niet inzetbaar was voor de beweging, en welke historische
narratieven feministes gebruikten. Hiervoor maakte ik gebruik van een discoursanalyse
van feministische tijdschriftartikels, herinneringsliteratuur en mondelinge getuigenissen die ik heb ingebed in een lectuur van secundaire literatuur.
Zoals dit bij elke emancipatiebeweging het geval is, waren de nieuwe feministische
actiegroepen gericht op verandering en vernieuwing. Meegezogen door de protestcultuur die eigen was aan de mei ’68-generatie, streefden feministes naar een
bevrijding van het verleden. Gevoed door een groot wantrouwen in de traditionele
gezagsstructuren en aangescherpt door het marxistische discours was er een verlangen
te starten met een onbeschreven blad. Het paste niet meer in de naoorlogse historische
cultuur een maatschappelijke beweging te bouwen op de ‘reuzen’ van het verleden.
Ondanks grote verschillen tussen de feministische organisaties was dat verlangen naar
breuk iets gemeenschappelijks, dat mee gestalte gaf aan de identiteit van de tweede
golf. Dit label riep een beeld op van een gemeenschappelijke identiteit, een krachtige
‘sisterhood’ boven alle ideologische grenzen heen. In feite bestond die golf uit een
128
mozaïek van groepen die elkaar vonden maar die zich ook tegen elkaar afzetten, en
hun eigen accenten legden in de omgang met het verleden. Toch kon ik in de thema’s
en figuren die feministes zich toe-eigenden een aantal rode draden identificeren,
zonder dat er ooit sprake was van een dwingende canon. Hiervoor was het verleden te
fragmentarisch en de diversiteit te groot.
Het bronnenonderzoek maakte duidelijk dat er een evolutie was in de omgang met het
verleden. Het is pas wanneer de storm van de eerste jaren wat geluwd was, dat
feministes terugblikten op het afgelegde parcours, de eigen beweging wilden plaatsen
in een langere geschiedenis en de feministische standpunten theoretisch uitdiepten. Het
is niet toevallig dat de periode tussen 1975 en 1978 hierbij scharnierjaren waren. Een
eerste ‘metaalmoeheid’ begon zich te manifesteren: het feminisme verloor van zijn
revolutionair elan, de vrees leefde dat het ingezette proces zou stilvallen en dat de
eerste vormen van politieke recuperatie zouden leiden tot een verstomming van het
militante activisme. De economische crisis die het probleem van vrouwenarbeid als
kwetsbare schakel volop in de aandacht bracht, vormde een katalysator in dat proces
en stimuleerde feministes de historische wortels van de uitsluitingsmechanismen
grondiger te analyseren en controle te krijgen op de tegenkrachten van het feminisme.
Mijn onderzoek wees uit dat ‘vrouwen en fascisme’ niet alleen een breed gedragen
thema was, maar ook een alarmistische functie had in crisistijden.
Het historische narratief van de twee golven drukte niet enkel een verlangen naar
breuk uit maar ook naar continuïteit met een verleden van strijdbare vrouwen. Dit uitte
zich aanvankelijk op beperkte schaal in het aannemen van namen en slogans van
verwante militanten, zonder historische diepgang. Pas na 1980, toen tijdschriften
minder exclusief focusten op actie en zelf dragers werden van feministische cultuur,
manifesteerde zich een bredere interesse voor inspirerende levensverhalen die een
spiegel boden voor de eigen feministische idealen. Ook al bleef in de publieke
herinnering vooral het beeld hangen van militante suffragettes, het was niet met die
strijd dat feministes zich identificeerden, noch met de Belgische feministische erfenis
van de Nationale Vrouwenraad. Hun voorbeelden waren vrouwen - niet enkel
feministes in de strikte zin van het woord - die in hun levensstijl de rolpatronen
durfden te doorbreken, streefden naar economische onafhankelijkheid en seksualiteit
129
loskoppelden van huwelijk en moederschap. Deze interesse werd vooral gevoed vanuit
een internationale dynamiek en minder vanuit een nationaal feministisch herinneringskader. Er bestond geen breed gedragen behoefte op zoek te gaan naar Belgische
voorlopers, al nam de interesse voor dat verleden na 1985 enigszins toe, aangezwengeld door biografische studies en andere publicaties. Niet enkel feministische,
maar ook communistische en pacifistische herinneringskaders speelden een rol in de
historische toe-eigening van Belgische vrouwen.
Het onderzoek bracht enkele verschillen aan het licht tussen Vlaanderen en Franstalig
België. Aan Vlaamse kant was er een duidelijkere trend de beweging exclusief te
verbinden met linkse voorlopers. Ook al was in de beginjaren het ultralinkse Waalse
Marie Mineur wellicht nog militanter dan het Vlaamse Dolle Mina, Franstalige linkse
organisaties hebben ondanks grote meningsverschillen elkaar gevonden in een
gemeenschappelijke feministische cultuur boven de partijgrenzen heen. In Vlaanderen
daarentegen bleef de Feministische-Socialistische beweging haar eigen identiteit
uitdragen, ook al werd er in het pluralistische Vrouwen Overleg Komitee rond
concrete eisen wel samengewerkt met andere groepen. De Franstalige vrouwenbeweging was naast het militante actie voeren meer gericht op feministische
bewustwording en theoretische vraagstukken, waarin historische verkenningen ook
een klein aandeel kregen, daar waar in Vlaanderen de focus meer lag op het militeren
aan de basis. Vrouwenstudies ontstonden in Franstalig België dan ook in de schoot van
de beweging zelf, terwijl ze zich in Vlaanderen ontwikkelden in een academische
context. Een opvallende vaststelling is dat de belangstelling voor de geschiedenis van
de Belgische vrouwenbeweging zich vroeger manifesteerde in Vlaanderen dan in
Franstalig België. Hiervoor kon ik geen sluitende verklaring vinden. Een belangrijke
impuls kwam uit de hoek van de geschiedschrijving van de arbeidersbeweging. En de
vrouwen? (1980) van de Gentse historica Denise De Weerdt werd tijdens de tweede
golf hét referentiewerk voor de geschiedenis van de Belgische vrouwenbeweging sinds
Le féminisme en Belgique (1955) van de Nationale Vrouwenraad.
Uit een beperkte selectie internationale literatuur kon ik afleiden dat Belgische
tweedegolffeministes in vergelijking met andere landen relatief weinig schreven over
het verleden, tenzij in de vorm van persoonlijke herinneringen aan het eigen
130
engagement. Die relatieve ‘geschiedenisloosheid’ heeft niet alleen te maken met de
verhouding van tweedegolffeministes tot het verleden maar ook met de specificiteit
van de feministische historische cultuur in België. In tegenstelling tot andere landen
had de eerste golf hier niet geleid tot een breed gedragen herinneringscultuur. Dat
feministes bij het begin van de tweede golf hierdoor weinig wisten over de Belgische
vrouwenbeweging heeft de kloof met het verleden aanvankelijk vergroot.
Vanuit een wisselwerking tussen feministische en wetenschappelijke belangstelling
kwam vanaf de jaren negentig vrouwengeschiedschrijving in een stroomversnelling.
De herdenking van honderd jaar vrouwenstrijd vormde de aanleiding voor diverse
colloquia en tentoonstellingen waaraan feministes en professionele historici hun
medewerking verleenden. In het kielzog van een Europees colloquium over
vrouwenstudies in Brussel, ingericht door de Groupe de Recherche et d’Information
Féministes, werd in 1989 het bicommunautaire netwerk Sophia opgericht, met als
doelstelling vrouwenstudies te promoten.358 Onder impuls van CVP-politica Miet
Smet, vanaf 1985 staatssecretaris voor Maatschappelijke Emancipatie en vervolgens
bevoegd voor het gelijkekansenbeleid, kwamen er gevulgariseerde overzichten van de
geschiedenis van de vrouwenbeweging, werden financiële middelen uitgetrokken voor
wetenschappelijk onderzoek en werd in 1995 het Archiefcentrum voor Vrouwengeschiedenis uitgebouwd. Tegelijkertijd kregen vrouwengeschiedenis en vrouwenstudies ook een academische verankering in steunpunten voor vrouwenstudies,
gespecialiseerde centra voor genderonderzoek en feministische netwerken. In België
komen de belangrijkste fondsen voor historisch onderzoek omtrent vrouwengeschiedenis uit de hoek van het gelijkekansenbeleid; hierdoor, zo stellen verschillende wetenschappers, zijn studies eerder beleidsondersteunend, bieden minder
ruimte voor kritische reflectie en worden veeleer beoordeeld op hun nuttigheids-
358
20 jaar Sophia: tussen dromen en verwezenlijkingen. Belgisch Netwerk vrouwen- en
genderstudies (1989-2009), Sophia, Brussel, 2009, 9.
131
waarde.359 In de academische wereld viel minder bereidwilligheid te noteren om
financiële middelen uit te trekken voor genderstudies. De afschaffing van de academische opleiding vrouwenstudies aan de Universiteit Antwerpen in 2006, vormde voor
Sophia de aanleiding om een actie te starten in de pers en het debat over de
wenselijkheid van een universitaire opleiding genderstudies opnieuw aan te
zwengelen.360
In België hebben academische en feministische belangstelling voor het verleden elkaar
eerder versterkt dan in de weg gestaan.361 Door het ontbreken van een rijke
herinneringscultuur en een geëngageerde geschiedschrijving zijn er immers weinig
hardnekkige mythes of hagiografieën gecreëerd die gedeconstrueerd moeten worden.
Dat betekent echter niet dat er geen enkele vorm van ‘idolatrie’ bestond of dat het
wetenschappelijke historische discours aanvankelijk niet beïnvloed was door
feministische narratieven. Intussen is de vrouwengeschiedschrijving autonomer en
kritischer geworden. Tegelijk blijven er synergieën en vruchtbare kruisbestuivingen
bestaan tussen academische en feministische kenniscentra.
In de loop van de jaren negentig kwam er een piek in de productie van memoires
waarin feministes hun persoonlijke herinneringen vastlegden en het historische belang
van de beweging onderstreepten, ook al zijn die publicaties niet geschreven met een
afstandelijke wetenschappelijke blik.362 De tijd is nu rijp voor een meer kritische en
complexe geschiedschrijving van de tweede golf, die met de inbreng van de nog
levende spilfiguren veel rijker zou worden. Dit historisch erfgoed verloren laten gaan
ware jammer.
359
DEMETSENAERE‚‘Veel geschiedenis, weinig geheugen?’,171; S. BRACKE en M. PUIG
DE LA BELLACASA, ‘Vrouwenstudies en het gelijkekansenbeleid…Welke verhoudingen?’,
Sophia colloquium Vrouwenstudies in België/Etudes féministes en Belgique, Brussel, 2000,
420-421.
360
DEMETSENAERE, ‘Veel geschiedenis, weinig geheugen?’, 174.
361
Zie ook FLOUR en WILS, ‘Brussel: het Athénée Gatti de Gamond’, 278.
362
Zie R. VAN MECHELEN, De meerderheid. Een minderheid. De vrouwenbeweging in
Vlaanderen: feiten, herinneringen en bedenkingen omtrent de tweede golf, Leuven, 1996; R.
MULIER, Dwars en loyaal: een getuigenis over veertig jaar engagement, Leuven, 1999 ; M.
VAN HEMELDONCK, Een schip met acht zeilen. De ontnuchtering van een gedreven
socialiste en feministe, Groot-Bijgaarden, 1995.
132
Voor ik aan dit onderzoek begon wist ik heel weinig over de tweede feministische
golf. Ook al gaat het om recente ontwikkelingen die ik zelf nog ten dele heb meegemaakt, mijn kennis beperkte zich veelal tot clichés. “L’histoire du féminisme est
niée dans le temps même où elle se fait”, merkte de Franse historica Geneviève Fraisse
op. Wanneer strijdpunten eenmaal verworven zijn, ontstaat gemakkelijk de neiging er
zich niet veel meer om te bekommeren.363 Wat weten jonge vrouwen vandaag nog
over de acties van de tweede golf, tenzij de karikaturen die ervan gemaakt zijn? Of
zoals Françoise Collin het stelt, het feminisme moet zich telkens heruitvinden. Telkens
opnieuw worden vragen en problemen geformuleerd - op de golven van de conjunctuur - zelfs indien sommige kwesties vroeger al aan bod kwamen.364
Door dit onderzoek ben ik me meer bewust geworden van de impact van de
feministische strijd op het leven van vrouwen. Ook ben ik, door om te gaan met
vrouwen uit de tweede golf, gevoeliger geworden voor feministische issues van
vandaag. Misschien werd ik wat meer feministe?
363
M. PERROT, ‘Préface’, E. GUBIN e.a. red., Le siècle des féminismes, Parijs, 2004, 10.
Het citaat van Fraisse komt uit het volgende artikel: G. FRAISSE, ‘Singularité féministe.
Historiographie critique de l’histoire du féminisme en France’, M. PERROT red., Une
histoire des femmes est-elle possible?, Marseille-Parijs, 1984, 190-204.
364
F. COLLIN en I. KAUFER, Parcours féministe, Brussel, 2005, 18.
133
GEBRUIKTE AFKORTINGEN
ACV
Algemeen Christelijk Vakbond
AVG
Archiefcentrum voor Vrouwengeschiedenis
CLF
Comité de Liaison des Femmes
CSC
Confédération des Syndicats Chrétiens
CVP
Christelijke Volkspartij
Fem-Soc
Feministisch-Socialistisch
FLF
Front de Libération des Femmes
GALF
Groupe d’Action pour la Libération de la Femme
GRIF
Groupe de Recherche et d’Information Féministes
KAV
Kristelijke Arbeiders Vrouwenbeweging
KU Leuven
Katholieke Universiteit Leuven
KVLV
Katholiek Vormingswerk voor Landelijke Vrouwen
LeF
Links en Feministisch Collectief
MLF
Mouvement de Libération des Femmes (Frankrijk)
NVR
Nationale Vrouwenraad
PAG
Pluralistische Aktiegroepen voor Gelijke Rechten van Man en Vrouw
RoSa
Rol en samenleving
UGent
Universiteit Gent
ULB
Université Libre de Bruxelles
VOK
Vrouwen Overleg Komitee
VUB
Vrije universiteit Brussel
134
BIBLIOGRAFIE
1. Bronnen
Archieven
BRUSSEL, AVG-Carhif, Archief Groupement Belge de la Porte Ouverte, nr. 119 :
Dossier Ephémérides.
Feministische tijdschriften
Bécassines en lutte, 1976-1977.
Chronique féministe, 1982-2011.
Conseil National des Femmes Belges / Nationale Vrouwenraad van België
Conseil National des Femmes Belges : bulletin trimestriel, 1946-1973.
Mensuel de liaison et d’information. Conseil National des Femmes Belges, 1973-1976.
Maandblad voor kontakt en informatie. Nationale Vrouwenraad van België, 1976-77.
Mensuel de liaison et d'information. Conseil National des Femmes Belges. Branche
francophone, 1976-1985.
Nationale Vrouwenraad van België, 1978-1982.
Nationale Vrouwenraad, 1982-1991.
De Grote Kuis, 1973-1981
Et ta sœur?, 1972-1974.
LeF, 1977-1981.
Les Cahiers du GRIF, 1973-1978.
Les Cahiers du GRIF, 2de reeks, 1982-1995.
Lillith, 1980-1987.
Marianne, 1979-1989.
PAG nieuws, 1975-1977.
135
PAG, 1972-1974.
Schoppenvrouw, 1978-1999.
Voyelles, 1978-1982.
Feministische brochures
De uitbuiting van de vrouw, Dolle Mina, Antwerpen, [1971].
Een rebelse meid is een parel in de klassenstrijd, Dolle Mina Nederland, Amsterdam,
[1970].
Feminisme-Socialisme manifest 77, Fem-Soc groepen, Antwerpen, 1977.
Het gezin, hoeksteen van onze maatschappij? Alternatieve samenlevingsvormen. Een
feministisch-socialistische visie, Dolle Mina, Gent, [1977].
Het Rode boekje van de vrouw(en), Brugge, [1972].
‘Marie Mineur’ : mouvement de libération de la femme. 1ère année, La Louvière,
[1971].
Mondelinge bronnen en correspondentie
In chronologische volgorde:
Interview met Gerlinda Swillen, 14 februari 2011.
Interview met Rita Mulier, 21 februari 2011.
Interview met Ida Dequeecker, 28 februari 2011.
Interview met Kitty Roggeman, 16 maart 2011.
Interview met Hedwige Peemans-Poullet, 23 maart 2011.
Interview met Miet Smet, 6 april 2011.
Interview met Jeanne Vercheval, 11 april 2011.
E-mail van Françoise Collin, 2 mei 2011.
Interview met Chris Zwaenepoel, 11 mei 2011.
Interview met Chantal De Smet, 18 mei 2011.
136
Interview met Suzanne Van Rokeghem, 16 juni 2011.
E-mail van Selma Leydesdorff, 15 augustus 2011.
Telefonisch gesprek met Lena Burm, 4 februari 2012.
Feministische literatuur 365
‘Om over na te denken’, De Nieuwe Maand, 15 (1972), 297.
AUBENAS-BASTIE, J., ‘1968-1978. Dix ans de féminisme en Belgique’, M.-A.
MACCIOCCHI red., Les femmes et leurs maîtres, Parijs, 1978.
AUBENAS-BASTIE, J., ‘Introduction’, M.-A. MACCIOCCHI red., Les femmes et
leurs maîtres, Parijs, 1978, 9-14.
DENIS, M. en VAN ROKEGHEM, S., Le féminisme est dans la rue (Belgique 19701975), Brussel, 1992.
MACCIOCCHI, M.-A., Vrouwen en fascisme, Amsterdam, 1977.
MULIER, R., ‘De vrouwenbeweging in Vlaanderen’, Ons Erfdeel, 29 (1986), 231238.
MULIER, R., Dwars en loyaal: een getuigenis over veertig jaar engagement, Leuven,
1999.
PEEMANS-POULLET, H., ‘Crise et antiféminisme’, M.-A. red., Les femmes et leurs
maîtres, Parijs, 1978, 103-139
VAN MECHELEN, R., De meerderheid. Een minderheid. De vrouwenbeweging in
Vlaanderen: feiten, herinneringen en bedenkingen omtrent de tweede golf, Leuven,
1996.
VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging. Balans van de vrouwenbeweging in
Vlaanderen, (1970-1978), Leuven, 1979.
365
De scheidinglijn tussen bronnen en secundaire literatuur is bijzonder moeilijk te trekken.
Hier heb ik de belangrijkste feministische teksten ondergebracht die ik expliciet als bron
beschouwd heb. Het gaat om terugblikken, memoires en historische analyses. Om praktische
redenen heb ik die publicaties opnieuw in de secundaire literatuur opgenomen.
137
2. Secundaire literatuur
‘Om over na te denken’, De Nieuwe Maand, 15 (1972), 297.
20 jaar Sophia: tussen dromen en verwezenlijkingen. Belgisch Netwerk vrouwen- en
genderstudies (1989 – 2009), Sophia, Brussel, 2009.
AERTS, M., en EVERARD, M., ‘Forgotten Intersections.Wilhelmina Drucker, Early
Feminism and the Dutch-Belgian Connection’, Belgisch Tijdschrift voor Filologie en
Geschiedenis, 77 (1999), 440-472.
AUBENAS-BASTIE, J., ‘1968-1978. Dix ans de féminisme en Belgique’, M.-A.
MACCIOCCHI red., Les femmes et leurs maîtres, Parijs, 1978.
AUBENAS-BASTIE, J., ‘Introduction’, M.-A. MACCIOCCHI red., Les femmes et
leurs maîtres, Parijs, 1978, 9-14.
BOËL, M. en DUCHENE, C., Le féminisme en Belgique 1892-1914, Brussel, 1955.
BOEYKENS, L., Emancipatie van de vrouw als beweging en als feministische golf’,
R. CAMMAER en L. BOEYKENS red., Man, vrouw, mens. Fysiek, psychisch en
cultureel mens zijn als man en vrouw, Leuven, 1993, 75-95.
BRACKE, S. en PUIG DE LA BELLACASA, M., ‘Vrouwenstudies en het
gelijkekansenbeleid…Welke verhoudingen? , Sophia colloquium Vrouwenstudies in
België/Etudes féministes en Belgique, Brussel, 2000, 415-424.
BRAU, J., ‘Au coeur du féminisme des années 1970. Le groupe de recherche et
d’information féministes (GRIF) 1972-1978, Sextant, 23-24 (2007), 227-252.
BURM, De tweede emancipatiegolf, Brugge, 1972.
BURSTEIN, M. E., ‘Women Worthies’, M. SPONGBERG, A. CURTHOYS en B.
CAINE red., Companion to Women’s Historical Writing, New York, 2005, 586-596.
CAINE, B., ‘Feminism’, M. SPONGBERG, A. CURTHOYS en B. CAINE red.,
Companion to Women’s Historical Writing, New York, 2005, 182-192.
CARLIER, J., ‘De verzuiling voorbij. Een transnationale ‘verweven’geschiedenis van
de eerste feministische golf in België’, Uitgelezen, 16 (2010) 4, 2-7.
CARLIER, J., ‘Emilie Claeys (1855-1943), een adepte van August Bebels ‘vrije
huwelijk’? Een ‘grote’ oefening in historische kritiek: het persoonlijke en het politieke
in een socialistisch-feministische strijd aan het einde van de 19e eeuw, Brood & Rozen.
Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen, (2008) 3, 5-23.
138
CARLIER, J., ‘Forgotten transnational connections and national contexts. An
entangled history of the political transfers that shaped Belgian feminism, 1890-1914’,
Women’s History Review, 19 (2010), 503-522.
CARLIER, J., Moving beyond boundaries. An entangled history of feminism in
Belgium 1890-1914, Onuitgegeven doctoraatsproefschrift, Universiteit Gent,
departement geschiedenis, 2010.
CEULEMANS, V., en VANTHIENEN, A., Lily Boeykens. Een grenzeloze feministe,
Brussel, 2005.
CHRISTENS, R., ‘Verkend verleden. Een kritisch overzicht van de
vrouwengeschiedenis 19de-20ste eeuw in België’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste
Geschiedenis, 27 (1997), 5-37.
COCKX, R., Miet Smet. Drie decennia gelijkekansenbeleid, Brussel, 2009.
COENEN, M.-T., La grève des femmes de la F.N. en 1966, Brussel, 1991.
COLLIN, F. en DE GRAEF, V., ‘Néo-Féminisme’, L. COURTOIS, J. PIROTTE en F.
ROSART red., Femmes des années 80. Un siècle de condition féminine en Belgique
(1889-1989), Louvain-La Neuve, 1992, 203-213.
COLLIN, F. en KAUFER, I., Parcours féministe, Brussel, 2005.
COLLIN, F., ‘Un autre rapport au langage: note sur l’expérience des Cahiers du Grif’,
M.-A. MACCIOCCHI red., Les femmes et leurs maîtres, Parijs, 1978, 331-344.
COLLIN, F., ‘Un heritage sans testament’, Les Cahiers du GRIF, nr. 34 (1986), 8192.
COLLIN, F., ‘Verschil en geschil: het vrouwenvraagstuk in de filosofie’, G. DUBY en
M. PERROT red., Geschiedenis van de vrouw: de twintigste eeuw, Amsterdam, 1993,
255-286.
COLLIN, F., ‘Wijzelf’, Een verhaal over vrouwen 1830-1980, Tent. cat., 1980, 183192.
COSTERA MEIJER, I., Het persoonlijke wordt politiek. Feministische bewustwording
in Nederland, 1965-1980, Amsterdam, 1996.
COURTOIS, L., PIROTTE, J. en ROSART, F., ‘Une décennie d’histoire des femmes à
l’époque contemporaine en Belgique (1980-1990)’, L. COURTOIS, J. PIROTTE en F.
ROSART red., Femmes et pouvoirs. Flux et reflux de l’émancipation féminine depuis
un siècle, Louvain-La Neuve, 1992,166-197.
COWMAN, K., ‘Carrying on a Long Tradition: Second-Wave Presentations of FirstWave Feminism in Spare Rib c. 1972-80’, European Journal of Women’s Studies, 17
(2010), 193-210.
139
COWMAN, K., ‘There is so much and it will all be history: Feminist Activists as
Historians, the Case of British Suffrage Historiography, 1908-2007’, A. EPPLE en A.
SCHASER red., Gendering Historiography. Beyond National Canons, Frankfurt,
2009, 141-162.
CURTHOYS, A., ‘Women’s Liberation’, M. SPONGBERG, A. CURTHOYS en B.
CAINE red., Companion to Women’s Historical Writing, New York, 2005, 596-606.
D’HOOGHE, V., ‘Un historique des cahiers du Grif’, N. PLATEAU, M.
MICHIELSEN en V. D’HOOGHE red., Penser/agir la différence des sexes. Avec et
Autour de Françoise Collin, Sophia, Brussel, 2011, 23-32.
Dames werden feministen: PAG (Markante vrouwen 4), Brussel, RoSa, 2004.
DE BEAUVOIR, S., Le deuxième sexe, Parijs, 1949.
DE METSENAERE, M., ‘Veel geschiedenis, weinig geheugen? Over de belangstelling van Belgische contemporanisten voor de geschiedenis van feminisme en
vrouwenbeweging sinds de jaren zeventig’, G. VANTHEMSCHE en M.
DEMETSENAERE red., De tuin van Heden: 30 jaar wetenschappelijk onderzoek over
de hedendaagse Belgische samenleving, Brussel, 2007, 169-208.
DE METSENAERE, M., HUYSSEUNE, M., en SCHEYS, M., ‘Gewapend met het
gewicht van het verleden : enige resultaten van vrouwengeschiedenis in België’, G.
DUBY en M. PERROT red., Geschiedenis van de vrouw, Amsterdam, 1993, 523-556.
DE PAUW, L., Middenklasse dames in een mantelpakkenclub? De Pluralistische
Actiegroep voor Gelijke Rechten van Man en Vrouw: een geschiedenis van PAG als
beweging en als speler in de „tweede feministische golf”, Onuitgegeven masterproef,
Universiteit Gent, departement geschiedenis, 2009.
DE SMIT, K., Hoe dol was Dolle Mina? De geschiedenis van de Dolle Mina’s in
Vlaanderen (Rapporten van het Centrum voor Genderstudies UGent nr. 4), Gent,
2006.
DE VOS, A., ‘Défendre le travail féminin. Le Groupement belge de la Porte Ouverte
1930-1940’, Sextant, 5 (1996), 91-116.
DE VRIES, P., ‘Redactioneel. De tweede feministische golf in herinnering. Inleiding
op het thema’, Tijdschrift voor Genderstudies, 9 (2006), 2-11.
DE WEERDT, D. red., De dochters van Marianne. 75 jaar SVV, Antwerpen-Gent,
1997.
DE WEERDT, D., ‘De Historiografie van feminisme en vrouwenbeweging, Brood &
Rozen. Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen, (1996) 3, 27-41.
140
DE WEERDT, D., ‘Vrouwengeschiedenis en vrouwenstudies’, E. STUBBE red.,
Profiel van de vrouw (Studiereeks van het Tijdschrift van de Vrije Universiteit
Brussel. Nieuwe Serie nr. 16), Brussel, 1983, 29-46.
DE WEERDT, D., ‘Zoé, Isabelle, Louise en de anderen …’, Een verhaal over
vrouwen 1830-1980, Tent. cat., Brussel, 1980, 15-58.
DE WEERDT, D., En de vrouwen? Vrouw, vrouwenbewegingen en feminisme in
België 1830-1960, Gent, 1980.
DENECKERE, G., ‘Het pleidooi. De dynamiek van engagement en wetenschap’, J.
TOLLEBEEK, T. VERSCHAFFEL en L.H.M. WESSELS red., De palimpsest.
Geschiedschrijving in de Nederlanden 1500-2000, Hilversum, 200, 198-217.
DENIS, M. en VAN ROKEGHEM, S., Le féminisme est dans la rue (Belgique 19701975), Brussel, 1992.
DEQUEECKER, I. en ROGGEMAN, K., ‘Op zoek naar de identiteit van het Vlaams
feminisme van de tweede golf’, Uitgelezen, 11 (2005) 4, 1-5.
DUJARDIN, V. e.a. red., Nieuwe geschiedenis van België. Deel III: 1950-heden, Tielt,
2009.
FLOUR E., JACQUES, C. en MARISSAL, C., Bronnen voor de vrouwengeschiedenis
in België. Repertorium van de feministische en de vrouwenpers, 2 dln., Brussel, 1994.
FLOUR, E. en JACQUES, C., Bronnen voor de geschiedenis van de vrouwenbeweging
in België. Repertorium van archieven 1830-1993, Brussel, 1993.
FLOUR, E. en WILS, K., ‘Brussel: het Athénée Gatti de Gamond en het Belgische
feminisme: un trou de mémoire?, J. TOLLEBEEK. red., België, een parcours van
herinnering. I: Plaatsen van geschiedenis en expansie, Amsterdam, 2008, 269-280.
FOUGEYROLLAS-SCHWEBEL, D., ‘Le féminisme des années 1970’, C. FAURÉ
red., Encyclopédie politique et historique des femmes, Parijs, 1997, 729-770.
FRANCKEN, M., ‘Gender Research and Policy-Making in Flanders’, R.
BRAIDOTTI, J. NIEBOER en S. HIRS red., The Making of European Women’s
studies, IV, Utrecht, 2002, 169-171.
FRIEDAN, B., Het misverstand vrouw, Utrecht, 1971.
GERARD, I., Les insoumses. Les pionnières belges de la libération de la femme. 100
ans avant mai 68, Zoé et Isabelle de Gamond…, Brussel, 1986.
GREER, G., De vrouw als eunuch, Amsterdam, 1972.
GREVER, M., ‘The Pantheon of Feminist Culture : Women’s Movements and the
Organization of Memory’, Gender & History, 9 (1997), 364-374.
141
GREVER, M., De strijd tegen de stilte. Johanna Naber (1859-1941) en de
vrouwenstem in de geschiedenis, Hilversum, 1994.
GUBIN, E. e.a., Le Siècle des féminismes, Parijs, 2004.
GUBIN, E. red., Dictionnaire des femmes belges, XIX et XXe siècles ,Brussel, 2006.
GUBIN, E., ‘Histoire des femmes, histoire de genre’, Sextant, 2 (1994), 89-103.
GUBIN, E., ‘Les courants féministes en Belgique’, G. KURGAN-VAN
HENTENRYK, Laboratoires et réseaux de diffusion des idées en Belgique (XIXe-XXe
siècles), Brussel, 1994, 35-49.
GUBIN, E., ‘Les femmes d’une guerre à l’autre. Réalités et représentation 1918-1940’,
Cahiers d’Histoire du Temps Présent. Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis.
Femmes et Societé. Vrouw en Maatschappij, 4 (1998), 249-281.
HAUWEL, A., ‘Vrouwenemancipatie in België’, Algemene Geschiedenis der
Nederlanden, IX, 1956, 309-316.
HELLEMANS, S. en HOOGHE, M., ‘Veel volk, niet zoveel macht. Nieuwe sociale
bewegingen en de transformatie van de Belgische politiek’, S. HELLEMANS en M.
HOOGHE red., Van ‘Mei 68’ tot 'Hand in Hand'. Nieuwe sociale bewegingen in
België 1965-1995, Leuven-Apeldoorn, 1995, 9-27.
HOBSBAWM, E., Interesting Times. A Twentieth-Century Life, Londen, 2002.
HOGERVORST, S., ‘Verzet van vrouwen. Over feminisme als herinneringskader van
het Ravensbrückcomité’, Tijdschrift voor Genderstudies, 9 (2006), 51-60.
HOOGHE, M. en BILLIET, J., ‘Inleiding: Tussen vernieuwing en continuïteit.
Sociologen en historici over nieuwe sociale bewegingen’, Belgisch Tijdschrift voor
Nieuwe Geschiedenis, 32 (2004), 319-329.
HOOGHE, M., ‘De vrouwenbeweging. De lange mars door de instellingen’, S.
HELLEMANS en M. HOOGHE red., Van ‘Mei 68’ tot 'Hand in Hand'. Nieuwe
sociale bewegingen in België 1965-1995, Leuven-Apeldoorn, 1995, 89-107.
HOOGHE, M., ‘Het ondergrondse feminisme. De Vlaamse vrouwenbeweging 19721992’, De Nieuwe Maand, 36 (1993), 14-25.
HOOGHE, M., Golden Sixties: België in de jaren ’60. 1958-1973, Brussel, 1999.
JACQUES, C., Le féminisme en Belgique de la fin du 19ieme siècle aux années 1970,
(Courier Hebdomadaire CRISP nr. 2012-2013), Brussel, 2009.
KEYMOLEN, D. en COENEN, M.-T., Stap voor stap. Geschiedenis van de
vrouwenemancipatie in België, Brussel, 1991.
142
MACCIOCCHI, M.-A., Vrouwen en fascisme, Amsterdam, 1977.
MARISSAL, C. en GUBIN, E., Jeanne Vercheval. Sociaal en feministisch
engagement, Brussel, 2011.
Markante Vrouwen. Miet Smet, Tilly Stuckens, Rita Mulier, RoSa, Brussel, 1997.
MICHIELSEN, M., ‘10 jaar Vrouwenstudies. Voortgezette Academische Opleiding
Interuniversitair en Interdisciplinair, Uitgelezen, 11 (2005) 3, 1-12.
MICHIELSEN, M., 175 jaar vrouwen. Gelijkheid en ongelijkheid in België 18302005, Brussel, 2000.
MILLETT, K., Sexual Politics, Londen, 1971.
MOORS, H., ‘Fabrics of Feminism: Warps & Woofs’, Belgisch Tijdschrift voor
Filologie en Geschiedenis, 77 (1999), 361-369.
MULIER, R., ‘De vrouwenbeweging in Vlaanderen’, Ons Erfdeel, 29 (1986), 231238.
MULIER, R., ‘Feminisme 1972-1977: een balans’, De nieuwe Maand, 20 (1977), 317424.
MULIER, R., ‘Het feminisme overleeft niet zonder revolutionair elan’, Sophia
colloquium Vrouwenstudies in België/Etudes féministes en Belgique, Brussel, 2000,
397-401.
MULIER, R., ‘Tien jaar feministisch mollenwerk’, De Nieuwe Maand, 1981, 24 (8),
585-590.
MULIER, R., Dwars en loyaal: een getuigenis over veertig jaar engagement, Leuven,
1999.
OFFEN, K., European Feminisms 1700-1950. A Political History, Stanford, 2000.
OUTSHOORN, J., MEULENBELT A. en LEYDESDORFF, S. red., Feminisme 1,
themanummer van Te elfder ure, 20 (1975).
OUTSHOORN, J.,‘Feminisme en marxisme: het relaas van een echtscheiding op zoek
naar een omgangsregeling’, Tijdschrift voor Vrouwenstudies, 2 (1981) 3, 344.
Partisans. Libération des Femmes année zéro (Petite collection Maspero 106), Parijs,
1972.
PEEMANS-POULLET, H., ‘Crise et antiféminisme’, M.-A. MACCIOCCHI red., Les
femmes et leurs maîtres, Parijs, 1978,103-139.
PEEMANS-POULLET, H., Femmes en Belgique, XIXe-XXe siècles (Vies de femmes :
recueil d'articles. Tome 1), Brussel, 1991.
143
PICQ, F., Libération des femmes. Les années-mouvement, Parijs, 1993.
PORTELLI, ‘What makes oral history different’, R. PERKS en A. THOMSON red.,
The Oral History Reader, Londen, 1998, 63-74.
RIOT-SARCEY, M., Histoire du féminisme, Parijs, 2002.
ROCHEFORT, F. en HAASE-DUBOSC, D., ‘Entretien avec Fransçoise Collin.
Philosophe et intellectuelle féministe’, Clio. Histoire, femmes et sociétés, 13 (2001),
195-210.
ROGGEMAN, K., ‘Les femmes ne sont pas à vendre. Le féminisme de gauche en
Flandre dans les années 1970-1980’, Cahiers Marxistes, 224 (2003), 104-113.
SPONGBERG, M., Writing Women’s History since the Renaissance, New York, 2002.
STUDER, B. en THEBAUD, F., ‘Entre histoire et mémoire’, E. GUBIN e.a. red., Le
siècle des féminismes, Parijs, 2004.
SULLEROT, E., Histoire et sociologie du travail féminin, Parijs, 1968.
TOLLEBEEK, J., ‘De Conjunctuur van het historisch besef’, B. RAEYMAEKERS en
G. VAN RIEL red., De horizonten van weten en kunnen. Lessen voor de
eenentwintigste eeuw, VIII, 2002, 167-178.
VAN DE LOO, V., De vrouw beslist. De tweede feministische golf in Nederland,
Amsterdam, 2005.
VAN HAEGENDOREN, M. e.a. red., Vrouw word je niet geboren. De tweede sekse
50 jaar later, Brussel, 1999.
VAN HEMELDONCK, M., ‘De vrouwenstaking van Herstal (1966): in België
startschot van het modern feminisme, in Europa grondslag van het EU-gelijkheidsrecht’, Brood & Rozen. Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen,
(2006) 1, 45-51.
VAN HEMELDONCK, M., Een schip met acht zeilen. De ontnuchtering van een
gedreven socialiste en feministe, Groot-Bijgaarden, 1995.
VAN MECHELEN, R., ‘Feminisme in Vlaanderen…waar is de tijd’, De Nieuwe
Maand, 20 (1977), 318-340.
VAN MECHELEN, R., De meerderheid. Een minderheid. De vrouwenbeweging in
Vlaanderen: feiten, herinneringen en bedenkingen omtrent de tweede golf, Leuven,
1996.
VAN MECHELEN, R., Uit eigen beweging. Balans van de vrouwenbeweging in
Vlaanderen (1970-1978), Leuven, 1979.
144
VAN MOLLE, L. en BISSCHOP, C., Mondelinge geschiedenis. Theorie, methoden,
praktijken, Cursus, Katholieke Universiteit Leuven, subfaculteit geschiedenis, 2010.
VAN MOLLE, L. en GUBIN, E. red., Vrouw en politiek in België, Tielt, 1998.
VAN MOLLE, L., ‘De nieuwe vrouwenbeweging in Vlaanderen, een andere lezing’,
Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 34 (2004), 359-397.
VAN PRAAG, P., ‘Emilie Claeys 1855-1943’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis,
4 (1978), 177-196.
VAN ROKEGHEM, S., VERCHEVAL-VERVOORT, J. en AUBENAS, J., Des
Femmes dans l’Histoire en Belgique, depuis 1830, Brussel, 2006.
VANDEBROEK, H., ‘Gehuwd en werkloos? Opvattingen over vrouwenarbeid en
vrouwenwerkloosheid in Belgische katholieke intellectuele kringen (1945-1960)’,
Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 33 ( 2003), 226.
VANDEBROEK, H., Het geslacht van de arbeid. Opvattingen over vrouwenarbeid in
Belgische katholieke kringen (1945-1960), Leuven, 2002.
VANHAUTE, E., ‘Modellen, structuren en de historische tijd. Op zoek naar een
Belgisch kostwinnersmodel’, Brood & Rozen. Tijdschrift voor de Geschiedenis van
Sociale Bewegingen, (2001) 1, 31-49.
VANSCHOENBEECK, G., ‘Emily Claeys (1855-1943). Feministische heilige,
socialistische dissidente of speelbal van de wisselvalligheden van het lot? Een kleine
oefening in historische kritiek’, Brood & Rozen. Tijdschrift voor de Geschiedenis van
Sociale Bewegingen, (1996) 3, 67.
3. Digitale informatie
1 aprilgrap verbrande Dolle Mina bh’s’. Aletta. Instituut voor Vrouwengeschiedenis,
laatst geraadpleegd op 5 mei 2012
(http://www.aletta.nu/aletta/nl/nieuws/nieuwsoverzicht/_pid/column2_1/_rp_column2
_1_elementId/1_225787).
BRAUN, M. ‘Lensing, Wilhelmina Elisabeth (1847-1922)’, Digitaal Vrouwenlexicon
van Nederland, laatst geraadpleegd op 7 juli 2012
(http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/DVN/lemmata/data/Lensing).
De vrouwen moeten lef hebben. Rosa bibliotheek, laatst geraadpleegd op 5 mei 2012
(http://www.rosadoc.be/joomla/index.php/bibliotheek/rosa_bibliotheek/pareltje.html).
145
LEPLAE, J., Tweede golf van feminisme in Vlaanderen. Het geheugen in thema’s,
2000. Mouvement de Libération des femmes. Rosa citytrips Parijs,
(http://www.rosadoc.be/citytrips_parijs/tijdlijnmlf.htm).
Over entoen.nu, laatst geraadpleegd op 16 augustus 2012,
(http://www.entoen.nu/canon).
Selma Leydesdorf-Personal details. Universiteit van Amsterdam, laatst geraadpleegd
op 5 juni 2012 (http://home.medewerker.uva.nl/s.leijdesdorff/).
VAN HALL, J., ‘Lensing, Wilhelmina Elisabeth (1847-1925) ’, Biografisch
woordenboek van Nederland 1880-2000, 2000
(http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/Index/bwn2/lensing).
Wilhelmina Drucker-Monument. Kunst op straat. Zuideramstel, laatst geraadpleegd op
5 augustus 2012 (http://www.kunstwacht.nl/publiek/zuideramstel/kunstwerk/63/).
4. Audiovisuele informatie
Dolle Mina’s: Ot en hoe zat het nou met Sien ?, TV-documentaire, NOS, 27 februari
1980 (http://www.geschiedenis24.nl/speler.program.7052293.html).
146
SUMMARY
This paper examines how Belgian second wave feminists were dealing with the past,
in the period 1970-1990. From a general point of view the absence of history in
feminist publications of that period is striking. In the slipstream of the May '68 protest
movements, feminists wanted to liberate themselves from the past so as to start with a
blank page. Therefore they presented themselves above all as a new movement and
were less concerned by the continuity with the feminist past.
When the storm of the first militant years had subsided, the need grew for knowledge
about the past, in order to increase the visibility of their own feminist culture and to
build a theoretical foundation of their own views, although Belgian feminism mainly
remained a militant movement and was less concerned with theoretical issues. The
economic downturn starting in 1975, clearly showed the vulnerability of women's
work, and was a catalyst in that process as it encouraged feminists to analyze the
historical roots of the exclusion mechanisms, and to gain control of the opposing
forces of feminism. These concerns explain why ‘Women and Fascism’ gained an
alarmist function in feminist journals and became an all over popular topic.
The narrative of the two waves not only expressed a desire for breaking, but also for
continuity with a past of militant women as became clear in choosing names and
slogans of first wave feminists. Nevertheless, the need to appropriate precursors only
appeared on a larger scale after 1980. It was not with militant suffragettes that
feminists identified, as this movement was not characteristic of the Belgian first wave,
nor with the feminist legacy of the National Women's Council. The women they
admired offered a mirror to their own feminist ideals of economic and physical
independence. Especially radical feminist organizations committed themselves more
exclusively with socialist feminist traditions. The alleged past was too diverse and too
fragmented to form a compelling canon. Moreover, it no longer fitted in the post ‘68
culture to put historical figures like heroines on a pedestal.
The interest in feminist history was mainly fed by an international dynamic and less by
a national feminist memory framework. In Belgium, unlike other countries, the first
147
wave did not lead to a culture of rich historical memory, and consequently little
knowledge existed about the feminist past at the beginning of the second wave.
Number of characters : circa 276.000
148
Download