MODULEWIJZER HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI HOGESCHOOL ROTTERDAM / RIVIO Peripherals and Interfaces 1 TIRPIF01 Goedgekeurd door: Aantal studiepunten: 2 ects Modulebeheerder: J.P. Manni (namens toetscommissie) Datum: TIRPIF01 20-07-17 1 MODULEWIJZER HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI Modulebeschrijving Peripheral en interfaces 1 TIRPIF01 Dit studieonderdeel levert de student 2 studiepunten op, hetgeen overeenkomt met een studielast van 56 uren. De verdeling van deze 56 uren over de collegeweken is als volgt: Begeleide colleges: gedurende 8 weken: 8 * 120 minuten 16 uur Begeleide uren practicum : gedurende 8 weken: 8 * 120 minuten 16 uur Zelfstudie en individuele opdrachten 8 weken: 8 * 180 minuten 24 uur Totaal . 56 uur Vereiste voorkennis: TIRBEO04 Theorie en praktijk Werkvormen: Na aanleiding van het hoorcollege opdrachten maken. Over de onderwerpen een Toetsing: presentatie. Het werk wordt elke week beoordeeld, het eindcijfer is het gemiddelde behaalde resultaat. Powerpiont-presentaties, werkbladen, het boek Sensoren, alles beschikbaar op het Leermiddelen: Hogeschool netwerk Draagt bij aan (HBO-i) Deze module draagt bij tot het verwerven van de volgende competenties: Analyseren (niveau 2) competentie: Ontwerpen (niveau 2) Realiseren (niveau 2) Leerdoelen: Herkent de structuur van een modern PC gerelateerd bussysteem voor industriële automatisering en kent de globale eigenschappen van de gebruikte apparaten/componenten en begrijp de globale specificaties van de apparaten. Kent de eigenschappen van sensoren en actuatoren om deze op een bussysteem te kunnen aansluiten. Herkent de elementaire elektrotechnische problemen die kunnen optreden bij het samenstellen van een data-aquisitie systeem of bij opzetten van een industrieel regelsysteem. Inhoud: Kan rekenen aan elementaire netwerken: wet van Ohm, stroom/spanningsdeling Kan eenvoudige schakelingen ontwerpen met logische poorten, weerstanden, schakelaars, condensatoren, transistoren, operationele versterkers, AD/DA converters Kent de mogelijkheden en beperkingen om analoge signalen om te zetten naar digitale signalen voor verwerking door PC of PLC Kent een paar voor en nadelen van seriële of parallel data overdracht. Kan het bereikt(offset en gain) van sensoren geschikt maken voor dataaquisitiekaarten of andere I/O Kent de eigenschappen van een paar elementaire sensoren die veel bij robots gebruikt worden Kent het ontwerp van industriële netwerken voor machine automatisering en een paar storingen die daar bij op kunnen treden Weet hoe een paar actuatoren aan te sturen vanuit een PC of PLC Kent de eigenschappen en aansluitmogelijkheden van een aantal sensoren en actuatoren voor fysische grootheden zoals temperatuur, niveau, toerental, enz Kent de eigenschappen en het elementaire gebruik van universeelmeters, oscilloscopen, spectrum-analysers Verplichte aanwezigheid i.v.m. het maken van praktijk opdrachten Opmerking: H. Manni Modulebeheerder: 10-06-2011 Datum: Modulenaam: Modulecode: Aantal studiepunten en studiebelastinguren: TIRPIF01 20-07-17 2 MODULEWIJZER HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI Inhoudsopgave Inhoudsopgave .................................................................................................................................................................... 3 1. Algemene omschrijving ............................................................................................................................................ 5 1.1 Inleiding .................................................................................................................................................................. 5 1.2 Inhoud ..................................................................................................................................................................... 5 1.3 Relatie met andere onderwijseenheden............................................................................................................. 5 1.4 Leerdoelen en competenties ............................................................................................................................... 5 1.5 Werkvorm(en) ........................................................................................................................................................ 5 1.6 Toetsing .................................................................................................................................................................. 5 1.7 Literatuur ................................................................................................................................................................ 5 2. Programma ................................................................................................................................................................... 6 3. Toetsing en beoordeling ........................................................................................................................................... 6 4. 3.1 Procedure ............................................................................................................................................................... 6 3.2 Toetsmatrijs............................................................................................................................................................ 7 Analoog naar Digitaal conversie ............................................................................................................................. 7 Analoog en discreet .......................................................................................................................................................... 7 Resolutie............................................................................................................................................................................. 7 Nauwkeurigheid ................................................................................................................................................................. 8 Digitaal en discreet ........................................................................................................................................................... 8 Kwantiseringsfout .............................................................................................................................................................. 8 Offset fouten .................................................................................................................................................................... 10 Span fouten ...................................................................................................................................................................... 10 Lineariteitsfouten ............................................................................................................................................................. 11 Conversiesnelheid........................................................................................................................................................... 12 5. Sensoren en actuatoren in auto`s. ....................................................................................................................... 13 TIRPIF01 20-07-17 3 MODULEWIJZER HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI The robot fingers have a human-like sense of touch, so they can grab objects with adjusted strength depending on the materials. TIRPIF01 20-07-17 4 MODULEWIJZER 1. Algemene omschrijving 1.1 Inleiding HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI De module peripheral en interfaces is bedoeld om de communicatie tussen computer en randapparatuur mogelijk te maken 1.2 Inhoud 1.3 Kan rekenen aan elementaire netwerken: wet van Ohm, stroom/spanningsdeling Kan eenvoudige schakelingen ontwerpen met logische poorten, weerstanden, schakelaars, condensatoren, transistoren, operationele versterkers, AD/DA converters Kent de mogelijkheden en beperkingen om analoge signalen om te zetten naar digitale signalen voor verwerking door PC of PLC Kent een paar voor en nadelen van seriële of parallel data overdracht. Kan het bereikt(offset en gain) van sensoren geschikt maken voor data-aquisitiekaarten of andere I/O Kent de eigenschappen van een paar elementaire sensoren die veel bij robots gebruikt worden Kent het ontwerp van industriële netwerken voor machine automatisering en een paar storingen die daar bij op kunnen treden Weet hoe een paar actuatoren aan te sturen vanuit een PC of PLC Kent de eigenschappen en aansluitmogelijkheden van een aantal sensoren en actuatoren voor fysische grootheden zoals temperatuur, niveau, toerental, enz Kent de eigenschappen en het elementaire gebruik van universeelmeters, oscilloscopen, spectrumanalysers Relatie met andere onderwijseenheden In de modules tirbeo04 wordt enige kennis bijgebracht van electronica 1.4 Leerdoelen en competenties 1.5 Herkent de structuur van een modern PC gerelateerd bussysteem voor industriële automatisering en kent de globale eigenschappen van de gebruikte apparaten/componenten en begrijp de globale specificaties van de apparaten. Kent de eigenschappen van sensoren en actuatoren om deze op een bussysteem te kunnen aansluiten. Herkent de elementaire elektrotechnische problemen die kunnen optreden bij het samenstellen van een data-aquisitie systeem of bij opzetten van een industrieel regelsysteem. Werkvorm(en) Theorie en praktijk 1.6 Toetsing Na aanleiding van het hoorcollege opdrachten maken. Over de onderwerpen een presentatie. Het werk wordt elke week beoordeeld, het eindcijfer is het gemiddelde behaalde resultaat. 1.7 Literatuur Powerpiont-presentaties, werkbladen, het boek Sensoren, alles beschikbaar op het Hogeschool netwerk TIRPIF01 20-07-17 5 MODULEWIJZER 2. Programma Week 1 Dictaat 2 Dictaat 3 Dictaat 4 Dictaat 5 Dictaat 6 Dictaat 3. HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI Literatuur Lesinhoud Rekenen aan elementaire netwerken: wet van Ohm, stroom/spanningsdeling Eenvoudige schakelingen ontwerpen met logische poorten, weerstanden, schakelaars, condensatoren, transistoren, operationele versterkers, AD/DA converters Producten Opgaven hoofdstuk 1 Mogelijkheden en beperkingen om analoge signalen om te zetten naar digitale signalen voor verwerking door PC of PLC Voor en nadelen van seriële of parallel data overdracht. Bereik(offset en gain) van sensoren geschikt maken voor data-aquisitiekaarten of andere I/O Eigenschappen van een paar elementaire sensoren die veel bij robots gebruikt worden Opgaven hoofdstuk 2 Ontwerp van industriële netwerken voor machine automatisering en een paar storingen die daar bij op kunnen treden Actuatoren aan sturen vanuit een PC of PLC. Eigenschappen en aansluitmogelijkheden van een aantal sensoren en actuatoren voor fysische grootheden zoals temperatuur, niveau, toerental, enz Opgaven hoofdstuk 5 Opgaven hoofdstuk 3 Opgaven hoofdstuk 4 Opgaven hoofdstuk 6 Toetsing en beoordeling 3.1 Procedure Na aanleiding van het hoorcollege opdrachten maken. Over de onderwerpen een presentatie. Het werk wordt elke week beoordeeld, het eindcijfer is het gemiddelde behaalde resultaat TIRPIF01 20-07-17 6 MODULEWIJZER HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI 3.2 Toetsmatrijs Leerdoelen 1. 2. 3. Herkent de structuur van een modern PC gerelateerd bussysteem voor industriële automatisering en kent de globale eigenschappen van de gebruikte apparaten/componenten en begrijp de globale specificaties van de apparaten Kent de eigenschappen van sensoren en actuatoren om deze op een bussysteem te kunnen aansluiten Herkent de elementaire elektrotechnische problemen die kunnen optreden bij het samenstellen van een data-aquisitie systeem of bij opzetten van een industrieel regelsysteem. Dublindescriptoren 1+2 Verwijzing naar opdracht/ vraag/ criteria Opdr. Hfst 1,2 1+2 Opdr. Hfst 3,4,5 1+2 Opdr. Hfst 6,7,8 Dublin-descriptoren: 1. Kennis en inzicht 2. Toepassen kennis en inzicht 3. Oordeelsvorming 4. Communicatie 5. Leervaardigheden 4. Analoog naar Digitaal conversie Bij besturing van apparatuur heeft één of meer van de te besturen grootheden vaak een analoge waarde. Een analoog signaal kan niet rechtstreeks door de micro-controller verwerkt worden. Om de analoge waarde om te zetten naar een digitale waarde is een analoog naar digitaal conversie nodig. Een schakeling die een dergelijke conversie voor zijn rekening neemt heet een Analoog naar Digitaal converter, ofwel A/D converter. Analoog en discreet Een analoog signaal kan in principe elke willekeurige waarde tussen een bepaald minimum en een bepaald maximum aannemen. Een discrete waarde kent tussen minimum en maximum slechts een beperkt aantal tussenwaarden. Alle waarden die in (gehele) getallen worden uitgedrukt, zijn discreet. Zo is een meetwaarde die na conversie als getal in de micro-controller voorkomt, een discrete waarde. De meetwaarde wordt in het geheugen of de registers van de micro-controller weergegeven als een getal. Tussen het minimum van dat getal (vaak 0) en het maximum van dat getal (bepaald door het aantal bits waarin het getal wordt weergegeven) kan slechts een beperkt aantal tussenwaarden worden gemaakt. Resolutie Het zal duidelijk zijn dat bij conversie van analoog naar discreet, informatieverlies optreedt. Allerlei tussenwaarden die het analoge signaal wel kan aannemen, kunnen op discrete wijze niet worden weergegeven. Bij conversie van analoog naar discreet treedt dus noodgedwongen een fout op. De grootte van deze fout wordt bepaald door het aantal verschillende waarden dat het discrete getal kan aannemen. Vaak wordt dit aantal stapjes waarin het ingangssignaal wordt opgedeeld, weergegeven als het aantal bits dat voor het getal gebruikt wordt. Zo wordt het ingangssignaal bij een 8-bits converter opgedeeld in 256 stapjes. De conversie heeft dan een resolutie van 8 bits. Een andere manier om het aantal stapjes en dus de resolutie aan te geven, komt men tegen bij de specificatie van een digitale voltmeter. Hier wordt opgegeven wat het grootste getal is dat op het display kan staan. Men spreekt dan bijvoorbeeld van een 3½ digit voltmeter. Het getal op het display kan dan van 0 tot 2000 lopen. De TIRPIF01 20-07-17 7 MODULEWIJZER HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI weergave is dan bijvoorbeeld van 0.000 tot en met 1.999 Volt op het 2 Volt bereik. De resolutie is dan 2000 stapjes, in dit geval ook wel 'counts' genoemd. Nauwkeurigheid Ofschoon een hoge resolutie de illusie van een hoge nauwkeurigheid geeft, zijn deze twee gegevens in principe onafhankelijk. Een converter met een lage resolutie is bijvoorbeeld een comparator. Een comparator heeft een '1' als uitgangssignaal wanneer de ingangsspanning een bepaalde drempelwaarde overschrijdt, en anders is de uitgang een '0'. Men kan een comparator dus opvatten als een A/D converter met een resolutie van één bit. Er kan, met gelijkblijvende resolutie, een nauwkeurige comparator gemaakt worden, of een onnauwkeurige. Bij een nauwkeurige comparator klapt de uitgang bijvoorbeeld om bij een ingangsspanning van 1 Volt ±0.1%. Het omklapniveau ligt dan tussen 0.999 Volt en 1.001 Volt. De specificatie van een onnauwkeurige comparator zou kunnen zijn: 1 Volt ±10%. Het omklapniveau ligt in dat geval ergens tussen 0.9 Volt en 1.1 Volt. De nauwkeurigheid waarmee het omklapniveau van een comparator vastligt heeft geen directe relatie met de door de comparator geleverde resolutie (deze blijft één bit.) Wanneer een digitale voltmeter met een hoge resolutie (bijvoorbeeld 6½ digit) niet regelmatig wordt gecontroleerd en gecalibreerd, of onoordeelkundig gerepareerd werd, kan de relatie tussen aanwijzing en aangeboden spanning zeer onnauwkeurig zijn, ondanks de hoge resolutie van de aanwijzing. Digitaal en discreet Een digitaal signaal is een signaal dat slechts twee niveaus kan aannemen: een '0' of een '1'. Een discrete waarde is een waarde die wordt weergegeven als een geheel getal. Er is een subtiel onderscheid tussen de begrippen digitaal en discreet. Zo heeft de SMARTEC temperatuursensor een digitaal uitgangssignaal. De informatie over de door de sensor gemeten temperatuur wordt in dit digitale signaal weergegeven middels de duty-cycle van het signaal. Deze duty-cycle kan in principe alle waarden tussen 0% en 100% aannemen. Het door de sensor geleverde signaal is dus weliswaar digitaal, maar niet discreet. De discrete waarde onstaat pas wanneer de micro-controller dit duty-cycle gemoduleerde signaal heeft gemeten, en de gemeten waarde als getal ergens in het geheugen heeft opgeslagen. Elke A/D converter levert een digitaal signaal, maar niet alle typen A/D converters leveren direct een discrete waarde. In het laatste geval moet door de micro-controller het door de A/D converter afgegeven signaal nog bewerkt worden voordat de discrete meetwaarde in het programma in de micro-controller toegepast kan worden. Verschillende typen A/D converters zullen in deze les behandeld worden. Kwantiseringsfout De fout die ontstaat doordat de meetwaarde discreet wordt weergegeven heet kwantiseringsfout. Deze en andere fouten die tijdens het converteren kunnen optreden worden vaak opgegeven in eenheden van het kleinste stapje dat weergegeven kan worden. Dit kleinste stapje komt bij een binair getal overeen met een verandering van het Least Significant Bit van de discrete meetwaarde. De grootte van de kwantiseringsfout is altijd 1 LSB. TIRPIF01 20-07-17 8 MODULEWIJZER HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI Hierboven is een converter met een resolutie van 2 bits (3 stapjes) gegeven. De converter heeft een ingangsbereik van Vl...Vh. Dit ingangsbereik wordt door de converter in stapjes verdeeld, en aan elk stapje wordt een unieke uitgangscode gekoppeld. De kwantiseringsfout is 1 LSB, dus bij een 2-bits converter en een ingangsbereik van Vl....Vh is de kwantiseringsfout ¼(Vh-Vl). Wanneer in de bovenste grafiek de uitgangscode bijvoorbeeld 01 is, geeft dit aan dat de ingangsspanning tussen ¼(Vh-Vl) en ½(Vh-Vl) moet liggen. De afwijking tussen analoog ingangssignaal en weergegeven getal ligt tussen -0 en +1 LSB. De converter rondt af naar beneden. Vaak is het beter wanneer de afwijking tussen -½ en +½ LSB ligt. Hiertoe moet de conversie volgens de onderste grafiek gedaan worden. De niveaus waarbij de uitgangscode verandert zijn ½ LSB verschoven. De meeste converters (ook die in de 68HC11) werken volgens deze onderste grafiek. Merk op, dat er geen uitgangscode beschikbaar is voor de 'volle schaal' waarde Vh. Het maximale ingangssignaal waarvoor nog een 'geldige' code gegenereerd kan worden ligt ½ LSB onder de volle schaal waarde. In onderstaande figuur is nog eens de karakteristiek van een 4-bits converter gegeven. TIRPIF01 20-07-17 9 MODULEWIJZER HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI Offset fouten Naast de altijd aanwezige kwantiseringsfout kennen converters ook fouten met een andere oorzaak. Deze onstaan door onnauwkeurigheden in het ingangscircuit, drift en offset fouten in ingangsversterkers, etc. Een offsetfout geeft een verschuiving van het nulpunt van de converter. In de onderste grafiek van figuur 1 zou een offsetfout ertoe leiden dat de codewisseling van 00 naar 01 niet optreedt bij exact 1/8(Vh-Vl) (bij een 2-bits converter), maar bij een andere ingangsspanning. Het verschil tussen twee codewisselingen blijft wel steeds exact ¼(Vh-Vl) bij een 2-bits converter. Het verband tussen ingangsspanning en uitgangscode is weergegeven in de bovenste grafiek van het volgende figuur. Een offsetfout leidt ertoe dat de overdrachtsfunctie niet exact door het nulpunt van de grafiek gaat. Span fouten Het ingangsbereik van een converter (het verschil tussen maximale en minimale ingangsspanning) heet ook wel de 'span' van de converter. Een spanfout in een converter geeft een fout in de volle-schaal waarde van de converter. Wanneer er sprake is van een spanfout is het verschil tussen twee codewisselingen groter of kleiner dan exact ¼(Vh-Vl) bij een 2-bits converter. De onderste grafiek in de volgende figuur geeft de overdrachtsfunctie van een 4-bits converter met een spanfout. TIRPIF01 20-07-17 10 MODULEWIJZER HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI Lineariteitsfouten Naast de genoemde offset- en spanfouten kan een converter ook fouten in de lineariteit van de overdracht vertonen. In dat geval is niet voor elke codewisseling evenveel verschil in ingangssignaal nodig. De onderstaande figuur geeft dit aan in een grafiek voor de overdracht van een converter met een lineariteitsfout. Offset- en spanfouten zijn door een calibratie over het algemeen goed op te heffen. Lineariteitsfouten zijn nauwelijks te corrigeren. In de specificaties van een A/D converter wordt vaak de totale fout ten gevolge van niet-lineariteit etc. opgegeven in LSB's. Bij een goede A/D converter is deze fout kleiner dan ±½ LSB. Samen met de kwantiseringsfout (waaraan in een specificatie meestal geen aandacht wordt geschonken) zal de maximale conversiefout dan ±1 LSB zijn. TIRPIF01 20-07-17 11 MODULEWIJZER HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI Conversiesnelheid Een belangrijk kenmerk van een A/D converter is de conversiesnelheid. Een conversie kost tijd. Daarom wordt van het ingangssignaal een monster (sample) genomen, en geconverteerd. Daarna kan een nieuw sample genomen worden en geconverteerd. De geconverteerde waarden geven daarom geen informatie over het gedrag van het ingangssignaal tussen de samples in. Men zou kunnen zeggen dat het signaal ook in de tijd gezien discreet gemaakt wordt. Doordat alleen op bepaalde tijdstippen informatie over het ingangssignaal beschikbaar komt, kan uit de geconverteerde waarden de exacte vorm van het ingangssignaal niet juist gereconstrueerd worden. In onderstaand figuur zijn twee verschillende signalen weergegeven, die op de bemonsterings tijdstippen toch dezelfde meetwaarden opleveren. Voor een op het oog juiste reconstructie van het ingangssignaal (bijvoorbeeld wanneer het gemeten signaal in een grafiek moet worden weergegeven) is minstens een tiental meetwaarden nodig in iedere periode van het ingangssignaal. De theoretische limiet voor een correcte reconstructie van het ingangssignaal ligt bij een bemonsteringssnelheid die tweemaal zo hoog is als de hoogste frequentie die in het te meten signaal voorkomt. TIRPIF01 20-07-17 12 MODULEWIJZER HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI 5. Sensoren en actuatoren in auto`s. Een elektronische systemen werkt volgens het volgende principe voor gegevensverwerking: INPUT Sensoren VERWERKING → regeleenheid OUTPUT → actuatoren. Bij de input gaat het voornamelijk om sensoren, die ook als signaalgever, voeler of opnemer aangeduid worden. De verwerking van de elektrische signalen gebeurt in een centrale microcomputer (regeleenheid) die door middel van geprogrammeerde mathematisch formules en kenvelden de beslissingen neemt en de actuatoren aanstuurt. Aan de output-zijde bevinden zich de actuatoren (bedienbare componenten), die de commando's van de regeleenheid omzetten. Sensoren en actuatoren kunnen, afhankelijk van hun functie analoog, binair of digitaal werken. Sensoren worden voornamelijk in de volgende bereiken ingezet: • Veiligheid (b.v. ESP, ABS en airbag) • Aandrijving (b.v. lambda-sonde, nokkenaspositiesensor en klopsensor) • Comfort (b.v. regensensor, airconditioningsensor en afstandbediening voor de deurvergrendeling) Sensoren worden afhankelijk van hun functioneren bij het omvormen van niet-elektrische in elektrische signalen onderscheiden in actieve en passieve sensoren. Het onderscheid wanneer een sensor "actief" of "passief" is, is ook onder vakmensen niet eenduidig gedefinieerd. Hierna wordt daarom een algemene verklaring gegeven, zonder de intentie te hebben volledig te zijn. • Actieve sensoren zijn voelers, die intern versterkende of signaalvormende bouwelementen bevatten en met een spanningsverzorging functioneren. Het sensorsignaal is rechthoekig, en wordt gevormd door in de sensor geïntegreerde elektronica. • Passieve sensoren zijn sensoren die alleen passieve elementen (spoel, weerstand, condensator) bevatten. De signalen worden in de meeste gevallen als analoge spanning uitgegeven. Toerentalsensoren bij ABS kunnen daarom "actief" of "passief" zijn. Toerentalsensoren zonder permanente spanningsverzorging ("passieve" spoel) worden "passief" genoemd. Toerentalsensoren welke hun "actieve" elektronisch gedeelte permanent aan spanningsvoorziening hebben liggen (voor b.v. het werkingsprincipe van het Hall-effect) worden als "actief" aangeduid. De elektronica in voertuigen kan alleen functioneren, als de sensoren - de elektronische zintuigen van de microcomputer - fysische grootheden zoals temperaturen, toerentallen, hoekverdraaïngen, drukken etc. in elektrische signalen omzetten en aan de regeleenheid verder melden. Omdat de sensoren afhankelijk van de plaats waar ze binnen het voertuig worden ingezet vaak aan extreme omstandigheden worden blootgesteld, hangt van hun betrouwbaarheid het succes van de motor- elektronica af. Enkele belangrijke sensoren voor de aansturing en regeling van de motor zullen hierna nader worden besproken. De inductieve-sensor Voor het registreren van bewegingen (wielomwentelingen, krukasomwentelingen, etc.) en posities (BDP) gebruikt men bijvoorbeeld volgens het inductieprincipe werkende sensoren (of inductiegevers). Het fysische principe voor de opwekking van een inductiespanning berust op de tijdelijke verandering van de magneetstroom. De toerentalgever bijvoorbeeld, tast de tanden van de tandkrans van het vliegwiel af en levert per tand een uitgangsimpuls. TIRPIF01 20-07-17 13 MODULEWIJZER HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI De bovenstaande figuur toont het signaalverloop van een ABS-sensor bij laag toerental. Hall-sensor Ook met de Hall-sensor kunnen toerentallen (snelheidsensor, frequentiegever voor de afgelegde afstand) en posities (ontstekingstijdstip) geregistreerd worden. In de Hall-sonde, die doorstroomt wordt met een stuurstroom, wordt een tot de magnetische stroom B proportionele spanning U H (Hallspanning) opgewekt. Door een roterende afschermplaat laat het magneetveld zich fase-gelijk tot het toerental veranderen en daarmee een tot de magnetische stroom B proportioneel spanningssignaal opwekken. De aan de Hallgenerator afgenomen spanning U H ligt in millivoltbereik en moet met behulp van een Hall-Ics versterkt en in een rechthoekig spanningssignaal (binair signaal) omgezet worden. Bovenstaande figuur toont het signaalverloop van een Hall-gever in de verdeler bij stationair toerental. Temperatuur-sensor Temperatuurmetingen aan de motor en in de stroom van de aangezogen lucht leveren de elektronische regeleenheid belangrijke gegevens over de belastingfase waarin de motor zich op het moment bevindt. De temperatuur-sensoren meten elektronisch d.m.v. zogenaamde NTC-weerstanden resp. PTC-weerstanden de TIRPIF01 20-07-17 14 MODULEWIJZER HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI temperatuur via weerstandsveranderingen. Er worden hoofdzakelijk NTC- weerstanden gebruikt. NTC betekent Negatieve Temperatuur Coëfficiënt: de halfgeleiderweerstand vermindert zijn waarde bij stijgende temperatuur. PTC betekent analoge Positieve Temperatuur Coëfficiënt: de weerstand vermindert zijn waarde bij dalende temperaturen. De bij elke temperatuurwaarde behorende weerstandswaarde wordt in de vorm van een spanningssignaal, aan de regeleenheid verder gegeven. De bovenstaande figuur toont het spanningsverloop van een koelmiddeltemperatuur-sensor, direct na de koudstart in de opwarmfase met een verhoogd motortoerental van 2.000 1/min. Druk-sensor Voor de meting van absolute resp. relatieve drukken gebruikt men piëzo-elektrische sensoren. Zij wekken een elektrische spanning op bij belasting door drukkrachten. Op motorgebied worden ze bijvoorbeeld bij inspuitsystemen gebruikt als klopsensor of als drukvoeler in het inlaatspruitstuk, om de lasttoestand van de motor aan de regeleenheid te melden. TIRPIF01 20-07-17 15 MODULEWIJZER HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI De bovenstaande figuur toont het signaalverloop van een MAP-sensor waarvan de frequentie verandert afhankelijk van de druk in het inlaatspruitstuk. Zuurstof-sonde (lambda-sonde) Om er voor te zorgen dat voor de katalytische behandeling van het uitlaatgas een lambda-waarde van = 1,00 zo precies mogelijk nageleefd wordt, zit in de stroom van de uitlaatgassen een lambda-sonde. De sensor bestaat uit een speciaal hol huis, aan een zijde gesloten, waarvan het binnenste deel met de buitenlucht verbonden is, terwijl de buitenwand omstroomt wordt door hete uitlaatgassen. . De spanning verandert zich bij veranderende uitlaatgassamenstelling. De spanning wordt doorgegeven -regelcircuit de lucht-brandstofverhouding op = 1,00 gecorrigeerd. De bovenstaande figuur toont het signaalverloop van een lambda-sonde bij stationair toerental. Potentiometer Voor het registreren van de gaskleppositie, gaspedaalpositie etc. gebruikt men zogenaamde potentiometrische sensoren, d.w.z. sensoren die hun werkweerstand veranderen. Bij de gaskleppositie wordt de glijbaan van een potentiometer proportioneel tot de gasklepstand bediend, waardoor een overeenkomende spanningsval wordt opgewekt die wordt doorgegeven aan de regeleenheid. TIRPIF01 20-07-17 16 MODULEWIJZER HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI De bovenstaande figuur toont het signaalverloop van een gaskleppositie-sensor van stationair toerental naar vollast. Capacitieve sensoren Vandaag de dag wordt er in de automobielbranche steeds meer gebruik gemaakt van capacitieve sensoren (meting van het oliepeil, afstelling van de demper, acceleratiesensor). Daarvoor gebruikt men bijvoorbeeld de verandering van de capaciteit van twee condensatoren met een gemeenschappelijke elektrode die zich in het midden bevindt. Onder invloed van een kracht verandert de afstand van de middelste elektrode. Daarbij verwijdert deze zich van haar tegenhanger aan de ene kant en komt dichter bij de andere. Dienovereenkomstig verkleint resp. vergroot de capaciteit. Door het verschil te berekenen, bekomt men een maatstaf voor de afwijkende acceleratie. Een dergelijke differentiaalcondensator bestaat uit op silicium gebaseerd materiaal en is dus in grote aantallen goedkoop te produceren. 1 = condensatorelement; 2 + 3 = vaste condensatorplaten; 4 = beweegbare condensatorplaten; 5 = beweegbare massa; 6 = veerstift; 7 = verankering; C = luchtspleet (diëlektricum); a = richting van de acceleratie regeleenheid Omdat de microcomputer in de regeleenheid intern alleen de toestanden „AAN" en „UIT" of „1" en "0" kent, moeten de ingangssignalen de door de sensoren vastgestelde fysische grootheden zoals toerental, temperatuur, hoekverdraaïng etc. allereerst in deze vorm worden omgezet. TIRPIF01 20-07-17 17 MODULEWIJZER HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI Analoog/digitaal-omvormer (A/D) Analoog/digitaal-omvormers vormen analoge signalen om in digitale signalen. Voorbeelden voor analoge ingangssignalen zijn: • temperatuurvoeler • luchthoeveelheidmeter • gaskleppositiesensor Impulsomvormer (IF) Impulsomvormers vormen bepaalde ingangssignalen om in rechthoeksignalen. Voorbeelden voor inputsignalen, die in impulsomvormers verwerkt worden: • toerentalgever • lambda-sonde Om variaties in spanningen te voorkomen, verzorgt de PCM zijn sensoren met een gestabiliseerde spanning van 5 Volt (referentiespanning). Ook de massa in de PCM is steeds potentiaalvrij, de voertuigmassa op grond van de aanwezige storingsbronnen echter niet. Microprocessor (CPU) De microprocessor (CPU = Control Processor Unit = centrale regeleenheid) haalt bevelen uit het programmageheugen (ROM) en voert deze uit. Tot de taken van de CPU behoren: • De vastgelegde toestandgrootheden (IS-waarden) in het werkgeheugen (RAM) te laden. • Afhankelijk van deze waarden de daadwerkelijke werkomstandigheden te identificeren. • Uit het programmageheugen (ROM) de kenvelden voor deze werkomstandigheden over te nemen. • Meetwaarden en kenveldwaarden via de in het programmageheugen vastgelegde calculaties te koppelen. • Uit tussenwaarden en meetwaarden aanstuursignalen te berekenen. • De aanstuursignalen aan de INPUT/OUTPUT-bouwstenen (I/O = In/Out) verder te geven. TIRPIF01 20-07-17 18 MODULEWIJZER HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI De door de centrale regeleenheid (CPU) uitgegeven signalen zijn te zwak om de actuatoren aan te sturen. Deze signalen worden daarom in eindtrappen versterkt. Voorbeelden van actuatoren die door vermogens-eindtrappen aangestuurd worden: • Injector • Regelklep voor het stationaire toerental • Bobine • Brandstofpomp De laatste jaren is het door nieuwe technieken gelukt, steeds kleinere, minder gevoelige en krachtigere regeleenheden te bouwen. 3. Actuatoren (bedienbare componenten) Actuatoren - figuurlijk aangeduid als "spieren van de micro-elektronica" - sturen, schakelen en regelen technische processen. De elektrische digitale of analoge Stuursignalen worden door de regeleenheid omgezet in mechanische arbeid. (kracht x weg). De energie-omzetting gebeurt motorisch, pneumatisch, hydraulisch, magnetisch en als optische weergave. Voor positionering worden voornamelijk mechanisch of elektronisch aangestuurde gelijkstroommotoren en stappenmotoren gebruikt. Actuatoren zijn in de meeste gevallen elektromagneten, die bij ingeschakeld contact aan de pluszijde continu met 12 Volt worden gevoed. De regeleenheid stuurt via de massazijde en verbindt de massadraad van de magneet met de motormassa. Omdat computers alleen in digitale O/I-modus kunnen werken, wordt de elektromagneet meerdere malen per seconde in- en uitgeschakeld. Daarbij wordt door verandering van de inschakelduur, ook wel duty-cycle genoemd, een nagenoeg traploos openen en sluiten van een ventiel gerealiseerd. Deze manier van aansturing heet pulsbreedte-modulatie. Een regeling van de duty-cycle is voor de computer een eenvoudige methode om door veranderen van de bovenste pulsbreedte (inschakelduur) de spanning te variëren. De gemiddelde spanning naar het bedienbare component is dan proportioneel tot de bovenste pulsbreedte. a = bovenste pulsbreedte b = onderste pulsbreedte c = periode TIRPIF01 20-07-17 19 MODULEWIJZER HOGESCHOOL ROTTERDAM/CMI De volgende figuren tonen een elektrisch signaal, welke steeds dezelfde frequentie heeft, maar waarvan de spanning en in- en uitgeschakeld wordt. De bovenste pulsbreedte bedraagt hier 60% en de onderste pulsbreedte 40%. Het procentuele aandeel van de inschakeltijd komt overeen met een duty-cycle van 60%. De gemiddelde spanning bedraagt dus 60% van 12 V = 7,2 V De bovenste pulsbreedte bedraagt hier 75% en de onderste pulsbreedte 25%. Het procentuele aandeel van de inschakeltijd komt overeen met een duty-cycle van 75%. De gemiddelde spanning bedraagt dus 75% van 12 V = 9 V De bovenste pulsbreedte bedraagt hier 50% en de onderste pulsbreedte 50%. Het procentuele aandeel van de inschakeltijd komt overeen met een duty-cycle van 50%. De gemiddelde spanning bedraagt dus 50% van 12 V = 6 V TIRPIF01 20-07-17 20