T.J. Kindt, R.A. Goldsby and B.A. Osborne; “Kuby Immunology” 6th Edition: W.H. Freeman and Company, New York (ISBN 978-0-71678590-3) www.whfreeman.com/immunology6e C. Janeway, P. Travers, M. Walpot and M. Shlomchik “Immunobiology” 5th Edition, Garland Publishing, Churchill Livingstone, Edinburg (ISBN 0-4430-7098-9) www.garlandscience.com A.K. Abbas, A.H. Lichtman, and ; “Cellular and Molecular Immunology” 6th Edition: W.B. Saunders Company, Philadelphia (ISBN 978-1-4160-3122-2) D. Male, J. Brostoff, D.B. Roth, and I. Roitt “Immunology” 7th Edition: Mosby, London, ISBN 978-0-323-03399-7 I. Roitt, J. Brostoff, and D. Male; (vertaling door Bohn, Stafleu en Van Loghum van de 5de editie: Mosby, London) “Immunologie” 2de druk: Butler & Tanner Ltd., U.K. I. I.1. I.2. I.3. I.4. Inleiding Geschiedenis Algemene begrippen De cellen van het immuunsysteem De lymfoïde organen II. Het complementsysteem III. Migratie van leukocyten en de ontstekingsreactie IV. Antigenen en Antistoffen V. T-celreceptoren en MHC-moleculen I.1 Geschiedenis 1798 Edward Jenner: Gebruik van pokkenvirus van runderen om pokken bij mensen te bestrijden: uitroeiing van pokken door W.H.O. erkend in 1980 1881 Louis Pasteur: Vaccinatie met afgezwakte Bacillus anthracis bij schapen voorkomt ziekte na injectie van de virulente bacillen: aantal patiënten met o.a. mazelen, polio en rubella werd gereduceerd met meer dan 99 % 1885 Louis Pasteur: vaccinatie met afgezwakt rabies (hondsdolheid) 1883 Elie Metchnikoff: sommige witte bloedcellen kunnen microorganismen opnemen: ontdekking van fagocytose 1890 Emil von Behring (Nobelprijs 1901) en Shibasabura Kitasato: Serum van geimmunizeerde dieren kan de bescherming overdragen op niet geimmunizeerde dieren. 1895 Jules Bordet (Nobelprijs 1919): zuivering van complement: ontdekking van complement afhankelijke lysis van bacteriën 1930 Elvin Kabat: Immuunglobuline fractie van serum is verantwoordelijk voor de overdracht van immuniteit via serum naar andere personen: ontdekking van antilichamen 1984 Georges Köhler and Cesar Milstein: Nobelprijs voor ontdekking van monoclonale antilichamen 1987 Susumu Tonegawa: Nobelprijs voor ontdekking van de reorganisatie van genen tijdens de productie van antilichamen 1996 Peter Doherty en Rolf Zinkernagel: rol van het MHC complex voor antigenherkenning door T-lymfocyten 2002 Sydney Brenner, H. Robert Horvitz en J.E. Sulston: genetische regulatie van ontwikkeling van organen en geprogrammeerde celdood (apoptose) I. 2. Algemene begrippen Aangeboren immuniteit Verworven immuniteit “Innate Immunity” “Adaptive Immunity” Niet Specifieke Immuniteit Specifieke Immuniteit bij vertebraten en invertebraten enkel bij vertebraten Barrières als onderdeel van de aangeboren immuniteit pH 3 tot 5 Aangeboren immuniteit (innate immunity) - Cellen: fagocyterende cellen (anti-bacterieel) - monocyten en macrofagen - neutrofiele granulocyten Verworven immuniteit (adaptive immunity) B lymfocyten (uit Beenmerg: B-cellen) (humorale respons) T lymfocyten (uit Thymus: T-cellen) (cel-gebonden respons) - “Natural Killer” (NK) cellen (anti-viraal) - Proteïnen: lysozyme (anti-bacterieel) defensinen (anti-bacterieel) Complement (anti-bacterieel) Acute-fase-eiwitten: o.a. CRP psoriasin op huid: doodt E. coli cytokinen(IFN)/chemokinen (IL-1 geeft koorts) “Toll-like receptors” (TLR) Antistoffen of Antilichamen (Ab) Specifieke receptoren op T-cellen (TCR) cytokinen/chemokinen Aangeboren immuniteit EIGENSCHAPPEN: - werkt direct - geen geheugen: respons is gelijk bij tweede contact - weinig specifiek: uitz. TLRs - stimuleert de verworven immuniteit Verworven immuniteit - zwak bij een eerste contact - geheugen: sterker bij tweede contact - zeer specifieke reactie - verschil tussen eigen en nieteigen - versterkt de aangeboren immuniteit Werking van lysozyme op de celwand van S. aureus Pathogeen-geassocieerde moleculaire patronen (PAMPs) Geconserveerde motieven die uniek zijn voor micro-organismen en die essentieel zijn voor hun metabolisme en overleving Bacteriën Flagella Bacteriële nucleinezuren Pili Phosphorylcholine Yeast fungi Virussen dsRNA Gram-positieve Peptidoglycaan lipoteichoïnezuur Gram-negatieve LPS Lipoteichoïnezuren Glycolipiden Zymosan (=polysaccharide) Suikers rijk aan Mannosen Receptoren op de gastheer die PAMPs herkennen Gesecreteerd in de bloedbaan of in weefselvloeistoffen: Mannan-bindend lectine / MBL C-reactief proteïne in plasma / CRP (CRP = een pentraxin, eiwitten die als pentameer vreemde moleculen binden, Ca2+-afhankelijk) Celoppervlak: ”Toll-like receptors” / TLRs Macrofaag mannose receptor / MMR Intracellulaire compartimenten: NOD1 / NOD2 TLR4 herkent bacteriële lipopolysacchariden (LPS) muizenlijnen die ongevoelig zijn aan LPS C3H/HeJ puntmutatie in het TIR domein van TLR4 B10.ScCR null mutatie in het tlr4 gen TLR4 KO deletie van het tlr4 gen essentiële rol van TLR4 in LPS herkenning Andere receptoren zijn betrokken bij LPS herkenning via TLR4 LPS-bindind proteïne (LBP) CD14 MD-2 Herkenning van LPS en PGN E.coli LPS lysis PGN TLR2 GDF5 hsp70 hsp90 LBP CD-14 TLR4 MD-2 CD11/ CD18 buitenzijde cytoplasma CXCR4 ? internalizatie signaaltransductie ? Nod1 Nod2 nucleus TLR2 werkt samen met TLR1 en TLR6 Bacterieel lipopeptide (triacylated) TLR1 TLR2 Lipopeptide van mycoplasma (diacylated) TLR6 TLR2 Humane “Toll-like receptors” (TLRs) diacyl lipopeptiden triacyl lipopeptiden dsRNA peptidoglycaan LTA TLR6 TLR2 TLR1 TLR2 TLR2 LPS ssRNA(for mouse TLR) specific antiviral drugs flagelline Niet gemethyleerd CpG DNA TLR4 TLR5 TLR3 TLR8 TLR9 TLR7 Structuur van TLRs EXTRACELLULAIR TM Leucine-rijke-repetitieve domeinen (LRR) INTRACELLULAIR Toll/IL-1 receptordomein (TIR) NH2 COOH TLR-IL-1R superfamilie Ig LRR TIR TLR - + + IL-1R IL-18R + - + BB-lus box1 box2 box3 Eén microbe wordt door verscheidene TLRs gedetecteerd Gram-positieve bacteriën met flagellen TLR2 TLR6 TLR5 Antwoord A Gram-negatieve bacteriën met flagellen TLR4 TLR5 Antwoord B Basisbegrippen in immunologie Fagocytose = opname van een vreemd partikel of micro-organisme door een cel Necrose versus Apoptose Belang van apoptose voor regulatie van immuunrespons Cellen van het immuunsysteem Belang van stamcellen en voorlopercellen voor immuunrespons S = stamcel P = voorloper (progenitor)cel Eo = eosinofiele granulocyt B = basofiele granulocyt N = neutrofiele granulocyt L = lymfocyt M = monocyt Belang van stamcellen en voorlopercellen voor immuunrespons Granulocyten Lymfocyten (B) Naive mouse peritoneal cavity contains a variety of immune cell subsets Ghosn E E B et al. PNAS 2010;107:2568-2573 ©2010 by National Academy of Sciences Antigenpresenterende cellen: Monocyten / Macrofagen Dendritische cellen Dendritische cellen Lymfoïde organen: primaire: beenmerg en thymus secundaire: milt lymfeknopen/lymfeklieren beenmerg (voor ontwikkeling van plasmacellen) MALT: (mucosa associated) BALT (bronchial) GALT (gut) NALT (nasal) Mature thymocyten Immature thymocyten Thymus 95 % van de thymocyten sterft door apoptose Lymfevaten en lymfeknopen Secundaire lymfoïde follikel Gc = kiemcentrum (germinal center) m = mantelzone (bevat veel kleine lymfocyten) Lymfeknoop Macrofagen en D.C. Macrofagen, D.C., Th Ab producerende plasmacellen Milt vnml. belangrijk voor antigenen die uit bloedbaan afkomstig zijn (B cells) (T cells) Secundaire lymfoide organen ter hoogte van de slijmvliezen “Mucosa associated lymphoid tissue” MALT - GALT (gut) - BALT (bronchus) MALT (algemeen) NALT (amandelen) GALT