o-8 11. We hadden al gezien dat sommige dieren toevallig bepaalde voordelige eigenschappen hebben. Je kunt je voorstellen dat zo’n dier-met-voordeel meer nakomelingen krijgt dan andere dieren. En die nakomelingen erven natuurlijk zijn voordelige eigenschappen. Na verloop van tijd zien we dan ook steeds meer dieren-met-voordeel rondlopen. Dit noem je natuurlijke selectie: de natuur selecteert de best aangepaste individuen uit. De fennek stamt af van ‘gewone’ vossen. Lang geleden is een groepje gewone vossen in de Sahara terecht gekomen. Sommige vossen waren net iets beter aangepast aan de warmte, en kregen dus meer jongen dan de anderen. Zo is de woestijnvos ontstaan. Stel dat de Sahara langzaam begroeid raakt met gras. Zou de fennek dan hetzelfde blijven, of zou de soort weer evolueren (veranderen)? Licht je antwoord toe. ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ f b a d e i c j 26 h aApenrots bLeeuwenterras cKleine-Zoogdierenhuis dUilenruïne e Californische zeeleeuwen fInsectarium gPinguïnrots hFazanterie iGierenvolière jChimpansees g Alleen de grootste en sterkste leeuwenman kan de harem veroveren. werkblad evolutie onderbouw voortgezet onderwijs mei2014 o-2 dier & omgeving W elkom in Artis! Dit werkblad leidt je langs een aantal dieren door heel het park. Om de vragen te kunnen beantwoorden moet je de dieren daar goed bekijken. Bij sommige vragen staat een foto of plaatje als voorbeeld. In Artis zijn ongeveer 900 verschillende diersoorten in het echt te bewonderen. Dat lijkt misschien heel veel, maar het is maar een piepklein deel van alle soorten dieren die er zijn. Wetenschappers denken dat er miljoenen verschillende soorten dieren en planten op aarde leven. De locaties waar naar wordt verwezen, vind je terug op de plattegrond aan de achterkant. En iedere soort – van kever tot kameel – is aangepast aan de omgeving waarin hij leeft. De apen op de Apenrots bij de ingang komen bijvoorbeeld alleen voor in Japan, in gebieden waar het ’s winters heel koud is. Door goed naar een dier te kijken kun je zien dat elke soort is aangepast aan de omgeving waarin hij leeft. Dit is een smaragdgroene rozenkever. Er zijn meer dan 300.000 verschillende soorten kevers bekend. o-7 natuurlijke selectie 8. Evolutie gaat heel langzaam. Soorten passen zich stapje voor stapje aan nieuwe omstandigheden aan. Het was lange tijd een raadsel hoe evolutie precies werkt, totdat de Engelse bioloog Charles Darwin in 1859 met een nieuwe, spectaculaire theorie kwam: die van de natuurlijke selectie. Ga naar het verblijf van de chimpansees. De chimpansees die je hier ziet zijn niet allemaal precies hetzelfde. Er zijn altijd wel (kleine) verschillen. Welke verschillen zie je tussen de chimpansees? Noem er twee. ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ 9. Kijk eens naar jezelf en naar de leerlingen in je klas. Welke verschillen zie je bij jullie? Noem er weer twee. Leg bij elk verschil uit wat het voordeel of nadeel daarvan is. ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ In een groep dieren (van één soort) is altijd variatie. Sommige dieren hebben een nét iets dikkere vacht, zijn nét iets kleiner, kunnen nét iets beter zien in het donker, en noem maar op. Soms heeft dat dier helemaal niets aan zo’n eigenschap. Maar bepaalde eigenschappen kunnen ervoor zorgen dat een dier iets beter aan zijn omgeving is aangepast dan zijn soortgenoten. 10. Ga naar het verblijf van de fennek (in het KleineZoogdierenhuis). Deze woestijnvos leeft in de Sahara (in Afrika) waar het in de zomer heel heet en droog is. In Noord-Amerika en Noord-Europa komt een andere vossensoort voor: de poolvos. Deze soort is juist aangepast aan extreme kou en wind. Welke eigenschap is gunstig (goed) voor welke soort? gunstig voor de fennek een dikke vetlaag hebben een dunne vacht hebben een middagdutje doen een witte vacht hebben hele grote oren hebben gunstig voor de poolvos o-6 6. De zeeleeuw doet nog iets anders met zijn voorpoten dan slingeren of lopen. Dat is: ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ 7. Ga naar de Fazanterie en naar de Gierenvolière en zoek zelf nog een voorbeeld van twee lichaamsdelen (van verschillende dieren) die volgens jou hetzelfde ‘bouwplan’ hebben, maar op een andere manier worden gebruikt. lichaamsdeel 1 ……………………………………………...................................................................... dier 1 ……………………………………………..... gebruik ……………………………………………..... dier 2 ……………………………………………..... gebruik ……………………………………………..... Teken deze twee lichaamsdelen van de dieren naast elkaar. lichaamsdeel 2 …………………………………………….................................................................... dier 3 ……………………………………………..... gebruik ……………………………………………..... dier 4 ……………………………………………..... gebruik ……………………………………………..... Teken deze twee lichaamsdelen van de dieren naast elkaar. o-3 1. Hieronder staat een lijst met zes eigenschappen. a het dier heeft grote ogen b het dier heeft een dikke vacht c het dier heeft goede oren d het dier heeft scherpe hoektanden e het dier kan in een korte tijd heel snel rennen f het dier heeft een ‘ronde’ lichaamsbouw en een dikke buik Ga naar de Apenrots. Aan welke twee eigenschappen kun je zien dat de Japanse makaak is aangepast aan kou (noteer alleen de letters) ? ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ Ga naar het leeuwenterras. Aan welke twee eigenschappen kun je zien dat een dier is aangepast aan het jagen op zebra’s en gnoes (noteer alleen de letters) ? ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ Ga naar het Kleine-Zoogdierenhuis of de Uilenruïne. Aan welke twee eigenschappen kun je zien dat een dier is aangepast aan leven in het donker (noteer alleen de letters) ? ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ 2. Ga naar het bassin van de Californische zeeleeuwen. Zeeleeuwen kunnen fantastisch zwemmen. Zij zijn goed aangepast aan een leven in het water. Noem twee eigenschappen waar je dat aan kunt zien: ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ 3. Ook andere dieren hebben eigenschappen die te maken hebben met de omgeving waarin ze leven. Zoek zelf in Artis een voorbeeld van zo’n dier. Schrijf op in welke omgeving dat dier voorkomt en aan welke eigenschap je dat kunt zien. dier ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ eigenschap ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ omgeving ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ o-4 argumenten voor evolutie Alle levensvormen op aarde zijn uiteindelijk familie van elkaar. Zelfs de regenboogvis in het Aquarium en de grote miereneter op de Pampa: ze stammen allebei af van een primitieve diersoort die miljoenen jaren geleden op aarde leefde. In die miljoenen en miljoenen jaren zijn soorten heel langzaam veranderd, en zijn uit oude soorten weer nieuwe ontstaan. Dat noem je evolutie. Andere soorten, zoals de dinosauriërs en de mammoet bestaan niet meer. Zij zijn juist uitgestorven. Als je familie van elkaar bent, dan lijk je op elkaar. Laten we eens kijken of dat bij diersoorten ook zo is. 4. Ga naar de verblijven van onderstaande roodgedrukte dieren en bekijk ze goed. Schrijf op aan welk ander dier zij het meest verwant zijn en waaraan je dat ziet. de Mexicaanse roodknievogelspin (zie het Insectarium) is het meest verwant aan de Atlasvlinder / een vleermuis , en dat zie ik aan: ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ extra weetje De Atlasvlinder heeft geen roltong en kan dus niet eten. Hij leeft daardoor meestal niet langer dan 5 dagen. extra weetje Als vleermuizen rusten klappen ze hun vleugels helemaal in. de zwartvoetpinguïn (zie de pinguïnrots) is het meest verwant aan stokstaartjes / jan-van-gents , en dat zie ik aan: ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ extra weetje Bij stokstaartjes staat één lid van de groep op wacht en speurt de lucht af naar grote roofvogels. extra weetje Broedparen van de jan-van-gent blijven hun hele leven bij elkaar. o-5 5. Hieronder zie je de botten in de hand van de gibbon (een mensaap). Ook zie je vergelijkbare voorpootdelen van een hond en een varken. Bij elk dier zie je van boven naar beneden: een stukje van de ellepijp en het spaakbeen, een aantal handwortelbeentjes, een aantal middenhandsbeentjes en een aantal vingerkootjes. Maar er zijn natuurlijk ook verschillen. Noem twee dingen die bij elke voorpoot (een beetje) verschillend zijn. ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ ……………………………………………………………………………………………………………………...………………………………………………………............ gibbon hond varken spaakbeen ellepijp handwortelbeentjes middenhandsbeentjes vingerkootjes, waarvan de laatste soms bedekt met nagel of hoef Het klinkt misschien ongelofelijk, maar de botten van de voorpoten van alle zoogdieren zien er ongeveer hetzelfde uit. De functie is niet altijd hetzelfde. Gibbons gebruiken hun handen om van tak naar tak te slingeren. Varkens en honden lopen er op.