L 139/24 NL Publicatieblad van de Europese Unie 31.5.2007 II (Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is) BESLUITEN/BESCHIKKINGEN COMMISSIE BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 25 mei 2007 tot vaststelling van noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Rhynchophorus ferrugineus (Olivier) te voorkomen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 2161) (2007/365/EG) van een op de beperkte beschikbare wetenschappelijke informatie gebaseerde ziekterisicoanalyse is echter gebleken dat dit nader omschreven organisme ernstige schade aan bomen veroorzaakt, inclusief een significante sterfte bij specifieke soorten planten, behorend tot de familie der palmen en beperkt tot planten met een diameter aan de voet van de stam van meer dan 5 cm (hierna „gevoelige planten” genoemd). De gevoelige planten komen in veel delen van Europa voor, vooral in het zuiden waar zij in grote aantallen voor sierdoeleinden worden geplant en van groot belang voor het milieu zijn. DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Gelet op Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name op artikel 16, lid 3, derde zin, (4) Daarom moeten noodmaatregelen worden genomen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van het nader omschreven organisme. (5) Die noodmaatregelen moeten gelden voor het binnenbrengen en de verspreiding van het nader omschreven organisme, de afbakening van gebieden in de Gemeenschap waar het nader omschreven organisme aanwezig is, de invoer, de productie, het vervoer en de controle van gevoelige planten in de Gemeenschap. Er moet een onderzoek ter controle op de aanwezigheid of blijvende afwezigheid van het nader omschreven organisme bij alle planten van Palmae in de lidstaten worden uitgevoerd om meer wetenschappelijke informatie over de gevoeligheid van de planten te verzamelen. (6) Het is dienstig dat de resultaten van de maatregelen uiterlijk 31 maart 2008 opnieuw worden bekeken, rekening houdend met de ervaringen met het eerste groeiseizoen in het kader van de noodmaatregelen. Rhynchophorus ferrugineus (Olivier) is niet opgenomen in bijlage I of II bij Richtlijn 2000/29/EG. Uit een verslag (7) De lidstaten moeten zo nodig hun wetgeving aanpassen om aan deze beschikking te voldoen. (1) PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/35/EG van de Commissie (PB L 88 van 25.3.2006, blz. 9). (8) De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité, Overwegende hetgeen volgt: (1) Wanneer een lidstaat van mening is dat het gevaar bestaat dat op zijn grondgebied schadelijke organismen worden binnengebracht of verspreid die niet in bijlage I of II bij Richtlijn 2000/29/EG zijn opgenomen, mag deze krachtens die richtlijn tijdelijk aanvullende maatregelen nemen om zichzelf tegen dat gevaar te beschermen. (2) Als gevolg van de aanwezigheid van Rhynchophorus ferrugineus (Olivier) (hierna „het nader omschreven organisme” genoemd) in het zuiden van het Iberische schiereiland heeft Spanje de Commissie en de andere lidstaten op 27 juni 2006 meegedeeld dat het op 6 juni 2006 aanvullende officiële maatregelen heeft genomen om het verder binnenbrengen en verspreiden van dat nader omschreven organisme op zijn grondgebied te voorkomen. (3) 31.5.2007 NL Publicatieblad van de Europese Unie HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN: Artikel 1 Definities Voor de uitvoering van deze beschikking gelden de volgende definities: a) „nader omschreven organisme”: Rhynchophorus ferrugineus (Olivier); b) „gevoelige planten”: planten, met uitzondering van vruchten en zaden, met een diameter aan de voet van de stam van meer dan 5 cm van Areca catechu, Arenga pinnata, Borassus flabellifer, Calamus merillii, Caryota maxima, Caryota cumingii, Cocos nucifera, Corypha gebanga, Corypha elata, Elaeis guineensis, Livistona decipiens, Metroxylon sagu, Oreodoxa regia, Phoenix canariensis, Phoenix dactylifera, Phoenix theophrasti, Phoenix sylvestris, Sabal umbraculifera, Trachycarpus fortunei en Washingtonia spp.; L 139/25 Artikel 5 Onderzoeken en kennisgevingen 1. De lidstaten voeren op hun grondgebied een officieel jaarlijks onderzoek uit naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme of bewijzen van besmetting van planten van Palmae met het nader omschreven organisme. Onverminderd artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2000/29/EG worden de Commissie en de andere lidstaten elk jaar vóór 28 februari in kennis gesteld van de resultaten van dat onderzoek tezamen met een lijst van de afgebakende gebieden als bedoeld in artikel 6. 2. Van elke vermoedelijke of bevestigde aanwezigheid van het nader omschreven organisme wordt bij de verantwoordelijke officiële instanties onmiddellijk kennisgeving gedaan. Artikel 6 Instelling van afgebakende gebieden Artikel 2 Indien de resultaten van de in artikel 5, lid 1, bedoelde onderzoeken of de in artikel 5, lid 2, bedoelde kennisgevingen de aanwezigheid van het nader omschreven organisme in een gebied bevestigen of op andere wijze blijkt dat het organisme er aanwezig is, stellen de lidstaten afgebakende gebieden in en nemen zij officiële maatregelen overeenkomstig punt 1 respectievelijk 2 van bijlage II. Noodmaatregelen tegen het nader omschreven organisme Artikel 7 Het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van het nader omschreven organisme wordt verboden. Naleving c) „plaats van productie”: de plaats van productie als omschreven in internationale norm nr. 5 van de FAO voor fytosanitaire maatregelen (1). Artikel 3 Invoer van gevoelige planten Gevoelige planten mogen in de Gemeenschap alleen worden binnengebracht indien: De lidstaten wijzigen zo nodig de maatregelen die zij hebben genomen om zich te beschermen tegen het binnenbrengen en de verspreiding van het nader omschreven organisme op zodanige wijze dat die maatregelen voldoen aan deze beschikking. Zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van die maatregelen. Artikel 8 a) zij voldoen aan de specifieke invoervoorschriften van punt 1 van bijlage I; b) zij bij binnenkomst in de Gemeenschap overeenkomstig artikel 13 bis, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG door de verantwoordelijke officiële instantie worden gecontroleerd op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme en geen tekenen van het nader omschreven organisme worden gevonden. Artikel 4 Vervoer van gevoelige planten binnen de Gemeenschap Gevoelige planten van oorsprong uit de Gemeenschap of in de Gemeenschap ingevoerd overeenkomstig artikel 3 mogen binnen de Gemeenschap alleen worden vervoerd als zij aan de voorwaarden van punt 2 van bijlage I voldoen. (1) Glossary of Phytosanitary Terms — Reference Standard ISPM No 5 by the Secretariat of the International Plant Protection Convention, Rome. Herziening Deze beschikking wordt uiterlijk op 31 maart 2008 opnieuw bekeken. Artikel 9 Adressaten Deze beschikking is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, 25 mei 2007. Voor de Commissie Markos KYPRIANOU Lid van de Commissie NL L 139/26 Publicatieblad van de Europese Unie BIJLAGE I In de artikelen 3 en 4 van deze beschikking bedoelde noodmaatregelen 1. Specifieke invoervoorschriften Onverminderd de bepalingen van bijlage III, deel A, punt 17, en bijlage IV, deel A, rubriek I, punt 37, bij Richtlijn 2000/29/EG gaan gevoelige planten van oorsprong uit derde landen vergezeld van een certificaat, als bedoeld in artikel 13, lid 1, van die richtlijn, waarin onder de rubriek „Aanvullende verklaring” wordt verklaard dat de gevoelige planten, inclusief die welke verzameld zijn in natuurlijke habitats: a) permanent zijn geteeld in een land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt; of b) permanent zijn geteeld in een ziektevrij gebied zoals door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong is vastgesteld overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen, met vermelding van de naam van het ziektevrije gebied onder de rubriek „plaats van oorsprong”; of c) gedurende een periode van ten minste één jaar vóór de uitvoer zijn geteeld in een plaats van productie: i) die door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong wordt geregistreerd en gecontroleerd, en ii) waar de planten zijn geplaatst op een terrein dat volledig natuurlijk is beschermd tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme of waar passende preventieve behandelingen worden toegepast, en iii) waar tijdens officiële inspecties die ten minste elke drie maanden en onmiddellijk vóór de uitvoer zijn uitgevoerd, geen tekenen van het nader omschreven organisme zijn geconstateerd. 2. Vervoersvoorwaarden Gevoelige planten, van oorsprong uit de Gemeenschap of ingevoerd in de Gemeenschap overeenkomstig artikel 3, mogen alleen in de Gemeenschap worden vervoerd, als zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort dat overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG van de Commissie (1) is opgesteld en afgegeven, en zij: a) permanent zijn geteeld in een lidstaat of derde land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt; of b) permanent zijn geteeld in een plaats van productie in een ziektevrij gebied zoals door de verantwoordelijke officiële instantie in een lidstaat of door de nationale plantenziektekundige dienst in een derde land is vastgesteld overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen; of c) in een plaats van productie zijn geteeld gedurende een periode van twee jaar vóór het vervoer tijdens welke: i) de gevoelige planten op een terrein zijn geplaatst dat volledig natuurlijk is beschermd tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme of waar passende preventieve behandelingen worden toegepast, en ii) geen tekenen van het nader omschreven organisme zijn geconstateerd bij de ten minste elke drie maanden uitgevoerde inspecties; of d) indien zij zijn ingevoerd overeenkomstig punt 1, onder c), van deze bijlage, sinds het binnenbrengen in de Gemeenschap in een plaats van productie in een lidstaat zijn geteeld gedurende een periode van ten minste één jaar vóór het vervoer, tijdens welke: i) de gevoelige planten op een terrein zijn geplaatst dat volledig natuurlijk is beschermd tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme of waar passende preventieve behandelingen worden toegepast, en ii) geen tekenen van het nader omschreven organisme zijn geconstateerd bij de ten minste elke drie maanden uitgevoerde inspecties. (1) PB L 4 van 8.1.1993, blz. 22. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2005/17/EG (PB L 57 van 3.3.2005, blz. 23). 31.5.2007 31.5.2007 NL Publicatieblad van de Europese Unie BIJLAGE II In artikel 6 van deze beschikking bedoelde noodmaatregelen 1. Instelling van afgebakende gebieden a) De in artikel 6 bedoelde afgebakende gebieden bestaan uit: i) een besmet gebied, waarin de aanwezigheid van het nader omschreven organisme is bevestigd en dat alle gevoelige planten omvat die door het nader omschreven organisme veroorzaakte symptomen vertonen, alsmede, indien van toepassing, alle gevoelige planten die op het tijdstip van opplant tot dezelfde partij behoorden; ii) een buffergebied met een begrenzing op een afstand van ten minste 10 km van het besmette gebied. Ingeval verschillende buffergebieden elkaar overlappen of dicht bij elkaar liggen, wordt een groter gebied afgebakend dat de bedoelde gebieden en de daartussen gelegen gebieden omvat. b) De exacte afbakening van de in punt a) bedoelde gebieden wordt gebaseerd op deugdelijke wetenschappelijke beginselen, de biologie van het nader omschreven organisme, de besmettingsgraad, de tijd van het jaar en de geografische spreiding van de gevoelige planten in de betrokken lidstaat. c) Indien de aanwezigheid van het nader omschreven organisme buiten het besmette gebied wordt bevestigd, worden de afgebakende gebieden dienovereenkomstig gewijzigd. d) Indien op grond van het in artikel 5, lid 1, bedoelde jaarlijkse onderzoek het nader omschreven organisme drie jaar lang in een afgebakend gebied niet wordt aangetroffen, wordt dat gebied opgeheven en zijn de maatregelen als bedoeld in punt 2 van deze bijlage niet langer nodig. 2. Maatregelen in de afgebakende gebieden De in artikel 6 bedoelde officiële maatregelen die in de afgebakende gebieden moeten worden genomen, omvatten ten minste het volgende: a) passende maatregelen met het oog op de uitroeiing van het nader omschreven organisme; b) intensieve monitoring op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme door passende inspecties. L 139/27