Bijlage 1: vragen bloedsomloopspel

advertisement
Spelregels bloedsomloopspel
Inleiding bloedsomloopspel
Dit spel is gemaakt als lesmethode voor middelbare schoolleerlingen voor het vak biologie.
Het complete spel bevat alleen vragen met betrekking tot het onderwerp transport.
Voor het spel is het handig als leerlingen voorkennis te hebben over dit onderwerp.
Het spel wordt met de gehele klas gespeeld. (voor een voorbeeld van het spel: zie bijlage)
Benodigdheden voor het spel
Voor het spel dienen een aantal dingen aanwezig te zijn:
 Een plek waar met stoepkrijg getekend mag worden (liefst schoolplein)
 Voorbeeld spel die nagetekend kan worden (zie bijlage)
 Stoepkrijt
 Spelregels
 Dobbelstenen
 Een lijst met vragen over het onderwerp transport
Uitleg spel
- Teken voor het spel en de les begint het voorbeeld van de bloedsomloop na in het lokaal of op het schoolplein.
- Geef de leerlingen duidelijke instructie over hoe het spel werkt.
- Verdeel de klas in 2 tot 6 groepen van ieder ongeveer evenveel leerlingen.
Iedere groep krijgt een dobbelsteen.
- Iedere groep mag één groepslid kiezen die als ‘pion’ in het spel mag spelen. Deze ‘pion’ moet bij het startpunt gaan staan.
- De groep die het hoogste gooit mag beginnen.
- Vervolgens gooit de eerste groep met de dobbelsteen en loopt het aantal gegooide ogen.
- Vervolgens moet de groep een vraag beantwoorden die door de leraar gesteld wordt.
- Is de vraag fout dan moet de ‘pion’ 2 plekken terug
- Is de vraag goed dan mag de ‘pion’ blijven staan.
- Hierna is de volgende groep aan de beurt.
- Enz.
Spelregels
 Bij het goed beantwoorden van een vraag mag de ‘pion’ blijven staan
 Bij het fout beantwoorden van een vraag moet de ‘pion’ 2 stappen terug.
 Bij het stellen van de vraag mag de groep alleen onderling overleggen (de ‘pion’ van de eigen groep mag ook meedenken)
 Bij het schreeuwen van een antwoord van één of meerdere groepsleden zonder dat iedereen van de groep het ermee eens is wordt de vraag fout
gerekend en moet de ‘pion’ 2 stappen terug.
 Als er overlegd wordt met een andere groep wordt de vraag ook fout gerekend en moet de ‘pion’ ook 2 stappen terug.
 Bij het voorzeggen van een antwoord door een andere groep, moet de ‘pion’ van die andere groep 2 stappen terug, ook al zijn ze niet aan de beurt.
 Bij de uitroeptekens horen bepaalde opdrachten (zie onder het kopje opdrachten hieronder)
 Als de leerlingen het einde van het spel hebben bereikt moet er net zolang worden gedobbeld totdat ze precies zoveel ogen hebben gegooid dat ze
precies op het vakje 1 weer uitkomen.
Opdrachten
Bij sommige nummers staat een uitroepteken. Dit betekend dat er een bepaalde opdracht is bij dit nummer. (Als dit nummer bij een splitsing staat dient de
‘pion’ altijd te stoppen, ongeacht hoeveel ogen er zijn gegooid)
 Nummer 6: Bij het goed beantwoorden van de vraag mag de groep kiezen welke route ze kiezen. Bij het fout beantwoorden van de vraag dienen ze
de nummers te volgen.
 Nummer 16: het goed beantwoorden van de vraag mag de groep kiezen welke route ze kiezen. Bij het fout beantwoorden van de vraag dienen ze de
nummers te volgen
 Nummer 19: het goed beantwoorden van de vraag mag de groep kiezen welke route ze kiezen. Bij het fout beantwoorden van de vraag dienen ze de
nummers te volgen
 Nummer 27: Jullie mogen 10 stappen vooruit!
 Nummer 36: jullie mogen 2 stappen vooruit!
 Nummer 43: Jullie moeten 2 stappen achteruit!
 Nummer 50: Ga terug naar nummer IV
 Nummer 59: OH JEE! Een dichtgeslibd bloedvat! Sla 1 beurt over.
 Nummer 65: Nog een dichtgeslibd bloedvat! Sla 1 beurt over.
 Nummer III: ga terug naar hokje 9.
 Letters BB: ga naar hokje 26.
 Letter H: Ga 2 hokjes terug
 Letter R: sla 1 beurt over!
Bijlage 1: vragen bloedsomloopspel
Deze vragen zijn gebaseerd op VMBO basis/kader 4e klas niveau. Ze kunnen als voorbeeld worden gebruikt. Bij klassen met een hoger niveau is het aan
te raden de vragen naar niveau te maken. De vragen zijn eenvoudig te formuleren aan de hand van het lesboek.
1: Welke 2 soorten bloedcellen zijn er?
 Witte bloedcellen
 Rode bloedcellen
2: noem één afvalstof die het bloed vervoerd
 Koolstofdioxide
3: worden geneesmiddelen ook door het bloed vervoerd?
 Ja
4: rode bloedcellen worden gemaakt in het rode beenmerg, waar in het menselijk lichaam zit het rode beenmerg? (1 antwoord is genoeg)
 Koppen van pijpbeenderen
 Platte beenderen.
5: wat is de kleine bloedsomloop? (misschien dat de leerlingen de kleine bloedsomloop wel aan kunnen wijzen in de tekening)
 De omloop van bloed vanaf het hart naar de longen en van de longen terug naar het hart.
6: Wat is een dubbele bloedsomloop?
 In één bloedsomloop gaat het bloed twee keer door het hart.
7: wat is de grote bloedsomloop?
 De omloop van bloed vanaf het hart naar alle delen van het lichaam(behalve longen) en van het lichaam terug naar het hart.
8: Wijs de aorta aan.
9: is de aorta zuurstofarm of zuurstofrijk?
 Zuurstofrijk
10: Wijs de poortader aan?
11: wat is er zo bijzonder aan de poortader?
 Is zuurstofarm bloed waar veel afvalstoffen in zitten. Terwijl het toch naar een orgaan toe gaat en niet naar het hart.
12: liggen de slagaders diep in het lichaam of juist niet? Waarom?
 Wel diep in lichaam, zo zijn ze goed beschermd.
13: haarvaten hebben een dunnen wand, waarom?
 Zo kunnen stoffen makkelijk in en uit het bloed. (Bijvoorbeeld zuurstofoverdracht aan de organen)
14: welke kant van de je hart heeft de meest gespierde wand? En waarom?
 Linkerkant van je hart. Dit gedeelte van het kart moet het bloed het hele lichaam door pompen. (rechterkant alleen naar de longen)
15: hoe komt het dat het bloed uit je tenen niet terug naar beneden stroomt in de aders, maar naar je hart?
 Door de kleppen in de aders
16: hoe heet de slagader die naar de nieren toe gaat?
 Leverslagader
17: hoe heet het bloedvat die van het spijsverteringsstelsel naar de lever toe gaat?
 Poortader
18: wijs de linkerkamer aan
19: welke wanden zijn dunner? Die van aders of die van slagaders?
 Aders.
20: is de bloeddruk in aders hoog of laag?
 Laag
21: hemoglobine zorgt voor de rode kleur in de rode bloedcellen waar zorgt hemoglobine nog meer voor?
 Zuurstof opnemen en afgeven
22: waar worden rode bloedcellen vooral afgebroken?
 Milt en lever
23: welke stof bevat hemoglobine.
 Ijzer.
24: hoe vaak slaat een volwassen hart ongeveer per minuut in rust?
 60 keer
25: wat zijn de kransslagaders?
 Slagaders die het hart zelf van bloed, en dus van zuurstof en voedingsstoffen, voorziet.
26: waarvoor dienen de hartkleppen tussen de boezems en de kamers?
 Hierdoor kan het bloed niet terugstromen van de kamers naar de boezems.
27: waarvoor zijn de halvemaanvormige kleppen?
 Hierdoor kan het bloed wat de longader en de aorta is ingepompt niet meer terugstromen in de kamers.
28: wat is een hartpauze?
 Als de kamers en boezems ontspannen zijn. ( dus als het hart even niet pompt)
29: je kunt je eigen hartslag horen. Als je goed luistert hoor je je hart per hartslag twee keer slaan. Wat hoor je precies slaan?
 Door het dichtslaan van de kleppen in het hart. Eerst slag wordt veroorzaakt door de hartkleppen en de tweede door de halvemaanvormige kleppen.
bijlage: spelvoorbeeld
Download