Schoolexamen Moderne Natuurkunde Natuurkunde 1,2 VWO 6 7 april 2003 (herkansing) Tijdsduur: 90 minuten Deze toets bestaat uit 3 opgaven met 16 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed antwoord behaald kunnen worden. Na de laatste vraag staat het woord Einde afgedrukt. Hierna volgen enkele formules die wel tot de stof behoren, maar niet in Binas zijn te vinden. Uit het feit dat ze hier staan mag niet de conclusie worden getrokken dat ze in deze toets ook beslist gebruikt moeten worden. p2 Ek 2m 2 h 2 n x2 n y nz2 Ek 8m L2x L2y L2z Succes ! K0 - deeltje 1. figuur 1 Bij een deeltjesbotsing in een detector wordt een gebeurtenis waargenomen waarbij onder andere een neutraal K0- deeltje ontstaat. Zie figuur 1. In de tekening gebeurt dit in punt P. Het K0- deeltje vervalt in het punt Q, in een positief π+-meson en een negatief π –-meson. Omdat er loodrecht op het vlak van tekening een magneetveld B is aangebracht, beschrijven de geladen deeltjes cirkelvormige banen die in het vlak van tekening liggen. 2p 1□ Leg met behulp van de figuur uit wat de richting van het magneetveld is: papier in of papier uit. Voor de straal R van een cirkelbaan geldt de formule: p waarin p de impuls is van het deeltje en q de lading R qB De impuls van het π +-meson bedroeg 562 MeV/c. De straal van de cirkelbaan was 10,7 cm. 3p 4□ Bereken de magnetische veldsterkte. De impuls van het π –-meson bedroeg 331 MeV/c. 4p 5□ Bereken de impuls van het K0-deeltje. Bij het verval van het K0 in pionen zijn geen andere deeltjes ontstaan. Uitgaande van deze en soortgelijke reacties is bepaald dat het K0 een meson is. 3p 6□ Leg aan de hande van de gegeven reactie uit waarom het K0-deeltje geen lepton of baryon zou kunnen zijn. 2. Krypton Edelgassen zijn bij kamertemperatuur éénatomige gassen, die ook met andere stoffen zelden verbindingen aangaan. 3p 1□ Leg uit waarom edelgassen zo moeilijk verbindingen aangaan. Maak hierbij gebruik van het gegeven dat elektronen fermionen zijn. Helium komt alleen onder hoge druk voor in vaste toestand. De andere edelgassen kristalliseren wel maar hebben een laag smeltpunt. De oorzaak hiervan is dat de enige aantrekkende kracht tussen edelgasatomen onderling de Van der Waals kracht is. Deze is zwak en neemt snel af bij toenemende afstand r. Voor de potentiële energie ten gevolge van deze kracht geldt de formule: a E pot 6 waarin a een constante is r 2p 2□ Leg uit met welke macht van r de kracht tussen de atomen onderling afneemt. Een opvallend kenmerk van edelgassen is dat smeltpunt en kookpunt zeer dicht bij elkaar liggen. 2p 3p 3□ 4□ Geef twee voorbeelden waaruit dit blijkt. Geef een verklaring voor dit verschijnsel. Op zeer korte afstanden ontstaan tussen atomen sterke afstotende krachten. Onderzoek heeft uitgewezen dat bij alle edelgassen de energie ten gevolge van deze afstoting evenredig is met r -12. We bekijken als voorbeeld het edelgas krypton. Voor een kristal van N atomen krypton geldt de volgende uitdrukking voor de totale energie: E tot N 5,46 10 22 X 12 6,50 10 22 X 6 3,65 10 10 Hierin is de grootheid X gedefinieerd als: X r De waarde van X waarbij de energie minimaal is noemen we X0. 4p 5□ Bereken X0. Een bepaald kristal bevat 1,0 mol kryptonatomen. Het wordt door een gelijkmatige druk zover samengedrukt dat alle afstanden 1% kleiner worden. De energie Etot neemt hierbij toe met 0,43 J. De druk die hiervoor nodig is kan worden berekend met behulp van de formule Etot = ½ p V 5p 7□ Bereken deze druk. 3. Geleiding in nanodraden De nanofysica is een vakgebied dat tegenwoordig sterk in ontwikkeling is. Het onderzoekt de eigenschappen van materie met afmetingen in de buurt van een nanometer. Bij het verklaren van de verschijnselen op deze schaal schiet de klassieke fysica vaak tekort en is het nodig de wetten van de quantumfysica te gebruiken. 2p 1 □ Licht aan de hand van een voorbeeld een eigenschap van materie toe die alleen met behulp van quantumfysica te verklaren is. Nanodraden zijn extreem dunne metalen draadjes. Ze kunnen gemaakt worden met behulp van de breekjunctietechniek. Zie figuur 1. Een draad, met in het midden een inkeping, wordt op een buigplaat gemonteerd. Bij doorbuigen breekt de draad op het zwakke punt. Door de punten bij elkaar te brengen en dan heel voorzichtig weer verder te rekken ontstaat een overbrugging van enkele nanometers dik: de nanodraad. De doorbuiging kan extreem nauwkeurig worden fijngeregeld via de spanning op een piëzo-element, zoals weergegeven in figuur 1. figuur 1 Via deze techniek kunnen zeer dunne draden worden gerealiseerd, tot zelfs verbindingen van slechts een enkel atoom dik. Tijdens het oprekken wordt onder andere de elektrische geleiding in dergelijke dunne draden onderzocht. De elektrische geleiding G is de omgekeerde fysische grootheid van de elektrische weerstand R. 3p 2□ Leg uit hoe volgens de klassieke natuurkunde (o.a. de wet van Ohm) de elektrische geleiding afhangt van de doorsnede van de draad. In figuur 2 zijn de meetresultaten te zien van drie verschillende draden. De geleiding is uitgezet tegen de spanning over het piëzo-element. Een grotere spanning betekent een grotere uitrekking, dus een dunnere draad. Zodra de draad breekt stopt de geleiding. Bij de drie draden in figuur 2 vindt de breuk steeds plaats als de draad nog maar één atoom dik is. Opvallend is dat de geleiding dan telkens een zelfde waarde heeft. Deze waarde wordt G0 genoemd, de quantumeenheid van geleiding, en bedraagt 2e2/h. figuur 2 3p 3□ 3p 4□ Laat met behulp van een eenhedenbeschouwing zien dat de eenheid van 2e2/h inderdaad het omgekeerde is van de eenheid van weerstand. Bereken de geleiding van een contact dat nog slechts bestaat uit een enkel atoom. Bij de metalen goud, platina en iridium is waargenomen dat er draden gevormd werden van een enkel atoom dik en een aantal atomen lang. Volgens de quantum theorie van geleiding wordt weerstand vooral veroorzaakt door botsingen van elektronen met fouten in het metaalrooster. In een draad van één atoom dik kunnen dergelijke fouten niet voorkomen. De weerstand zou dus ook niet moeten toenemen als de draad langer wordt. Figuur 2 heeft betrekking op een gouddraad en de metingen lijken te bevestigen dat.de weerstand inderdaad niet toeneemt met de lengte van de draad. 3p 5□ Leg dit uit door de onderste niveaus A, B en C in figuur 2 met elkaar te vergelijken. Met behulp van de geleiding werd ook de diameter van de draden onderzocht. Volgens de theorie geeft onderstaande relatie in goede benadering de diameter van een dunne draad: 2e2 d G h 2F 2 Hierin is d de diameter van de draad en λF de golflengte van de elektronen bij de ‘fermi-energie’. Voor goud is deze gelijk aan F = 0,19 nm. Voor draden van één atoom dik volgt uit deze formule een benadering voor de diameter van een goudatoom. 3p 6□ Bereken deze diameter.